Zoeken in deze blog

Redactionelen (selectie)

Leesgoed 2010-5:

Het is in Nederland Kinderboekenweek of net geweest en eens te meer valt dan op dat kinderboeken koopwaar zijn. En hoewel de vergelijking met brood of patat friet vaak is gemaakt, vinden kinderboeken toch niet zo vanzelfsprekend als die voedingswaren hun weg naar lezers en voorlezers. Er wordt mee geleurd, zoals de marskramer vroeger met zijn prentjes leurde.
De CPNB doet de gezamenlijke promotie voor boekhandel en uitgeverij en is in de loop der jaren steeds beter gaan leuren met kinderboeken. De Kinderboekenweek mag wat dat betreft een groot succes genoemd worden.
Dit leuren met boeken mag men graag voorzien van een cultureel en/of educatief tintje. Immers, lezen is goed voor kinderen. Als je kan lezen, vind je beter je weg door de samenleving, verhalen en poëzie bieden uitzicht op werelden van verbeelding en hartstocht. Daarom is in Nederland naast de Stichting Lezen sinds enkele jaren ook de Stichting Lezen en Schrijven zich op het gebied van de jeugd aan het inspannen, met een schrijvende prinses als boegbeeld. Mr. Finney zal dit najaar ook als knuffel te koop zijn.
De missies van beide Stichtingen verschillen enigszins, maar enige overlapping is zonder veel moeite waar te nemen. Beide Stichtingen worden vanwege genoemd tintje van geld voorzien uit de openbare middelen: in 2009 bij elkaar zo’n 3,5 miljoen. Waarbij SLS nog een half miljoen vergaarde uit andere bronnen. (Ik vind het trouwens zeer te prijzen dat SLS haar begroting online heeft gezet.) Even relativeren: 3,5 miljoen is minder dan een dertigste van de prijs van een JSF-testtoestel.
Met die vleugeltip van een nieuwe straaljager worden in Nederland grotendeels dingen gedaan die hetzij goed uitpakken hetzij weinig tot geen effect hebben maar niet schadelijk zijn, en een deel ervan bestaat uit leuren met kinderboeken, zoals ook de bibliotheken, eveneens grotendeels uit openbare middelen betaald, leuren met hun collectie. De komende bezuinigingen in de Nederlandse bibliotheken zouden overigens het effect van genoemde 3,5 miljoen teniet kunnen doen.
Natuurlijk heeft dit soort leuren, anders dan dat van de boekhandelaren en uitgevers, niet direct verkoop ten doel. Dat geldt ook voor lovenswaardige initiatieven zoals dat van het Theresialyceum, zie het artikel van Ed Dumoulin in dit nummer, of de VoorleesExpress, of BoekieBoekie, of Leesfeest, enzoverder. Het kinderboek is hier in de eerste plaats drager van bepaalde culturele en/of educatieve waarden.
Dat neemt niet weg dat kinderboeken ook koopwaar zijn. Auteurs en illustratoren willen (terecht) voor hun inspanningen beloond worden (liefst per modelcontract), uitgevers en boekhandelaars willen iets overhouden, bibliotheken kijken bezorgd naar hun slinkende budgetten – en potentiële kopers tellen hun geld.

Leesgoed 2010-4:

Het is een klein wonder dat er nog voor kinderen wordt geschreven en geïllustreerd op een manier die grote waardering van de meest belezen volwassenen (en kinderen) krijgt.
Games, films, tv, sociale contacten al dan niet via sms en kletspagina’s op internet, kleding (en status), muziek, reclame, stapels boeken met makkelijke, wensvervullende verhalen, sport, het schreeuwt allemaal om aandacht van de kinderen. Hun inkomens en die van hun ouders nemen niet meer toe, de druk op de portemonnee wordt groot, de euro kan maar één keer worden uitgegeven, er is zoveel te koop en verkopers maken zoveel herrie.
Dan vergt het enige moed om enkele duizenden exemplaren te laten drukken van een boek met een inhoud waarvan je bij voorbaat weet dat het moeite zal kosten die te verkopen. De ‘omloopsnelheid’ van ‘het boek’ neemt almaar toe. Geen succes binnen een half jaar? Hup, naar de ramsj. Dan vergt het eveneens enige moed en eigenwijsheid om de stapel op voorraad te houden, met de aanname dat die uiteindelijk toch verkocht zal worden en met de opvatting dat de inhoud de moeite waard is. Misschien niet per se voor de winst van het bedrijf, maar wel voor het culturele landschap.
Van de auteurs en illustratoren vergt het ook moed: wie wacht er op jouw stem, jouw werk, met al die herrie? Ja, er zijn gelukkig voorbeelden van gedreven kunstenaars wier werk toevallig ook een grote groep lezers trekt. Maar nog meer voorbeelden waarbij dat niet het geval is. En veel voorbeelden van meer ambachtelijk werkende kunstenaars die gericht op verkoopbaarheid schrijven en tekenen – en zij hebben dan ook weer navolgers die dat zonder veel succes proberen. Het is dringen op de markt.
Goed dat er uitgevers (met hun redacteurs) zijn die zich niet in de eerste plaats bekommeren om winstmaximalisering. Goed dat er recensenten en andere selectoren zijn die de aandacht willen vestigen op wat zij van waarde achten. Goed dat er prijzen zijn die worden toegekend door jury’s die zich om dat culturele landschap bekommeren. Zie het overzicht in dit nummer.
En goed dat er nog een onafhankelijk tijdschrift (met website) is dat tracht over dit alles te berichten en de gedachtenvorming te bevorderen. Al voelen ook wij, even (?) zonder subsidie, de druk om de exploitatie lonend te houden. Dat wordt vooral een opgave voor mijn opvolger: ik hoop binnen ongeveer een jaar het hoofdredacteurschap te kunnen overdragen. Gegadigden kunnen zich melden. Nieuwe redactiegenoten zoeken we trouwens ook.

Leesgoed 2010-3:

Een goede school heeft een schoolbibliotheek. Dat spreekt wat ons betreft vanzelf. En dan geen verzameling bruin gekafte boekjes van zeer lang geleden, maar een aantrekkelijke collectie, in een ruimte waar kinderen graag komen. Hij wordt goed beheerd, liefst door een schoolbibliothecaris, maar als de kas dat niet toelaat door een daartoe deels vrijgestelde leerkracht (de leescoördinator), eventueel geholpen door een groep ouders. Het administratieve wiel hoeft niet te worden uitgevonden, er zijn goede programma’s te koop.
Nu is net Naar een schoolbibliotheek nieuwe stijl verschenen, hopelijk geeft die brochure in Nederland weer een nieuwe impuls, hoewel hij uit bibliotheekland komt (Kunst van Lezen, SIOB), niet uit het onderwijs. Past ook goed in de Brede School-beweging. Her en der zijn interessante experimenten gaande, zoals in de Brede School Bibliotheek van Hoorn.
Wat zegt u? O, weer iets dat zo nodig moet en de school wordt binnengedragen… Het zal uw tijd wel duren.
Tja, als de school er niet achter staat wordt het niks.
Maar de school zou er wel achter moeten staan, want het raakt de essentie van zijn taak: kinderen onderwijzen. De schoolbibliotheek is niet het toefje slagroom op de pudding, maar de gist in het brood, naast de leerkrachten zelf het belangrijkste leermiddel dat de school in huis heeft. Of zou moeten hebben.
Sommige kinderen ontdekken pas daar, op school, in de schoolbibliotheek, dat er meer is dan televisie. Dat is het begin.

Leesgoed 2010-2:

Vrijwel iedere kleuter wil leren lezen. Of die wil de volgende jaren blijft, hangt af van de talenten van die kleuter, van ouders, maar ook van het onderwijs.
Een goede basisschool heeft een collectie van minstens 1000 zorgvuldig gekozen kinderboeken (fictie en non-fictie), exclusief de uiteraard ook aanwezige Informatiereeks of soortgelijke naslagboekjes, ofwel minstens 4 boeken per leerling. Meer hierover volgt in Leesgoed 2010-3 (juni).
De leerkrachten lezen zelf regelmatig kinderboeken, praten erover, en beschouwen het gebruik van de collectie door hun leerlingen als een wezenlijk onderdeel van het leesonderwijs. Ze lezen regelmatig voor en bevorderen op allerlei andere manieren dat hun leerlingen aan het lezen gaan en blijven. Passen de BTW van Vriens toe. (Zie p. 43-44.) Leerkrachten die aanleg hebben voor zulke activiteiten, krijgen ruim baan in de school.
Natuurlijk doet de school mee aan Kinderboekenweek (NL) of Jeugdboekenweek (Vl.), eventueel ook aan de Voorleesweek of -dagen en aan de Nationale Voorleeswedstrijd (NL), maar die periodes zijn beslist niet de enige tijd die er aan kinderboeken wordt besteed. De school maakt gebruik van de diensten die de openbare bibliotheek biedt: themakisten, klassenbezoek aan de bibliotheek, beheer van de schoolbibliotheek, Leesprogramma en meer. (Hangt natuurlijk af van wat de bibliotheek biedt.) Nodigt regelmatig goed voorbereid een auteur of illustrator van kinderboeken uit. Neemt een abonnement op Leesgoed.
Een excellente school weet zijn leerlingen soms ook tot schrijven aan te zetten – en dan bedoel ik niet wat er binnen de methode toch al als oefening geschreven moet worden, maar eigen teksten, die misschien zelfs een boekje kunnen worden. (Lees het artikel van Bert Kouwenberg in dit nummer.) En/of organiseert nog meer theateractiviteiten met leerlingen dan de eindejaarsmusical met achtstegroepers. En/of doet iets met poëzie en muziek.
Niet ontmoedigd raken, beste juf of meester. Je kan altijd beginnen met waar je goed in bent. En er dan beter in worden. 

