Zoeken in deze blog

maandag 22 april 2019

Globish

Ik dacht dat het een 1-aprilgrap was, maar dat is het niet. Jean-Paul Nerrière meende het, toen hij in 2004 Globish beschreef. Hij was toen vice-president marketing bij IBM. Maxim Februari besteedde er in NRC 16-4-2019 een column aan, daardoor kwam ik Globish op het spoor. (Een stukje door Peter de Waard zes jaar geelden in de Volkskrant had ik kennelijk gemist.)
Steenkolen-Engels, zou ik het voordien hebben genoemd, of Creole-English. Maar gewichtige zakenlieden als Jean-Paul Nerrière spreken natuurlijk geen steenkolen-Engels of Kreools, zij willen net zo correct zijn als hun zakenkostuum. Geen misverstanden, vooral geen misverstanden. Eenduidige helderheid in vijftienhonderd Engelse woorden en een eenvoudige basisgrammatica.

Tongue-in-cheek (dat is geen Globish) schrijft Maxim Februari:

Vandaag bereiden we ons voor op de taal van de toekomst. Het staat wel vast… Nou ja… Het is hoogst waarschijnlijk… Dat wil zeggen… Ik denk dat ik in de nabije toekomst op deze plek in het Engels moet schrijven.
[...]
In die toekomst, die nabij is, zal ik niet alleen schrijven voor een wereldwijd publiek. Ik zal ook wereldwijd worden gelezen, ik zal viraal gaan en geshared worden. Om klaar te zijn voor het oordeel van de wereld moet ik me derhalve als de wiedeweerga gaan gedragen. Mensen die mij niet kennen, die zelfs ons land niet kennen, die nog nooit van Nederland hebben gehoord, zullen zich over mijn woorden buigen en ze wegen. Geen grapjes, dus, geen overdrijvingen, geen ironie, niets wat kan leiden tot misverstand en ergernis aan de andere kant van de globe.

Globish, dus, concludeert hij.

Jezelf vertalen naar de 21e eeuw vraagt om helderheid en eenduidigheid. Zodat de vertaalmachines je verstaan en de globale gemeenschap je niet misverstaat. Wil je goed Globish spreken, dan moet je niet alleen je woordenschat tot vijftienhonderd woorden indikken. Je moet je stilistische repertoire intomen. Je temperament bedwingen. En, ja, ik weet het, ik heb persoonlijk nog een lange weg te gaan; maar als het me vandaag weer niet is gelukt me verstaanbaar te maken tegenover Google en de globe, dan lukt het me morgen. Ik beloof u oprecht dat ik mijn uiterste best ga doen.

Dit is natuurlijk niet zijn hele column, hij maakt o.a. nog een omweg langs Raymond Queneau en zijn Exercices de Style. Waar Queneau een ontmoeting in een tram op 99 manieren beschreef, kan dat in Globish slechts op één manier. En geen grappen, vooral geen grappen.

Globish haalde de Engelstalige Wikipedia en daaruit leer ik dat er meer pogingen zijn gedaan om een soort standaard-versimpeld-Engels te beschrijven. Charles Kay Ogden schreef bijvoorbeeld al in 1930 zijn Basic English: A General Introduction with Rules and Grammar.

Van deze pogingen gaat Globish het verst, geholpen door internet. Op de site kun je je eigen (Engelstalige) teksten door een scanner halen om te zien of het Globish is.
Ik twijfel nog. Mijn frase

I am going to make a walk. I hope I do not find bears on my path.

bleek perfect Globish. (Mits ik I'm en don't find veranderde in I am en do not find.)
Toch kan ik mij voorstellen dat ik aan een vergadertafel in pakweg Zoetermeer, Reykjavik of Brussel wat besmuikt of verontrust zou worden aangekeken als ik dat te berde bracht.
Misschien zouden ze het in Moskou begrijpen.

vrijdag 19 april 2019

VoorleesExpres succesvol

De VoorleesExpres is een initiatief dat in 2006 te Utrecht werd gestart door Anne en Marieke Heinsbroek. Bedoeling: voorlezen aan kinderen in gezinnen waar doorgaans weinig of niet wordt (voor)gelezen. Het groeide en bloeide en nu zijn er op zo'n tachtig plekken mensen die dit doen.

