Zoeken in deze blog

zondag 21 april 2013

De schrijfbijbel

'Elke week krijgen redacteuren nieuwe manuscripten op hun bureau en niet zelden wemelen deze van de spel- en stijlfouten'. Dat is een verzuchting van Claudia van der Werf in De schrijfbijbel, een door Tenpages.com uitgegeven bundel opstellen over schrijven.
Dat scheelt werk, zou ik denken. Weggooien die teksten. (Pardon: beleefd retourneren.) Er verschijnt toch al veel te veel.

Maar dat staat niet in De schrijfbijbel.

Ik zie een tafel waaraan zestien vrouwen en vijf mannen zitten. Ze zijn goed, vaak modieus gekleed, overwegend jong, en kijken nieuwsgierig naar de vrouw aan het hoofdeinde. 'Ik heb een plan,' zegt deze. 'Voortaan krijgen we alleen nog maar topteksten. Dankzij onze schrijfbijbel. Doen jullie mee?'
'Ja,' juichen de twintig aanwezigen.
Valentine, de vrouw aan het hoofdeinde, glimlacht. Ze had hierop gehoopt. Er moet immers geschreven worden, geschreven en nog eens geschreven. Zo bloeit Tenpages, de firma waar zij leiding aan geeft. Soms droomt ze van visitekaartjes waar onder haar naam chief executive officer staat. Dát klinkt pas goed. CEO van de schrijffabriek, 'where books are born'.
'OK, ik heb een strak plan en uiteraard zal het een uiterst verzorgd boek worden. "De beste redacteuren van Nederland" (hier gloeiden de gezichten van de aanwezigen) "over het schrijven van een goed boek", zo'n boek moet dan ook goed geredigeerd worden. Wij gaan daarvoor zorgen.'
Gesterkt en blij togen de dames Hedda Sanders, Hedi de Vree, Marscha Holman, Linda Crombach, Maria Holtrop, Ilse Karman, Ilonka Reintjens, Susanne van Dijk-Diependaal, Willemijn Tillmans, Juliette van Wersch, Claudia van der Werf, Rosanne van Asperen de Boer, Marijke Wempe, Annemijn Joosen,Carla de Jong en Diana Gvozden en de heren Wiebe de Jager, Robin Meeuwisse, Frank Noë, Tomás Kruijer en Remco Volkers naar huis. Dit zou helemaal goed komen! Misschien waren sommigen diep van binnen niet helemaal blij met Tenpages, maar dit was toch een goed idee en wat leuk dat ze gevraagd waren, kwamen ze eens in beeld. Een boeiend proposal (p. 46, 199-204), dit boek.

Zo is het niet gegaan, denk ik. Geen tafel. Wel een verzoek om iets te schrijven over schrijven. IJdelheid gestreeld, via Twitter (bijna alle redacteurs hebben een Twitter-account, dus ze kwetteren erop los) erachter gekomen wie nog meer, enzovoort. Kun je niet weigeren.
Nou, dat laatste verzin ik ook uit mijn duim. Vooruit, gewoon een verzoek om iets te schrijven over schrijven, en dan over een bepaalde kant daarvan.
Zuchtend keek ze in haar agenda. Tjee, morgen inleveren! Dat wordt dóórschrijven vannacht. Enfin, bij Tenpages weten ze van redigeren. Toch?
Er zitten weliswaar geen redacteurs in het team (of ze worden niet genoemd want onbelangrijk), maar wel een redactiecoördinator en zelfs een lead developer.




Daar ligt het boek, waar ik als would be-aspirant-auteur reikhalzend naar heb uitgekeken.
Het staat erop, als ondertitel: 'De beste redacteuren van Nederland over het schrijven van een goed boek. Werkzaam bij de uitgeverijen Nijgh & Van Ditmar, Luitingh-Sijthoff, Eburon, Xander Uitgevers, Prometheus, De Fontein, The House of Books, Kluitman, Karakter Uitgevers en Atlas Contact, een initiatief van TenPages.com.'
De achterkant mag er ook wezen:
'In De schrijfbijbel voeren de beste redacteuren van Nederland je mee over de woeste golven van het schrijverschap. Deze redacteuren weten als geen ander aan welke schrijfregels jij je moet houden én welke je overboord mag gooien. Ze leren je in De schrijfbijbel de kneepjes van het vak: hoe zet je een geloofwaardig personage neer? Hoe zorg je voor dat steengoede, verrassende plot?
Deze beste redacteuren van Nederland werden met zorg geselecteerd: de ene ontdekte de Vijftig tinten-trilogie, anderen werkten samen met grote bestsellerauteurs als Connie Palmen, Carry Slee en Jill Mansell. Daarnaast beslissen zij over het lot van veel beginnende auteurs. Misschien ook wel over dat van jou...'
Het staat er, ik verzin het niet.
De pretentie is er. Wordt die ook waargemaakt?

Om te beginnen staat er op p. 167 een goed advies:
'Ik begin nooit als ik niet weet wat ik ga schrijven. Achter de machine zitten wachten op inspiratie is een kansloze onderneming.' Dat advies komt van een geciteerde auteur, Peter Römer, niet van een van de redacteurs.
Ik verander het in: als je niet weet wat je wil schrijven, begin er dan niet aan.
Je, want zo word ik als lezer ook aangesproken in het boek. Zie ook de hierboven geciteerde tekst op de achterkant, de flaptekst.

Valentine prijst de door haar uitgegeven schrijfbijbel in haar inleiding aldus aan:
'Deze schrijfbijbel is zo inspirerend geworden dat je zelfs als niet-schrijver zin krijgt om aan de slag te gaan. Toen ik hem voor het eerst las, nadat mijn collega's Eva, Nick en Anna er al maandenlang op hadden geploeterd (jawel, ook de redacteuren moeten ploeteren), werd een drang aangewakkerd die ik samen met mijn middelbareschooljaren achter dacht te hebben gelaten. Ik kreeg ongelofelijke zin om een boek te schrijven.'
Wat leert mij dit citaat?
Ten eerste dat deze uitgever pas leest wat ze uitgeeft als het boek bijna klaar is. Dat getuigt van groot vertrouwen in haar medewerkers, maar ook van een zekere luiheid, vind ik.
Ten tweede dat er maandenlang op geploeterd is. Dat heb ik er niet aan kunnen af zien. Daar kom ik uiteraard op terug.
Ten derde, dat een drang tot schrijven kennelijk kan voorkomen uit instructie, en niet uit een verhaal dat nodig uit een hoofd naar een reeks letters moet verhuizen.

