Zoeken in deze blog

woensdag 31 augustus 2022

Geluk op een bakfiets

Rooie dus, van Willem van Toorn, 1991. Volledige titel: Rooie en andere verhalen over mijzelf en mijn klas.
Uit een kastje gehaald, weet niet meer waar, en in enkele dagen gelezen. Zijn 'eerste jeugdboek', heet het in de flaptekst. Maar hij was volgens mij al langer actief in de jeugdliteratuur als vertaler, o.a. van werk van Aidan Chambers.
1991. Het boek won een Zilveren Griffel en ik zou het moeten kennen, maar ja, zeker in die tijd las ik veel maar niet alles dat voor kinderen verscheen. 
Nu, ruim dertig jaar later, kan ik alleen maar vaststellen dat het verhaal de bekroning waard was. 
Het is een verhaal over een geweldige groep scholieren op een kleine middelbare school, die volgens de flaptekst een 'experimentele school' zou zijn. Maar in het verhaal is het na de eerste pagina gewoon een school, met één geweldige leraar en schoolleider, Mol.

Mol gaf Engels; hij was de baas van ons schooltje én onze klasseleraar en we hadden hem gevraagd of hij ook meeging. Hij heette helemaal geen Mol, maar Van Akker of zoiets. We noemden hem Mol omdat hij er zo uitzag: klein en heel breed, met grote boerenhanden waarvan het je verbaasde dat ze een pen of een krijtje konden vasthouden. Wij waren misschien wel een beetje raar, maar hij was de gekste van ons allemaal. Het kon hem absoluut niet schelen wát je precies deed op school, je mocht wat hem betreft je hele eigen programma kiezen of niks doen, maar hij had twee regels:
1 Je gedraagt je hoffelijk en valt niemand lastig, want jouw vrijheid houdt op waar die van een ander begint.
2 Als je besluit iets te doen, doe je het zo goed als je kunt.

We, want er is een verteller, Walter, die tevens een van de hoofdpersonen is, een van die scholieren, en dus ook de mijzelf en mijn in de titel. Rooie is een beetje vreemde titel, trouwens, want die slaat vooral op het eerste hoofdstuk, dat ook 'Rooie' heet en zo begint:

De raarste jongen van onze klas is Rob. We waren allemaal wel een béétje raar, anders hadden we niet op die school van ons gezeten, maar gewoon op een lyceum of een technische school. Ik heb het nu over de tijd dat de brugklassen nog niet bestonden. Onze school was een experiment. Hij had maar drie klassen, en daar zaten jongens en meisjes in die 'nog niet wisten wat ze wilden'. Je schijnt normaal te zijn als je op je dertiende of veertiende al precies weet wat je met je leven wil, dus waren wij niet normaal. Mensen die van de lagere school naar 'gewone' scholen gingen, dachten waarschijnlijk dat wij stom waren, maar ik ben zelf bij voorbeeld lang niet stom en dat gold voor de anderen ook.

Die Rob krijgt een aandoening waardoor hij zijn haar verliest. Mol leidt dat een beetje in en

Rob kwam de volgende dag weer op school en we bekeken het hoofd aandachtig. Zo iets was echt nog nooit vertoond. Er zat absoluut geen haar meer op en van de weeromstuit leken zijn wenkbrauwen vier maal zo groot. Je kon dwars over zijn schedel de naden zien lopen die babyhoofden zo eng maken en die je ook op je eigen hoofd nog onder je haar kan voelen.
'Je ziet er geleerd uit,' zei Herman. Herman was onze grote sportman. Hij voetbalde en had een zeilboot. Zijn vader was rijk. Annemiek pakte Rob zijn fototoestel af om een foto van alle jongens te maken, de kale Rob in het midden. Rob grijnsde voorzichtig, duidelijk opgelucht dat niemand om hem lachte. Toen begon hij te huilen. Dat was geen gezicht, zoals je je kunt voorstellen.
'Jullie...', zei hij. 'Nou ja.'
'Wat nou jullie,' zei ik.
'Nou ja,' zei Rob. 'Jullie zijn geweldig.'
'Je moet niet zeuren,' zei Sjaak, buitengewoon zacht voor zijn doen. Verder praatten we er niet over. Eigenlijk wende je gauw aan zo'n kale kop. En het vreemde was, dat het Rob áárdiger leek te maken.

Zo'n soort groep dus.
Het stemde me licht weemoedig. Zouden zulke groepen scholieren nog bestaan? Bestonden ze toen eigenlijk nog? Nou ja, waarom niet?
Vaag resoneerde het bekende citaat 'Jongens waren we, maar aardige jongens' uit Nescio's Titaantjes. Heimwee naar een gelukkige, overzichtelijke wereld.

