Zoeken in deze blog

woensdag 12 oktober 2016

Ach ja, de jaren zeventig

Ik had Literatuur zonder leeftijd aflevering 100 al gerecenseerd, terwijl aflevering 99 nog lag te wachten. Vreemd, maar waar.
Niettemin biedt aflevering 99 ook veel lezenswaardigs. Het thema: jeugdliteratuur in de jaren zeventig, volgens de redactionele inleiding (door Helma van Lierop-Debrauwer) de 'kraamkamer van de hedendaagse jeugdliteratuur'.
Een krachtige uitdrukking, waarmee alle jeugdliteratuur van vóór die jaren tot ongeboren spul wordt verklaard. Nou ja, zo bedoelde ze het natuurlijk niet, wel dat de jeugdliteratuur zoals die er nu uitziet zo ongeveer in die tijd vorm kreeg. 'Wij blikken dus volop terug in dit nummer.'

Grappig dat er zowel wordt teruggeblikt door mensen die die jaren hebben meegemaakt als door mensen die toen nog kind waren of later werden geboren, zoals Sara Van den Bossche, die schrijft over 'de jaren zeventig als bakermat van het ideologiekritisch jeugdliteratuuronderzoek in Nederland en Vlaanderen'. Eric Hulsens (zie ook hier), Lea Dasberg, Peter van den Hoven...
Of Eefje Buenen, die schrijft over 'de wedergeboorte van de historische jeugdroman', over Thea Beckman. Eefje is voor mij de verpersoonlijking van de jonge garde: zij startte haar loopbaan op kinderboekenvlak met artikelen in Leesgoed, het tijdschrift dat ik van 1977 tot en met 2010 onder mijn hoede had.
Of zij met meer distantie terugblikken dan de oudere garde?
In ieder geval ontbreken bij hen persoonlijke ervaringen zoals Joke Linders die beschrijft in 'een persoonlijke visie op een decennium met veel gezichten'. Zij eindigt zo:

De ware emancipatie, dat wil zeggen streven naar een volwaardige plaats in de samenleving vanuit een achtergestelde positie, heeft de meeste kans van slagen als die van binnenuit komt, in dit geval dus vanuit de kinderboekenschrijvers en -illustratoren zelf. Vanuit mijn bejaarde uitkijktoren heb ik de indruk dat de jaren zeventig de voorwaarden hebben geleverd om het kinderboek rijker, veelzijdiger, interessanter en geëmancipeerder te maken. Of ik daar gelijk in heb, zal de tijd bewijzen. De verschillende deelstudies in dit themanummer van Literatuur zonder leeftijd kunnen de inzichten van de lezer op dit punt wellicht verder helpen.

Voorzichtiger zou ik het niet kunnen opschrijven.

In mijn eigen bijdrage aan deze aflevering, 'Verbeter de wereld en begin met het kinderboek, terugblik op "de werkgroepen"', (ook met persoonlijke terugblikken...) was ik iets stelliger.

Nogmaals, het lijkt me buiten kijf vaststaan dat de werkgroepen het kritisch denken over kinderboeken in de jaren ’70 en ’80 flink gestimuleerd hebben, in het kielzog van andere maatschappelijke ontwikkelingen.

En daarop liet ik de volgende slotpassage volgen:

Inmiddels kan eveneens worden vastgesteld dat deze ontwikkelingen plaatsvonden in een periode van stijgende welvaart, waarin bovendien de boekdruktechniek zich spectaculair ontwikkelde en daardoor bijvoorbeeld steeds mooiere prentenboeken voortbracht. Er werden steeds meer boeken verkocht en de bibliotheken hadden middelen om met kracht aan leesbevordering te doen. De jeugdliteratuur ging steeds meer variatie vertonen. En dat kinderboeken een belangrijke rol kunnen spelen in het leesonderwijs is daardoor inmiddels ook een algemeen gedeeld inzicht, een project als ‘Bibliotheek op school’ speelt daar goed op in.

Helaas stijgt de laatste decennia de welvaart niet meer (behalve voor de happy few), boekverkopen zakken per jaar, de gemiddelde boekomloop wordt steeds korter en in de bibliotheken is zeer fors bezuinigd. Uitgeverijen moeten hard aan de weg timmeren om te kunnen voortbestaan en wagen zich niet meer zo makkelijk aan uitgeefavonturen met ongewisse opbrengst. 
We mogen ons gelukkig prijzen dat er nog steeds een gestage stroom aan goede jeugdliteratuur verschijnt, van betrokken en hun kunst serieus nemende auteurs en illustratoren en hun uitgevers, maar onvermijdelijk is er ook een berg boeken die geen ander doel lijken te hebben dan de uitgeverijen (niet toevallig vaak onderdeel van grote bedrijven) draaiend te houden. Op zijn best nog braaf werk, maar inderdaad ‘zo voorzichtig allemaal dat we soms denken, waar hebben we nu in vredesnaam voor gestreden’ (...).


Genoeg reden om niet tevreden achterover te leunen, terugkijkend op al die prachtige boeken die er sinds de jaren ’70 zijn verschenen, maar de vinger aan de pols te houden, de krenten uit de pap onder de aandacht te brengen en van tijd tot tijd die pap zelf eens goed te zeven. Werk aan de winkel voor een kritisch tijdschrift.