Tijd om eens te onderzoeken of het ook nut heeft, vonden onderzoekers Aike Broens en Roel van Steensel (bijzonder hoogleraar van Stichting Lezen). Op 17 april verscheen een persbericht van Stichting Lezen dat de resultaten samenvatte:

In gezinnen die meedoen aan de VoorleesExpress wordt de leesomgeving thuis en de taalontwikkeling verrijkt, zo blijkt uit een effectstudie van de Erasmus Universiteit Rotterdam in opdracht van Stichting Lezen. Ouders gaan naar eigen zeggen vaker voorlezen en de boekenkennis en het verhaalbegrip van kinderen groeien. Optimalisering van het programma is wenselijk om de taalontwikkeling duurzaam te stimuleren. 

Succes, dus, maar er valt nog iets te verbeteren.

Ik citeer verder uit het persbericht:

In totaal namen 176 kinderen deel aan de effectstudie: 95 in de experimentgroep en 81 in de controlegroep (een wachtlijstgroep). De effecten van de interventie zijn tijdens, direct na, en enkele maanden na afloop in kaart gebracht. De onderzoekers keken naar woordenschat, verhaalbegrip, boekenkennis van het kind, intensiteit van voorlezen door ouders en betrokkenheid bij voorlezen door het kind.

Vooruitgang in verhaalbegrip en boekenkennis
De resultaten wijzen uit dat de VoorleesExpress werkt. De kinderen gaan niet vooruit in woordenschat, maar wel in verhaalbegrip en het aantal boeken dat ze kennen. Hun ouders gaan naar eigen zeggen bovendien intensiever voorlezen. De stijgende lijn in de boekenkennis van kinderen en het voorleesgedrag van ouders zet door nadat de interventie na twintig wekelijkse bezoeken eindigt.

Verduurzaming interventie
Onderzoekers Aike Broens en Roel van Steensel, bijzonder hoogleraar van Stichting Lezen, concluderen dat de VoorleesExpress de taalontwikkeling positief kan beïnvloeden, maar dat verbetering van de interventie wenselijk is. Het effect op het verhaalbegrip zwakt na een aantal maanden namelijk af. Mogelijk komt dit doordat het voordoen van voorlezen door de vrijwilliger aan de ouder onvoldoende van de grond komt. Een indicatie hiervoor is dat niet alle ouders tijdens de wekelijkse sessies de hele tijd aanwezig zijn. Zij kunnen hierdoor niet de ondersteuning bieden die de voorlezer biedt om het voorlezen na twintig weken op hetzelfde niveau te continueren.

De onderzoekers adviseren daarom de interventie te verrijken met aanvullende activiteiten. Anne Heinsbroek, directeur van de VoorleesExpress, ziet hierin mogelijkheden. “We zijn, met onze partners, druk bezig om te zorgen voor een ruimer meertalig aanbod. Ouders kunnen hiermee in hun moedertaal de taalontwikkeling van hun kind stimuleren. Daarnaast gaan onze vrijwilligers aan ouders meer mogelijkheden aanreiken om met drukke peuters op een speelse manier met taal bezig te zijn.

Waarvan akte. Hier is het onderzoek te downloaden.
Let ook op het modewoord interventie.



woensdag 17 april 2019

Boel taarten met Haring

De Week van het Geld is allang voorbij als dit stukje klaar is, maar dat hoeft me er niet van te weerhouden om wat aandacht te geven aan geld en die fantastische wetenschap economie.
Of die week een succes was? Geen idee, maar in 2020 is er weer een.
In de dagbladen die me onder ogen kwamen las ik er niets over.

Geld, economie en kinderen: er is doorgaans weinig spannends te beleven. Voor kinderen onder de 12 herinner ik me brave boekjes, die veel uitleggen - maar ook veel niet.
Als ik geld intoets in de catalogus van De Jeugdbibliotheek (de website die het oude Leesplein en Boekenjeugdonline heeft vervangen, een aanzienlijke verarming maar daarover misschien een andere keer) krijg ik duizenden resultaten en als ik toespits op non-fictie nog altijd een tweeduizend. Maar daarbij zit echt van alles, ook verhaaltjes waarin geld een rol speelt, en de annotaties zijn helaas miniem.
Een verschijnsel dat onlangs nog de kranten haalde, namelijk het hoge bedrag aan schulden dat wereldwijd uitstaat (243.200 miljard US$, zo'n 34.000 per wereldbewoner), wordt in dat soort boekjes en websites nooit uitgelegd.
Evenmin vind je er argumenten in waarom het goed of slecht zou zijn dat een groeiend deel van de Nederlandse kinderopvang in handen is van grote, naar winst strevende bedrijven. (Zie NRC 5-4-2019, deel Economie, 'Private equity verovert kinderopvang'.)
Of hoe het kan dat een groot Amsterdams ziekenhuis ineens wegens faillissement zijn poorten sluit. En dat een tramverbinding tussen het centraal station van Utrecht en een universiteit gebied buiten de stad heel erg veel duurder wordt dan begroot.
Toch zijn het juist zulke zaken die economie een boeiend vak maken.