Leesgoed 2009-5:

Dat er mensen zijn van 13 tot 18 jaar (laat ik ze jongeren noemen) die lezen, staat wel vast. Dat niet alle jongeren lezen, staat ook vast en eveneens dat in de overgang van ‘kind’ naar dit stadium het lezen als bezigheid afneemt ten gunste van andere activiteiten, waaronder films kijken. Dat er meer jongeren gaan lezen, als er speciaal voor hen een hoek wordt gecreëerd in boekwinkel en bibliotheek, staat nog niet vast maar wordt wel door menigeen aangenomen, mede door indrukken uit de praktijk.
Er is overigens niets tegen films kijken of muziek luisteren of gewoon een beetje rondhangen en kletsen met elkaar. Maar ja, wij woordkunstmensen zijn onverbeterlijk en blijven graag die verhalen en poëzie onder de aandacht brengen die ons geraakt hebben en waarvan we hopen dat het onze jongeren ook raakt. Het zou het leven net iets rijker kunnen maken. Geldt ook voor mooie non-fictie.
Er verschijnen zoveel boeken, ook voor jongeren, dat het prettig is als er boekenkenners zijn die de weg wijzen . Er is dus niets tegen jongerenhoeken in winkel en bibliotheek en het is nog beter als er iemand rondloopt die desgevraagd nuttige informatie kan bieden. Bijvoorbeeld zo’n ouderwets goed opgeleide enthousiaste jeugdbibliothecaris of boekverkoper, met tijd en aandacht voor klanten. Een prijs voor het beste jongerenboek kan ook helpen. Jammer dat de CPNB de Zoenen heeft afgeschaft. Gelukkig dat auteurs Hans Hagen en Ted van Lieshout het initiatief namen om dan maar zelf een prijs in het leven te roepen, de Gouden Lijst. Hopelijk gaan ze ermee door en als het op onze weg komt, willen we wel een handje helpen.
Hopelijk heeft als u dit leest de directie van NBD/Biblion, moeder van Biblion Uitgeverij, het exploitatieplan voor Leesgoed 2010-2014 goedgekeurd. Het werd eind juni ingeleverd, dus de directie heeft het goed kunnen bestuderen. Zo ja, dan zijn we op dit moment bezig met een nieuwe lay-out en een nieuwe opzet. Zo niet, dan wordt het tijd dat iemand óns een handje helpt…. En zijn we wellicht óók bezig met nieuwe plannen.

Leesgoed 2009-4:

[...]
Waar we nog geen aandacht aan hebben besteed, is iets dat zeker na de woedende uitval van auteur Sjoerd Kuyper naar uitgeverijen menigeen in kinderboekenland bezighoudt: worden uitgeverijen (nog) commerciëler? Wat verstaat men daar precies onder en waarin zou dat tot uiting komen? Wordt kinderboekauteurs tekort gedaan, zoals Kuyper stelt, of niet? Kunnen er geen kinderboeken genoeg zijn of is er een overdaad aan titels? Is het jammer dat de Gouden en Zilveren Zoenen verdwijnen of hebben we genoeg aan De Jonge Jury – voor zover die wel blijft bestaan? Hoe functioneren de in dit nummer opgesomde kinderboekbekroningen? Kortom, welke veranderingen voltrekken zich de laatste tijd in kinderboekenland en aangezien dat land geen eiland is, welke verbanden zijn er dan met aangrenzende gebieden en waar liggen die grenzen eigenlijk? En, nog zo’n lekkere vraag, wat is de Toekomst van de Jeugdliteratuur?
Ik denk dat er altijd wel behoefte zal blijven bestaan aan drama, verhalen en (liefst gezongen) poëzie, ook bij kinderen en adolescenten. Maar hoe die behoefte vervuld wordt, hoe er aan tegemoet wordt gekomen, dat staat niet vast. Idem dito mutatis mutandis voor de non-fictie: weetgierigheid is van alle tijden, de informatiebronnen veranderen.
Een uitsmijter dan maar, een boek is verreweg de meest leesbare en hanteerbare computerprint.

Leesgoed 2009-3:

Het stond in de boekenkast van mijn ouders en heette De roep der Pool. Auteur H.H. Houben, uitgegeven door Querido in 1929, Ik las alles wat los en vast zat, dus dat ook, ik zal ongeveer twaalf jaar geweest zijn.
Wat een verhalen! Kou, verblindende sneeuw en ijs, ingevroren raken, de weg kwijt raken, honger, zoveel honger dat mannen eerst de honden en dan elkaar opaten. Overwinteren op Nova Zembla. Namen. Heemskerk en Barents, Hudson, Coldewey, Frobisher, Nansen, Amundsen, Cook, Peary, Cagni, de eskimo’s Hans en Joseph (in 1929 heetten er nog geen inuït), ‘op marsch naar de Pool’.
Natuurlijk, er zat winstbejag bij als motief, net als bij de verkenningen door Arabieren en Europeanen in Afrika en Azië en bij de reis van Columbus. En een wetenschappelijk motief: het in kaart brengen van onbekende gebieden, wat voor de handel ook van pas kwam: bijvoorbeeld het vinden van de Noord-Oostroute naar China en Indië, langs Baffins Baai. Over neigingen om de bewoners van die onbekende gebieden tot de godsdienst van de ontdekkers te bekeren, las ik in die koude verslagen van poolreizen niets. Geen wonder, want buiten Noord-Canada en Groenland woonde er niemand en in de kou hadden de reizigers het te druk met overleven om aan bekeren te denken, als ze dat al hadden gewild. Het ging ook vaak om een abstract, nutteloos maar niettemin menigeen tot roekeloze daden inspirerend doel: die twee plekken die we Noord- en Zuidpool noemen. Op marsch naar de Pool! Om er geweest te zijn vóór een ander, om er een vlag te planten.
Het is nog verwonderlijk dat er niet veel meer verhalen voor kinderen zijn geschreven over ontdekkingsreizen. Misschien omdat deze reizen in de bloeitijd van de jeugdliteratuur een beetje politiek incorrect werden gevonden? In ieder geval is er voldoende verschenen om er in dit nummer aandacht aan te besteden.
In ons katern Boekidee echter andere ontdekkingen: kunst, cultuur en erfgoed.
Volgend nummer: onder meer een toptien (of toptwintig, wie weet) kookboeken voor kinderen. Laat ons weten wat je het beste kookboek of/en de beste kookwebsite voor kinderen vindt, via onze website. Er valt een prijs te winnen!


Leesgoed 2008-8:

Geschiedenis, dat is een verzameling verhalen, gebaseerd op vondsten, oude documenten, oude verslagen en wat dies meer zij. Waar gebeurd, zegt men dan. Maar zodra de opsomming van aantoonbare feiten (Slag bij Nieuwpoort, 1672; einde WO II, 1945) aangevuld wordt met een relaas, met uitleg, met waarschijnlijkheden en vermoedens hebben we verhalen met meer of wat minder waarheidspretentie.


Vertel nog eens over vroeger…
In Nederland hebben we sinds kort een ‘Canon van Nederland’. Vijftig korte verhaaltjes over ‘de’ geschiedenis van Nederland die iedereen zou moeten kennen.
Waarom juist die vijftig? Dat gaf heel wat discussie. Iets daarvan hebben we in dit nummer laten neersijpelen. Het is heel wel mogelijk om veel sarcastische kanttekeningen te plaatsen bij die vijftig ‘vensters’. Maar het streven om onze kinderen op min of meer georganiseerde wijze op school tenminste íets te vertellen over vroeger valt te prijzen - tenminste als het leidt tot relativering van heilige huisjes, niet als het leidt tot nieuwe mythes. ‘De Nederlander’, ik zeg het prinses Maxima na, bestaat niet, tenzij we zo’n persoon kaal omschrijven als iemand met (recht op) een Nederlands paspoort. Over ‘de Belg’ heb ik het dan maar even helemaal niet. (‘Sire, il n’y a pas de Belges.’)
Op 14 januari 2009 is er weer een aflevering van het jaarlijkse jeugdliteratuursymposium op de Universiteit van Tilburg. ‘Vensters op de Canon’ heet deze aflevering. Het programma staat in dit nummer, dat aan alle deelnemers wordt gegeven. We behandelen in dit laatste nummer van 2008 geenszins ‘de geschiedenis’, maar geschiedenis is wel de rode draad - ook in het artikel van Marita de Sterck, want is ‘hoe de maan aan zijn vlekken kwam’ niet ook een vorm van vertellen over vroeger?.