Dat laatste is natuurlijk een hint voor de redactie van LZL, zoals Literatuur zonder leeftijd in kinderboekkringen kortweg wordt genoemd.
En wie wil weten wie of wat er wordt bedoeld met 'de werkgroepen', zal het artikel moeten lezen...

Er staan uiteraard nog veel meer lezenswaardige bijdrage in deze aflevering. Ik noem:
- Bea Ros over 'criteria bij bekroningen in de zeventiger jaren'. Zoals ik in mijn recensie van LZL 100 al schreef: 'Ik begrijp dat we binnenkort een promotie-onderzoek van haar mogen verwachten over 'de jeugdliteraire kritiek in dagbladen in de periode 1950-2015'. Ik zie er naar uit.'

- Harry Bekkering, die zich afvraagt 'Hoe "jaren zeventig" is Madelief eigenlijk?'. Niet heel erg, vindt hij, veel werk van Guus Kuijer is 'tijdloos', met name Krassen in het tafelblad.

- Sanne Parlevliet (nog iemand van de jongere garde) met 'Wie weet waren ze het niet, Wim Hofman debuteert met drie boeken vol grillige fantasie'.

- Lieke van Duin over Peter van Gestel, onder de mooie kop 'Er komt godzijgeprezen geen normaal kind in voor', Een citaat van de beschreven auteur uiteraard, uit 1985.

- Anne de Vries over de liedjes van het Schrijverscollectief, met de fraaie openingszinnen:

De belangrijkste kinderpoëzie van de jaren zeventig werd destijds niet als poëzie opgemerkt. Het ging om liedjes voor televisieprogramma's en die worden nu eenmaal niet op de literatuurpagina gerecenseerd.

Maar, merkt hij terecht op:

Wie aan deze kinderpoëzie voorbijgaat, krijgt een vertekend beeld van het klimaat van de jeugdliteratuur van de jaren zeventig.

Zo is 't maar net.

- Karen Woets over het 'tijdgebonden succes van Henk Barnard'. Tijdgebonden, want zijn werk zou meer een pamflet zijn dan woordkunst. Voor de inhoud van dat pamflet kan Karen Woets echter wel waardering opbrengen.

En zo nog wat artikelen.

LZL is, zoals ik in menig eerdere recensie al schreef, geen periodiek voor wie voor zijn of haar beroepspraktijk naar relevante titels van of informatie over kinderboeken zoekt. Zo'n lezer zal overdonderd worden en kan bij gebrek aan ander periodiek beter terecht in de bibliotheek of (kinder)boekwinkel.
Het is een periodiek met academische ambitie, met vaak lange, doorwrochte artikelen. Hier wordt vaker wetenschap bedreven dan wetenschapsjournalistiek, hoewel dat in dit themanummer nogal meevalt - of tegenvalt, 't is maar wat je verlangt.
Maar voor wie eenmaal 'in de kinderboeken' zit, is het een onmisbare uitgave.



Abonnement op LZL? Prijzen 'zijn in 2017 als volgt: Instellingen 47,50; Particulieren 34,50; Studenten 24,25 (bewijs van inschrijving meesturen; moet elk jaar vernieuwd worden). Abonnementen gaan in per volledig kalenderjaar (reeds verschenen nummers worden toegezonden).'
Voor die prijs krijg je drie afleveringen per jaar, bij elkaar ruim 700 pagina's.
Losse nummers? 'Bestellingen voor losse nummers (19,95 euro per stuk) en abonnementen kunnen gericht worden aan het secretariaat van IBBY-Nederland.' ISBN LZL 99: 978 90 6167 275 9.
De ontwerpen voor het omslag zijn van Ted van Lieshout.








Eerste herinneringen: de kleuterschool

De kleuterschool lag naast de lagere school, de 4e Philips Lagere School en zag er zo uit (met dank aan Eindhoven-in-beeld):



Wat ik er deed? Geen idee. Eigenlijk weet ik me vooral het gezicht en de lange gestalte van juffrouw André nog duidelijk te herinneren. Een felle, die juffrouw André. Vaag herinner ik me ook klaslokalen, maar misschien komt dat door andere foto's. Deze foto riep in ieder geval onmiddellijk herinneringen op - maar tegelijk zouden die gevormd kunnen worden door de foto.
De school is inmiddels afgebroken en vervangen door woningen.

Ik weet absoluut niet meer of ik die twee jaar naar school werd gebracht of zelf liep. Weet ook niet meer of ik tijdens die periode aan mijn schildklier ben geopereerd of later.
Ik moet een dromerig jongetje zijn geweest - maar dat herinner ik me niet. Wel dat ik goed kon fantaseren en me uitstekend in mijn eentje kon bezighouden. Mijn verzameling houten dieren, met hok, en mijn doos met stenen bouwblokken zie ik ook nog voor me.
Herinneringen kunnen zich aaneenschakelen: de ene roept de andere op.
Dat zo heel goed kunnen leiden tot in principe eindeloze stukken. Dat doe ik niet.
En over de kleuterschool heb ik ook echt niets meer te melden.

zaterdag 8 oktober 2016

Overleven in de Ardennen

Verteller in Survival van Lydia Rood is de dertienjarige hoofdpersoon Liesbeth. Ze doet dat in de onvoltooid tegenwoordige tijd, dus alsof ze de lezer een soort live verslag levert van haar wedervaren.
Dat is een stijl die vaker wordt toegepast in tienerverhalen en soms geforceerd overkomt. Vaak past de vlotte vertelstem immers helemaal niet bij het karakter van de verteller, of de verteller irriteert door overmatig tienerjargon, hem of haar in de mond gelegd door een auteur die overduidelijk graag een tienerpubliek wil aanspreken. Je hebt als lezer soms veel ‘willing suspension of disbelief’ nodig om deze paradox te aanvaarden.
In Survival is zo’n niet makkelijk pratende maar kennelijk wel verbaal begaafd schrijvende verstelster aan het woord.
De eerste zinnen:

Soms kan ik mijn stem niet vinden. Ze zeggen dat ik schreeuw en met dingen smijt en veel te veel lawaai maak, maar dan is het altijd te laat. Op de momenten dat het moet kan ik niets zeggen. 

Daarmee is de aard van de hoofdpersoon al aardig getekend. Zij is het meisje dat als enige rechtop zit als de bus terugkomt van het schooluitstapje, terwijl de rest op de bodem hurkt. Want ze wordt toch niet opgehaald, en ze conformeert zich niet aan de anderen. Haar vader Ferdi heeft het te druk met zijn bestaan als regisseur en versierder, haar moeder Hella heeft het te druk met de autistische tweeling Janne en Wessel, haar twee jaar jongere zus en broer. En Hella en Ferdi vinden dat ze een apart gezin zijn, niet burgerlijk en zo, heel modern.

Je gaat naar een survival-kamp, leuk he, kondigt haar moeder aan: zo start het verhaal ongeveer. Ze wil nee zeggen, maar het lukt haar niet, en dat ze nee knikt ziet haar moeder Hella niet. Het lukt haar niet tijdens de maaltijd, het lukt haar niet daarna, als Hella met gesloten ogen tegen de muur leunt. ’Nee, Liesbeth, nu even niet.’  Dus gaat ze.

We zijn dan nog maar 14 pagina’s verder (van de 166) en hebben al een rijk beeld van het ongewone en met een vracht aan problemen opgezadelde gezin waarin ze opgroeit.
Wel blijkt toch het nadeel van de hoofdpersoon als verteller. Met een onpersoonlijke verteller zou het wat compacter en dus krachtiger hebben kunnen zijn en zou de bovengenoemde paradox opgelost zijn. Het zou mogelijkheden hebben gegeven om de lezer iets meer door de ogen van andere personages naar de hoofdpersoon te laten kijken.
Niettemin is dit een verteller die er wel in slaagt om geloofwaardig te zijn.  In het kamp voelt ze zich alleen en buitengesloten. Contact leggen, vriendschap sluiten, ze weet niet hoe dat moet, denkt ze. Ze zegt en doet de verkeerde dingen, vindt ze. En de kampleider vindt ze een vervelende macho.

De geïnteresseerde maar zich niet vereenzelvigende lezer heeft dan inmiddels al door dat Liesbeth juist uit angst om afgewezen te worden zelf al behoorlijk afstand neemt van de mensen om haar heen, maar ook dat ze inderdaad niet de juiste verbale pasmunt lijkt te hebben op de juiste momenten. Ze babbelt niet, heeft geen interesse in make-up of bepaalde tv-series, en zo meer. En ze schaamt zich omdat ze nog niet ongesteld is en nauwelijks borsten heeft.
Intussen weet ze haar kampgenoten uiterst raak te typeren, uiteraard vooral de meisjes met wie ze een tent deelt, maar ook sommige jongens.
Verder blijkt ze bij de eerste de beste survivaltocht, een kanotocht, uitstekend te navigeren. Ze heeft haar ogen niet in haar zak zitten. De kampleider merkt dit op en wijst haar bij een raft-tocht aan als leider van een vlot - met uitsluitend jongens als mede-opvaarders. Ze bakt er niets van, vindt ze zelf (de lezer heeft mét de kampleiding in de gaten dat dit nogal meevalt), en tijdens de vaart vindt ook nog een incident plaats. Jort raakt te water, sterke Raf redt hem, maar in plaats van dankbaarheid krijgt Raf ‘fokking homo’  naar zijn kop geslingerd.

Zo merken we dat hoofdpersoon Liesbeth een somberder beeld van zichzelf heeft dan nodig is, en dat ze veel oog heeft voor haar omgeving. We krijgen Rafs problemen opgedist (inderdaad: homo, en zijn vader wil het niet weten), die van anderen, en ze weet precies wie ze sympathiek vindt en wie niet en waarom.
Halverwege het verhaal, ook dankzij regelmatige flashbacks, krijgen we te weten dat Liesbeth permanent een zakje in haar schoen verbergt, met een scheermes erin. En dat ze al eens haar posten heeft opengesneden thuis - en daarna zo in paniek raakte over het resultaat dat ze het bad uitstapte, de wondjes dichtdrukte en verbond en de badkamer schoonmaakte. Uiteraard merkten Hella en Ferdi niets.

Dat leidt naar de climax. Na een reeks intense ervaringen van afwijzing loopt ze naar de afgrond enkele kilometers verder. Springen is de bedoeling, maar ze aarzelt en op dat moment grijpen handen haar beet. Daarna blijken sommige lotgenoten toch meer met haar mee te leven dan ze zelf dacht. Waarachtig, ze heeft contact. De kampleiding besluit haar naar huis te sturen en Ferdi komt haar ophalen. En vertelt haar dat hij en Hella uit elkaar zijn. Hij is vol van zichzelf en op dat moment besluit Liesbeth dat ze liever in het kamp blijft en vindt ze haar stem: ze weet het hem te vertellen.