Dat laatste tekent dit boek. Het lijkt zich te richten tot mensen die graag willen schrijven, maar niet precies weten hoe of wat. Misschien wel tot mensen die 'commerciële fictie' (p. 162) willen schrijven. (Wat is het tegenovergestelde van 'commerciële fictie'?)
In afdeling 1, 'Wie is jouw literaire alter ego? - doe de test', mag ik een test doen. Want ik 'sta op het punt om de geheimen van het schrijversvak te ontrafelen'. Vraag 1 echter vooronderstelt dat ik al lang aan het schrijven ben, en ik mag kiezen tussen vier manieren waarop ik dat doe, waaronder b), 'Ik ben een beest met woorden. Ik open mijn tekstverwerker en typ alsof er geen morgen bestaat.' Als ik zo ver zou zijn, zou ik deze schrijfbijbel geen blik waardig keuren. Dat geldt ook voor a), c) en d).
Vraag 2 dan. 'Veel schrijvers hebben een passie voor een bepaald genre.' Jakkes, dit lijkt wel een artikeltje voor Linda, of zo. Zou Stephen King echt een 'passie' hebben voor 'horror-elementen'?
Vraag 3. 'De ene auteur gaat een marathon rennen om ideeën op te doen, de volgende auteur kiest haar eigen gezinssituatie als bron voor haar werk. Waar haal jij je inspiratie vandaan?' Ja zeg, koop ik dáárvoor een schrijfbijbel? Let ook op dat 'haar' voor 'gezinssituatie', een woord trouwens dat zo uit de rapportage van een eerstelijnspsycholoog zou kunnen komen.
Nee, die hele afdeling 1 kan van mij de prullenmand in.
Nou vooruit, nog twee citaatjes dan.
'Er zijn verschillende manieren waarop je een betere schrijver kan worden. En optie is om veel werk van andere schrijvers te lezen. Daarnaast is het natuurlijk belangrijk om zelf veel te schrijven.' Wat een vondst! En wat een blamage voor die eminente auteurs die juist heel weinig schrijven.
'Interessante actualiteiten bieden vaak stof voor fascinerende boeken.' Je méént het...

Afdeling 2 biedt 'acht oefeningen en een mestbloem - schrijfoefeningen'. (Alsof ik éven zou denken dat het om gymnastiekoefeningen zou gaan.)
Vreemd dat die oefeningen worden geboden vóór afdeling 3, het 'starterspakket'.
De kopjes boven de opdrachten geven wel een mooi kijkje op de huidige beoordelingscriteria: 'laat zien, laat zien', 'de waarheid of je leven' (denk aan die actualiteit...), 'zoommm', 'zeg het met dialogen', 'begin je zin' (varieer je zinsopbouw) (die is speciaal voor Dimitri Verhulst, Godverdomse dagen op een godverdomse bol), 'de eerste indruk' (d.w.z. de eerste zin), 'olala! een goede seksscène schrijven' (waarin een voorbeeld wordt gegeven van een 'goede seksscène' die mij beslist jeuk bezorgde) en 'verhalen in een nieuw jasje' (verhalen bewerken, eerste voorbeeld De kronieken van Narnia, die dus een bewerking zouden zijn van Tolkiens werk).
Uit 'de eerste indruk' nog een vreemde tip:
'Je kunt legendarisch beginnen:
   De portier is een invalide. (Uit: Nooit meer slapen van W.F. Hermans)'
Maar die zin was helemaal niet legendarisch toen Hermans hem schreef. Dus wat bedoelt de geachte 'redactie' (auteur van deze afdeling) met legendarisch beginnen? Dat je een zin van een ander leent?

'Het starterspakket' (afdeling 3), 'Het bureau (4) en 'De werkelijkheid is soms vreemder dan fictie' (5) lijken mij de kern van deze schrijfbijbel. Hier staan de tips voor mij als onzekere schrijver, nadat ik me eerst door 'Morgen begin ik echt' heb heen gelezen. Daarin staan enkele praktische tips, maar ook onzin als dit:
'Als je begint met schrijven, kies dan een onderwerp dat je goed kent. Blijf dicht bij huis. Waarom zou je de president van Amerika vermoorden als je ook Willem-Alexander als doelwit kunt nemen.'
Hoezo is die man, die ik alleen van krant, internet en tv ken, dichter bij huis? Dan zou ik toch beter mijn geliefde kunnen vermoorden? (Zie Woensdag gehaktdag, wordt zelfs genoemd in dit boek, p. 120.)
En als het goed is, heb ik mijn onderwerp allang gekozen. Zo niet, dan geef ik mijzelf een uitstekend advies: begin niet.

Ach, zo kan ik nog alinea's lang doorgaan.
Ik zal niet beweren dat er geen enkele behartenswaardige tip staat in dit boek. Maar er is heel veel redundantie: met echt streng redactiewerk zouden die drie afdelingen die ik noemde tot één handzaam hoofdstuk gekrompen zijn. En er wordt soms ongelofelijk gebabbeld.
'Even los van de vraag "of je mooi kunt schrijven" geloof ik dat het schrijven van een boek, van zowel fictie als non-fictie, te leren valt. Vereiste is dan wel dat je systematisch aan de slag gaat en dat je bereid bent kritisch te zijn over wat je op papier zet.' (p. 74)
'De keuze van het decor kan ook helpen bij het overbrengen van een specifiek gevoel.' (116)
'De beginzin is de zin waarmee je de lezer aan zijn haren het verhaal in sleurt en een voorproefje geeft van wat hem of haar te wachten staat. No pressure, maar een beginzin is belangrijk.' (130)
'Te midden van al het woekerend talent zal je je moeten onderscheiden. En dat doe je door origineel te zijn.' (134)
'Ik ben opgevoed volgens de drie 'R'en: Rust, Reinheid en Regelmaat. Je denkt misschien: wat tuttig! - maar ik vind het een uitstekend startpunt, en waarom zou je dat niet vertalen naar je schrijversleven? Vergeet het beeld van de kunstenaar die met volle asbakken, dure vulpennen en mooie vrouwen om zich heen een nieuw meesterwerk realiseert. In de praktijk zijn schrijvers net gewone mensen en creëren zij voor zichzelf de meest prettige omgeving om te schrijven. En die is vaak saaier dan je denkt. Sterker nog, die is waarschijnlijk net zo alledaags als die van jou!' (166) Wat een geouwehoer en Claudia gaat er nog ellenlang mee door.