Leesgoed 2008-7:

Boekpromotie en leesbevordering zijn betrekkelijk nieuwe begrippen: het ene amper honderd jaar, het ander nog geen dertig jaar. Rond 1930 begon men in Nederland ‘collectieve propaganda voor het Nederlandse boek’ te bedrijven. Iets eerder begon men openbare leeszalen in te richten, de eerste jeugdbibliotheek dateert van vóór WO I. Winstbejag en idealisme: het schuurt behaaglijk tegen elkaar aan. Van lezen word je beter, zegt men, en van veel lezende mensen wordt de boekhandelaar beter - en ook de auteur, uitgever enz. Handelaar en volksopvoeder samen op de bres, soms zelfs verenigd in een persoon.
Dilemma’s. Ontegenzeggelijk helpt leesvaardigheid bij een carrière in de samenleving en goed leesonderwijs legt de basis. Is literatuuronderwijs daarop het logisch vervolg? Kinderboeken zetten kinderen aan tot lezen en dat is goed voor hun woordenschat. Literatuur als instrument bij vaardigheidstraining? Is de waarde van verhalen intrinsiek of kennen wij die toe? Gaat het om ‘cultureel erfgoed’ dat doorgegeven zou moeten worden - of gaat het om de allerindividueelste ontplooiing? Pure esthetiek of ook ethiek? L’art pour l’art of l’art pour l’humanité? Spelen kinderboeken niet als vanzelf een rol in de opvoeding - hoe hard auteurs ook roepen dat ze vooral geen boodschap willen brengen?
Wij, van Leesgoed, vinden het de moeite waard om wat wij mooie kinderboeken vinden onder de aandacht te brengen van wie met kinderen werkt. En verder bieden we graag een podium voor bijdragen over zulke en andere dilemma’s.
We hebben dat 35 jaar gedaan, tot genoegen van een flink aantal abonnees. Kennelijk niet tot genoegen van de Vereniging van Openbare Bibliotheken (in Nederland), die heeft aangekondigd per 2009 geen subsidie meer te geven aan het tijdschrift dat toch zijn roots in het jeugd- en schoolbibliotheek heeft. We gaan niettemin door, in de hoop onze abonnees te houden en nieuwe abonnees te vinden en eventueel ook wat aanvullende steun uit andere hoek. We gaan ook sleutelen aan onze formule.
Die Vereniging, overigens,wordt in tweeën gespleten - maar daar hebben wij niet de hand in gehad.


Leesgoed 2008-3:

We kunnen Brave Hendrik niet uitstaan, toch weten we dat elke samenleving zou ontsporen zonder een reeks geschreven en ongeschreven regels waaraan men zich houdt. We weten dat het zin heeft om ons aan die regels te houden, toch scheppen we vreugde in het ontduiken ervan als ze ons slecht uitkomen. We betalen belasting, maar liefst zo min mogelijk. We fietsen door het rode licht, als het kan. Bij tijden twijfelen we ook aan diegenen die we het bewaken van die regels menen te hebben toevertrouwd. We zien soms dat er dubbele regels zijn en dat alle mensen gelijk zijn, maar sommigen gelijker dan anderen. Is het te billijken dat sommigen zoveel rijker zijn dan anderen? Hoeveel regels zijn er waarvan we denken: die had ik nooit zo bedacht?
We waarderen de wetgever en de wetshandhaver, als ze integer zijn, maar we waarderen ook de nar die de zwakke kanten van de macht toont. Een briljant uitgevoerde treinroof wekt hier en daar bewondering op - al sluizen zulke rovers de buit zelden door naar de armen, zoals Robin Hood deed. Kwestie van vereenzelviging? Verklaart dat de vele verhalen over schelmen en schurken?
De schelm in de jeugdliteratuur kan daar alleen gedijen als opvoeders en auteurs de zin zien van verhalen met personages die niet uitsluitend voorbeeldig gedrag tonen. Ja, kinderen, het rammelt soms aan alle kanten. De wereld van de grote mensen is verre van volmaakt.
Door twee à drie artikelen in dit nummer loopt een schelmse rode draad. Zoals altijd blijft er nog veel onbesproken. Eén tijdschriftnummer is veel te weinig om alle kanten te tonen. Het zij zo. We komen er vast nog eens op terug.

Leesgoed 2008-2:

Volgens Jeroen Boschma en Inez Groen zijn de huidige jongeren superwezens: ‘slimmer, sneller en socialer’ dan voorgaande generaties. Zie het artikel over de ‘Generatie Einstein’ in dit nummer.
Zou het echt?
In het algemeen lijkt de mensheid maar heel langzaam te vorderen. Ja, de technische vondsten rollen over ons heen, dat wel. Wie terugbladert zou denken dat de mensheid in de laatste honderd jaar meer veranderde dan in de negenhonderd jaar daarvoor, beslist in de laatste duizend jaar meer veranderde dan in de negenduizend jaar daarvoor en zeer beslist de laatste tienduizend jaar meer dan de negentigduizend jaar daarvoor.
Zou er dan in de laatste tien jaar meer veranderd zijn dan in de negentig jaar daarvoor? Help, hoe ziet dit plaatje er over tien jaar uit?
Er zijn toch essentiële zaken die niet lijken te veranderen. Er zijn nog steeds mensen die bouwen en mensen die vernielen. Men vindt de meest fantastische technische dingen uit maar reageert nog altijd volgens oeroude patronen. Er wordt nog altijd gemoord, gestolen, bedrogen en gelogen en daarnaast gaan anderen stug door met mooie dingen maken en liefhebben.
Liefhebben en bedriegen schijnt trouwens soms samen te gaan. Ja, het is niet altijd eenvoudig.
Boeiende gedachten als je weer eens kijkt naar die landerige pubers achteroverhangend in hun schoolmeubilair (dat niet voor hen bedacht lijkt) of in de loungehoek c.q. chilling corner van de moderne bibliotheek.
Generatie Einstein?
Ze gaan anders om met de ‘nieuwe media’ dan de generatie vóór hen, ja zeker. (Zie ook andere artikelen in dit nummer, dat trouwens eigenlijk bedacht werd, net als het symposium ‘Homo junior zappiëns’, om te vieren dat onze redactiegenoot Josine van den Berg afscheid nam van haar werk – maar gelukkig nog niet van Leesgoed.)
Maar verder lijken ze, de Generatie Einstein, sprekend op hun voorgangers. Het zijn net mensen.

Leesgoed 2008-1:

Dit tekstje schreef ik toen de film The Golden Compass net uit was. Ongeacht het oordeel van de recensenten over de film The Golden Compass, naar de al enige tijd verschenen trilogie van Philip Pullman, zal hij wellicht een soortgelijke discussie opleveren als hij in de VS en Engeland deed. Daar protesteerden conservatiefchristelijke instanties tegen de film: hij zou antikerkelijk of/en antigodsdienst zijn.
Ik plaats daarbij de volgende kanttekeningen.
Het lawaai toont niet voor het eerst dat films doorgaans meer aandacht trekken dan boeken. Die verhalen van Pullman zijn namelijk al enige tijd op de markt en nu pas, bij het uitbrengen van de film, komt er gekrakeel. Merkwaardig, als je bedenkt dat de daar en hier dominante religies heilige boeken een centrale plaats in hun liturgie geven. Strookt wel met de in de VS waarneembare tendens om een van die boeken, de Bijbel, in filmversies te vertalen.
Het toont ook dat het angsthazerij is om verhalen uitsluitend op hun (film)literaire merites te beoordelen. Je gaat ermee voorbij aan en kernvraag bij ieder verhaal: wat heeft de verteller ons te vertellen? Weliswaar kan de auteur zich desgewenst verschuilen achter het uithangbord van zijn beroep (bijvoorbeeld Pullman: ‘I am a story teller. If I wanted to send a message I would have written a sermon’), maar daarmee verdwijnen de ethische en filosofische implicaties van het verhaal niet voor de lezer c.q. toeschouwer.
Discussie over zulke implicaties is des te urgenter naarmate gesloten ideeënstelsels oprukken die twijfel en discussie uitsluiten en met bijbehorende bovenbazen die de waarheid in pacht menen te hebben. Wij, hier in ‘het Westen’, dachten misschien dat die periode voorbij was, maar nu de orthodoxie zich in allerlei varianten en binnen allerlei religies weer krachtiger laat gelden (ook in ‘het Westen’), weten we beter.
Niets tegen puur genieten van mooie woorden en beelden, maar laten we vooral ook blijven nadenken over wat ze voor ons betekenen in andere dan esthetische zin.
Staat dat ver af van die fraaie prentenboekjes voor de jongste mensen?
Nee hoor. Juist die jongste mensen zijn goed in vragen stellen, als ze eenmaal spreekvaardig zijn. Aan hun opvoeders de keus om dat aan te moedigen, te leren nadenken, of af te straffen door ze onmiddellijk en uitsluitend de als juist gesanctioneerde antwoorden in te prenten.
Herman Verschuren
PS. Ik had dit tekstje net af, toen ik de aankondiging ontving van Beminde ongelovigen, atheïstisch sermoen van Anne Provoost (Querido, verschijnt maart 2008). Een goed begin is het halve werk.

Leesgoed 2007-7:

Ja, dat was even schrikken: daar kapen die brutale Rotterdammers van BoekieBoekie zomaar een nummer van Leesgoed!
Hoe en waarom? Zie www.leesgoed.eu. Want tot wie het nog niet doorgedrongen was: sinds enige tijd hebben we een eigen website, die we broederzusterlijk delen met het tijdschrift Leeskraam. De gevolgen voor Leesgoed op papier zullen blijken. Onder meer verhuist er meer nieuws naar de website, die is immers altijd actueler.