Hopelijk tonen deze citaten hoe soepel dit verhaal is geschreven. Het is verleidelijk om meer te citeren, maar ik doe het niet. Nou ja, vooruit nog een dan, want wat doet dat 'Rooie' dan. Rob besluit een pruik te nemen en komt met een knaloranje exemplaar aanzetten. Op een dagje uit met een boottochtje gaan ze aan wal bij een café waar een stel klieren Rob begint uit te schelden: 'Rooie!'

'Rooie pleeborstel,'zei de knul en gaf Rob een duw waardoor hij bijna het water in vloog en de pruik van zijn hoofd gleed. Rob was zo razend dat hij de knul een lel tegen zijn hoofd gaf met de cameratas. De camera blaak later nog aardig beschadigd. De knul tuimelde achterover met zijn handen op zijn neus. Het bloed liep tussen zijn vingers door. Maar intussen kwam zijn kameraad op Rob af. Dit werd het grote ogenblik voor Annemieke. Voordat Herman zelfs maar in beweging kon komen, had ze een van haar gemene judograppen met die tweede gast uitgehaald, zodat hij op zijn rug op de steiger belandde, met zijn schouder tegen een bolder, wat aardig pijn leek te doen. Die cursussen zelfverdediging voor vrouwen, dat is dus geen flauwekul, zoals jaloerse mannen wel eens beweren.
Intussen waren wij, terwijl Mol voor in de boot tegen de aanvallers stond te tieren, ook bij de steiger, zodat de twee helden het verstandig vonden hun brommer te grijpen en te maken dat ze wegkwamen, te meer omdat ook de stevig gebouwde cafébaas naar buiten kwam. Tegen de tijd dat wij vaste grond onder de voeten hadden, hoorde je alleen hun stomme geknetter nog in de verte.
Rob stond er ontredderd bij, tranen in zijn ogen, de verfomfaaide pruik en de cameratas in zijn handen.
'Die klootzakken,' zei hij. 'Die klootzakken.'
'Jongen, wat gaf je hem een hengst,' zei Sjaak.
'Annemieke, die was goed,' zei Herman. 'Ik wil een vriendin die op judo zit, dan kan je veilig overal naar toe.'

Zo, titel verklaard.
Wat ik schreef is dat 'Rooie' eigenlijk een wat vreemde titel is, want ná dat eerste hoofdstuk draait het vooral om de verteller zelf en zijn eerste grote liefde Linda, die ook in de klas kwam, net als Paolo uit Italië, die later weer verdween en toen weer terugkwam want hij was weggelopen. Ja, ook weer een verhaal in een verhaal, er gebeurt hier echt van alles, maar ik pas ervoor om dat te gaan samenvatten.
Dat betekent dat in het allerlaatste citaat wellicht wat onbegrijpelijkheden zitten, maar de enige manier om erachter te komen is het boek te gaan lezen. Het is zeker nog ergens te vinden. Al is het maar in zo'n buurtbibliotheekje, waar ik het vond.
Het einde:

Toen ik met Linda op dat bruggetje bij de jeugdherberg stond, dacht ik dat ik in mijn hele leven nooit meer gelukkiger kon worden dan op dat ogenblik. En toen ze na dat ellendige begin van de zomervakantie de werkplaats in kwam lopen en mijn vader een zoen gaf, dacht ik dat weer. En nu, trots als een aap op die wiebelende bakfiets met de zingende Mol en zijn uitdragerij voorin, en mijn vrolijke vriendin hobbelend op de keien naast mij, wist ik het zeker. Gelukkiger kon een mens niet zijn.
Intussen ben ik nog een heleboel keren ongelukkig en weer gelukkig geweest, maar als ik het woord geluk hoor, of lees, dan zie ik nog bijna altijd dat beeld: verbaasde voorbijgangers die stil blijven staan om te kijken naar een slungel op een  bakfiets vol rare spullen, een soort zeerover voorin die luidkeels 'The Owl and the Pussycat' zingt en een meisje met rode wangen en zwart haar en blauwe ogen dat van het lachen bijna van haar fiets valt.
 

Toorn, Willem van. Rooie en andere verhalen over mijzelf en mijn klas. Querido, 1991. ISBN 90 214 8414 5 / 978 90 214 8414 3, 111 p.

dinsdag 30 augustus 2022

Twee soorten recensies

Voor ik het vergeet even noteren. In De Groene Amsterdammer 11-8-2022 trof ik op p. 56 en 57 twee recensies die in opzet elkaars tegengestelde zijn.
Op p. 56 bespreekt Kees 't Hart Bergen aan zee van Pauline Slot
Het is het verslag van een leeservaring. Er wordt geen enkele andere titel in genoemd, niet verwezen naar eventueel ander werk van Pauline Slot, Kees 't Hart beschrijft nauwkeurig hoe hij na aanvankelijke reserve zich liet meeslepen door dit verhaal, dat als hoofdpersoon de echtgenote van een bergbeklimmer (Berend) heeft. Zijn reserve betrof die bergbeklimmer en bergbeklimmers in het algemeen. Het is vooral de stijl die hem overtuigt, de mooie zinnen.