Laatste zinnen, ook om een indruk te krijgen van de stijl:

Maar misschien denkt hij dat ik daarom als een gek sta te hakken. Uit kwaadheid om dat gerommel onder mijn shirt. Ik stop en leun op de bijl.
‘Ik ben en idioot,’  zeg ik. ‘Wist ik veel wat ik moest doen.’
‘Ja, ik ook niet. Je bent mijn eerste meisje.’
Jort zet zijn bril af. Zijn ogen zijn best dichtbij. Groene dan die van Erik. Ik schrik me dood.
‘Ik ben niemand meisje, hoor!’
Hij knippert even, veegt zijn bril langs zijn shirt en zet hem weer op.
‘Vrienden dan.’
‘Mij best.’
Hij grijnst. ‘Kunnen we samen dingen doen, in het echte leven bedoel ik.’
Breskens. Alleen het treinkaartje al.
Ik zie me al tussen vreemden in de herrie van zo’n drankkeet staan, terwijl mijn vriend de-beste-dj-van-Zeeland uit de verte naar me staart.
En - postduiven?
Maar toch is het fijn dat hij dat wil.
‘We houden contact,’ zeg ik.

Daarmee is het verhaal rond, want daarom ging het.
Het is een verhaal met een zware thematiek, en de keuze voor de hoofdpersoon als verteller heeft zijn nadelen. Maar de ontwikkelingsgang van de hoofdpersoon is goed in beeld gebracht. Het verhaal klopt en is goed gedoseerd. Hier is een kundige auteur aan het werk geweest.



Lydia Rood. Survival. Leopold, 2015. ISBN 978 90 258 6887 1, 174 p.

Eerste herinneringen - de bedstee

Mijn allereerste herinnering is die aan een bedstee in een boerderij. Mijn ouders kwamen me ophalen.
Daaraan verbonden is een vage herinnering aan de zandweg aan het eind van de Hezerweg, die ik steppend insloeg. Nou ja, vaag: ik zie nog duidelijk een zandweg voor me, na de laatste huizen aan de Hezerweg, links, en rechts de Hazeloop, de laatste straat van het 'Oostenrijkse dorp'. Ik zie zelfs de struiken en bomen nog voor me. Zelfs een soort gevoel: ik ging het avontuur tegemoet. Zoiets.

Kloppen deze herinneringen? Wat heb ik eraan toegevoegd?
In ieder geval, denk ik, de omgeving. Ik herinner me de Hezerweg zoals die er toen uitzag - het moet ongeveer 1951 zijn geweest. En onze buurt, het 'Oostenrijkse dorp', in Stratum, het zuiden van Eindhoven. Die herinneringen zijn bovendien versterkt door foto's en latere bezoeken.
Waar de zandweg begon, begint inmiddels links een nieuwe woonwijk en de Heezerweg gaat geasfalteerd door in een bos.

Dat ik met step en al ben verdwaald heeft mijn moeder later bevestigd. Van een bedstee wist ze niets. De step kon ook een fietsje zijn, volgens haar.
Volgens mij was het een step. Logisch is dat niet, op een fietsje kom je verder.

Omdat deze herinnering zo permanent lijkt te zijn, vraag ik wel af in hoeverre ik hem later heb verstevigd of veranderd. Die bedstee, bijvoorbeeld, die zie ik voor me alsof ik er tegenaan kijk. Dat kan niet - ik lag erin. Of niet? Heb ik die bedstee erbij gesleept uit een prentje? Ik weet het niet.

Onze buurt weet ik me goed voor de geest te halen. Maar dat is geen wonder, want ik woonde er tot ik achttien was. Locaties roepen herinneringen op. Bijvoorbeeld het snoepwinkeltje in de Kangoeroestraat (die naam moest ik even opzoeken), dat o.a. zwartwitpoeder verkocht. Lag aan de route naar school. En de speeltuin aan de Hezerweg, met een houten gebouw bij de ingang aan de kruising met de Floralaan. Heb ik er ooit gespeeld? Daarvan herinner ik me niets meer.

Wel weet ik dat bij bezoeken achteraf zowel ouderlijk huis als straat veel kleiner c.q. smaller bleken dan ik me herinner. Met het huis viel me dat het eerst op toen ik, nu alweer decennia geleden, eens aanbelde en vroeg of ik het mocht zien. Heel herkenbaar, maar zoveel kleiner!
Ik zie nog mijn blote moeder bovenaan een heel hoge trap. De trap bleek bij nader beschouwen veel minder hoog. Alle kamers waren ook veel kleiner dan ik me herinner.
De straat was ook breder, vroeger. Het zijn nu heel smalle straten.

In het laatste jaar dat mijn moeder nog leefde, 2010, ben ik met haar nog eens (o.a.) door die straat gereden en we stopten voor waar ons huis was. Het was afgebroken, een leeg veld lag voor ons. Hoe symbolisch... (Later is er een nieuw huis gekomen.)