Ik houd ermee op en bespaar u de afdelingen 6 en 7, die gaan over wat er met een ingeleverde tekst gebeurt, met natuurlijk aandacht voor Tenpages ('Zo kan het ook', 244-254). Ook hiervoor geldt: soms zinnige tips, maar veel gebabbel en redundantie.
In de laatste afdeling (8) de verhalen van de winnaars van de Schrijfbijbel- & Tenpages.com-schrijfwedstrijd, 2012.

Als dit de beste redacteurs van Nederland zijn, zijn ze vergeten hun eigen bijdragen te redigeren. Het is mij een raadsel wat die Eva, Nick en Anna in die maanden ploeteren hebben gedaan.

De schrijfbijbel, de beste redacteuren van Nederland over het schrijven van een goed boek. Tenpages.com, 2013, ISBN 978 90 91553 4. Ook als e-boek te koop.









zaterdag 20 april 2013

Tonke Dragt

Tonke Dragt heeft een zeer eigen plaats in de Nederlandstalige jeugdliteratuur en De brief voor de koning prijkte lang op rijtjes lievelingsboeken van veel jonge lezers, net als (misschien in iets lagere aantallen) Geheimen van het Wilde Woud en Torenhoog en mijlenbreed.


Nu is er een mooi boek verschenen over haar: ABC Dragt, de werelden van Tonke Dragt, 'mede tot stand gekomen dankzij een bijdrage van het Nederlands Letterenfonds'. Auteurs: Joukje Akveld en Annemarie Terhell, een tweetal dat eerder Thé Tjong-Khing – van strip tot sprookje (2010) en Het Gottmer prenten(doe)boek (2011) voortbracht.

Het is zo geschreven dat alle liefhebbers van het werk van Tonke Dragt van 10 tot 100 en ouder er iets aan hebben en dat vind ik knap.
Een ABC, jawel, maar intussen zo opgezet dat het zich ook min of meer chronologisch laat lezen. De A van 'Andere werelden' is dan een soort inleiding, waarna onder B 'Batavia' en 'Boot' volgen, de start van Tonke Dragts leven, onder C 'Collage', D 'Dubbeltalent', 'Driehoeksverhoudingen', 'Dubbelgangers' en 'Dwaas van de Boshut'. Het eindigt met de Z van Zevensprong en Zeeën van tijd, waaruit mag blijken dat de chronologie niet helemaal gehandhaafd kon worden. Maar dat geeft niet, want tussen D en Z bespreekt het tweetal vooral thema's en boeken. Ze hebben hun best gedaan er biografische elementen doorheen te vlechten en de thema's zo te verbinden met de persoon Tonke Dragt. Maar het is wel duidelijk dat Tonke Dragt relatief weinig over zichzelf en vooral veel over haar werk kwijt wou.
Een intrigerende vraag zou bijvoorbeeld kunnen zijn welke de gevolgen van het verblijf in een Jappenkamp (eerst Kramat, daarna Tjideng) heeft gehad. Ze was twaalf toen ze er in terecht kwam en vijftien toen ze het verliet en wat ze erover meldt is zeer beknopt. Of hoe het komt dat de expressieve en levendige Tonke Dragt haar leven lang vrijgezel lijkt te zijn gebleven en vooral de waarde van vriendschap benadrukt (zie p. 155). Een diepte-interview zat er kennelijk niet in. Het dichtst bij de persoon Tonke komen we onder 'Heimwee', p. 61-62. Dat de auteur zich nogal afschermt wordt fraai beschreven onder 'Xantippe', p. 168-169. En zie ook het karige blokje 'Hoe het verder ging' op p. 73. Verder moeten we het doen met haar leven in foto's (p. 141-146), vooral momenten uit haar schrijverschap.
'Net als de magiër Thomtidom is Tonke een kei in het opwerpen van façades, het bouwen van nepgevels. Vanbinnen is huize Dragt volkomen onalledaags en volstrekt anders dan je zou verwachten.
Word je al nieuwsgierig? Je komt er niet zomaar binnen. Het huis wordt even streng bewaakt als de Tarenburcht.' O.a. ('tot voor kort') door de automatische telefoonbeantwoorder met de naam Xantippe. Trouwens ook de naam van een robot in de Januaraanse Ambassade.

Dus maken we vooral kennis met wat de verbeelding van Tonke Dragt ons heeft opgeleverd. Daaraan doet ABC Dragt volledig recht, mede dankzij de vele illustraties in kleur. Want Tonke Dragt is natuurlijk een dubbeltalent (zie D): ze schrijft en tekent. Nou ja, tekenen: dat doet ze ook, en goed, maar haar specialiteit zijn bonte collages en daarvan staat het boek vol, waaronder collages die niet eerder in een boek verschenen, zoals die op p. 17.
Ik kan er heel lang naar kijken, naar zulke collages. Ik heb er een gescand, die van p. 91, en moet meteen melden dat die het origineel ietwat afbreuk doet. Maar toch:


Einstein op bezoek in de Januaraanse Ambassade. (Zie uiteraard J, 'Januaraanse Ambassade'.)
Die op p. 93, de Januaraansae Ambassade op een Driekoningenavond, is nog mooier maar te groot voor mijn scanapparaat. 'Vanuit het Verborgen Dal kun je het zien liggen met zijn tientallen torens, hoog oprijzende muren, balkons, bastions, balustrades en ontelbare ramen. Vanbinnen is het een doolhof van trappen, spiegels, deuren en portalen. Alle klokken zijn er van hun wijzers beroofd, zodat er zeeën van tijd zullen zijn, altijd' (p. 75).
In deze ambassade heeft de verbeelding van Tonke Dragt vorm gekregen, ook letterlijk, want ze heeft er thuis een gebouwd. Deuren, klokken, overgangen naar andere werelden, dat is de kern van de verbeelding van Tonke Dragt. Maar er is meer.
Ik complimenteer de auteurs en de uitgeverij. Ze hebben een mooi boek gemaakt.



Joukje Akveld & Annemarie Terhell. ABC Tonke Dragt; De werelden van Tonke Dragt. Leopold, 2013. ISBN 978 90 258 6114 8. Vla-en-wimpel Griffeljury 2014.

