Zoeken in deze blog

dinsdag 14 januari 2014

De smalle weg

Soms liggen boeken heel lang te wachten om gelezen te worden. De smalle weg naar het verre noorden van Bashō (松尾芭蕉) was zo'n boek. Jarenlang lag het ongelezen in mijn boekenkast. En uitgerekend voor een weekje zon op Tenerife nam ik het mee.




Bashō (1644-1694) was een Japanse auteur (nu vooral bekend om zijn haiku's, zie bv. hier) en deze reisbeschrijving, begreep ik, hoort tot de klassieke Japanse literatuur, en is eigenlijk klassiek in het kwadraat: Bashō bezocht een reeks plaatsen die in werk van voorgaande dichters al voorkwamen, schrijft er gedichten bij of citeert werk van anderen.
Nou ben ik niet zo thuis in het Japans en de Japanse literatuur, dus het was goed dat er een toelichting ('commentaar') bij zit. Niet dat het moeilijk is: het vertoog is helder, vaak ronduit laconiek en lyrisch tegelijk.
Neem deze episode (19):

De nacht brachten we door in Iwanumiu.
De pijnboom van Takekumi: daar kijk je van op! Zijn stam splitst zich boven de aardbodem in tweeën, en je weet dat hij er in het verre verleden ook zo uitzag. Ik dacht eerst en vooral aan Nōin. Hij heeft het gedicht met de woorden 'ditmaal is er geen spoor van de pijnboom' misschien wel geschreven omdat een man die lang daarvoor benoemd was tot goeverneur van Mutsu, die boom had laten omhakken. Die man had er pijlers van laten maken voor de brug over de Natori-rivier. Ik kreeg te horen dat de mensen dezelfde boom in de loop der jaren nu eens hadden geveld en dan weer een neiuwe hadden geplant, maar ondertussen is zijn gedaante toch duizend jaar bewaard gebleven - een pracht van een boom!

   Laatbloeiende kers, toon mij de pijnboom van Takekuma.

- dit gedicht had Kyohaku mij als afscheidsgeschenk gegeven, en dus:

   Na drie maanden: de tweestammige pijn waarop ik al sinds de kersenbloesems wacht.

Of neem deze episode (44):

Op de rand van Echizen nam ik een bootje door de kreek van Yoshizaki om de pijnbomen van Shiokoshi te bekijken.

    Heel de nacht sijpelt maanlicht door de pijnbomen van Shiokoshi, terwijl storm de golven aanwakkert.
- Saigyo

Dit gedicht geeft de sensatie van Shiokoshi weer. Als je er één woord aan toevoegt, is het net alsof je een vinger te veel hebt.

Of deze (48):

Op de zestiende klaarde het op, zodat wij een boot konden nemen naar Ironohama, waar we strandgapers wilden rapen. De afstand bedroeg zeven zeemijlen. Een zekere Tenya had met grote zorgvuldigheid picknickdozen en sakeflacons voor ons bereid en stuurde bedienden mee met onze boot. Met de wind in de rug voeren we zó naar onze bestemming. Op het strand viel niets méér te zien dan vissershutjes en de troosteloze tempel Hokkedera. We dronken er thee en verwarmden sake, om de eenzaamheid van de avond de baas te kunnen.

   Wat een eenzaamheid, nog verlatener dan Suma - herfst op het strand.

   Tussen de golven: hagi-snippers vermengd met schelpjes.

Ik vroeg Tosai een kort verslag op te stellen van deze dag, en liet het achter in de tempel.

Nu heb ik uit luiheid drie relatief korte episodes geciteerd, maar die geven toch aardig weer hoe dit verslag gaat.
Verslag is trouwens niet helemaal het goede woord, want uit het commentaar begreep ik dat Bashō wat heeft gespeeld met tijd, plaats en gebeurtenissen. Een groot deel van de reis deelde hij met ene Sora, die ook een verslag heeft nagelaten. Dit verslag (dat vooral gaat over Shintotempels) is wat tijd en plaats betreft accurater dan dat van Bashō.

Wat me opviel is dat er veel aandacht is voor bepaalde natuurverschijnselen. Ja, de kersenbloesem komt zeker ook voorbij, maar ook de rietvlakte van Mano, bepaalde dennebomen (die van Takekuma, bijvoorbeeld) of dennebossen, de tak van de kastanjeboom onder de dakrand, de bloeiende hagi en katsumi, Saigyō's wilg en meer. Zulke beschrijvingen zijn een soort gekoesterde gemeenplaatsen, wordt me uitgelegd. Sommige literatuurgeleerden hanteren hiervoor de term topos.
Zo'n boom staat voor iets dat verder reikt dan, eh, nou ja, dan een boom.
Onwillekeurig schoot me dat mooie embleem van Jan Luyken te binnen: een ets van een rivier en de tekst: 'Droom is het leven, anders niet, het glijdt voorbij gelijk een vliet, die langs steile boorden schiet, zonder ooit te keren.'
Maar zo belerend zijn die plaatsen (topoi) hier niet bedoeld. Het zijn meer literaire herkenningspunten. Je hoort erbij als je weet waarover het gaat en je kan je eigen woorden eraan toevoegen, als kralen aan een ketting. En ook dit 'reisverslag' was een kraal aan een ketting, het paste in een traditie van voorgaande reisverslagen.

Een dichter die mijmert bij zulke plaatsen, die stilstaat bij oude ruïnes of achter een waterval op zoek gaat naar de hut van een oude kluizenaar. En dat in de 17e eeuw, toen hier in Europa het landschap nog vooral op zijn nut werd beoordeeld.

Ver weg van nu en Tenerife, toch aangenaam om te lezen.

Bashō. De smalle weg naar het verre noorden. Arbeiderspers, 2005. Privé-domein. ISBN 90 295 6255 2.
De bundel bevat ook 'Basho's haibun uit de jaren 1689-1694', en 'Dertig hokku van Basho uit de jaren 1689-1694'. Die heb ik (nog) niet gelezen.



NB. Dat van die ets bij 'Droom is het leven, anders niet' moet ik gedroomd hebben, want ik vond hem niet terug. Het zijn de eerste vier regels van 'Air', uit de negende verdeeling van de Duytse lier, een bundel poëzie, hoofdzakelijk over de liefde.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten