Zoeken in deze blog

zondag 24 oktober 2021

Nieuwe werkelijkheden, oude geesten

Het is sinds de 19e eeuw heel gebruikelijk dat een of meer kinderen de hoofdrol spelen in een verhaal voor kinderen. 
Het werd zelfs steeds gebruikelijker en dat duurt voort tot en met vandaag. Vaak spelen volwassen personages nog wel belangrijke ondersteunende rollen, maar soms worden ze juist afgetroefd. 
Kinderen zijn de nieuwe helden - voor kinderen. Zo lijkt het.

Een veel voorkomende variant hierop zijn verhalen waarin een groep kinderen een misdrijf oplost, of anderszins de wereld redt. Onlangs besprak ik nog een verhaal waarin een groep kinderen een grote ramp overleeft en een recept presenteert om met elkaar om te gaan. Dat was nog opmerkelijk, maar het Enid Blyton-recept ('De Vijf') wordt nog alom toegepast, zo vaak dat het een cliché mag heten. In Nederland is de Kameleon-reeks een bekend voorbeeld, met de Bob Evers-reeks als variant voor jongens met de baard in de keel.
De goede afloop hoort er standaard bij. (Alleen daarom al is Lord of the Flies van William Golding een buitengewoon boek.)
 
Nu kan het toepassen van een beproefd recept best een goed verhaal opleveren. 'Stijl is alles in een roman. Het verhaal telt ook, maar de verhalen kennen we allemaal al.' Aldus auteur en recensent Kees 't Hart in een recensie in De Groene Amsterdammer 22-10-2016. Ik citeer hem even verder:

Ik zoekt meisje, dochter, vrouw, zoon, vader, moeder, schat, waarheid. Ik treurt over meisje, dochter, vrouw, zoon. Ik vlucht voor… vul het maar in. Echt gebeurd, niet echt gebeurd, had echt kunnen gebeuren, alles is al verteld. Zonder een specifieke stijl kun je je verhaal net zo goed laten zitten. Je moet als schrijver iets construeren, een schrijfwijze, een stijl, what else, die je verhaal laat tintelen, schuren, borrelen, liegen of erop los kletsen. Iets dat het net anders maakt dan de andere verhalen, dat daarvan afwijkt, dat het optilt. Stijl berust op afwijking van het normale. Niemand weet wat normaal is – maar daarvan afwijken, dan heb je een stijl.

Maar door 'af te wijken van het normale' vestig je de aandacht op jezelf. Alles staat of valt dan met de keuze van het mombakkes van de auteur, de verteller. (Kan ook een personage zijn.) Het antwoord op de vraag 'Wat gebeurt er?' kan een verhaal sensationeel maken, het antwoord op 'Wie vertelt er en waarom?' kan woordkunst opleveren, en intieme ontroering. Zie, alleen maar bij wijze van voorbeeld want er is veel meer, het werk van Joke van Leeuwen. Of, om een volstrekt andere auteur te noemen, Lewis Carroll. Of Maarten Biesheuvel, of Nescio, Multatuli... En zie ook eens Stijloefeningen (oorspr. Exercices de style) van Raymond Queneau, nog steeds verkrijgbaar, hier en daar ook tweedehands te koop.

Als je besluit de verteller zo onzichtbaar mogelijk te maken, zo min mogelijk de aandacht te vestigen op wie er aan het woord is, levert dat een hoge kans op een volstrekt doorsnee verhaal, waarvan hooguit plot en personages nog verrassend kunnen zijn. (Detectives! Whodunnit!) 
Deze aanpak vergt zo min mogelijk beschrijvingen en veel dialogen, want je wil vooral je personages voor zich laten spreken, en de handelingen daartussen zo onopvallend mogelijk weergeven. Wil dat een meesterwerk worden, dan hangt veel af van die personages. Op zijn slechtst wordt het een soort geschreven poppenkast met houten klazen, op zijn best slaag je in de impliciete uitnodiging aan de lezer om de ruimte tussen de dialogen zelf in te vullen met beeld, als in een scenario. Zulke verhalen zijn doorgaans ook makkelijker te verfilmen als een verhaal met stijl en een boeiende verteller. Wil je immers echt alle woordelijke beschrijvingen (die de verteller verraden) weglaten, dan beland je bij theater en film. De andere kant op (alle aandacht voor de woorden) beland je bij poëzie.