Jonge Vlieger

Het dorp waar ik opgroeide lag diep verborgen in een vallei, ingeklemd tussen twee hoge bergwanden.’ De mensen leven er van wat de akkers opbrengen. In de bossen zwerven volgens de overlevering monsters, en die worden op afstand gehouden door 496 enorme vliegers, die stevig verankerd zijn aan de balustrade die het dorp omringt en beheerd worden door twee vliegeraars, een oude en een jonge. Die worden door de dorpelingen met eerbied bejegend, maar achter hun rug soms bespot, want ‘ondanks de verhalen zagen we nooit een levend wezen groter dan een hert in het woud, en we waren niet bang dat dat ooit zou gebeuren.’ De oude vliegeraar, Ouwe Vlieger, is een vriendelijk en wijs persoon, de Nieuwe Vlieger is nors en teruggetrokken.
Hoofdpersoon Jani heeft behalve het meisje Maan geen enkele vriend of vriendin en wordt regelmatig bespot. Hij voelt zich ondanks twijfels aangetrokken tot Ouwe Vlieger en vooral tot het vliegeren. (Jani’s vader is overleden – een mooi motief, zonder dat het met veel woorden wordt verteld is duidelijk dat de vliegeraars een soort vervangende vaders zijn.) Het duurt niet lang of hij wordt aanvaard als leerling-vliegeraar. Hij leert daarbij ook lezen, want hij moet net als de vliegeraars het boek van Rani kennen, waarin alles staat over het op afstand houden van monsters.

Dan klinkt er (p. 18) een angstaanjagende schreeuw uit het woud: ‘Van ver weg, voorbij de velden en de donkere schaduwen van het woud, klonk een hoge, langgerekte, dierlijke schreeuw.’. Later meer. Een feniks, volgens Ouwe Vlieger. De dorpelingen worden ongerust.
Tegelijk maakt Jani als leerling-vliegeraar een ontwikkeling door die ertoe leidt dat hij zijn eigen vlieger moet maken, en wordt Ouwe Vlieger ziek. Jani’s relatie met de aanvankelijk stuurse en strenge Nieuwe Vlieger verandert: is er eerst angst en pijn (Nieuwe Vlieger straft hem met zweepslagen voor het teloorlaten gaan van een vlieger), later sluiten ze een diepgaande vriendschap. (Zie de mooie sleutelpassage over Nieuwe Vlieger en Jani op p. 121-123.)
De sterfscène die het overlijden van Ouwe Vlieger beschrijft (p. 156-159) hoort tot de beste sterfscènes in verhalen voor 10+.
Dan wordt de zoon van de houthakker in het bos aangevallen door een wezen met scherpe klauwen en rode ogen, en later klinken er zoveel kreten uit het bos dat duidelijk is dat er iets ernstigers aan de hand is dan feniksen die volgens Ouwe Vlieger geen kwaad doen.
Op een nacht volgt er een aanval door tientallen wolfachtige wezens, Oude Rode Ogen genoemd. Ze rukken op. De vliegers werken niet! Tot Jani beseft wat hij ook in dat boek heeft gelezen en snapt wat hij moet doen. Dat blijkt minder met geesten en meer met techniek te maken te hebben dan ze ooit dachten.



Verteller en hoofdpersoon van het verhaal is de jongen Jani. De eerste zin na een kleine introductie maakt duidelijk dat hij terugblikt: ‘Het begon op een heldere zomeravond die niets liet merken van wat op komst was.’ De introductie zelf toont dat ook: ‘We hadden beter moeten luisteren naar wat de vliegeraars ons vertelden.’ Wanneer hij het verhaal vertelt wordt niet duidelijk, behalve dat het na afloop van het avontuur is. De laatste zin luidt: ‘Terwijl achter hen een nieuw dorp herrees sloten ze elkaar in de armen, en voor het eerst wist ik zeker dat alles weer goed zou komen.’ Daar zit een taalfoutje in (hoe kan een nieuw dorp herrijzen? er kan een dorp herrijzen of een nieuw dorp verrijzen), maar dat werpt nauwelijks een smet op het soepel en beeldend vertelde verhaal. De vereiste suspension of disbelief (hoe kan zo’n jongen van een jaar of tien zo goed vertellen?) wordt makkelijk bereikt. Past ook wel bij het bijzondere karakter van deze hoofdpersoon: nieuwsgieriger maar ook angstiger dan de andere kinderen, levendige verbeelding, ietwat vroegwijs, afwijkend genoeg om zo nu en dan door de andere kinderen bespot te worden.
Deze aanpak maakt het anderzijds tot standaardverhaal: formeel mag Jani aan het woord zijn, de stijl is die van een volwassen, vaardige verteller.
Een citaatje als dit toont waar die andere verteller soms zichtbaar wordt:
"Mijn wangen werden rood. ‘Ze zei… dat u de liefste jongen was die ze ooit gekend had.’
Nieuwe Vlieger liet een ongelovige lach horen. Toen ik eindelijk naar hem durfde op te kijken zag ik hem wrang glimlachen. ‘Meri…’ zei hij zachtjes. ‘O, bij alle lieve geesten. Dat verdomde kind.’
‘Wes?’Ouwe Vlieger stond met moeite op en liep naar hem toe. ‘Alles goed?’
Let op, zou een tienjarige jongen zo vermelden dat hij een kleur kreeg? Dat Ouwe Vlieger ‘met moeite opstond’?
Maar nogmaals, de stijl is dusdanig dat je je als lezer makkelijk laat meenemen.
Onverwacht is dat Jani ons lezers één keer direct aanspreekt, op p. 215: ‘Ik hoop dat jullie me willen vergeven als ik kort ben over de dagen die volgden.

Er zitten allerlei motieven in dit verhaal verweven die het rijker maken. De relatie tussen Jani en de andere kinderen wordt knap uitgewerkt. Bittere tante Meri, die bij Jani en zijn moeder woont, blijkt vroeger de geliefde te zijn geweest van Nieuwe Vlieger. Het karakter van deze man wordt mooi uitgewerkt, de relatie tussen Jani en de beide vliegeraars eveneens. (Waarom het verhaal Jonge Vlieger heet mag inmiddels duidelijk zijn.)
Is buitenstaander zijn een thema, angst en bescherming zijn het ook. Goed wordt uitgewerkt hoe de dorpelingen, en vooral hun kinderen, sceptisch zijn geraakt over de rol van de vliegeraars en hun vliegers, en hoe die houding verandert als er echt dreiging is (zie bv. p. 20-21). In die zin is er ook een religieus aspect te bekennen, want de vliegeraars in hun toren (!), met de aanvankelijk verboden zolderkamer, hun idee over de werking van de vliegers en hun speciale positie in de dorpssamenleving, kan als metafoor dienen voor in ieder geval één religieuze functie: bescherming tegen boze machten. Terloops wordt ook duidelijk dat de dorpelingen geloven in geesten en ook dat is vaardig in het verhaal verwerkt, inclusief de twijfel die bij Jani de kop opsteekt (p. 221-222).
Dat uiteindelijk die vliegers een heel andere functie blijken te hebben als ooit gedacht, is een verrassende wending.
Kortom, een mooi, rijk verhaal.
Is er niets op aan te merken?
1. Een verhaal wordt pas echt meesterlijk als de stem van de verteller ertoe doet. Zie boven. Hier is incongruentie tussen hoofdpersoon en vertelstijl. Die is echter, zoals al gemeld, dusdanig dat de incongruentie niet hinderlijk is. De stijl mag dan die van een vaardige, ervaren verteller zijn, het perspectief is consequent dat van Jani.
2. Je zou het einde wat ongeloofwaardig kunnen noemen, na de diepgang die bereikt wordt met de wonderlijke vliegeraars en hun vliegers enerzijds en de dorpelingen anderzijds. Het lijkt een beetje op een geforceerd happy end. Hier wordt ineens een groter beroep gedaan op suspension of disbelief dan in het voorafgaande. Ik kon me allerlei andere eindes voorstellen waarin een groter beroep op karakters en al dan niet vermeende magie werd gedaan.
Niettemin hebben we met dit debuut onmiskenbaar te maken met een veelbelovend talent!

Het boek had m.i. overigens een betere omslagillustratie verdiend.

Ellen van Velzen. Jonge Vlieger. Lemniscaat, 2012. ISBN 978 90 477 0398 3.

Risk

Verteller en hoofdpersoon in Risk is Stiene. Ze ontmoet haar vrienden, waaronder Risk, graag in 'het kasteel', een houten bouwsel in een kinderspeeltuin. Die speeltuin moet verdwijnen omdat er gegraven wordt naar de resten van een echt kasteel, dat er ooit zou hebben gestaan. Stiene ontdekt een document waaruit blijkt dat het te betwijfelen is of dat kasteel daar heeft gestaan. Maar jongens die wraak willen nemen op Risk steken het bouwsel in brand. De politie rekent alle aanwezige jongens in - waaronder Risk.



Stiene is een heftig puberend meisje, nog geen echte borsten op p. 34, wel op p. 190. Haar leeftijd meldt ze niet, ik zou die op 15 schatten. De intrige is tamelijk simpel, zie boven.
Er zijn nevenintriges die eigenlijk belangrijker zijn. In volgorde van belangrijkheid:
1. 'Welkom in mijn plastic huis', roept Stiene de lezer toe. Het is daar wat droevig toeven, met een moeder die vooral moe is. Kant-en-klaarmaaltijden, geen gesprekken. Met broer Pom, enkele jaren jonger, kan ze wel opschieten, dat is een lichtpuntje thuis. (Mooie passages op p. 84 en slotpagina 192.)
En ook een lichtpuntje in het verhaal.
2. Risk en Stiene hebben iets met elkaar dat je als lezer gerust liefde of minstens een hele diepe vriendschap mag noemen, al spreken ze dat zelf niet tegen elkaar uit. Het is een van de best uitgewerkte kanten van dit verhaal. (Mooie passage bv. op p. 35.)
3. Risk heeft een geheim. Welk, dat blijkt einde verhaal: hij handelt in drugs. 'Ik nam het geld mee naar huis, we hebben het nodig.' En het bracht 'twintig keer zoveel op als een baantje'. Maar het liep uit de hand en hij kreeg ruzie met klanten - die jongens die uiteindelijk het bouwsel in brand staken. Dit is tamelijk zwak uitgewerkt, er zit niet echt een slot aan.
4. De politiek. Er blijken belangen gemoeid met die opgraverij. Stiene verdiept zich in de archieven en vindt uiteindelijk een uit het dossier verwijderd document waaruit blijkt dat het kasteel daar niet kwam.  Zie p. 185-186. Het zou een middeleeuws document uit 1181 moeten zijn, maar de stijl is wel erg modern (zie bv. p. 156 boven) en de subintrige niet erg sterk.
Dat citaat van p. 156 boven:
Hebben kamp gemaakt, eindelijk! Toch heerst er een stemming van verbijstering. Vanochtend gestopt, maar waar zijn we? Niemand weet het precies. Grasland en heide zo ver het oog reikt. Niemandsland, nergens water of geboomte. Alleen een lichte glooiing in het land, een heuvel van misschien tien el.’ En dat zou in 1181 zo genoteerd zijn…?

Dit is een ideale tekst om een proef te doen. Vervang (verder ook mutatis mutandis) overal de 'ik' van de vertelster door 'zij'. Dan zal opvallen dat de handeling tamelijk traag verloopt en dat hoofdpersoon Stiene erg veel gedachtestromen in de mond worden gelegd.
Ofwel, dit is een gaaf voorbeeld van tienerouwehoer-reportagestijl, alsof de verteller bijna nonstop doorratelt over alles wat haar bezighoudt.  Ze spreekt daarbij de lezer soms rechtstreeks aan.
En weet je wat ik dacht?’ (p. 13)
”Wat vind je d’r van, ST?”
Dat is mijn naam, die mag je onthouden. ST, zo noemt hij me. Op z’n Engels uitspreken, want het betekent “Special Treatment”’ (p. 14)
'Welkom in mijn plastic huis' (p. 23)
Mocht het je nog niet duidelijk zijn: mijn moeder heeft het HEEL ZWAAR met mij. HEEL ZWAAR!’ (p. 24)
Ik heb een pyjama met konijntjes erop. Ik dacht, ik zeg het maar meteen.’ (p. 34)

Voorbeeld van reportagestijl:
Ik sta dus in de supermarkt, met een zak chips in mijn handen, bij de zuivel om precies te zijn. Ik zit net te bedenken hoe het toch mogelijk is dat linksom gedraaide yoghurt anders smaakt dan rechtsom gedraaide – als ik een harde beuk van achteren krijg.’ (p. 38)

Typische tienerstijl:
Daar zijn we waanzinnig goed in, de stilte laten zijn wat-ie is.’ (p. 17)
Echt! Als alle borden uit de kast kapot zouden vallen, serveerde ik het eten gewoon op de vloer. Je zou het verschil niet merken.’ (p. 23)
In mijn zoektocht is ze niet geïnteresseerd, dat staat met een groot knipperend bord boven haar hoofd aangegeven.’ (p. 89)
Op een punt is dat stadsarchief precies hetzelfde als onze school: de kluisjes klemmen als de ziekte.’ (p. 94)
Als een scheepswrak daal ik de volgende ochtend de trap af, de keuken in, waar Pom peinzend in een bakje yoghurt zit te staren.’ (p. 131)
Het typerende zit hem vooral in de overdrijving.

Zo’n stijl is alleen te appreciëren als de verteller echt hilarisch grappig en/of ontroerend is, zoals Adrian Mole. Zoals met veel goede verhalen is wát er gebeurt dan minder belangrijk dan de stem van de verteller.
Ook Risk moet het vooral hebben van die verteller, die moet goedmaken dat sommige nevenintriges niet goed zijn uitgewerkt. Het is in die zin goed  te verklaren dat wat belangrijk voor Stiene is, het best tot zijn recht komt: Risk; en thuis. Rake opmerkingen tonen hoe het zit:
Met een beetje mazzel heeft ze kant-en-klaarmaaltijden gekocht, en anders krijgt een van ons zo dadelijk het welbekende HMP-teken: “Haal Maar Patat”’.
De auteur is er redelijk in geslaagd een onderhoudende verteller aan het woord te laten, in een stijl die geheel bij haar past. En die verteller maakt zelfs nog een ontwikkeling door die ze, en dat is mooi gedaan, zelf niet in de gaten heeft en dus ook nauwelijks onder woorden brengt, maar die de lezer wel ziet, ook de jonge lezer (neem ik aan). Op de laatste pagina komt het slotakkoord. Stiene is dan even bij Risk op het politiebureau geweest en gaat boos naar wat over is van hun ‘kasteel’. Broer Pom wacht haar daar op en nodigt haar uit naar huis te komen.
”Waarom?”
“Mam heeft het ook gelezen. Ze is zo trots dat ze boodschappen heeft gedaan.”
Ik zet grote ogen op.
“En ze heeft eieren gebakken,” zegt hij, en bij die laatste zin juicht er iets mee. Het is mijn maag.’ (p. 192)

Even verder:
Nee, Risk is geen lul. Maar misschien moet hij ook niet mijn dak worden. En ook niet mijn muren. Drie straten hiervandaan zijn mijn muren echt van steen. Dar hangt de geur van gebakken eieren. Ik moet eens nieuwe posters kopen. Met mooie oude kastelen erop, of zwarte paarden.
Ik knik. “Naar huis”, zeg ik zachtjes. Pom is al bijna uit het zicht verdwenen. Ik ren als een debiel achter hem aan en roep zo hard als ik kan, zo hard dat ze het zelfs tot negen eeuwen terug wel moeten horen: “Naar huis! Naar huis! Naar huis!”’ (p. 192)
Dit prachtige slotakkoord illustreert wat de goede lezer al zou kunnen beseffen. Waar de hoofdpersoon een heel verhaal lang onder gebukt gaat is gebrek aan geborgenheid.

Nog geen meesterwerk, dit verhaal, daarvoor is de intrige net niet sterk genoeg. Maar wel veelbelovend.

Jelmer Soes. Risk. Gottmer, 2012. ISBN 978 90 257 5279 8.

donderdag 11 april 2013

'Hoi, ik ben Yoleo!'


Welkom in mijn wereld. Je kunt hier van alles beleven. Je kunt spelletjes spelen, berichten sturen naar je vriendjes en vriendinnetjes EN... je hebt je eigen kamer. 
Die kun je zelf inrichten. Kijk maar.... Je verdient punten door boeken te lezen op je computer of je tablet. En met die punten kun je NOG MEER spulletjes kopen!



Dit is jouw boekenkast. Hier komen al jouw boeken in te staan. Er zijn er een heleboel waar je uit kunt kiezen en je kunt ze allemaal eerst even bekijken. Dan weet je zeker dat je een goed boek kiest.
Zelf vind ik lezen HEEL leuk, maar soms lastig. Jij ook? 
Daarom lees ik de boeken op Yoleo-punt-nl. Daar worden de boeken voorgelezen.'

Enzovoort. Zie & luister Yoleo.


Een nieuw middel om kinderen die moeite met lezen hebben over de streep te trekken. Of het ook gaat werken? Sterk punt is in ieder geval dat je eerst een hoofdstukje kan proberen voor je een boek koopt. Kopen gaat via Ideal e.d., daarvoor moet je dus een (ouder met) een rekening voor hebben. De kans is wel groot dat eerst alle spelletjes worden gespeeld.
Wie weet bereikt ons over een jaar iets over de resultaten. Zoals op de derde afbeelding te lezen valt en zoals ook wordt gezegd (door 'Yoleo', Spaans voor 'Ik lees') hebben Sectorinstituut Openbare Bibliotheken en VSB-fonds een bijdrage geleverd, er zal dus wel geëvalueerd moeten worden. Producent is Dedicon.

Het idee om kinderen een beloning te geven voor gelezen boeken is niet nieuw, het al tientallen jaren oude en nog steeds functionerende Leesprogramma berust er ook op. Het werkt.

maandag 8 april 2013

Grenzen aan de groei en het preciariaat

Berichten over de economie blijven me boeien. Dat zal wel komen doordat veel van ons hebben & houden ervan afhangt en doordat ik in veel vertogen in dag- en weekbladen de kern van de zaak mis. Die kern is volgens mij dat wij mensen minimaal een prettig leven willen en mede daartoe enig werk verrichten  voor zover we daartoe in staat zijn. Omdat we niet alles kunnen maken dat we nodig hebben, gaan we ruilen. En omdat ruilen van goederen en diensten soms onhandig is, gebruiken we het universele ruilmiddel geld.

Het enige handboek dat ik ooit gelezen heb, is De kern van de economie van Arnold Heertje, altijd goed voor pittige commentaren (zie ook hier). Verder heb ik gebladerd in Contact geld van Peter van Loo en anderen, dat keurig begint met een korte geschiedenis van geld.
Als uitgever heb ik vele boeken voor kinderen op mijn bureau gehad waarin getracht werd iets uit te leggen over de omloop van geld en spullen. Nooit vond ik ze bevredigend, misschien op dat ene boek na van Nikolaus Piper, Geschichte der Wirtschaft (Beltz & Gelberg, 2002); helaas bleek het uitgeven van een vertaling te duur.

Soms denk ik: ik ga het zelf schrijven. En sinds ik dat soms denk (ik heb nog geen letter geschreven) werd ik een aandachtige lezer van de economie-pagina's.