Laat ik nu toevallig in een winkel voor tweedehands boeken een vondst doen die me in combinatie met de toen nog aanstaande geldweek tot kopen bracht: Waarom cola duurder is dan melk van Bas Haring, verschenen in 2016, dus nog niet zo heel erg oud, toch slechts € 5,-. En verder ligt er al een tijdje een boek op de stapel te bespreken dat me ooit ter kennisname is toegestuurd: Wat kost dat?! Wat je wilt weten over geld & economie.

Met die twee uitgaven is de kous, waaraan ik al eerder was begonnen (zie bv. hier, hier, hier en hier), natuurlijk niet af. Zo staat Immer das Geld van Hans Magnus Enzensberger nog op mijn lijstje.

Maar eerst Bas Haring.
Kaas en de evolutietheorie (2001) was zijn debuut, won de Gouden Uil categorie jeugdliteratuur en werd expliciet een boek 'voor nieuwsgierige mensen van 9 tot 99' genoemd.
In of over Waarom cola duurder is dan melk staat zoiets nergens vermeld. Dat is 'een boek over economie voor hen die het ook maar ingewikkeld vinden'. Het is echter zo toegankelijk geschreven dat dit met recht een boek 'voor nieuwsgierige mensen van 12 tot 99' genoemd zou mogen worden.

Er valt wel iets te mopperen over dit boek. Bas Haring schrijft als een babbelkous, met veel gebroken zinnetjes en onnodige woorden. Net alsof de hoofdstukken bestaan uit de weergave van opnames van colleges, zonder veel redactie.
Voorbeeld is Bas' eigenaardige synoniem voor veel, namelijk een boel. Ander voorbeeld is zijn neiging om zinnen op te knippen.

En die situatie doet zich voor tijdens een recessie. Naar het schijnt.

Of:

Maar wat is eigenlijk een ramp? In financiële zin.

Of:

Ik heb een hypotheek van tweeëneenhalve ton en in mijn hoofd heb ik nog een halve ton speelruimte. Voor het geval ik een nieuwe auto wil kopen of een keer een lange reis wil maken.

En dit is een voorbeeld van zijn wat babbelende stijl.

Gelukkig begrijp ik ondertussen genoeg van economie om te weten dat de redenering niet klopt en dat er geen beperkte, vaste hoeveelheid rijkdom op de wereld is. De wereld kan er in zijn totaliteit heus een stuk rijker op worden dan-ie nu is. Als Congolezen en Liberianen rijker worden, dan gaat dat niet ten koste van ons. Toch? Dat ziet iedereen vrij gemakkelijk in.

Nog zo'n babbelstukje (p. 159):

Geld verdienen dankzij het hebben van bezittingen is misschien minder vreemd dan ik in eerste instantie dacht en er is zelfs een woord voor: kapitalisme. Dat is grappig. Ik heb nooit geweten wat 'kapitalisme' eigenlijk precies was. Iets met een nare bijsmaak. Tijdens mijn middelbareschooltijd had ik zelfs een sticker met 'Weg met het kapitalisme' op mijn agenda. Zonder te weten wat kapitalisme was. Maar nu begrijp ik het dus. Bezittingen die je kunt gebruiken om geld mee te verdienen heten 'kapitaal'. En de negatieve klank die aan het begrip hangt is vermoedelijk een gevolg van het feit dat je via kapitaal een inkomen kunt verkrijgen zonder dat je iets hoeft te doen.

Een klank die aan een begrip hangt, hm.
Dit soort passages vind ik wel wat afdoen aan de leesbaarheid, maar anderzijds weet hij vakjargon te vermijden, vindt hij originele en effectieve vergelijkingen en is hij goed te volgen, niet alleen door mij maar ook door pientere lezers van 12 en ouder.

Van belang vind ik wat hij op p. 225 schrijft over economen, nadat hij eerst het woord verhaal heeft geïntroduceerd voor theorie:

Ze bedenken een verhaal en toetsen dat aan de hand van beschikbare gegevens. Het is dan niet zo vreemd dat economen met elkaar overhoop kunnen liggen. Er kunnen meerdere verhalen naast elkaar bestaan die stuk voor stuk, min of meer, bij de data passen. Zoals er ook meerdere verdachten passen bij de gegevens die je voorgeschoteld krijgt in een tv-detective.
Bovendien zijn veel van die verhalen stiekem gebaseerd op ideologische aannames. Er zijn economen met een diep, diep wantrouwen jegens de overheid. Zulke economen zullen eerder met verhalen komen die vertellen dat de overheid steeds vreselijke fouten maakt. Gestaafd met gegevens.
Terwijl andere economen helemaal niet zo'n wantrouwen hebben en met evenveel bewijzen laten zien dat de overheid juist goede dingen kan doen.