Is er verschil tussen recensenten en andere lezers? Op zijn minst één: als recensent weet je vooraf dat je gevraagd wordt wat je van het boek vond en dat men veronderstelt dat je daaraan meer dan enkele woorden besteedt. Lees je daardoor anders? Ongetwijfeld, maar toon dat maar eens aan. Wellicht word je alerter, schakel je delen van je bewustzijn in die bij ‘gewoon lezen’ uitgeschakeld blijven. Maar wat is ‘gewoon lezen’ dan?
Daarmee raken we in het moeras. Want er is natuurlijk een groot verschil tussen de zesjarige die moeizaam haar of zijn eerste leesboekje leest en de zestigjarige lettervreter die met zorg zijn of haar boeken selecteert, al dan niet met hulp van Pieter Steinz, en aandachtig leest en vergelijkt. Daartussen ligt een uitgebreid gamma.
Trouwens, de ene recensent is de andere niet. Ook daar ligt een groot verschil tussen de scholier die zich zuchtend aan zijn of haar eerste boekbespreking zet en de chef boekenbijlage die zich enthousiast op ‘de nieuwe’ A.F.Th. werpt, zich ervan bewust dat een tijdje later duizenden lezers van haar of zijn gezaghebbende mening zal kennisnemen. De kinderboekenrecensent weet bovendien dat hij of zij (doorgaans) niet schrijft voor het veronderstelde lezerspubliek, maar voor ouders, docenten en andere belangstellende volwassenen. Hij of zij leest dat boek ongetwijfeld anders dan de kinderen die het lezen, maar hóe anders, dat is niet eenvoudig te zeggen zonder in algemeenheden (bewuster, meer ervaring en dergelijke) te vervallen. Verder schrijft de ene recensent ook nog eens beter dan de andere, maar daarover heb ik het nu niet.
Misschien is er toch maar één verschil met zekerheid vast te stellen: dat waarmee ik begon.

Leesgoed 2007-4:

Handel is van vrijwel alle tijden, het streven naar een betere wereld is ook al heel oud. Misschien was er een tijd, heel lang geleden, dat het met elkaar te maken had, vooral toen het nog erg belangrijk was om de wereld wat minder ongemakkelijk te maken. Zout, hout, huiden, vlas, wol, graan, ijzer: wat er te weinig was om onderdak, kleding en voedsel te maken, haalde men van ver. Er werd geruild: de essentie van handel. Of geplunderd, maar dat valt niet onder handel.
Tegenwoordig zijn er mensen die menen dat hun wereld beter wordt als je het nieuwste mobieltje hebt en wordt in sommige huishoudens de computer als een basisbehoefte gezien. Nog steeds zijn er akelig veel mensen die tekort hebben aan andere dagelijkse levensbehoeftes. Schoon water, om maar iets te noemen. Handel zou hierin kunnen voorzien, mits er geen machtsmisbruik, inhaligheid en andere al te menselijke zaken tussenkomen en als er maar ergens ter wereld voldoende voorraad van is. Een beetje sturing is wel nodig, dat zie je wel, want voor handel moet er iets te verhandelen zijn en dat is er niet altijd en dan nog die al te menselijke zaken - die overigens ook bij dat besturen voor ongerief zorgen.
Vroeger vertelden de mensen elkaar verhalen ter lering en vermaak en toen de drukpers werd uitgevonden, eerst in China en daarna in Europa, ging dat door. Is vermaak een levensbehoefte? Wordt de wereld beter van lering? Wat hebben verhalen te maken met handel en een betere wereld? Hoe ziet een betere wereld er eigenlijk uit?
Op deze en andere gedachten kwam ik door zomaar twee gelijktijdig ontvangen berichten voor dit nummer. Anne Provoost streeft naar een betere wereld en wordt kandidaat voor een politieke partij. Geri Halliwell stopt met zingen (Spice Girls) en gaat zes kinderboeken schrijven, een uitgever heeft ze al gevonden nog voor er een letter op papier staat.
Handel.
Ja, ook Anne Provoost doet aan handel. Ze levert haar verhalen in ruil voor geld. Net als Geri Halliwell, mogen we aannemen. Waarom zie ik dan toch een verschil?

Leesgoed 2007-3:

Wat ben ik blij dat er soms vreemdelingen in het dorp zijn. Eindelijk eens iets ongewoons, iets nieuws. Van mij mogen ze blijven, als ze willen. Al worden ze op de lange duur natuurlijk gewoon, zodat ik weer opveer als zich nieuwe vreemdelingen melden. Wel jammer dat sommige nieuwelingen niets met me te maken willen hebben: ze zetten een groot hek om hun huis en vinden mij een ongewenste bezoeker. Komt dat doordat mijn en hun buurman zo rot doet? (Als die even met zijn geblondeerde kop vanonder de zonnebank komt, begint hij meteen te schelden.) Of wordt hun ingefluisterd dat ik een verderfelijke heiden ben? (Wat maar voor de helft waar is.) Jammer ook dat enkelen, net als enige oude dorpsgenoten, vooral lanterfanten of misdadig worden. Maar de meesten leren mijn taal en doen mee zo goed als ze kunnen en al gaat het nieuwe er af, zo komen toch meer kleur en geur en nieuwe verhalen en muziek in het dorp en dat vind ik prettig. (Mijn buurman niet, die houdt niet van verandering, daarvan wordt hij bang.) Ze krijgen kinderen en die gaan met die van mij naar school. Daar wordt mijn taal, en die van meester Bert, ook hun taal. Als het meezit, krijgen we wat nieuwe woorden cadeau. En nieuwe namen. Op den duur vinden we het echt heel gewoon dat er wethouders Aboutaleb, Albayrak, Ananta, Arion, Baboeram, Dink, Ghonem, Gonçalves, Gür, Hassanpour, Hirsan Ali, Ibrahim, Marchenko, Rentes de Carvalho, Slagveer of Zongo heten. Misschien trouwt een nazaat van Willem-Alexander en Maxima (uit het verre Argentinië) nog eens met een nazaat van Mohamed ben Hassan el-Alaoui. En of we nu Ali en Ayse of Joost en Joke heten, bijna allemaal vieren we, als het aan de middenstand ligt, Moeder- en Vaderdag: zie Boekidee. Enfin, welkom in dit nummer van Leesgoed.

Leesgoed 2007-2:

Als een verhaal een vaststaande reeks imaginaire (virtuele) handelingen is, weergegeven door een reeks woorden en/of beelden, dan is een computerspel geen verhaal. Want de reeks staat niet vast. Toch is het niet moeilijk om in computerspellen elementen van verhalen te ontdekken, vanaf het primitieve figuurtje dat gehinderd door monstertjes of obstakels de weg naar de uitgang of de volgende verdieping tracht te vinden, tot de held die een prinses komt redden en onderweg enkele gewapende figuren moet verslaan en tot de wijde wereld van een ‘sage’ als het bekende spel Myst. Ja, er wordt veel gevochten in computerspellen, dat wordt ook wel duidelijk, en de karakters zijn zo plat als bordkarton of beter gezegd als een computerscherm. Maar het verband is er, en tegenwoordig verschijnen er dan ook naast films vaak meteen ook spellen, in nieuw-Nederlands games genoemd. Harry Potter is het voorbeeld bij uitstek. Valt er over en weer nog iets te leren? Spelontwikkelaars (tegenwoordig hele teams) zouden kunnen proberen eens wat interessantere karakters te maken. Een enkele auteur heeft getracht een spelelement in zijn verhaal te brengen of eraan toe te voegen, maar men was niet verbluft. Voor de literatuurtheoretici kan het interessant zijn de literatuur eens als spel te beschouwen. Niet voor niets ‘spelen’ acteurs (ook in andere talen) een toneelstuk. Kinderen spelen dat ze iemand anders zijn, de lijn van verkleedspel naar verhaal is ook niet moeilijk te trekken. Kortom, er is meer verband tussen verhalen en computerspellen dan je op het eerste gezicht zou denken. Grijp je muis en vind de buit op Treasure Island.

Leesgoed 2007-1:

Sommige kopstukken in het boekenvak en de letteren laten horen dat Vlaanderen en Nederland volgens hen ieder een eigen kant opgaan. Als dat al zo is, doet de redactie van Leesgoed daaraan niet mee. Met ingang van nummer 1986/4 trad de eerste Vlaming (Annelies Devos) toe tot de van oorsprong uitsluitend Nederlandse redactie van het nog steeds in Nederland uitgegeven blad en sindsdien is het Vlaamse deel gegroeid tot het min of meer in proportie was met de inwoneraantallen, ofwel ongeveer 1 op 2. Met ingang van dit nummer verwelkomen we Monica Jacobs in de redactie. Wij maken het blad nu met vier Vlaamse en zeven Nederlandse redacteurs en beschouwen Nederland en Vlaanderen als binnenland. Met Monica hebben we ook een versterking van de bibliotheken in de redactie: zij werkt bij de Antwerpse bibliotheek, bemoeit zich daar onder meer hevig met leesbevordering. Overigens, maar dat is al eerder vermeld, is ook onze Boekidee-katernredactie versterkt met een Vlaamse redacteur (Inge Umans).
We merken nog wel eens dat we Nederlandse artikelauteurs erop moeten wijzen dat de Nederlandstalige jeugdliteratuur meer omvat dan de Nederlandse jeugdliteratuur, iets waarvan buitenlandse uitgevers en vertalers allang zijn doordrongen. (En het zij nog even opgemerkt dat tot de Nederlandse jeugdliteratuur naast Nederlandstalige ook Friese jeugdliteratuur hoort.)
Natuurlijk zijn er verschillen, ook in taal. Zoals Oostenrijks Duits verschilt van Duitslands Duits en Amerikaans Engels verschilt van Engelands Engels en Ierlands Engels, zo zijn er ook verschillen tussen Vlaanderens Nederlands en Nederlands Nederlands. Je hoort ze, soms lees je ze ook. Binnen landsgrenzen bestaan trouwens ook verschillen. Neemt niet weg dat we onderling geen vertalers nodig hebben en zonder moeite kunnen genieten van woordkunst in het Nederlands en elkaars kranten kunnen lezen. En dat auteurs ook al de landsgrenzen overschrijden op zoek naar een uitgever, of op weg naar promotie-activiteiten. En dat wij doorgaan met onze Vlaams-Nederlandse redactie, om te beginnen met dit dikke eerste nummer.