Die vertogen gaat heel vaak over geld en zelden over dat werk en de verdeling van de resultaten. Dat is niet raar, want de resultaten van onze noeste arbeid worden in geld uitgedrukt.
Ingewikkeld is het wel en dat komt mede doordat er ook in geld gehandeld kan worden. Veel van die vertogen lijken enigszins losgezongen van de alledaagse werkelijkheid. Dat is vooral zo met artikelen over de beurzen.
Journalisten die niet verder kijken dan de op en neer springende cijfertjes van de beurskoersen, missen de verhalen daarachter. Ze denken dat het met de economie en met ons goed gaat als de beurskoersen stijgen.
Sommige economen schenen te denken dat ze een exacte wetenschap beoefenden, met modellen die de toekomst konden voorspellen. Inmiddels weten we beter en zijn er onder economen verhitte debatten gevoerd.

Eind maart 2013 las ik in één nummer van De Groene Amsterdammer twee artikelen die elkaars tegenpool leken.
Het ene was van Rutger Bregman, 'Onbehagen in tijden van overvloed'.
Het andere was van Emma Brunt, 'Van koophuis naar Mongoolse tent, de nieuwe armoede'.
Jong (1988) tegenover oud (1943), hemelbestormende academicus tegenover sappelende freelancer, theorie tegenover praktijk, wijdse blik tegenover dagelijks leven.
Bregman ziet een heel rijk land, bijna een paradijs, bijna af. In de papieren versie staat er een prachtige foto bij van een straat in Haren. (Zie de helaas gebrekkige scan verderop.)

Maar hij 'behoort tot de eerste generatie in tweehonderd jaar tijd die het niet beter zal hebben dan haar ouders.' Hoe dat komt, daar schrijft hij niet over. Wel over mogelijke grenzen aan de groei. Want 'het lijkt wel alsof het kopen van spullen die we niet nodig hebben de definiërende activiteit van het moderne bestaan is geworden.' Terwijl 'we' er niet gelukkiger van worden. 'Al decennia is er geen verband meer tussen groei en geluk. In 1980 peilde het CBS dat 87 procent van de bevolking gelukkig was. Toen het onderzoek in 2010 werd herhaald – we waren inmiddels meer dan anderhalf keer zo rijk – bleek dat nog steeds 87 procent te zijn.'
Halverwege zijn artikel komt hij zonder inleiding met dat 'onbehagen' uit de titel op de proppen. Hij levert de oorzaak er meteen bij. 'Als we het zo goed hebben, waar komt ons onbehagen dan nog vandaan? Ik denk dat het de vooruitgang zelf is. Vrijwel alle overgebleven problemen worden immers daardoor veroorzaakt. Dat we steeds dikker worden komt door de overbevrediging van onze behoefte aan voedsel. De opwarming van de aarde wordt veroorzaakt door de overbevrediging van onze behoefte aan rommel. En als we gestresster zijn dan ooit, dan houdt dat direct verband met de toenemende werkdruk en keuzestress.'
Jawel, er zijn kanttekeningen.
'Er zijn meer dan 1,4 miljard mensen die proberen te overleven van een euro per dag. Armer worden ze niet, dan gaan ze dood. ‘Hulp helpt niet’, zeggen de kenners dan. En dus besteden we het aan andere dingen die niet helpen. Zo is in een paar jaar Irak – waar de kenners nog zo’n voorstander van waren – twee keer zo veel over de balk gegooid als heel Afrika sinds de Tweede Wereldoorlog heeft ontvangen. Die 1,4 miljard allerarmsten verdienen ongeveer evenveel als er wereldwijd aan reclame wordt besteed.'

Hij eindigt zijn pleidooi voor grenzen aan de groei en een andere zingeving aldus:
'Als we nadenken over morgen slaan we nu nog de catalogus van vandaag open. Maar het oude repertoire biedt slechts harder werken (rechts), meer schulden (links) en meer koopkracht (iedereen). Of we er nu in geloven of niet, de grenzen van dat oude vooruitgangsgeloof zijn in zicht. Mill schreef 150 jaar geleden: "Ik hoop oprecht dat, ter wille van het nageslacht, de mensheid tevreden zal zijn met een stationaire toestand, lang voordat de noodzaak hen er toe dwingt."
Stuiten we niet op de grenzen van de aarde, dan stuiten we op de grenzen van onszelf – van ons vermogen zin te geven aan het leven. Het enige wat dan nog rest, is klagen over ons armzalige lot.'



Vijf bladzijden verder opent Emma Brunt (of de koppenmaker van De Groene) aldus:
'Het aantal mensen met problematische schulden groeit gestaag, ook in de hoogopgeleide middenklasse, die armoede lang beschouwde als iets wat alleen anderen overkomt. "Langzamerhand komt er meer openheid en raken mensen de ergste schaamte voorbij."'
Haar vertoog gaat deels over haarzelf, de oudere freelancer die niet meer zo makkelijk aan opdrachten komt, en lotgenoten. Niets onbehagen over groei, geen bespiegelingen met uitzicht op lommerrijke straten in Haren, maar onbehagen over de huur niet meer kunnen betalen en moeten wonen in een Mongoolse tent (lotgenote Linda van D.).

Mooi beschrijft Emma Brunt hoe ze zelf 'met horten en stoten' ontdekte dat de inkomsten minder werden.
'De eerste vlagen van paniek dienden zich aan, maar met lange tussenpozen, want ik beschikte toch nog steeds over enige naamsbekendheid en een veelzijdig sociaal netwerk? Nou dan. Weliswaar werd ik een dagje ouder, om niet te zeggen gewoon oud, maar wat kon nu minder leeftijdsgevoelig zijn dan de vaardigheid om leesbaar te schrijven? Maar zo werkt het helaas niet in de journalistiek, en in de meeste andere creatieve bedrijfstakken ook niet, want daar staat ‘jong’ gelijk aan interessant en veelbelovend, en word je na je veertigste al met groeiende argwaan bekeken.

Daar kwam ik achter en wat toen volgde leek nog het meest op een rouwproces, compleet met alle stadia van dien: ongeloof, ontkenning en ettelijke pogingen om te marchanderen en het op een akkoordje te gooien met het lot. Gevolgd door vlagen van boze opstandigheid, depressie en schaamte en – gek genoeg misschien – ook door een hardnekkig schuldgevoel. Ja hoor, het is crisis, blablabla en nog zowat, maar niet iedereen wordt daardoor in gelijke mate getroffen. Ik ken genoeg mensen die nog steeds vier keer per jaar op vakantie gaan en zonder met hun ogen te knipperen een paar honderd euro uitgeven aan een nieuwe jurk of een paar designerlaarzen, dus het kan gewoon niet anders of ik moet een paar hopeloos verkeerde carrière-afslagen hebben genomen.'
En ze blijkt, bij onderzoek in haar kennissenkring, niet de enige en beschrijft enkele gevallen. Kenmerkend voor dat 'ongeloof' is dat ze het woord probleemgevallen consequent tussen aanhalingstekens schrijft. Ja, nu kan ze zich dus iets voorstellen bij die 'universitair geschoolde jongeren die geen baan kunnen vinden, bij ouderen die hun huis niet kunnen verkopen om hun pensioen aan te vullen, of bij de groeiende schare noodlijdende zzp’ers, die al dan niet noodgedwongen ooit voor zichzelf zijn begonnen, daartoe aangemoedigd door de overheid, die alle heil verwachtte van de vrije markt en het particuliere initiatief'.