Ik was blij dat ik schrok, wat een zin! En deze prachtige scène: 'Ik lag met mijn hoofd op zijn schouder. Ik hoorde zijn lage hartslag, voelde de rust die daarvan uitging. Mijn eigen hart sloeg mee met de seconden, ging sneller.' Hij had meer tijd! Ik geef toe: deze roman ontroerde me, ja zelfs Berend ontroerde me. Wat een lul, maar toch...
 
Op p. 57 staat de recensie door Graa Boomsma over De tovenaar van Colm Tóibín, 'een roman over Thomas Mann (1875-1955)'.
Ook een leeservaring natuurlijk, zoals elke recensie, maar hier maakt de recensent me snel duidelijk dat hij het werk van Thomas Mann kent, dat hij veel heeft gelezen over Thomas Mann en zijn familie, en ook minstens één andere titel van Tóibín kent, namelijk 'zijn James-roman De meester'. Dat zal dan wel Henry James zijn, dacht ik, want zo ongeletterd ben ik nou ook weer niet. (Het klopt.)
Maar zo belezen als Graa Boomsma ben ik niet, dat besef ik. Van Thomas Mann heb ik alleen ooit Der Tod in Venedig gelezen. Prachtig verhaal.
Deze recensent is van het type omgevallen boekenkast. Op zich niets tegen, je kan er iets van leren, krijgt een stukje literatuurgeschiedenis mee. Maar een nadeel is er ook.
Hij eindigt zo: 

Die kerndagen in Manns leven tot een roman verheffen, zou dat niet beter zijn geweest? Zeker, er staan fascinerende passages in De tovenaar en ook hilarische, bijvoorbeeld over de snobistische Alma Mahler ('En kijk mij nou, ik trouw met de ene na de andere Jood') die uit Europa wil vluchten met 23 koffers... Maar staat er voor de Mann-lezer iets nieuws in De tovenaar? Helaas.
 
Onder meer blijkt uit deze recensie van Graa Boomsma het verhaal heeft gelezen als een biografie, niet als een roman, en hij laat mij achter met het idee dat ik nog wat zou moeten inhalen. Helaas...

zondag 28 augustus 2022

De barst in je leven

Her en der in steden en dorpen staan of hangen kastjes met mee te nemen en eventueel weer terug te plaatsen boeken. Zo'n uitstalkastje met mee te nemen (en eventueel weer terug te plaatsen of ergens anders achter te laten) boeken levert nog eens iets op.
Rooie van Willem van Toorn, uit zo'n kastje geplukt, heb ik net uit. Een heel dik boek van Umberto Eco, Het eiland van de vorige dag, ook in zo'n kastje gevonden, ligt al wekenlang op mijn nachtkastje en mocht wegens gewichtigheid niet mee op fietsvakantie, afgelopen maand.
 
In plaats daarvan las ik na het fietsen (digitaal) The Swimmers van Julie Otsuka. Fascinerend, vooral door de stijl, en weemoedig, soms bitter. Vooral het hoofdstuk 'Belavista' is sarcastisch. Grappig dat veel aankondigingen over de eerste twee hoofdstukken gaan, de zwemclub, terwijl die eigenlijk de opmaat zijn voor wat volgt.
De stijl: compact, geserreerd (mooi oud woord), en met een anonieme verteller die iemand aanspreekt. Dat wil zeggen, ná die twee inleidende hoofdstukken. Daarin gaat het over 'ons'. Wij, van de zwemclub, de verzameling zwemmers die elke week het zwembad bezoeken. Of one of us, een enkele keer aangeduid met een eigenschap of/en een naam, zoals de vergeetachtige Alice.
 
Wij zwemmers hebben allemaal onze vaste gewoontes en rituelen. Het zwemmen op zich, het bezoeken van het zwembad beneden in een gebouw, is al een ritueel. Niet uit te leggen aan them above.
In hoofdstuk twee verschijnt er een barst (crack) in de vloer van het bad. Meesterlijk hoe de verschillende reacties worden beschreven. 
Na de eerste verontrusting wordt de barst als het ware opgenomen in hun leven, want hij lijkt niet echt gevaarlijk. (Ik dacht even aan Leonard Cohen: 'There is a crack in everything. That's how the light gets in.' 'Anthem', een van zijn meest weemoedige liederen. Nee, zo'n barst was het dus juist niet.)
 