De distantie die hieruit blijkt had hij ook kunnen gebruiken voor wat hij op p. 233 schrijft over de veertigurige werkweek, want dat getuigt van weinig historisch inzicht.

En gaan we korter werken? Meer vakantie hebben? Dat lijkt logisch, als robots ons werk overnemen, dan kunnen wij lekker in het gras gaan liggen. Maar ook dit gaat, denk ik, niet gebeuren. Onze veertigurige werkweek heeft niets te maken met de hoeveelheid dingen die we in veertig uur voor elkaar kunnen krijgen maar is simpelweg een gevolg van het feit dat we per week ongeveer veertig uur kunnen besteden aan anderen in plaats van aan onszelf.

Nou, 'we' hebben er de afgelopen twee eeuwen toch heel hard voor moeten zwoegen om die veertig uur in de plaats te krijgen van een achtenveertigurige of nog langer durende werkweek. Daar is menige staking (en soms oproer) aan voorafgegaan.
Dan zie ik maar af van commentaar op de aanname dat de tijd die we niet werken (= aan anderen besteden) uitsluitend voor onszelf is.
Er zijn meer passages in dit boek die mij tot het idee brengen dat onze Bas weinig aandacht heeft voor geschiedenis en voor de aloude tegenstelling tussen kapitaal en arbeid. Terwijl hij toch heel relevante zaken schrijft over hen die verdienen door bezit en hen die verdienen door werk - vaak werk voor hen die bezitten.
Hij schrijft wel vaker over 'we', alsof 'wij' mensen een harmonieus samenlevend clubje zijn. Een retorisch trucje dat graag door politici gebruikt wordt.
Ook vind ik het erg naïef dat hij er het hele boek van blijft uitgaan dat wat 'we' verdienen een uitdrukking is van hoe 'de samenleving' (dat zijn wij zelf ook) ons waardeert. Al merkt hij op p. 132 terecht op dat wat we verdienen in ieder geval geen uitdrukking is van onze opleiding, als hij erop wijst dat opleidingen tot goudsmid of balletdanser minstens zo lang duren en moeilijk zijn als die van huisartsen en hoogleraren, terwijl goudsmeden of balletdansers veel minder verdienen, ongeveer zoveel als de tuinman die hij her en der laat opdraven. Gelukkig maakt hij ergens nog wel een opmerking over topmanagers die veel te zeggen hebben over hun eigen inkomen.
Minstens zo naïef vind ik zijn introductie van 'gelukspunten' als eenheid voor het meten van hoe tevreden we zijn.

Zijn aanpak was: een lijstje vragen, en daarmee aan de gang. Hij is colleges gaan volgen, en heeft tientallen boeken en artikelen tot zich genomen, opgesomd achterin het boek (waaronder Piketty). Het is een aanpak die me aanstaat: vanuit onwetendheid vertrekken en zien hoeveel inzicht je kan verwerven.
Soms is-ie me al te 'onwetend' (hij zal toch ook wel eens een krant lezen), maar deze aanpak is beter, of in ieder geval onderhoudender, dan die van de docent die ons onderwijst wat hij net heeft geleerd met het air van een allesweter.
Dat leidt tot rake observaties als bijvoorbeeld het verschil tussen lenen door een regering en lenen door een mens: een mens gaat dood, een regering niet. Dus kan een regering steeds maar doorgaan met lenen en aflossen. (Hij heeft het wel over inflatie, maar laat historische kanttekeningen met verwijzingen naar de Weimar-republiek en het huidige Venezuela achterwege.)

En waarom is cola nou duurder dan melk? Volgens Bas Haring doordat er zoveel geld wordt gestoken in de reclame voor cola.

En een mooi stukje is dat over de gewenste verdeling van inkomen. Het is een van de twee plekken waar hij grafieken te hulp roept. Op p. 154-155 staan 'een boel taarten' afgebeeld.

 

Hij gaat uitvoerig in op wat volgens hem de juiste verdeling zou zijn en daaruit blijkt dat hij niet zoveel voelt voor een enorm verschil tussen arm en rijk, maar het ook niet erg vindt als de een iets meer verdient dan de ander.

Zo zijn er meer passages die tot nadenken en een standpunt kiezen uitnodigen. Een babbelkous, o.k., maar wel een die zinnige zaken aanroert.