Voeg hier de mensen aan toe die geschaard kunnen worden tot wat de Engelse econoom Guy Standing beschreef als The Precariat: The New Dangerous Class (Bloomsbury Publishing, 2011), en je komt bij de grootste omissie in het artikel van hemelbestormer Bregman, het toch al heel oude vraagstuk (ene Karl Marx had er ook al iets over te melden) van de verdeling van goederen en zekerheid.
Het begrip precariteit is overigens waarschijnlijk een Franse vinding, daar hanteerden groepen jongeren voor het eerst die term (précarité) en (bijvoorbeeld) De Balie pikte dat in 2006 op. Standing heeft met zijn boek van het begrip precarity een maatschappelijke klasse gemaakt: het precariaat.
Daartoe gaan binnenkort wellicht heel wat zzp-ers horen, dat toont Emma Brunt. Haar artikel was, hoop ik, weer goed voor enkele maanden huur. En gelukkig krijgt ze al AOW.

Bregman meldt over die verdeling:
'Let wel: de meeste landen hebben het evangelie van groei nog hard nodig. Zij smachten naar de zegeningen van vrijhandel, die nu nog worden geblokkeerd door het belastingparadijs Nederland en de landbouwlobby die ook wel Europese Unie wordt genoemd. En ook de vruchten van ons nieuwe vooruitgangsgeloof kunnen de achterblijvers goed gebruiken. Daarin wordt het surplus dat we nu gebruiken om troep aan te schaffen ingezet om internationale gelijkheid en rechtvaardigheid te bevorderen. Want de cijfers zijn nog altijd ontstellend: tien procent van de wereldbevolking verdient 58 procent van al het inkomen. Ze heeft 85 procent van alle rijkdom in handen.'
Het kan nog bonter.
'"91.000 mensen bezitten samen eenderde van alle rijkdom. Dat zijn de oliesjeiks, de gasboeren, de investeerders, de mediatycoons, de vastgoedmagnaten. Ter contrast: de armste helft van de wereld bezit samen 1 procent."' Zie hier. Bregman heeft wel enig oog voor de verdeling van welvaart in de wereld (niet in Nederland), maar hij heeft geen oog voor de verdeling van macht. ('Landen' smachten niet, alleen mensen kunnen smachten.) En hij heeft geen oog voor de taal van de macht.
Die taal van de macht en het geld, daarover schrijf ik misschien nog eens vaker. Zie ook hier.

Of dat kinderboek over geld van mij er ooit komt? Geen idee. Maar áls het er ooit van komt, dan sla ik die verdeling (zie boven) niet over, zoals nu erg vaak wel gebeurt.



zaterdag 6 april 2013

Boer en burger



En toen kwam deze kop voorbij, een klein cadeautje na mijn notitie van gisteren. Hij stond boven een artikel in De Groene Amsterdammer 04-04-2013 over onenigheid in Noord-Brabant over varkensstallen.
Die onenigheid laat ik voor wat-ie is, maar hier kwam de burger alweer voorbij - maar deze keer blijken boeren geen burgers, sterker nog, de koppenmaker of journalist Marten van de Wier heeft het over een 'Brabantse oorlog tussen boer en burger'.
En op p. 33 komt zelfs de reeks 'boeren, burgers, milieubeweging en politiek' voor, waaruit zou kunnen blijken dat milieu-activisten en politici ook al geen burgers zijn.
De buitenlui ontbraken. Als ik de notitie van gisteren erbij neem, zullen boeren kennelijk geen last hebben van de diversiteit in gemeentediensten waarvoor Piet Hein Donner waarschuwde.

Dat politici geen burgers zijn, maakte in datzelfde blad ook Marcel ten Hooven duidelijk in zijn bespiegeling over de Nederlandse politiek ('Nu nog wat meer theater, graag'): 'Door de technocratische logica die de eenwording nu beheerst komt het Europese project steeds verder af te staan van de werkelijkheid van de menselijke ervaring, met als gevolg dat de stappen die de beleidsmakers zetten voor de Europese burgers onnavolgbaar worden en het project zijn legitimatie verliest.
Dat zal zeker gebeuren als de Europese leiders openlijk tonen liever geen last van de burgers te hebben.'
Wel van boeren?

Hierna zwijg ik weer een tijdje over de burger. Ben ik zelf eigenlijk wel een burger?

vrijdag 5 april 2013

Burger en overheid

Ja! Daar was-ie weer! De burger... Zowel in de Volkskrant als NRC Handelsblad mocht Piet Hein Donner als lid van de Raad van State (maar ook als burger?) uitleggen dat hij wrijvingen ziet aankomen tussen 'burger' en 'overheid', als allerlei voorheen bij het rijk aangeboden diensten worden uitbesteed aan gemeentes.
Want dan zou 'de burger' in de ene gemeente meer rechten hebben dan in de andere.
Met name in het interviewtje in NRC Handelsblad is, hoe heerlijk, een echte regent aan het woord die in zijn tekst impliciet laat weten dat 'de burger' die ander is, niet hijzelf. Hij zal niet zeggen dat wij verschillend zullen worden behandeld door onze in gemeentedienst werkende medeburgers, alnaargelang de gemeente waarin we wonen.
Hij hoort daar niet bij, dat is duidelijk.
Het is zelfs de vraag of hij wel bij 'de overheid' hoort, want daarover heeft-ie het met dezelfde afstand. Toch heeft-ie het wel een keer over 'wij': de Raad van State.

Nu kwam en komt 'de burger' natuurlijk wel vaker langs, hij is bijna een stoplap geworden in teksten van politici en journalisten - die het dan nooit over zichzelf hebben.
Maar ik heb geen zin in turven en laat het dus bij notities als deze. Zie ook 'De burger en de premier', 'Burgers en Europa', 'Burgers, bestuurders en verzorgers', 'Het volk spreekt', 'Russen zijn geen burgers' en 'Maartje Bakker ontmoet de burger'.