Hoe zit dat met de aanleiding tot deze bespiegelingen, de twee boeken die zich ongeveer tegelijkertijd ter bespreking aandienden en die ik aanvankelijk het liefst niet besprak? Escape game van Maren Stoffels en Offline van Marco Kunst.
Escape game had ik bijna als onderhoudend maar niet indrukwekkend thrillertje voor pakweg tien- tot twaalfjarigen weggelegd, tot me opviel dat er een heel dun draadje is dat het verbindt met Offline: de virtuele werkelijkheid van de digitale wonderwereld die beide verhalen tot typisch 21e-eeuws bestempelt. 
Nou ja, virtueel... er komen in Escape game vooral veel ouderwetse trucjes aan te pas die de kinderen moeten ontdekken om uit de villa te komen waar ze hebben ingebroken om alvast dat nieuwe ontsnappingsspel te ontdekken. Dat valt nog niet mee, want de zaak is nog niet helemaal klaar en hun zaktelefoons werken niet goed (daar heb je de 21e eeuw). Dat levert de spanning op waarom dit verhaal draait. Het lukt ze wel, maar niet zonder ongelukken. Eind goed al goed. 
Eén mysterie blijft onopgelost: die figuur die ineens op lijkt te duiken in de gang. Is het een man? Of de geest van een man? Zie p. 100 en 110. Deed me denken aan Robert van Guliks uitleg bij de verhalen over rechter Tie: als het bovennatuurlijke een rol speelt, moet er altijd iets onopgelost blijven, al is het maar een dichtslaande deur.
Of de effecten in dat onaffe ontsnappingsspel-huis digitaal of niet zijn, blijft dus in het midden. Het hanteren van de term game en de verdeling in acht levels suggereren iets digitaals, maar dat is een 21e-eeuws dwaalspoor, want de ongelukken zijn absoluut niet digitaal. De vertellers, overigens, zijn de hoofdpersonen, om beurten. Biedt wel diverse perspectieven, er is een aanzet tot karaktertekening, maar op de een of andere manier (haha) vertellen ze allemaal in dezelfde stijl. En let op, de kinderen redden zich weliswaar, maar uiteindelijk komen er toch volwassenen aan te pas.

Offline is iets andere koek. Dat verhaal speelt in de toekomst (2046) en de virtuele werkelijkheid is er allesbepalend. Hier is de verteller zo'n onzichtbare anonieme verslaggever die ons meteen de actie insleept, in de onvoltooid tegenwoordige tijd, en ons meteen ook de hoofdpersonen voorschotelt: Mike en Demer. Kinderen, inderdaad. Van deze twee is vooral Mike de hoofdpersoon.

Plots voelt hij zijn telefoon trillen in zijn broekzak. Geschrokken keert Mike zich op zijn zij. Demer is een eind weg, het kan nu wel even. Schichtig haalt hij zijn telefoon tevoorschijn. Het apparaatje rolt open. Een berichtje: hij moet thuiskomen, het eten staat over een kwartier op tafel.
Bah. Hij wil niet weg en hij heeft geen honger. Ineens moet hij denken aan alles wat komen gaat. Morgen al.

We zijn als lezer vlakbij hem en denken en voelen met hem mee. We worden geacht geheel met Mike mee te leven, ons bijna met hem te versmelten. Dat lukt aardig, zal vast lezers van een jaar of tien, twaalf helemaal lukken, maar het verhaal wordt er wat eendimensionaal van, want hij maakt niet echt een mentale ontwikkeling door. De plot moet het doen.