Leesgoed 2006-8:

Wat zou het Schaap Veronica ervan gedacht hebben? Annie M.G. Schmidt hoort bij de 50 kopstukken die sinds 16 oktober de ‘Canon van Nederland’ vormen. ‘’t Is weer, om met z’n allen straks een erfenis te delen. Die is er niet. Maar zullen we een spelletje gaan doen?’ Het spelletje heet Nationale Identiteit en enige overeenkomst met het blindemannetje spelen uit het bekende gedicht is er wel: want wat is nu toch een Nationale Identiteit? Enfin, Canonvoorzitter Frits van Oostrom hield het bescheiden en sprak van een niet verplicht te stellen ‘inspirerend begin’ van wat kinderen op de Nederlandse basisschool zouden moeten weten. Voor onze Vlaamse lezers: de afscheiding van België vind je onder ‘Koning Willem I’.
Intussen is de keuze van Annie M.G. Schmidt (natuurlijk voor haar hele werk, niet alleen de kinderboeken) een staaltje beoordeling waar men het, zoals met elk oordeel, niet mee eens zou kunnen zijn: ‘Waarom deze schrijfster opgenomen? Zo zijn er minstens een tiental, die dan ook op de lijst moeten’, zoals een van de eerste reacties op de Canonwebsite (www.entoen.nu) luidde.
Het opent de weg naar nieuwe discussies over de manier waarop je de waarde van een letterkunstwerk vaststelt - het onderwerp van komend Tilburgs (jeugd)literatuursymposium, zie Agenda. Bij voorbaat een onderwerp waarover we nooit uitgepraat raken. Want hoe was het ook alweer; vínd je een kunstwerk mooi of ís het mooi? Lokt het kunstwerk waardering uit of dient de beschouwer waarde toe, of allebei, en als allebei, hoe ziet dan de verhouding er uit? Als originaliteit een criterium is, wie stelt dan vast wat origineel is? Als gelaagdheid een criterium is, wie haalt uit de reeks woorden en beelden de lagen? Wie stelt vast hoe levensecht en diep de personages zijn? Kan een kunstwerk ook educatieve waarde hebben? Enzovoort. Laat de kunstbeschouwer vooral zichzelf niet vergeten.



Leesgoed 2006-7:

Over smaak valt veel te twisten, maar een laatste woord is zeldzaam. Van een huis is makkelijk te zeggen dat het niet deugt (slecht gebouwd is) dan van een verhaal. Wat doet een jury die een taalkunstwerk of een auteur daarvan wil bekronen? Een jury kiest het werk dat hij het mooiste vindt en legt uit hoe de keuze tot stand kwam. Een jury is géén consumentenpanel dat huizen vergelijkt op duurzaamheid, degelijkheid en praktisch nut, de overeenkomst komt pas daar waar op schoonheid wordt vergeleken: het mooiste huis, het mooiste verhaal. Natuurlijk is er over de totstandkoming van een esthetisch oordeel iets te vertellen, zelfs iets te voorspellen, zowel over de voorkeur van (groepen) mensen als over de kansen van teksten om bekroond te worden.
Is ook te voorspellen dat een jury van vijf personen waarvan van drie door een zelfde uitgever werk wordt gepubliceerd, een auteur kiezen die ook iets met die uitgever heeft? Het zou zo voor de hand liggen dat het antwoord waarschijnlijk nee is: geen jurylid wil zich blameren door al te ostentatief aan vriendjespolitiek te doen. In die zin is de suggestie die recensent Pjotr van Lenteren op 17 september in een groot Nederlands dagblad deed zwak. Wel werpt hij licht op het aantoonbare verschijnsel dat de kleine wereld waaruit juryleden worden geworven een grote cohesie vertoont wat betreft smaak.
Nogal oudbakken lijkt mij zijn opmerking over de aantallen lezers die bekroonde kinderboeken zouden hebben of ontberen. Jury’s selecteren niet op veronderstelde aantallen lezers, noch jury’s van boeken voor volwassenen, noch die van kinderboeken. Dat is al vele malen opgemerkt, zo vaak als er weer eens iets wordt geroepen over boeken die voor kinderen onleesbaar zouden zijn. Of er bij jury’s nog andere criteria meespelen dan louter esthetische, dat is een studie waard en zeker niet uitgesloten, maar het hoort niet en zal daarom zoals gezegd vrijwel nooit al te opzichtig gebeuren.

Leesgoed 2006-6:

Even een open deur: geen verhaal of poëzie voor kinderen zou er zijn als er geen mensen waren die ze schreven - want het doorgeven van wat vroeger al verzonnen was, is dezer dagen marginaal vergeleken bij het nieuwgeschapen werk. Wat als met dat werk verder niets meer gebeurde dan dat het in de winkel en de bibliotheek werd gelegd?
Hoe je je dat ook voorstelt, Leesgoed zou er strikt genomen niet zijn of uitzien als een simpele lijst nieuwe titels - wat al een begin is van er-iets-mee-doen. Maar winkeliers willen verkopen, uitgevers ook, bibliothecarissen willen uitlenen en allerlei volk wil bovendien allerlei goeds voor allerlei kinderen, en zo komt dus de reeks bezigheden tot stand die we vroeger boekpromotie en tegenwoordig leesbevordering noemen. Dit nummer staat er weer vol van.
Al het laweit kán ertoe leiden dat een schrijver steenrijk wordt, maar vrijwel niemand vindt dat het doel. Al is de prettige zekerheid van een redelijk inkomen wel een beweegreden, zeker onder schrijvers en illustratoren, het hoofddoel van leesbevordering wordt altijd beschreven in termen van het nut van ’t algemeen. De succesvolle actie van Ted van Lieshout om meer subsidiebronnen te vinden voor illustratoren (zie vorig nummer), zal doorgaans ook niet als leesbevordering opgevat worden.
Leidt meer subsidie tot betere illustraties? Of alleen tot méér illustraties? Of tot dezelfde illustraties, maar dan gemaakt door iets beter verdienende illustratoren? Van de antwoorden op deze vragen hangt af of zo’n actie misschien toch nog als een vorm van leesbevordering kan worden opgevat. En overigens gun ik de illustratoren van harte meer inkomen.

Leesgoed 2005-7:

Poëzie is in de jeugdliteratuur de Assepoester van de letteren. Misschien komt dat doordat kinderen uit zichzelf niet gauw poëzie lezen, ze neigen eerder naar een spannend en/of grappig verhaal. Poëzie voor kinderen moet voorgelezen, nee voorgedragen en als het kan gezongen worden. Dan blijkt er genoeg waardering te zijn, zeker als pogingen gedaan worden om de scheiding tussen popsongs en geschreven poëzie te overbruggen. Dan blijken kinderen vaak ook graag zelf aan het dichten te slaan, zoals ook blijkt uit het succes van poëziewedstrijden. Het uit het hoofd reciteren lijkt uit de tijd, tot je ontdekt dat veel kinderen moeiteloos allerlei popsongs kunnen nazingen - met soms fraaie verbasteringen als het om Engelse teksten gaat. De overzichtelijkheid van poëzie schept ook mogelijkheden om - met hulp van popsongs - kinderen iets te leren over cliché’s en oorspronkelijkheid, sentimentaliteit en gevoeligheid, over- en understatement. Kortom, ruim baan voor Assepoester.


Leesgoed 2005-6:


Dat schrijven voor kinderen een aparte tak van literaire kunst is, als het ware literatuur met leeftijd, blijkt uit de zeer lezenswaardige pocket nummer 67 in het ‘tijdschrift in boekvorm’ Literatuur zonder leeftijd. Het thema is: vertalen van jeugdliteratuur (fictie), naar aanleiding van de deelconferentie die in april over dat thema werd gehouden (zie verslag ‘The child and the book’ in Leesgoed 2005/5). 
Met name Jan van Coillie toont met vele voorbeelden de keuzes die vertalers kunnen maken: zo dicht mogelijk bij de brontaal of zo dicht mogelijk bij de veronderstelde lezer. Het is bekend dat er in vertalingen van jeugdliteratuur relatief meer (veel meer) wordt aangepast en gerommeld dan in vertalingen van literatuur voor volwassenen. 
Hoe hoger de literaire status die aan jeugdliteratuur wordt toegekend (en die status is de laatste decennia nogal gestegen), hoe groter de eerbied voor de oorspronkelijke auteur en dus de weerzin tegen aanpassingen, ondanks het inzicht dat er bij vertalen altijd iets verloren gaat - en soms iets gewonnen wordt. Bij volksoverlevering ligt dat anders: daar is geen oorspronkelijke auteur. Daar kan een bewerker dan ook gloriëren, spelend met het oorspronkelijke ‘materiaal’. 
Zo kan een filmmaker ook omgaan met tekst, met soms onthutsende, maar ook vaak prachtige gevolgen. Taal vervangen door beeld is per definitie bewerken, natuurlijk. Toch kan ik me voorstellen dat zo nu en dan een vertaler in de verleiding komt om op de loop te gaan met de tekst. Dan moet je wel stevig in je literaire schoenen staan; de meeste bewerkende vertalers blijken dan wankele zwalkers.