Maar nou nog dat boek dat zonder moeilijker te zijn toch dieper gaat.


Haring, Bas. Waarom cola duurder is dan melk, een filosoof over economische zaken. Nijgh & Van Ditmar, 2016. 240 p., ISBN 978 90 388 0192 6.

PS. Op die andere aangeroerde zaken hoop ik in volgende stukjes terug te komen.


dinsdag 16 april 2019

Hieronymus van Alphen prijs 2019 voor Helma van Lierop-Debrauwer

Een persbericht d.d. 12 april 2019:

De Hieronymus van Alphen prijs 2019 is toegekend aan prof. dr Helma van Lierop-Debrauwer en gisteren uitgereikt tijdens de studiedag van de stichting in Leeuwarden.

Uit het juryrapport:

Met grote volharding, doorzettingsvermogen en geloof in het belang van wetenschappelijke aandacht voor de jeugdliteratuur wist zij aan de Tilburg University een masterstudie Jeugdliteratuur te realiseren, een unicum in Nederland. (….) Jaarlijks volgen zo’n vijftien tot twintig studenten de masteropleiding en bijna allemaal weten zij na hun masterthesis een positie in het kinderboekenvak te verwerven. Helma van Lierop is het boegbeeld van de opleiding, zowel binnen als buiten de universiteit. Ze weet jonge en oudere studenten te inspireren. Niet zelden hoor je die studenten zeggen: ‘Ik studeer bij Helma!’ in plaats van ‘Ik doe de master Jeugdliteratuur in Tilburg’. Het demonstreert hoe dicht zij bij haar studenten staat.

Helma is docent, onderzoeker en auteur van talloze wetenschappelijke en semiwetenschappelijke publicaties op het gebied van jeugdliteratuur voor Nederlandse én internationale boeken en tijdschriften. (…) Samen met Vanessa Joosen en Rita Ghesquière wist zij het nieuwe standaardwerk voor de jeugdliteratuur te realiseren, Een land van Waan en Wijs.

De veelzijdigheid, het doorzettingsvermogen en de passie van Helma van Lierop hebben de studie van, kennis over en liefde voor de jeugdliteratuur een goed eind op weg geholpen.

Over de Hieronymus van Alphen prijs:

Om degenen die erg veel aan beheer, voorlichting, onderzoek en publicaties betreffende de geschiedenis van de Nederlandstalige kinder- en jeugdliteratuur hebben gedaan, te eren en anderen te stimuleren om ook tot bijzondere resultaten op dit terrein te komen, heeft de Stichting Geschiedenis Kinder en Jeugdliteratuur in 2000 de Hieronymus van Alphen Prijs ingesteld, thans bestaande uit een toepasselijk beeldje van de beeldend kunstenaar Marion Ruting en een oorkonde. De prijs wordt sinds 2008 eens in de twee jaar uitgereikt. Voor meer informatie zie hier.
De jury voor de Hieronymus van Alphen prijs 2019 bestond uit Joke Linders, Christine Sinninghe Damsté en Marit van der Veer. Het volledige juryrapport zal vanaf 16 april op de website van de stichting te vinden zijn.

Einde persbericht.

Helma van Lierop-Debrauwer


Het zij Helma van harte gegund! De citaten uit het persbericht kan ik onderschrijven. Het persbericht is inderdaad te vinden op de website van Stichting Geschiedenis Kinder en Jeugdliteratuur, zie hier.
Over die stichting:
'De Stichting Geschiedenis Kinder- en Jeugdliteratuur (SGKJ) is een non-profit organisatie. De doelstelling is de bevordering en verbreiding van kennis over de geschiedenis van kinder- en jeugdliteratuur, alsmede het behoud en de ontsluiting van oude kinder- en jeugdboeken en kinderprenten als cultureel erfgoed, zowel vanuit de alledaagse werkelijkheid, als vanuit cultuurhistorisch en sociaal-wetenschappelijk perspectief. De stichting heeft zelf geen kinderboekencollectie.'

Een respectabel doel van een heel actieve club. Het overzicht van activiteiten gaat terug tot 2005, maar de stichting is ouder en het overzicht zou dus uitgebreid kunnen worden. De Hieronymus van Alphen Prijs bijvoorbeeld is in 2000 ingesteld.
Kind en jeugd is natuurlijk strikt genomen een tautologie. Vermoedelijk steekt hierachter de aanname dat kinderen na de start van hun puberteit eigenlijk geen kinderen meer zijn, maar ook nog geen volwassenen. Tussen servet en tafellaken, wat je zegt, en voor die periode is een arsenaal aan termen bedacht, tieners, pubers, adolescenten enzovoort. En ook jeugd dus, de jongens en meisjes die vroeger samenschoolden in het jeugdhonk, een al lang geleden wegbezuinigd fenomeen.


donderdag 11 april 2019

Lezen in het vmbo

Dat is toevallig! Slechts enkele dagen na mijn berichtje over dat onderzoekje over taalgericht techniekonderwijs ontving ik een persbericht van Stichting Lezen.