Wat 'komen gaat' is dat hij met zijn ouders verhuist naar Nieuw Babylon. Dat betekent dat hij zijn vriendin Demer niet meer zal zien. Die leeft in de Aardelaar, een groep mensen die probeert te leven van en met de natuur, zonder computers. Mikes ouders beheren een boerderij, maar die is vanuit de stad te besturen, robots doen het werk. Nieuw Babylon is een prachtige plek zolang je je VR-bril maar ophoudt. (Zet je die af, dan zie je louter kaalheid, grauw beton.)
Het wordt nog mooier als de quantumcomputers in werking treden, belooft men. Mike komt echter een oude man tegen die waarschuwt: de quantumcomputers zullen mensen overbodig verklaren. Deze oude man weet hoe dat te voorkomen want heeft zelf meegewerkt aan de ontwikkeling.
Inderdaad, dat overbodig verklaren gebeurt, en wel meteen als de 'Quantum Intelligentie' in werking treedt. De mensen worden bedankt, ze zijn niet meer nodig. Paniek en chaos alom, want de brillen werken niet meer. Mike zoekt de oude man op en krijgt een opdracht. Die weet hij met moeite en hulp (ja, onder meer van Demer) te volbrengen, dat wordt nog heel spannend, ik zie tijdens die passage wel jonge lezers met rode oortjes voor me. Maar eind goed al goed en het Kunstmatig Intelligent Meta-algoritme, voor de gelegenheid in de vorm van een vrouw, verklaart dat mensen hun leven zal worden gegund. 
Overigens maakten werknemers van KPN al eerder (2017) kennis met dit verhaal, het werd hen als kerstcadeau toegestuurd door hun werkgever en heette toen Verbonden met het net en speelde in 2037. Illustraties Matthias de Leeuw. Het is inmiddels wel te koop. In hoeverre Offline hiervan verschilt, behalve 2037/2046, weet ik niet. Er is in Offline geen vermelding te vinden van Verbonden met het net. Illustraties Offline: Yannick Pelegrin.

Marco Kunst heeft zich al eerder uitgeleefd in een toekomstverhaal, Gewist, voor iets oudere lezers (het leverde hem het Charlotte Köhler Stipendium op), en in een verwant genre, doorgaans aangeduid met het Engelse woord fantasy, zoals het op dit blog besproken boek Het verlangen van de prins. Hij mag dan geen superstilist zijn, aan verbeeldingskracht ontbreekt het hem niet.

De lol van dit toekomstverhaal zit hem wat mij betreft vooral in die zaken die we nu nog niet kennen, of in een andere vorm. De persoonlijke assistent, in de vorm van een kiezel met een mini-computertje. De sprekende hond. De robots die Mike dwarsbomen in zijn queeste. Enzovoort. Ik houd er wel van, heb een zwak voor toekomstverhalen, dystopisch of niet. Aangezien Verbonden met het net mij gemist heeft, heb ik me er nu mee geamuseerd, al stelde het me als verhaal teleur: net wat te ongeloofwaardig om echt spannend te worden. Gewist was beter.

Want laat ik eerlijk zijn, beide in dit vertoogje besproken verhalen horen wat mij betreft toch door de opbouw en stijl bij de grote stapel doorsneeverhalen voor kinderen, afdeling 21e eeuw. Geen rommel, best onderhoudend, maar niet indrukwekkend.
 


Kunst, Marco. Offline. Met illustraties van Yannick Pelegrin. Gottmer, 2021. ISBN 798 90 257 7500 1, 144 p.
Stoffels, Maren. Escape game, ontsnappen uit een escape room. Leopold, 2021. ISBN 798 90 258 8099 6, 118 p.





zaterdag 23 oktober 2021

Ik ben George

David Almond is een gevierd en gelauwerd auteur en ik was in 1999 onder de indruk van zijn romandebuut De schaduw van Skellig (orig. Skellig, 1998).
Misschien dat me daardoor een lichte teleurstelling bekroop bij het lezen van de eerste hoofdstukken van De nieuwe jongen. (Brand New Boy, net als zijn romandebuut en acht daaropvolgende verhalen vertaald door Annelies Jorna, still going strong.)
 
Het kan zijn dat de Boys of Brazil, Frankenstein en zo veel andere verhalen aangevuld door krantenberichten over Asimo, Actroid e.d. mij als oude lezer zo parten speelden dat ik al op de vierde bladzij verhaaltekst (p. 14) en mede geholpen door de omslagafbeelding doorkreeg wat de jonge hoofdpersonen pas tientallen bladzijden verder bevroeden, namelijk dat 'de nieuwe jongen' op school (George genaamd) een robot is, zelfs ver nadat op p. 47 zijn oor er afvalt, dat er vervolgens door George's permanente begeleider mevrouw Kristal weer netjes wordt aangezet.