Aanleiding tot het noteren van mijn herinneringen is de verschijning van het boek Als mijn geheugen me niet bedriegt van Douwe Draaisma. Ik heb het nog niet gelezen en daarmee heb ik geen haast, want de teneur is me uit de besprekingen al duidelijk geworden.
Alleen al dat prachtcitaat van Marten Toonder:  ‘…omdat iets wat in de jeugd gebeurd is, dikwijls het gevolg is van een voorval op oudere leeftijd.’
Zo'n idee had ik al.
Daarom ga ik vanaf nu te hooi en te gras mijn herinneringen opschrijven en daarbij vooral letten op wat volgens mij 'het gevolg is van een voorval op oudere leeftijd'. Zo'n voorval hoeft niet spectaculair te zijn, kan variëren van het doorbladeren van een foto-album en een tochtje op lokatie tot een muziekstuk of een geluid.

vrijdag 7 oktober 2016

Alles voor Puck

Jacob moet naar zijn vader Yiannis Zervakis, want moeder en haar nieuwe vriend Kees willen naar Thailand op foto-excursie en met zijn drieën zou te duur worden.
De eerste drie dagen hokt hij met een stapel meegebrachte strips boven het restaurant (en woonhuis) van zijn vader en komt hij de deur niet uit.
Na een boze bui van Yiannis (en dito reactie van Jacob) gaat hij naar buiten en ontmoet Michális, die een beetje Nederlands spreekt. Ze sluiten vriendschap en vanaf dat moment gaat het goed.
Het wordt wat ingewikkeld als Puck een week eerder dan verwacht aankomt. Puck is Michális’ meisje. Jacob is bang buitengesloten te worden, maar al snel vormen ze een onverbrekelijk drietal en gaat het opnieuw goed. Jacob wordt ook verliefd op Puck.
Het gaat het mis als Jacob en Puck elkaar zoenen en naar Michális’ zin te lang wegblijven. Nu voelt Michális zich in de steek gelaten door zijn beste vriend. Er volgen enkele nare dagen maar vlak voordat Jacob zowel als Puck weer terug moeten naar Nederland, maken ze het op meesterlijke wijze weer goed – op initiatief van Jacob. Eind goed al goed.

Bijzonder aan Eilanddagen van Gideon Samson is dat de anonieme verteller de hoofdpersoon Jacob aanspreekt – en daarmee ook de lezer, die zo wel erg gedwongen wordt zich te vereenzelvigen met Jacob.
'Dit boek is voor jou', staat er dan ook nog op de pagina, voorafgaand aan waar het verhaal begint.
En dat begint zo:

Je staat er. Jij wel. In de schooltas op je rug zit geen broodtrommeltje of versgemaakt huiswerk, maar een fonkelnieuw paspoort, een uitgeschakelde telefoon, een half ingevuld puzzelboekje en een bijna leeggegeten zak drop.
Naast je leunt een blauwe koffer tegen de bruingeroeste spijlen van het hoge hek. Nog geen meter verderop ligt een vlekkerige hond languit te slapen op de stoep. Die koffer hoort bij jou, de hond niet. Het dier hoort zo te zien bij niemand.

En zo gaat het verder.
Het komt geforceerd over, vind ik, zo'n verteller die zich tot mij richt, en dat is jammer van dit verder soepel vertelde verhaal met goed gedoseerde diepte- en hoogtepunten en een feel-good-einde dat door menig jonge lezer op prijs zal worden gesteld.



Gideon Samson. Eilanddagen. Leopold, 2015, ISBN 978 90 258 6807 9, 166 p.

donderdag 6 oktober 2016

Van de schoorsteen gevallen - of gesprongen

Verteller Kees van Duin blikt in De zee zien van Koos Meinderts ruim 55 jaar terug en vertelt over het ontstaan en het einde van zijn vriendschap met de net geen jaar oudere Jan, in een klein dorpje, jaren '50.
Ja, dat is even iets anders dan de jonge verteller die nu vaak in jeugdliteratuur aan het woord is, of de alwetende verteller die zich zo min mogelijk toont.

Vriend Jan was net even anders dan anderen en bepaalde graag wat er gebeurde. Verteller Kees liet zich leiden, en raakte verliefd op Jans tweelingzus Marijke. In een tuinderij bij het dorp stond een lange schoorsteen, ruim twintig meter hoog, met ijzeren klimhaken.
Er zat soms een buizerd op.
Wat zou die zien, zou hij de zee zien, ging Jan zich afvragen en daagde Kees uit om een keer samen de schoorsteen te beklimmen.
Voor het zover was, bleek op een dag dat Marijke ook veel voor Kees voelde, en omdat ze even met z'n tweeën waren, konden ze zoenen en aan elkaar zitten.
Toen het beklimmen echt doorging, kwam Kees niet verder dan vijf meter, toen ging hij terug. Jan klom naar boven, zwaaide naar Kees, en viel.

Niet alleen dat einde van Jan is goed beschreven, het hele verhaal munt uit door stijlvastheid en geloofwaardigheid. In de laatste hoofdstukjes spreekt de verteller, op zijn 70e verjaardag, Jan direct aan, bijna zoals je zou doen bij een uitvaart. Daarbij komen Jans karakter en de vraag of hij verongelukte of zich met opzet liet vallen (wat zijn zus 55 jaar na dato blijkt te denken) wat explicieter aan de orde.
Een prachtig verhaal, met jongensvriendschap, ontluikende seksualiteit en mogelijke suïcide als thema's.