Leesgoed 2005-3:

Jeugdliteratuur bestaat niet, poneerde auteur Willy Schuyesmans in Taalschrift (zie Van Alles Wat, berichten uit andere tijdschriften).
Je hoort dat wel vaker, vooral van auteurs en soms van recensenten. Er is alleen literatuur, verdere onderverdeling is kunstmatig. Komt vaak voort uit het verlangen erbij te horen, bij die literatuur. 
Niettemin maken boekwinkeliers en in hun kielzog uitgevers onderscheid tussen jonge en volwassen klanten en ook bibliotheken vinden het praktisch om een scheiding aan te brengen tussen jeugd en volwassenen, met soms een jongerenhoek ertussen. 
Er zijn ook auteurs die zich uitdrukkelijk tot jonge lezers richten. Michel Tournier schreef zelfs twee versies van hetzelfde verhaal, een voor volwassenen en later een voor de jeugd. Er is kennelijk verschil tussen een jong en een volwassen publiek: ook theater- en filmmakers erkennen dat. Verder zijn de twee groepen niet nevengeschikt: volwassenen bestieren de wereld (niet altijd even geslaagd) en trachten de jeugd op te voeden (niet altijd even geslaagd), onder meer door de jeugd boeken aan te bieden die lezenswaard zouden zijn of die in sommige omstandigheden zelfs troost zouden kunnen bieden. Twee artikelen in dit nummer besteden aandacht aan dat laatste aspect.
Nog iets: veel vaker dan in volwassenenliteratuur wordt in jeugdliteratuur (en dan vooral de literatuur voor de jongste mensen) met woord en beeld gewerkt, waarbij woord en beeld even belangrijk zijn en soms het beeld zelfs belangrijker. Een pregnante recente gebeurtenis in dat kader is de bekroning door de jury van de Woutertje Pieterse Prijs van een boek zonder woorden! Jeugdliteratuur bestaat en is een heel bijzondere vorm van literatuur.


Leesgoed 2005-1:

Er vond op 23 september 2004 in Amsterdam een bijeenkomst plaats over ‘jeugdliteraire kritiek’: zie p. 33 van dit nummer.
Daar waste auteur en illustrator Ted van Lieshout op zijn geheel eigen wijze (zie p. 26) de oren van de aanwezige recensenten en ander (kinder)boekenvolk, waaronder vijf chefs van boekenbijlagen. Recensenten en hun chefs: een soms ongemakkelijke relatie, als het gaat om aantallen woorden, frequenties en dergelijke. De vijf chefs werden tijdens die bijeenkomst aan de tand gevoeld en ze weerden zich dapper, net veel lippendienst, maar de zaal bleef een beetje sceptisch want die (vooral de recensenten natuurlijk) wou vooral méér. Een echte slotsom was er eigenlijk niet.
De vraag is of zo’n slotsom mogelijk is als het gaat om de gewenste hoeveelheid recensies in dag- en weekbladen (naast ons onvolprezen eigen vakblad en bijbehorende cd-rom): wie iets heeft met het kinderboek denkt daar nou eenmaal anders over dan wie dat niet heeft maar (bijvoorbeeld) juist meer over architectuur wil. Of beren (die komt in ons tijdschrift nu geheel aan zijn trekken). Op hoeveel ruimte heeft de jeugdliteratuur ‘recht’? Tien procent, het aandeel in de totale boekenomzet? (Met dát criterium krijgt de betere literatuur veel te veel ruimte...) 
Er is ook de door Ted van Lieshout opgeworpen vraag voor wie de recensent schrijft. De recensent als ‘boekverkoper’ (met alert ook gericht op mogelijke kopers en lezers) tegenover de hopelijk ook in andermans ogen vakkundige, dus gezaghebbende beoordelaar van de talenten van de schrijver en illustrator, die zich tot hen richt.
Wij hopen er in Leesgoed nog de nodige aandacht aan te kunnen besteden.

Leesgoed 2004-7:

Het woord filosofie behoort tot de mishandelde woorden. Proef: neem enkele dagbladen en vervang daarin het woord filosofie door wijsbegeerte. Veel teksten zullen er meteen potsierlijk bij staan. Neem minister Brinkhorst, in de Volkskrant 22-9-2004, vierde alinea: ‘Jarenlang dachten we dat het alleen maar beter kon gaan. Die wijsbegeerte, losgekoppeld van meer inspanning, leidt tot verslonzing en verslapping.’ Nu geeft zelfs mijn oudere (10e) druk van Van Dale al aan dat filosofie ‘in verzwakte opvatting’ levensbeschouwing of wereldbeschouwing kan betekenen en ‘in nog meer vervaagde opvatting’ mening, bedoeling. Gaaf voorbeeld van verslonzing van een woord, waaraan ongetwijfeld journalisten en politici een grote bijdrage hebben geleverd.
Filosoferen met kinderen, zoals dat beschreven wordt in de artikelen in dit nummer, heeft meer te maken met de oorspronkelijke betekenis: het streven naar wijsheid, ofwel het pogen de essentie van ons bestaan te doorgronden. Waarom zijn we die we zijn, denken we wat we denken en doen we wat we doen? Is er meer dan we waarnemen? Niet te verwarren met de vraag waardóór: want die trachten psychologen, antropologen en sociologen te beantwoorden. Het onderscheiden van oorzaak en reden lijkt me een wel een mooi onderwerp voor een filosofisch gesprek met kinderen. Eventueel ingeleid door een mooie tekst uit de jeugdliteratuur.

Leesgoed 2004-6:

Stel je bent net zes, je wilt heel graag leren lezen en vervolgens alleen nog maar lezen, het ene mooie verhaal na het andere. En misschien ook schrijven en tekeningen erbij. Maar leren rekenen, weten wat er vroeger gebeurde, weten waar landen liggen waarheen je niet op vakantie gaat, dat hoeft allemaal niet, dat vind je niet nodig.
Zou je dan door louter lezen toch de nodige basiskennis verwerven die nodig, nu ja in ieder geval erg handig is om je staande te houden later? Een ingezonden brief in de Volkskrant van 14-7-2004 suggereert (in dit geval een beetje verontrust) dat de IederWijs-scholen in opkomst zijn, scholen waar ‘je kan leren wat jij belangrijk vindt’ en niets meer. Stel dat je op zo’n school zit... en dat die (er staat niets over op de website, www.iederwijs.nl) over heel veel mooie boeken beschikt of er is een goede bibliotheek in de buurt. Paradijsje, alleen maar lezen! Of zouden de mensen van die scholen gelijk hebben en zou je ‘vanzelf’ (of als je het echt nodig hebt) uiteindelijk toch ook willen leren rekenen of weten hoe brood wordt gemaakt of waarom er geld is? Dat laatst laat ik graag aan de deskundigen over (te beginnen met Montessori), maar mij fascineert het idee van die ene leerling die heel zijn of haar bagage uit fictie, uit verhalen en poëzie haalt. Nou vooruit, dan neem je er ook non-fictie bij, dat is soms net fictie, vooral als het geschiedenis is. Vreemde talen willen leren om boeken in vreemde talen te kunnen lezen. De omgekeerde Emile. De fascinatie van een experiment. Zou zo’n kind een heel eigenaardige en onpraktische visie op het leven krijgen?


Leesgoed 2004-4:


Hadden we net in jeugdliteratuurland een boeiende discussie over ‘literaire’ of ‘ongelezen kunstproza’ versus ‘toegankelijke’, ‘herkenbare’ dan wel ‘gewoon spannende’ boeken (en zelfs de aloude tegenstelling tussen patat en betere kost werd onlangs weer van stal gehaald), brengt de Zoenenjury een sussend commentaar: zie verderop in dit nummer. Tegenstelling (b)lijkt alweer opgeheven. ‘Literaire kwaliteit staat in dienst van de herkenbaarheid’, concludeerde de jury, met (jury’s eigen) stelligheid. We kunnen weer even door.
Dat dit soort discussies regelmatig terugkeert, heeft te maken met de soms ongemakkelijke driehoek jeugdliteratuur, volwassen beoordelaars en beoogde lezers. Hij laait vooral op als volwassen beoordelaars uitspraken gaan doen in naam van de beoogde lezers - die zich zelf amper druk maken om dit soort exercities. Er blijft ook een soms ongemakkelijk verschil tussen wat (door uitgevers, boekhandelaars en volwassen beoordelaars) als jeugdliteratuur wordt benoemd en wat jeugdigen graag zeggen te lezen en/of daadwerkelijk lezen. Grote overlapping, akkoord, maar niet geheel. Lijkt een beetje (mutatis mutandis) op wat kindertelevisie wordt genoemd en de programma’s waarnaar kinderen graag schijnen te kijken - zoals GTST, dat niet te boek staat als kinderprogramma. Heeft ook te maken met wat volwassenen willen dat hun kinderen lezen, horen of zien, en wat die kinderen zelf appreciëren.
Komen we hier ooit uit? Ik denk het niet. Ik hoop ook van niet. Precies dit toont hoe interessant jeugdliteratuur en de gedachtewisselingen erover zijn, op het snijvlak van woordkunst, beeldende kunst, opvoeding, onderwijs en belendende media. Daar gaan we in Leesgoed nog graag mee door.