Maar toch komt er een eind aan: het zwembad wordt voor nader onderzoek gesloten.
Het duurde even voor ik in het volgende hoofdstuk, dat een compleet nieuw verhaal leek, doorkreeg dat de opsomming over wat je je wel en niet meer kan herinneren, direct gericht was aan Alice. En dat de anonieme verteller wel haar dochter moest zijn. Alice is opgenomen in een tehuis voor demente personen, Belavista. Het hoofdstuk met die naam is een soort reclamefoldertekst voor Belavista, met zoals gemeld een sarcasme waar ik droevig van werd, met dit einde:

Soon you will be totally empty, a void, and, for the first time in your life, you will be free. You will have attained that state of being aspired to by mindful meditators across the planet - you will be existing utterly and completely 'in the now'.

In de hierna volgende hoofdstukken lijkt de verteller zich tot zichzelf te richten en haar onderwerp is haar moeder, die langzaam maar gestaag de greep op haar leven verliest.

Ik citeer de laatste alinea:

One last memory. By the time you finish your third novel she has not spoken in more than one year. Now, your father says, he just wishes he could hear her say something, anything. But to whatever you ask, she just looks at you - her eyes calm, all-seeing, forsaken - and nods. You are not sure if she still knows who you are, so you write down your name on a name tag and pin it onto your shirt. You give her a copy of your book and watch her slowly leaf through the pages - her hands, though spotted, are still elegant, with long slender fingers that taper into perfect oval nails - and when she gets to your photograph on the back flap she stares intently at the picture of your face, then at your name tag pinned to your shirt, and then up to your face. 
And when she gets to your face, she stares into your eyes with wonder. She does this loop again and again. Photograph, your name beneath it, your name on your name tag, your face above it. And every time, she gets to your face, she looks as of she is about to speak.


vrijdag 26 augustus 2022

Tellen tot en met één

Een prentenboek als voordracht, dat is een bijzonder kunstje. Caspar Salmon en Matt Hunt probeerden het in 2022 met How to Count to One, en dat verscheen dit jaar meteen in Nederlandse vertaling (door J.H. Gever) bij Gottmer als Het nummer één telboek.
Salmon over zichzelf: 'I’m a freelance journalist specialising in film and culture, with a particular interest in queer cinema and the way art reflects the politics of our time. That being said, I will write anything at all in return for money — please help me clothe and feed my children.' Geen typische prentenboekmaker dus, en dat merk je.
 
Want dit prentenboek komt vermoedelijk het best tot zijn recht als je het luid en duidelijk voorleest - met een of meer kleuters als publiek op schoot of zó dat ze de prenten kunnen zien. 
Het zou een ideaal prentenboek zijn voor een vertelkastje, of om voor te dragen voor een groep met de prenten geprojecteerd achter de verteller. Liever niet als video.

Dat begint al op de titelpagina.
 

 

Met excuses, want de afmetingen van dit grote vierkante prentenboek laten geen mooie scan toe, de kanten verdwijnen.

(Let op: we tellen tot één en NIET verder!)

En dan de start:
 

 
Heel makkelijk. Er staat slechts één appel afgebeeld.
Draai de bladzijde om en je krijgt
 
Klopt! ÉÉN!
 
        En nu iets groters...
 
En dan verschijnt een olifant. Eén olifant, inderdaad. Maar daarna wordt het ietsje moeilijker. Een tweepagina-afbeelding van twee walvissen in het water. Een spuit er en op die fontein drijft een worstje.
Tekst links:

Ja, helemaal goed. EENTJE!
Oké, en wat dacht je hiervan?

        Hoeveel...

Tekst rechtsonder, in het water:

WORSTJES zie je?

Een leuk instinkertje voor al te snel roepende kleuters.
 
Zo gaat dat verder. Een leuke concentratie-oefening: de kleuter zal geneigd zijn snel de grote objecten te tellen, maar steeds blijkt uit de tekst dat er nu juist iets anders geteld moet worden, als regel heel klein. Er dient goed geluisterd te worden! De lol is uiteraard dat er tóch verder geteld kan worden - al is dat niet de bedoeling.

Aan het einde is er een prijs.
 
 
 
Als zoekplatenboek past dit grappige prentenboek in een lange traditie. (Wie herinnert zich nog de prachtboeken van Anno Mitsumasa in de jaren '70? In 1981 won hij nog een Zilveren Penseel en in 1984 de Hans Christian Andersen Award.)


Salmon, Caspar, en Matt Hunt. Het nummer één telboek. Vert. J.H. Gever. Gottmer, 2022. ISBN 978 90 257 7578 0, 26 p.