Het wordt aangeboden als een jongerenboek. Niet heel zichtbaar, maar toch: een aanbevelingstekst door Edward van de Vendel, een imprint Uitgeverij Fontein Jeugd op de titelpagina, en bovendien staat Koos Meinderts nu eenmaal bekend als auteur van jeugdliteratuur. Het is vlot geschreven en een goede lezer van twaalf zal er geen moeite mee hebben. De proloog begint met een jeugdherinnering, dé herinnering - en eindigt zo:

Volgende week word ik zeventig. En dat moet gevierd. Dat vinden de kinderen. Ik wil ze het feest niet onthouden. Ze krijgen hun feest, maar mijn verhaal hou ik voor mezelf.

Dat is natuurlijk een heerlijke, echt literaire ongerijmdheid: in een gepubliceerde uitgave schrijven dat je het verhaal voor jezelf houdt.

Voor jonge lezers zal het apart zijn om te ontdekken dat de verteller een heel oude man is. Komt zoals gezegd tegenwoordig in jeugdliteratuur niet zo vaak voor. Als ze verder lezen worden ze vanzelf het verhaal ingetrokken, een beletsel is het niet.
Het maakt het boek wel een gaaf voorbeeld van een roman voor twaalf tot tachtig en ouder. Zou het de eerste tekst van Koos Meinderts zijn die ooit onder ogen van een uitgever kwam, dan vraag ik me af of die uitgever het als jongerenroman in de markt had gezet.
Nu dus wel. Het staat op de longlist voor de Jongerenjury 2017.



Koos Meinderts. De zee zien. De Fontein, 2015, ISBN 978 90 261 3913 0, 160 p.

dinsdag 4 oktober 2016

Strips: ook jeugdliteratuur

Leesgoed mag dan opgeheven zijn, La revue des livres pour enfants gaat onversaagd door, nu al meer dan 50 jaar, geholpen door de Franse overheid middels de Bibliothèque nationale de France en het daartoe horende Centre national de la littérature pour ja jeunesse la Joie par les livres.
Het bevordert de zichtbaarheid van dat centrum. Het in 1997 in de Koninklijke Bibliotheek (NL) opgenomen Boek en Jeugd zou ik zo'n zichtbaarheid graag gegund hebben. De KB beheert de collectie voortreffelijk, maar een centrum voor de Nederlandse jeugdliteratuur ontbreekt sindsdien. Ik schrijf Nederlandse, niet Nederlandstalige, want in Vlaanderen is er nog het centrum Iedereen leest.

Kenmerkend voor de Franse benadering van jeugdliteratuur is dat strips gerekend worden tot de jeugdliteratuur - in tegenstelling tot de wereld van de jeugdliteratuur in Nederland en andere Noordeuropese landen. Daar heerst apartheid: niet alleen stripwinkels naast kinderboekwinkels, ook eigen netwerken, recensenten en onderzoek.




Bandes dessinées (of kortweg: BD) heten die boekjes op zijn Frans en La revue des livres pour enfants aflevering 289 (juni 2016) bevat een 90 pagina's tellend dossier getiteld 'La nouvelle jeunesse de la bande dessinée', ofwel 'de nieuwe jeugd van de strip', met elf bijdragen. Manga, striplezers ('Qui lit quoi?', wie leest wat?), strips in de bibliotheek, stripmakers - van alles komt voorbij.



Voor het overige bevat dit nummer (van 212 p.) de vertrouwde berg recensies en nieuws. Voor wie een abonnement wil: zie hier.

maandag 3 oktober 2016

Schakelen tussen hier en daar

Na eerder werk van Timothée de Fombelle dat ofwel ‘onze’ werkelijkheid (maar dan in het verleden) (Vango) ofwel een fantasiewereld tot decor heeft (Tobie Lolness), verscheen Het schrift van Perle (oorspr.: Le livre de Perle), dat zich in beide afspeelt. Niet uniek maar altijd fijn, zo'n doorbreking van genregrenzen, die immers de ' werkelijkheid'  van onze werkelijkheid op losse schroeven zet, zie ook de oude meesteres Tonke Dragt.

In een sprookjeswereld (die, zoals vele sprookjeswerelden, een beetje Middeleeuws aandoet en waarin magie alledaags is) wordt een koningszoon Iliån geboren die er niet mag zijn en daardoor een verborgen leven leeft in en rond een afgelegen kasteel, waarin verder alleen een oude kamerheer en zijn vader, de koning, wonen.
Die koning leeft in een waanwereld. Dat is mooi gedaan: een waanwereld in een onwerkelijke wereld naast een fictieve 'werkelijke' wereld. Driedubbele fictie, min of meer.

Iliåns broer Iån is de machthebber geworden, wil dat zo houden en jaagt daarom op zijn broer, overigens denkend dat het een zus is.
Iliån wordt op een van zijn zwerftochten verliefd op een elf, Oliå. Beiden ontsnappen aan de achtervolging door een magische entree in ‘onze’ wereld, ten tijde van de Tweede Wereldoorlog.
Zij mogen elkaar echter niet zien: Iliån weet dit niet en weet ook niet van Oliå’s komst. Oliå weet het wel en volgt Iliån – en soms beschermt ze hem. Iliån komt te werken in een winkel, Maison Perle, waar de lekkerste spekkies van Parijs worden gemaakt. De eigenaren van de winkel hechten zich aan deze jongen, die hen doet denken aan hun overleden zoon Joshua.