Leesgoed 2004-2:

Een cynische lezer schreef eind januari naar de Volkskrant: wordt wakker, Maarten ’t Hart, kijk eens op uit je boek. De meeste jongeren lezen al niet meer, houden zich bezig met computerspelletjes, soap, film, wat niet al, maar niet met lezen. Dat is voor dames van middelbare leeftijd.
Zou dat zo zijn?
Misschien lezen veel jongeren inderdaad gemiddeld minder in hun vrije tijd dan ze als kind deden. Ze hebben het even wat drukker met andere zaken. Wie weet doen aan leesclubs voor volwassenen inderdaad meer dames dan heren mee, en tv en computer leveren als het om tijdsbesteding gaat geduchte concurrentie, dat staat vast.
Maar er wordt nog altijd gelezen door kinderen en jongeren. Misschien minder dan veertig jaar geleden, wie weet, en misschien ook selectiever, maar lezen doen ze en zeker meer dan honderd jaar geleden.
Natuurlijk niet allemaal: er is een groep kinderen en jongeren die weinig tot niets lezen, hooguit op- en onderschriften, en er is een enorm grote groep die alleen zo nu en dan eens een boek leest. Maar dat was altijd al zo. Een deel van de bezigheden die onder de containerterm leesbevordering schuilgaat is erop gericht die groepen niet uit te laten dijen, met name de eerste groep.
Als kinderen dramatisch minder zouden gaan lezen, dan zouden kinderboekwinkels met even dramatische omzetdalingen te maken hebben en jeugdbibliotheken met dito dalende leners en uitleningen. De Nederlandse Nationale Voorleeswedstrijd zou niet eindigen in een finale met een mudvol muziekcentrum en kinderjury’s zouden een kwijnend bestaan leiden. Ons bereiken daaromtrent geen alarmerende berichten.
Het aanbod gaat evenmin achteruit. Er zijn nog altijd auteurs bereid om voor kinderen en jongeren te schrijven. Ieder jaar zijn er debuten. Sommigen onder hen krijgen juichende kritieken. Sommigen bereiken enorme verkoopaantallen (Rowlings!). Er is naast de mainstream grote variatie in stijlen. Er wordt geëxperimenteerd.
Geen reden dus voor somberheid. (Behalve misschien als je expansie mist, want daarvan is, geloof ik, geen sprake.) Nog altijd is het mogelijk om zelfs een doorgaans niet-lezend kind een boek te geven dat juist die gevoelige snaar raakt.
Hoe vind je zo’n boek? Goed zoeken - wij bieden met Leesgoed enige hulp.

Leesgoed 2003-8:

Met dit nummer eindigt de tweede jaargang van Leesgoed na de fusie met De Schoolmediatheek en de opname van Boekidee als katern. En de dertigste jaargang van Leesgoed inclusief de periode dat het tijdschrift onder de naam En nu over jeugdliteratuur verscheen. Dat is herdacht met een bijeenkomst eind november: op het moment dat ik dit stukje schrijf, is die bijeenkomst nog niet geweest. Als het goed is, hebben we op die bijeenkomst niet alleen een borrel gedronken, maar ook (veel) kritische opmerkingen gehoord, hopelijk van het soort waarmee we iets kunnen. En ik kan in dit redactioneel dus nog niet voorspellen wat u, onze lezer, daarvan in 2004 gaat merken. Wel kan ik melden wat we zelf vinden.
Wij zelf, de redactie, hebben moeten wennen, niet alleen aan de formule, maar ook aan de beknelling van de omvang. Wij willen vaak meer plaatsen dan er in kan, aan de andere kant vinden we dat onze artikelen nog beter kunnen. Onze planning is nog niet optimaal. Allerlei plannen zijn niet of niet goed van de grond gekomen. Dat gaat in 2004 verbeteren.
We zullen wel wat horen over onze ambitie in verhouding tot de realiteit. Die ambitie is een tijdschrift te zijn voor zowel de kinderboekinsider als de belangstellende en praktisch ingestelde leerkracht en bibliothecaris. En zowel aandacht te schenken aan wat er voor kinderen verschijnt als aan wat daarmee in de praktijk van bibliotheekwerk, onderwijs en aanverwante werkterreinen gebeurt en dat ook nog voor heel het Nederlandstalig gebied. Dat valt niet mee in het bestek van dit tijdschrift, maar we perken die ambitie niet graag in en trachten er in 2004 een herkenbaarder vorm aan te geven.

Leesgoed 2003-7:

Van tijd tot tijd vraagt iemand zich af voor wie kinderboeken bestemd zijn - onlangs nog recensent Pjotr van Lenteren in het dagblad de Volkskrant (26-9-2003), die daaraan de vraag verbond wat goede kinderboeken zijn en meteen een antwoord probeert te geven. Gezocht: ‘integere verhalenvertellers met een eigen stem, die boven de middelmaat willen uitsteken en ook nog bereid zijn kinderboeken te schrijven voor kinderen’. Want bepaalde door recensenten veel bejubelde en bekroonde boeken, zoals die van Toon Tellegen, blijken voor kinderen ‘nauwelijks te pruimen’.
Kinderboeken zijn boeken voor kinderen - maar voor hoeveel? Is succes gemeten in verkoopaantallen de enige maat voor kwaliteit? Is er überhaupt een alom en altijd geldige maatstaf? Telt persoonlijke smaak niet?
Kinderboeken zijn bedoeld voor kinderen, net als kinderfilms en kindertheater, maar worden geschreven, geproduceerd, verkocht en (meestal ook) gekocht door volwassenen, ja, en ook beoordeeld door volwassenen en ook door volwassenen onder de aandacht van kinderen gebracht. 
Moeten zij (meer) rekening houden met de smaak van kinderen? En ‘de’ smaak van kinderen, is dat dan de grootste gemene deler, ofwel bijvoorbeeld de keuze van kinderjury’s voorzover al niet beïnvloed door voorselecterende volwassenen?
Laat duizend bloemen bloeien. Kinderjury’s zijn een boeiende en nuttige uitvinding, laat ze vooral blijven bestaan, net als de fanclubs. Het is goed om de mening van kinderen te horen. Het is prettig om daarnaast kennis te nemen van de mening van volwassen beoordelaars. Die kunnen best een vermoeden uiten over toegankelijkheid en populariteit van pas verschenen boeken (of films, enzovoort), maar hun mening wordt minder interessant naarmate zij zich daarin door die vermoedens laten leiden, en interessanter naarmate zij zich door hun leeservaring en observaties laten leiden.
Het kan natuurlijk gebeuren dat zij besluiten dat een boek, hoe goed ook, ten onrechte als kinderboek aangeboden wordt, zoals Pjotr van Lenteren over Godje (Gouden Griffel 2003) zegt. Opent een andere discussie. Wie weet kom ik daar volgend nummer op terug.

Leesgoed 2003-5:

Vanouds staat dit nummer vol bekroningen. Dat is zo gegroeid wegens de (Nederlandse) Kinderboekenweek: handig, zo’n overzicht van bekroonde auteurs en illustratoren. Omdat wij ook aan onze Vlaamse lezers denken, hebben we de Boekenleeuw en andere prijzen erbij genomen. Ligt ook aan de hebbelijkheid van de Vlaamse prijstoekenners om hun prijzen pas aan de vooravond van de (Vlaamse) Jeugdboekenweek bekend te maken - veel te laat om er in Leesgoed tijdens genoemde manifestatie iets mee te doen.
Het is, zoals samenstelster Wilma van der Pennen in haar begeleidende e-briefje schreef, ‘wel erg veel’. Ons bekruipt allang de neiging om het hele overzicht op onze website te plaatsen en alleen de hoogtepunten en toelichtende artikelen in het blad. Maar we hebben (nog) geen eigen website, tot onze frustratie.
Intussen wekt dit prijzencircus de indruk van groei en bloei en zou je haast vergeten dat al dat moois bedoeld is om te lezen (en vaak ook om te bekijken). Minstens tien procent van de kinderen komt daar niet aan toe: zie bijvoorbeeld de dissertatie van Chris Struiksma, Lezen gaat voor, die daarop de aandacht vestigt. En nu even Nederland op zijn smalst: jaren wordt gewerkt aan een advies over definiëring van dyslexie en bekostiging van de gevolgen, in 1995 verschijnt het, na ‘slechts’ acht jaar nemen de zorgverzekeraars het over en vervolgens meldt de nieuwe regering in juni: geen geld.
Die tien procent, dat blijft nog wel even.

Leesgoed 2003-1:

[...]
Voor Leesgoed wordt 2003 een feestjaar: er staat 30e jaargang op het omslag. Dat is dan wel inclusief de jaargangen En nu over jeugdliteratuur, waarvan Leesgoed de opvolger was, maar dat mag de pret niet drukken. We maken nog bekend hoe we dat feest gaan vieren.
Intussen gaan we door met u zo goed mogelijk te informeren over boeken, sites en meer voor kinderen van 4 tot en met 14 jaar, met speciaal aandacht voor jeugd- en schoolbibliotheekwerk, leesonderwijs (vooral de rol die jeugdliteratuur daarin kan spelen) en pogingen om kinderen aan het lezen te krijgen en te houden. En we krijgen graag post!