Geen heel bijzonder verhaal, leek me, met de gebruikelijke ongerijmdheid van een voor zijn leeftijd veel te welbespraakte jonge verteller, die het verhaal bovendien als een soort verslaggever in de onvoltooid tegenwoordige tijd vertelt. Al waren sommige vondsten alvast wél grappig. 
Zoals dat de school de Darwinbasisschool heet en Daniels moeder een schoonheidssalon drijft met de naam 'Je Nieuwe Zelf'. En op p. 20 zo'n overpeinzing van verteller Daniel, een van de vier hoofdpersonen naast George:

We komen langs andere lokalen. Daarbinnen legt iedereen alles klaar op de tafeltjes, zoals we elke ochtend doen. Zo bizar. Waarom doen we dit, elke ochtend weer? Massaal de school in, verzamelen in de aula, dezelfde dingen aanhoren, dezelfde liedjes zingen, aan brave vierkante tafels in brave vierkante lokalen zitten en toegesproken worden door brave docenten? Waarom ziet niemand hoe bizar dat is? Waarom gedragen ze zich allemaal als robots? Het lijkt wel of alleen ik en Maxie zien dat het allemaal even bizar is.
 
Als ze het dan eindelijk doorhebben, wordt het verhaal interessant. Met terugwerkende krant krijgen die grappige vondsten ietwat diepgang, evenals de moppen van Billy. (Want moppen zijn voor een robot ongelooflijk moeilijk.) De eerste (p. 23):

'Hoi hoi,' zegt Billy. 'Hoe spreek je een vent aan die een gat graaft?'
Louise en ik kreunen. George zegt niks.
'Graaf Gat,' zegt Billy.

(Moet lastig vertalen zijn geweest!) Die eerste dag in de klas is George erg zwijgzaam, behalve als hij antwoord geeft op de sommen van Meneer Wijs, hun leraar. (Zonder aarzelen het juiste antwoord, zelfs op ingewikkelde sommen.) En als ze opstellen moeten schrijven over hoe het zou zijn als ontdekkingsreiziger, komt hij met een reeksje weetjes, dat hij evenwel niet zelf kan voorlezen.

Dan zegt meneer Wijs: 'George! Misschien wil jij nu.'
George tuurt op zijn mooie, keurige bladzijden.
'Of misschien wil jij Georges opstel voorlezen, Louise,' zegt meneer.
Ze zit zo te zien niet te popelen.
'Toe maar,' zegt meneer Wijs. 'Help je nieuwe klasgenoot.'
Louise gaat staan.
'De oceaan is een enorme watermassa tussen de werelddelen,' leest ze hardop. 'Er zijn veel oceanen op de wereld, waaronder de Atlantische Oceaan, de Stille Oceaan en de Indische Oceaan. Een ontdekkingsreiziger is iemand die op reis gaat met een onbekende bestemming. Een schip is een voertuig dat zich over zee kan verplaatsen. In de tijd van de grote ontdekkingsreizen werden dergelijke boten van hout gemaakt. Ontdekkingsreizigers waren bijvoorbeeld Amerigo Vespucci, Willem Barentz...'
'Vasco de Scheetflapper!' onderbreekt Dickie Flynn.
'Dickie! Zeg sorry tegen Louise en George,' beveelt meneer Wijs.
'Sorry, Louise en George,' zegt Dickie.
'Juist. Ga door, Louise.'
'Voorbeelden van landen die door dergelijke ontdekkingsreizigers werden ontdekt zijn...'
Barbara Sanchez steekt haar vinger op. 'Meneer!', zegt ze.
'Ja, Barbara?'
'We moesten toch onze fantasie gebruiken, meneer?'
Meneer Wijs tuit zijn lippen. Mevrouw Kristal krabbelt snel.
'Nou...'begint meneer Wijs.
'En u zei dat iedereen verbeeldingskracht heeft,' gaat Barbara door.
'Ja...'
Dan komt George ertussen.
'Verbeeldingskracht,' zegt hij, en zijn lippen lijken haast niet te bewegen, 'is het menselijk vermogen om te zien wat onzichtbaar is en te bedenken wat onbekend is. De verbeeldingskracht wordt gezien als de grootste gave van de mens.'
 
Met opzet een lang citaat en hij gaat zo nog een alinea door en houdt pas op als er iets anders gebeurt.