Als de winkel wordt bezocht door agenten op zoek naar jonge mannen voor het leger, biedt de toevallig aanwezige Iliån zich aan. Later neemt hij de naam aan van de overleden zoon, Joshua Perle.
Na de overgave aan het Duitse leger gaat Iliån / Joshua naar het zuiden van Frankrijk (Vichy-Frankrijk) en bezoekt klandestien Parijs. Bij zijn laatste bezoek ontdekt hij dat de winkel gesloten is en het echtpaar Perle is verdwenen. Verder ontdekt hij dat er ook in deze wereld jacht op hem wordt gemaakt.
Hij besluit zich te verschuilen door in een bos aan een rivier te gaan wonen op een plekje precies tussen twee landkaarten in. Daar verzamelt hij bewijzen voor zijn afkomst uit de sprookjeswereld en daar ontdekt de verteller van het verhaal hem als hij verdwaalt tijdens een fotografie-opdracht, hoofd en hart op hol gebracht door de verschijning van een onaards mooi meisje. Dit gebeurt in het tweede hoofdstuk en pas veel later komt de lezer er achter dat dit meisje Oliå was. Dan is Iliån / Joshua inmiddels verhuisd naar Venetië, Oliå uiteraard ook, en veel later ontdekt de verteller hen daar. In Venetië vindt de apotheose plaats van dit zeer romantische, knap geconstrueerde (maar ook knap ingewikkelde) verhaal.
Ik las dit verhaal in de vertaling door Eef Gratama en heb die niet vergeleken met de originele tekst.



Timothée de Fombelle. Het schrift van Perle. Querido, 2015, ISBN 978 90 451 1917 5, 468 p. Oorspr.: Le livre de Perle, Gallimard Jeunesse, 2014. Vert. Eef Gratama.

zondag 2 oktober 2016

Reclame voor het Nederlands?

Deze week kreeg ik een Taalkrant, als bijlage bij een weekblad. (Of was het bij Onze taal?)
Aanleiding: de Week van het Nederlands. (Niet te verwarren met de Week van het Nederlandse bier. Dat i-adres verscheen eerder als suggestie in mijn zoekvenster dan de Week van het Nederlands.)

De Week van het Nederlands valt deels samen met de Kinderboekenweek, die overigens anderhalve week duurt.
Nu vind ik dat kinderboeken wel enige ondersteuning kunnen gebruiken, tussen al het media-lawaai. Er verschijnt veel moois, waarvan ook dit blog getuigt.

Maar onze taal, heeft die ook ondersteuning nodig?
Er bestaat, geloof ik, niet zoiets als een 'Week of the English' in Groot-Brittannië of de VS. (Wél in diverse andere landen.) Evenmin een Woche der deutschen sprache in Duitsland. (Alweer: wél in diverse andere landen.) Er bestaat wel een Semaine de la langue française et de la francophonie (18-26 maart 2017), bedoeld om 'partout en France et à l'étranger' gevierd te worden.

Kennelijk meent de Taalunie dat het Nederlands (net als het Frans?) een bedreigde taal is, die gaat uitsterven als er niet voor ondersteuning wordt gezorgd. Nergens in het krantje of op de website vind ik een uitleg voor deze actie. Moet ik mij ongerust maken? Nederlands is, aldus een van de weetjes in het krantje (en zie ook Taalunieversum), 'van de ongeveer 6000 talen in de wereld, de 40e taal. Op Twitter is het zelfs de 8e taal'. Tsjonge! De taal komt niet voor op de Unesco Atlas of Endangered Languages.
Ik zie een lange lijst voor me, waarbij Nederlands op plek 40 staat vermeld. Dan zal het geen alfabetisch geordende lijst zijn, maar een waarbij de meest gesproken taal bovenaan staat. Zoiets: er zijn overigens diverse talenlijsten, met verschillende getallen, zie bijvoorbeeld hier en hier.
Er wordt ook al eeuwenlang Nederlands gesproken en geschreven, onze taal heeft een lange traditie.

Dus vanwaar dan die reclame? Zou het toeval zijn dat juist nu in de media een discussie woedt over het in het Engels gegeven onderwijs? Engels is natuurlijk een 'rare taal', maar staat in die lijst waarschijnlijk ergens (ver) boven plek 40, dus het is wel praktisch om wat Engels te kennen, if you know what I mean.
Maar zelfs al zou de trend doorzetten om in Neder-Engels colleges te houden, dan nog zie ik onze taal niet snel verdwijnen. Ik neem (uit de tweede hand) waar dat de van oorsprong Nederlandstalige studenten die deze colleges volgen na afloop gewoon Nederlands met elkaar praten, al dan niet doorspekt met Engelse termen. Dat laatste is al decennia gaande, sinds WO II. Daarvoor hadden Duits, Frans en Latijn sterke invloed, en nog wat talen. Afijn (enfin, Frans), het is sowieso (Duits) nutteloos en nodeloos om onze taal te willen vrijwaren voor zulke invloeden.

Wacht even, misschien is het de bedoeling van de Taalunie om ons te leren beter Nederlands te spreken en schrijven? Een soort aanvulling op ons onderwijs, getuige de verwijzing naar de website Taalhelden en een adviesje omtrent kan je of kun je. (Beide goed, dat kan je vooral Vlaams is wordt niet vermeld.) Kan geen kwaad, lijkt me. Maar de rest van het krantje bevat weetjes en aanbevelingen die daarmee niets te maken hebben.

Het krantje ligt inmiddels bij het oud papier.