Leesgoed 2002-7:

Tegelijk met de Nederlandse Kinderboekenweek opende de ‘familietentoonstelling’ (aldus de website) Wonderland, van Pietje Bell tot Harry Potter. Ruim 50.000 kinderen worden, dankzij een gulle sponsor, per bus naar de Kunsthal gehaald om dit wonder te aanschouwen, of ze nu van boeken houden of niet. (Zie ook onze Agenda.)
De Kunsthal staat vlakbij Villa Zebra, de kunstwerkhal voor kinderen die op het moment dat dit geschreven werd helaas met sluiting werd bedreigd, in het Rotterdams Museumpark.
Het is volgens de organisatoren de grootste tentoonstelling ooit gewijd aan het (Nederlandse) kinderboek. Er is in ieder geval zeer veel aan gedaan om meer bezoekers te trekken dan alleen het selecte gezelschap van enkele duizenden liefhebbers van oude kinderboeken. Die zullen zich wellicht wat bekocht voelen, want de meeste boeken liggen of hangen buiten bereik.
Het moet een ‘feest der herkenning’ worden voor volwassenen, aldus KB-baas Van Drimmelen, met een hoog Ach ja-gehalte. Het is duidelijk (en gegund) dat de Koninlijke Bibliotheek wou pronken met haar bezit. Voor kinderen is er wat te doen verzonnen: quizzen, een filmtheatertje met vijf schermen, een griezelgang en schoolklassen kunnen hun eigen boek maken in de Boekfabriek. Deze tentoonstelling zal hen niet aanzetten tot lezen, maar dat hoeft de pret niet te drukken. Deze tentoonstelling toont ook nauwelijks hoe de Nederlandse jeugdliteratuur zich kunstzinnig heeft ontwikkeld, met name literair (er valt niet veel te lezen), maar vooral hoe het ontwerpen van boekomslagen zich ontwikkelde.
De prangende vraag die ons bezighoudt: is dít nou dé kinderboekmanifestatie waar 50.000 kinderen per bus heen moeten worden gevoerd? U mag die vraag beantwoorden, we zijn benieuwd, u heeft ons adres.

Leesgoed 2002-3:

Door de late start dit jaar volgen de eerste nummers van Leesgoed elkaar snel op. Een rare gewaarwording om al aan dit nummer te werken terwijl nummer 1 nog maar net is verschenen. Volgend jaar beter. Wel bemoedigend dat intussen de eerste complimenten in ontvangst konden worden genomen en dat we meer abonnees mochten begroeten.
En ook een zusje, als je het tijdschrift Leeskraam zo mag noemen. Publiceren wij over boeken en andere media voor 4-14 jaar, Leeskraam doet dat voor 0-6 jaar. Wij houden elkaars hand vast, dat merk je aan de overlapping, maar in de praktijk zal daar niet veel van te merken zijn. Leeskraam immers richt zich in eerste instantie tot de kinderopvang, past in wat Nederlandse beleidsmakers voorschoolse educatie noemen. Wij richten ons in eerste instantie tot onderwijzers (mag dat woord nog?), bibliotheekmedewerkers voor jeugd en basisonderwijs en verder iedereen die iets heeft met media (dus ook boeken) voor 4-14 jaar, ook docenten voortgezet onderwijs die in de basisvorming (NL) dan wel eerste graad (B) graag met jeugdliteratuur werken. Maar daar ontmoeten we ook andere familieleden, zoals Tsjip/Letteren en Dossier kennis en media. En we hebben natuurlijk nog ons geleerde zusje Literatuur zonder leeftijd. Een raadselachtige naam voor wie dit blad niet kent, maar het gaat gewoon over jeugdliteratuur (met name fictie) en de titel wil (kort door de bocht) beduiden dat jeugdliteratuur ook voor volwassenen is.
De voorstelling van Leeskraam is uitgelopen op een familieportret. Dan rest ons in alle eerlijkheid nóg een verwant te noemen, die in Antwerpen woont: Leesidee jeugdliteratuur.
Wie Leesgoed goed leest, treft regelmatig berichten aan over de genoemde tijdschriften.

Leesgoed 2002-2:

Reikhalzend keken wij in maart uit naar ons eigen eerste nummer. Wat duurde dat lang! Natuurlijk hadden we al proeven gezien, maar alleen op scherm en als printjes. En nou staan de voorgaande zinnen in de verleden tijd (omdat Leesgoed 2002/1 er nu u dit leest echt wel is), maar op het moment dat dit geschreven werd (8 maart!) was dat nummer er nog niet!
Er is door hoofd- en eindredacteur wat afgeteld en gepuzzeld met de kopij: hoeveel woorden gaan er op een bladzijde, drukken we illustraties niet teveel weg, kunnen we het maken om dat eerder uitgestelde artikel nóg een keer uit te stellen… van die dingen.
Zo abrupt van formule en uiterlijk veranderen als wij (door omstandigheden gedwongen) hebben gedaan is geen sinecure. Onze recensenten moeten nog wennen en de afstemming met onze Boekidee-redactie is ook nog maar net op gang gebracht. De samenwerking met www.latenlezen.nl, later op het net dan verwacht, moet nog op gang komen. Ons eigen plekje op internet, www.biblion.nl/producten/tijdschriften/leesgoed.html, verdient ook meer aandacht van ons dan het krijgt.
Enfin, we gaan vrolijk en kleurig door met ons nieuwe Leesgoed, staan open voor suggesties en voorstellen en hopen op veel abonnees. We kunnen alvast melden dat we veel aandacht zullen besteden aan de winnaars van Griffels, Penselen, Nederlandse Kinderjury, Boekenleeuw en andere prijzen.


Leesgoed 2000-4:

In het colofon van Leesgoed wordt vermeld dat het tijdschrift financieel wordt gesteund door NBLC Vereniging van Openbare Bibliotheken. Lange tijd was dat zo vanzelfsprekend dat we er nauwelijks aandacht aan schonken. Immers, Leesgoed vond zijn roots in het jeugdbibliotheekwerk en zijn missie in het onder de aandacht brengen van wat er voor kinderen en jongeren aan tekst en beeld op de markt wordt gebracht. Van lieverlee zijn we ons ook gaan richten op onderzoek, lees- en literatuuronderwijs, leesbevordering, andere cultuuruitingen van en voor kinderen en wat dies meer zij. Want kinderen zullen toch eerst moeten leren lezen en ook op de een of andere manier de weg vinden naar en in het aanbod en dat misschien soms ook leren appreciëren, wie weet. Heel lang al delen de openbare bibliotheken die missie en daarin lag en ligt de ratio achter de steun aan Leesgoed, ook al veranderen boeken in media en begint het begrip media-educatie langzaam het begrip leesbevordering te vervangen. Maakt niet uit, ook in Leesgoed hebben we het over tekst en beeld en over media, waarvan stapels handzaam bijeengehouden bedrukt papier (‘boeken’) er maar een vormen. En ook ons eigen medium (het tijdschrift) krijgt wellicht een aanvulling in de vorm van een periodiek ververste website. Hoogstens zijn we soms nog zo puriteins het over inhoud te hebben in plaats van het Nieuw-Nederlandse content dat uitgevers (Oud-Nederlands voor ‘publishers’) van cd-roms gebruiken.
Heeft Leesgoed dan financiële steun nodig? Ja. Kennelijk zijn we te gespecialiseerd om een groot publiek en veel adverteerders te trekken. Tenzij u nu onmiddellijk uw buurvrouw of vriend abonnee maakt (zónder zilveren lepeltje), kost Leesgoed net iets meer dan het opbrengt.
En waarom moet dit alles in een redactioneel? Omdat we nog nooit genoemde vereniging in het openbaar voor die steun hebben bedankt: bij dezen dus. Dankzij NBLC Vereniging van Openbare Bibliotheken houden we jaar in jaar uit zo’n kleine tweeduizend abonnees (waaronder veel bibliotheekmedewerkers) goed op de hoogte van wat er speelt rond kinderen, jongeren, lezen, onderzoek, onderwijs en (last but not least) bibliotheekwerk.
Wat de redactie betreft willen we daarmee nog lang doorgaan en liefst (ook) in gedrukte vorm. 


Leesgoed 1998-6:

Ongemerkt hebben we een jubileum
gepasseerd, namelijk de 25e jaargang. Bescheidenheid heet een deugd, maar toch kijken we met enige trots om. In 25 jaar evolueerden we van eenvoudig mededelingenkwartaalblad van het toenmalige Boek en Jeugd, met de provocatieve titel En nu over jeugdliteratuur, naar een vaktijdschrift over 'wat en hoe kinderen en jongeren (leren) lezen'.
In de verandering van titel ligt besloten dat we verder gingen kijken dan wat er aan boeken en tijdschriften voor kinderen en jongeren verscheen. Nog altijd vinden we dat een belangrijk onderwerp, maar ook zijn we gaan kijken naar wat de jeugd eigenlijk (niet) wil lezen, hoe het voor sommigen zo moeizame proces van het leren lezen verloopt en hoe het lezen als zinvolle bezigheid kan worden bevorderd. Bovendien houden we
ontwikkelingen bij in het jeugd- en schoolbibliotheekwerk en het lees- en literatuuronder­wijs. In de komende tijd gaan we daarmee door, in het bewustzijn dat steeds meer tekst (eerst) op scherm verschijnt in plaats van op papier.
Het nummer dat u nu in handen houdt bevat onder meer bijdragen rond ethiek en esthetiek. De aanleiding daartoe is het symposium dat op 20 januari door de faculteit Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant wordt georganiseerd: zie het programma en de profielen van de sprekers, opgenomen omdat dit nummer aan alle deelnemers van het symposium wordt toegestuurd.
Welkom, eventuele nieuwe abonnee, welkom, trouwe abonnee. Wij hopen dat we met u de 26e jaargang en vervolgens het nieuwe millennium kunnen ingaan.

---

Voor wie tot hier gekomen is: voorgaande jaargangen heb ik niet meer in makkelijke bestanden voorhanden. Het zal dus even duren voor de selectie wordt uitgebreid.