Hij zwijgt. Er valt iets vlak naast Louise op de tafel.
Ze geeft een gil.
'George z'n oor is eraf gevallen!' schreeuwt ze.

Hierna groeit in ieder geval bij verteller Daniel het besef dat George niet normaal is, maar ja, het normale is al bizar genoeg, zoals vriend Maxie en hij al hebben vastgesteld, en Maxie mompelt iets over een alien en is met zijn aandacht bij die andere alien thuis, de dominee die vindt dat iedereen opnieuw geboren moet worden. Terwijl de eeuwige begeleider mevrouw Kristal alleen herhaaldelijk zegt: 'George is anders dan andere jongens.' 
Toch vraagt Daniel pas op p.98: 'Wat bén jij, George'. Op p. 108 opnieuw, en aan mevrouw Kristal: 'Wie heeft hem gemáákt?' 

Ze schudt haar hoofd en gniffelt. Ik staar haar aan. Ze is zo droog, zo kil, helemaal niet als een echt mens.
'Wie?' zeg ik. 'Wie heeft hem gemaakt? Wie heeft hem gecreëerd?'
'Wat een ontzettend malle vraag,' zegt ze.
'Vindt u?'
'Ja, en zo zonde van onze tijd. We hebben maar een uurtje of zo. We moeten weer naar beneden.'
Ze fluistert George iets in zijn oor. Hij zet Ted en Kosjka neer op het bed en staat op.



Ze zaten namelijk even boven op Daniels kamer, want George mocht even mee naar huis, want mevrouw Kristal en die andere begeleider, Emil Zomp, hadden bedacht dat Daniel en zijn moeder het perfecte normale gezin waren - ondanks de afwezigheid van een vader.
 
Dat leverde een van de vele hilarische episodes op (zo blijkt George buitengewoon goed te voetballen, zolang iemand maar een bal tegen zijn voet legt) tot het sublieme moment dat George voorgoed zou worden meegenomen (worden 'gedumpt') en het viertal vrienden (Daniel, Dickie, Maxie en Louise) besluit hem te ontvoeren. Er is de kinderen dan al uitvoerig getoond dat George inderdaad een robot is, want hij wordt gemonteerd en gedemonteerd waar de klas bij is (p. 140-161). George blijkt een prototype van een 'miljoenenproject' van het bedrijf Nieuwe Levensvormen. Hij heet niet voor niets voluit George Eén.
Vooralsnog komt Georges hoofd na de ontvoering terecht in Daniels klerenkast, ...



en na de geslaagde montage heel George, waar zijn moeder hem al snel ontdekt doordat kat Kosjka voortdurend aan de kastdeur staat te krabben. 

Mam zit aan de keukentafel met een beker thee,
'Hoihoi', zeg ik.
'Hallo jongen. Kun je me even uitleggen wat George in jouw kast doet?'
 
Daniels moeder waardeert de ontvoering, want ze heeft een intuïtieve afkeer van types als Zomp en Kristal (het bedrijf heeft zo zijn vermoedens en is al langs geweest), en wil meehelpen George naar het Bos van Cogan te brengen.
Daar leert George in korte tijd heel veel en hij herkent zelfs Daniel en daarna zichzelf in de weerspiegeling van de vijver, gaat ongevraagd dansen als een vliegende vogel en een eind lopen.

En George loopt van het pad het grasveld op, en ik blijf staan en sla hem gade. Hij komt bij de boom, staat ernaast en leunt ertegenaan, en ik zie hoe nat hij is van de vijvers en onder de modder zit van het Bos van Cogan; hoe hij er net zo uitziet als ieder ander kind dat terugkomt van een dagje avonturen in het bos. En hij keert zich naar me om alsof hij op me wacht, dus kom ik weer in beweging en ga naar hem toe, en hij houdt zijn hoofd schuin en kijkt me aan alsof hij me voor het eerst écht aankijkt.
'Ik...' zegt hij.
Ik zeg niks.
'Ik ben George,' zegt hij. 'Ik ben George.'