Er is een website speciaal over lezen in het vmbo. De officiële 'lancering' vindt 12 april plaats, maar hij is al online.

Uit het persbericht:

Voor veel vmbo-leerlingen is lezen geen vanzelfsprekendheid. Deze website is een handvat voor vmbo-docenten die werk willen maken van goed leesonderwijs. Over lezen in het vmbo is namelijk veel informatie beschikbaar, maar die informatie staat versnipperd en verspreid op internet en/of is niet makkelijk raadpleegbaar. Op de website staat de informatie over leescompetentie, leesmotivatie en leesplezier in het vmbo overzichtelijk bij elkaar. 

Wat kunt u vinden op lezeninhetvmbo.nl
Resultaten en aanbevelingen uit lees- en taalonderzoek, een quickscan om als team de stand van zaken rondom het leesonderwijs op school in kaart te brengen, handreikingen voor het inrichten van lees- en taalbeleid en praktische aan-de-slag-informatie in de vorm van beproefde lessenseries, goede praktijken en landelijke leescampagnes. 

Aan de slag, dus.
Grappig, het persbericht spreekt lezers met u aan, de website houdt het op je.


maandag 8 april 2019

Een boer zoekt een vrouw

Op p. 37 van Levende Talen Magazine april 2019 trof ik een mooi column van Peter-Arno Coppens.

Die vond ik niet op internet, dus citeer ik hem in zijn geheel:

Conclusies zijn slecht voor de redenering

Een van de klassieke argumenten voor het ontleedonderwijs is dat het de redeneervaardigheden van de leerlingen zou bevorderen. 
Ik heb dat altijd een sympathiek argument gevonden, in weerwil van het feit dat het nooit door empirisch onderzoek onomstotelijk is vastgesteld. 
Misschien omdat er zo'n opzichtige vanzelfsprekendheid in zit: om taal te ontleden moet je redeneringen opzetten, en als je veel oefent met redeneren is dat goed voor je redeneervaardigheden. Dat kan niet anders dan juist zijn, tenminste als de uitgangspunten kloppen.

Helaas blinken de meeste ontleedmethoden uit in talloze strategieën om het redeneren te vermijden. Trucjes en ezelsbruggetjes moeten leerlingen snel (liefst zonder nadenken) naar het goede antwoord op de toets leiden, en zinnetjes waarbij het gevaar bestaat dat je moet nadenken of discussiëren, worden zonder pardon uit het onderwijs geschrapt ('Daar moeten we de leerlingen niet mee willen lastíg vallen'). Het is haast een wonder dat er in experimenten toch nog soms positieve effecten van grammaticaonderwijs worden aangetroffen.

Er is niets dodelijker voor je redeneervermogen dan de zekerheid van een goed antwoord. Een simplistische visie op redeneren is dat het bestaat uit het trekken van conclusies uit de analyse van gegevens, maar dit suggereert een rechtlijnigheid die in elke niet-triviale redenering ontbreekt. Een redenering is altijd een afweging van mogelijke interpretaties van analyse-resultaten. Zelfs in de meest exacte rekensom kun je eigenlijk alleen van redeneren spreken als er in de berekening verschillende stappen tegen elkaar worden afgewogen.
Maar leent een gewone schoolontleding zich daar wel voor? Jazeker wel.

lk was laatst op een taalcongres waar de taalkundige Martin Haspelmath opmerkte dat de deÍinitie van vrijwel elke taalkundige term problematisch wordt bij nader onderzoek.
Een eenvoudig voorbeeld is de definitie van het onderwerp van de zin. In veel talen is dat het zinsdeel dat congrueert met het werkwoord. 
In andere talen heb je geen persoon- of getalsmarkering, en daar wordt het onderwerp dan bijvoorbeeld bepaald door de betekenis (de handelende, levende of menselijke persoon). Weer andere talen hebben naamvalsmarkering, en daar is dat dan beslissend. En ten slotte zijn er talen waar het onderwerp altijd vooraan staat.