Zie ook: WACHT tot het rode licht gedoofd is.


zaterdag 1 oktober 2016

De vrouw en het jongetje

Elke dag komt het jongetje (een naam krijgt hij niet) langs een huis waar soms een reusachtige vrouw op het balkon staat.



Ze eet vast kinderen, dacht het jongetje. Ze staat op haar balkon en schept ze met een grote zwaai van de straat. Met haar parasol. Zomaar. Lukraak. En ze stopt ze dan in een grote vogelkooi. Tot het etenstijd is.

Deze angstfantasie wordt in prachtige dubbelpaginaprenten knap uitgewerkt. Het jongetje is bang en tegelijk trekt de vrouw hem aan. 



Ik toon hier zes van die prenten (meer zijn te vinden op de website van Kaatje Vermeire), maar daarmee doe ik ze geen recht, want ze strekken zich in het boek over twee (grote) pagina's uit, met bescheiden en goed geplaatste tekst.

De vrouw had het jongetje betoverd. Hij was bang voor haar en toch wilde hij haar zien. Hij liep soms met opzet langs haar huis. En dan bleef hij even staan.

Tekst en beeld gaan niet helemaal parallel. Dat maakt het verhaal spannend: het beeld vertelt meer dan de tekst. De eerste tekst, boven geciteerd, staat in een prent die suggereert dat het jongetje tegenover haar woont. De lezer leest in het perspectief van het jongetje. De toeschouwer kijkt vanuit het perspectief van de vrouw en ziet het jongetje in een verlichte deuropening, of een raam.
De kleuren zijn bijna monocolor, van lichtbeige tot heel donker bruin.

Het jongetje zag de vrouw ook af en toe in de stad. Groot en vreselijk. Met dikke mantels aan of met wijde jurken waar beslist van alles onder kon. Twee of drie kinderen tegelijk. Gevangen in een kooi van stijve plooien. Dan verstopte hij zich. Achter een paal. Of om een hoek. Hij had de vrouw voor het eerst gezien op de markt. Ze baande zich een weg tussen de kraampjes. Als een tank. Met een reusachtige tas aan haar arm. Ze liep af en toe iets omver. En ze keek niet eens om. Ze had hem ook bijna omver gelopen. Hij had haar zelfs even gevoeld. En geroken. Ze rook naar een oude kast. En naar kindervlees...

Deze tekst staat linksboven in de linker pagina van onderstaande dubbelpaginaprent.



In de tekst proef je de angst van het jongetje. In de prent zie je zijn verbeelding. Nogmaals, dat komt in het boek beter tot zijn recht als hier.

Ze komen elkaar vaker tegen, en de vrouw spreekt hem zelfs een keer aan. Hij vindt uit hoe ze heet: Rosa Vandersmissen. Alleen al de naam Rosa maakt haar minder angstwekkend. Langzaam verliest het jongetje zijn angst, vooral als hij helpt uit haar tas gevallen sinaasappels op te rapen.




Zie hoe knap die prent hierboven is gemaakt. De vrouw en het jongetje hebben een band, tussen de benen door, een sinaasappelband, ze hebben iets meer kleur dan die benen, ze kijken elkaar aan.
Het jongetje stuurt haar tekeningen en ze sluiten vriendschap. Hij komt regelmatig op bezoek en helpt met boodschappen doen.


Maar het allermooist is als het jongetje op het balkon mag staan. Met de parasol van Rosa. Dan kijken alle kinderen die voorbijkomen verschrikt omhoog. En ze haasten zich snel voorbij het huis. Het grote huis van de reusachtige vrouw, die zachter is dan muisjes en zoeter ruikt dan snoep…




Dit is typisch zo'n prentenboek dat vragen kan oproepen over de bedoelde lezer. Dat ligt niet aan de tekst. Die is toegankelijk genoeg. Goede voorlezers zullen kinderen van vijf en ouder weten te boeien. Zelf lezen kan lukken vanaf een jaar of acht. Dat ' het jongetje'  geen naam krijgt, kan afstand scheppen, maar juist ook vereenzelviging mogelijk maken. (Misschien iets minder voor meisjes.)
Het is, vind ik, een mooie tekst van Geert De Kockere. Hij roept herinneringen op aan verhalen over heksen, aan sprookjes, en zal bij menig jonge kijker-luisteraar misschien herinneringen oproepen aan allerlei angsten. (Opgegeten worden!) Het einde is troostrijk. Hier verandert een tovenares in een oude vriendin.

Het zijn de prachtige prenten die dit een bijzonder boek maken. Ze zijn niet alledaags, voldoen niet aan het verwachtingspatroon dat veel mensen hebben omtrent boeken voor jonge kinderen, al helemaal niet als ze gedrenkt zijn in Disney-achtige afbeeldingen.
Ze lijken op flarden van een droom, vormgegeven door een volgens mij onmiskenbaar talentvolle kunstenaar. Ze vergen aandacht, lang kijken. Dat is niet vervelend... De aandachtige kijker wordt beloond. De jonge kijker is een kunstzinnige ervaring rijker.




Geert De Kockere (tekst) en Kaatje Vermeire (ills.). De vrouw en het jongetje. De Eenhoorn, 2007. ISBN 978 90 5838 399 0.

NB. Ik heb dit boek veel te laat ontdekt. In 2008 werd het bekroond met een Boekenpluim, de eervolle vermelding horend bij de Boekenpauw.