's Avonds aan tafel, als ze met zijn vijven nagenieten, blijkt hij zoveel geleerd te hebben dat hij zelfs een van Billy's moppen snapt. Dan moet Maxie naar huis:

''k moet er zo vandoor,' zegt hij.
'Word je weer in gala aan tafel verwacht?' vraag ik.
Hij knikt en kreunt.
'Wat een leven, hè?' zegt hij.
'Een leven,' zegt George, 'is wanneer een lichaam bestaat en groeit.'
We glimlachen. Dat klopt, zeggen we. O George, zeggen we.
'Een leven is groei en verval,' zegt hij. 'Een leven begint, gaat door en houdt dan op. Het is de tijd tussen een begin en een eind.'
Hij kijkt op van Kosjka en zijn blik glijdt langs ons allemaal.
'Maar leven op zich is oneindig,' zegt hij. Leven is het grote wonder in het universum. Leven is de draaiende motor van de tijd.'
We zijn onder de indruk.

Dat zijn ze nog meer als George 'nee' zegt als hij weer de kast in moet. Ze besluiten dat hij gaat slapen op een matras, naast Daniel.
 
Tot morgen, maat,' zegt Billy.
'Trusten, George,' zegt Louise, en ze geeft hem een klopje op zijn been.
'Morgen, maat,' Zijn stem is heel zacht en sloom. 'Trusten.'
 
De volgende ochtend wordt George niet wakker, ook niet na opladen. 
 
'Het kon toch ook niet anders aflopen?' zegt Maxie.
Niemand geeft antwoord. Even heb ik een visioen van George die net als wij door de buurt loopt, net als wij naar school gaat, net als wij ouder wordt.
Het beeld vervaagt.
'Het gaat voortreffelijk met me, dank u zeer,' zegt Billy.
'Goedemorgen, medeleerlingen,' zeg ik.
'7693,7!' zegt Louise.
Daar giechelen we om, ondanks alles. 
 
 
 
Er wordt gepast afscheid genomen en ze onttakelen hem. 

Ik leg zijn hoofd in mijn kledingkast. Alleen Kosjka is bij me als de dag voorbij is.
Maar ik weet dat George altijd bij me zal zijn, dat het hij voorgoed bij ieder van ons is.
Ik weet dat ík George ben.
Ik weet dat we allemaal George zijn.
Elke ochtend als we wakker worden zijn we nieuwe kinderen, opnieuw geboren.
Wij zijn de nieuwe kinderen die een gloednieuwe wereld scheppen.

Dat zijn de laatste woorden.

Sommige dingen hoef ik niet uit te leggen, hoop ik, zoals dat Kosjka, Daniels kat, dol op George was. Dat zie je op de cartooneske tekeningen van Marta Altés. Of dat Daniel een fijne moeder heeft gekregen van zijn schepper. Dat de klas bijna een voorbeeld zou kunnen zijn van een gelukkige klas à la Theo Thijssen.
Er is het nodige waar niet Daniel, maar zijn schepper David een beetje de draak mee speelt. Al die vrome liedjes die ze op school moeten zingen. Elke maandagochtend:
 
Al het licht en liefelijks,
alle schepselen groot en klein,
Al het waars en wonderlijks,
moet wel Gods schepping zijn.
 
De schijnheiligheid van mevrouw Huiliebalk, directeur van de Darwinbasisschool. De harde zakelijkheid van de firma Nieuwe Levensvormen. In die zin zijn cartooneske illustraties op hun plaats, en al die grappigheid maakt De nieuwe jongen tot een lichtvoetig verhaal, waar ook voor oudere lezers wat te lachen in schuilt.
Intussen is het ook een ernstig verhaal. Gods schepping of niet, het gaat wel om wat leven is. Robot George wordt tot leven gewekt en hij gaat dood. Dood als een pier of als een apparaat, dat blijft in het midden. Mooie ironie dat een robot die plechtige woorden over de functie van leven uitspreekt. En denk nou niet dat alleen volwassenen over zulke zaken nadenken. En dan dat einde...
Ik stelde al lezend mijn voorlopig oordeel bij. Het is wél bijzonder! Daniel als verteller had ik al redelijk snel aanvaard. Een aanwinst, dit verhaal!




Almond, David. De nieuwe jongen. Ills. Marta Altés. Vert. Annelies Jorna. Querido, 2021. ISBN 978 90 451 2601 2. 284 p. Oorspr.: Brand New Boy, 2020.

  






vrijdag 22 oktober 2021

Wat een slechte flaptekst...