Het aardige is dat al die criteria een rol kunnen spelen. Neem bijvoorbeeld de Nederlandse zin Een boer zoekt een vrouw. Strikt genomen kun je hier geen congruentie vaststellen, omdat je met een zekere nadruk en context iets kunt hebben als Een bóér zoeken (alleen) vrouwen. En ook degene die zoekt kan in zo'n geval niet met zekerheid bepaald worden. Zelfs met naamvallen kom je er niet goed uit omdat Een boer zoekt zij net zo goed is als Hij zoekt een vrouw.
Er is eigenlijk maar één criterium dat ervoor zorgt dat de meest waarschijnlijke analyse is dat een boer het onderwerp is: het staat vooraan.
De ontleding van het onderwerp zou dus altijd een afweging moeten zijn van alle criteria. Je kunt wel ophouden als je congruentie hebt vastgesteld, maar de andere criteria geven een dieper inzicht in de vraag hoe 'onderwerpachtig' het onderwerp is, en dus ook wanneer dat verwarring kan opleveren.

Kern is natuurlijk dat taalonderwijs inzicht in taal zou moeten opbrengen. Daarmee ben ik het van harte eens. Ontleding als trukendoos levert dat inzicht niet op en zou dus geschrapt kunnen worden. Krijgt de docent ook wat meer tijd voor literatuur...

Al was het maar voor de gedichten van Hans Vlek, met wie ik ooit een tweede klas middelbare school heb gedeeld. Hij wist onze leraar Nederlands tot wanhoop te drijven door met klem (en in nasaal Amsterdams) te betogen dat in de zin De zaal loopt vol de zaal toch onmogelijk onderwerp kan zijn. 'Die saal doet helemaal niks, meneer, dus hoe kan die saal nou onderwerp sijn...?' Onze leraar wist het ons niet uit te leggen en stuurde hem tenslotte maar naar de rector. Hoe die oordeelde over dit staaltje taalkunde, dat weet ik niet meer.

En toen vond ik in Onze taal 2019-4 nóg een column, en wel van de Taalprof. Hé, dat hoofd ken ik: het is Peter-Arno Coppens.

Wordt het nog wat met dat grammaticaonderwijs op school? Ik voer al jaren een campagne tegen de vuistregels en de ezelsbruggetjes waar de schoolontleding van vergeven is. Op een congres hoorde ik laatst van promovendus Gijs Leenders weer zo'n mooi voorbeeld dat het failliet van de trucjes aantoont.

Bekend onderwerp. Misschien wel zelfde congres. Maar deze keer brak de vaas. Of Jan. Jan brak de vaas. Wie of wat brak...? Heel spitsvondig, want breken kan zowel overgankelijk (iets breken) als onovergankelijk (iets breekt).
Nog zo'n zinnetje: Het was druk in het zwembad.

Wie of wat was druk? 'Het zwembad,' zei een van de leerlingen, en geef hem eens ongelijk.

Die leerling, het hád Hans Vlek kunnen zijn...


zaterdag 6 april 2019

Taalgericht techniekonderwijs

Je moet toch wat om een artikel aan een academische standaard te helpen.

Maar eerst dit. Uit onderzoek is gebleken dat veel leerlingen in het voortgezet technisch onderwijs moeite hebben met het begrijpen van hun leerboeken. Dan doe je daar toch iets aan, dacht Elena Schutjes en ze zette een onderzoekje op waarbij leerlingen van twee klassen 6 van het (Vlaamse) primair onderwijs aangepast leermateriaal kreeg aangeboden. Hielp het? Ja, een beetje. 'Signifcant' genoeg, vooral in de klas waar meerdere moedertalen werden gesproken. Dat is fijn om te weten.

Elena Schutjes is onderzoeker en had dus de keuze: een praktisch of een academisch artikel of beide. Of dat laatste ervan gekomen is weet ik niet, maar het academische onderzoeksverslag is te vinden in Levende Talen Tijdschrift april 2019 (20-1). Dat is opgebouwd zoals dat hoort. Probleemstelling, eerste verwijzing naar eerder onderzoek (Hellemans & Haesen, 2017), aanpassing lessenpakket, methode, resultaten met keurige tabellen, 'conclusie en discussie', noten en literatuuropgave.
Wat ik miste is net wat ik had willen zien: hoe dat lessenpakket is aangepast. Het wordt wel beschreven, maar in algemene termen, zonder voorbeelden. Daarentegen zijn al die tabellen een sta-in-de-weg voor wie met de conclusies aan de slag zou willen. Een in academisch opzicht zorgvuldig artikel met een wat magere uitkomst en zonder concrete tips.
Jammer. Dit zal samenstellers van lesmateriaal niet meteen inspireren, denk ik.

vrijdag 5 april 2019

Gedeformeerde literatuurlessen

Op 4 april kreeg ik dankzij Taalpost een stukje van oud-hoogleraar Marita Mathijsen onder ogen. Omdat ik eerder aandacht heb besteed aan het geringe aantal inschrijvingen voor studies Nederlands (zie hier en hier), vind ik het de moeite waard om op haar bijdrage te wijzen.

Die is hier te vinden.

Ik citeer twee passages:

Op 1 april heb ik bij de HOVO aan de VU de cursus Nederlandse literatuur (over de Tachtigers) afgesloten. 49 studenten hadden zich ervoor ingeschreven, en dit is geen aprilgrap. Ik heb niet naar hun leeftijd gevraagd, maar zo te zien was er niemand bij die jonger dan 60 was. Het waren geweldige studenten, die zich verdiepten in de stof, die de werken lazen die ik aanbeval en die goede vragen stelden waar ik vaak geen kant-en-klaar antwoord op kon geven. Ja, ouderen kunnen dus wél Nederlands studeren aan de VU, voor de jongeren is dat niet meer weggelegd.

[...]

Zijn er lessen te trekken uit de belangstelling van ouderen voor neerlandistiek, in dit geval dus specifiek de aandacht voor Nederlandse literatuur? Lessen die voor aanwas van reguliere studenten zouden kunnen zorgen? 
Niet veel denk ik. 
De senioren komen naar de literatuurcolleges omdat ze vroeger goed literatuuronderwijs gekregen hebben. Ze willen de kennis uit het verleden die nog met brokstukken in hun geheugen zit restaureren, en aanvullen met de kennis die ze tientallen jaren lang opdeden. 
Dat zijn jaren  waarin ze los en vast literatuur lazen, meestal naar aanleiding van stukken in NRC of De Groene, of omdat ze een aanbeveling hoorden zaterdagochtend op NPO 1 of zondagochtend bij VPRO Boeken. Ze zoeken naar verbanden tussen dat wat hun geheugen van de middelbare school behouden heeft en dat wat er allemaal bijgekomen is.

Dat is niet de motivatie van de weinige eindexamenkandidaten die wel voor Nederlands gekozen hebben. Zij hebben gedeformeerde literatuurlessen gekregen en legden een mechanisch in te vullen eindexamen af. Alleen als zij een bevlogen leraar hadden, of misschien een grootmoeder die colleges bij de HOVO volgde, kiezen zij nog voor neerlandistiek. Eén les slechts kan ik de huidige Neerlandistiek meegeven vanuit mijn ervaring bij de HOVO:  geneer je niet om te laten merken dat je door  literatuur bewogen kunt raken. Want dat is waar we toch eigenlijk allemaal naar zoeken.

Waarvan akte, met name die gedeformeerde literatuurlessen.

donderdag 4 april 2019

500.000 koffertjes

Een mooi bericht, dat de landelijke dagbladen niet haalde, geloof ik. (Lees ze niet allemaal.)

'Dinsdag 5 februari werd het 500.000e BoekStartkoffertje uitgeleverd, precies tien jaar na de start van het succesvolle leesbevorderingsprogramma voor 0-4 jaar.

Dat betekent dat er in tien jaar tijd 500.000 baby's lid zijn geworden van de Bibliotheek. Hiermee werd 40 % van de baby's bereikt.

Het BoekStartkoffertje
Ouders krijgen, als hun baby ongeveer drie maanden is, van de gemeente een brief over het belang van voorlezen en een waardebon voor het BoekStartkoffertje. Met deze waardebon kunnen zij hun kind gratis lid maken van de Bibliotheek en ontvangen zij het gratis BoekStartkoffertje met twee boekjes en informatie over vroeg beginnen met voorlezen. Met de lidmaatschapspas kunnen zij gebruik maken van de collectie en leuke nieuwe boekjes met hun baby ontdekken. 

Vroeg beginnen met voorlezen
Ouders worden met BoekStart in de Bibliotheek, het consultatiebureau en de kinderopvang voorgelicht over het belang van lezen en aangemoedigd om hun kinderen zo jong mogelijk (vanaf circa 3 maanden) in aanraking te brengen met boeken en om samen met boeken bezig te zijn. Hiermee ontstaat een leescultuur in het gezin en wordt de vanzelfsprekende aanwezigheid van boeken in jonge gezinnen bevorderd.'

Een rustige, niet heel dure en niet spectaculaire maar wel effectieve vorm van leesbevordering. Zo'n aantal vind ik wel spectaculair.

Aldus een persbericht van Boekstart.