... heeft De nacht van Ronke. Welke jongste bediende op de uitgeverij verzint het om in de tweede zin te verklappen wat de verteller zorgvuldig langzaam laat doorschemeren. En wat moet een jonge lezer met zo'n oubollig

Wat volgt is een verrassend en spannend avontuur, waarin fantasie en wetenschap voortdurend haasje-over spelen.

Lijkt op een haastige recensie want het verhaal speelt zich af in 'onze' werkelijkheid, aangevuld met een flinke scheut digitalia, en die fantasie zou dan moeten slaan op wat de hoofdpersoon zich voor de geest haalt, als ze zogenaamd rent terwijl ze eigenlijk stilstaat.
Die zin zal hoe dan ook geen jonge lezer overhalen, denk ik.


Zonder dat wat achterop wordt prijsgegeven, is De nacht van Ronke een tamelijk doorsnee kinderboek, verteld door de hoofdpersoon, met een ietwat vergezochte intrige. Ronke verkeert tegen haar zin op een schoolkamp en krijgt wegens haar handicap een 'buddy' toegewezen, Nouri. Die is helemaal niet tegen zijn zin op kamp, want eigenlijk zou hij met zijn moeder naar zijn nooit geziene zwaar zieke grootvader in Kroatië moeten gaan en daar heeft hij geen zin in. Hij speelt liever een game op zijn telefoontje, met een onbekende die gaandeweg zijn digitale vriend wordt, en je raadt het niet, die digitale vriend blijkt (spoiler alert!) zijn al nooit geziene zwaar zieke grootvader, die naar Nederland is gekomen en daar uiteindelijk in het ziekenhuis belandt. Intussen leert Nouri Ronke echt rennen, in de duinen en op het strand, en dat levert wat spanning op als blijkt dat Nouri daar die onbekende zou ontmoeten.
 
Dat leren rennen valt niet mee, want Ronke is blind.
Ja, dat wisten we dus al door die achterflapdrol. Hadden we de flaptekst maar niet moeten lezen.
De voorkant is ook al niet fijn, want daar zien we een lichthuidig en een donkerhuidig kind door de branding rennen, terwijl nergens in het verhaal huidskleur een rol speelt en mensen van Kroatische herkomst weliswaar vaker bruine ogen en donker haar hebben dan melkboerenhondenmensen uit onze streken, maar beslist niet vaker een donkere huid. Cliché, cliché..., sorry Marit.

Het verhaal mag dan niet slecht maar wel tamelijk doorsnee zijn, Jef Aerts verdient een compliment omdat hij zijn verteller Ronke niet meteen laat mededelen dat ze blind is. Integendeel, de lezer krijgt dat heel langzaam door, nota bene terwijl de eerste aanwijzing al in de zesde alinea te vinden is, want Ronke is bezig met astronomie en bewondert Kent Cullers:
 
Kent Cullers is geweldig. Als wetenschapper ging hij bij het Amerikaanse SETI op zoek naar buitenaards leven, ook al was hij helemaal blind. Om signalen op te pikken uit verre zonnestelsels had hij geen ogen nodig. Misschien zouden ze hem zelfs nog meer in de war hebben gebracht.
 
Overigens blijkt nergens dat Kent Cullers ooit in de war is geweest... van die kleine stijldingetjes.
Intussen maakt dit het verhaal dus minder doorsnee. Zoveel blinde hoofdpersonen zijn er niet in de Nederlandstalige jeugdliteratuur, wat heet, in de literatuur in het algemeen. 
Ja, ik herinner me nog Het wereldje van Beer Ligthart van Jaap ter Haar (1973), tegenwoordig in zijn geheel te lezen op De Bibliotheek der Nederlandse Letteren. De vreselijke titel is trouwens veelzeggend. In dit verhaal staan zinnen als:

Want: als je blind was, hoefde de wereld niet kleiner te worden. In gedachten kon je hem net zo groot, net zo mooi of lelijk maken als je zelf wou.
 
En:
 
Ja, dát was het. Wat je in het leven niet kon missen, waren de mensen waarvan je hield. En àl het andere - de fijnste en rottigste dingen - kwam op een tweede plaats.

‘Gossie,’ zei Beer met een gevoel van opluchting. Al was hij nu blind, het belangrijkste was toch niet verloren gegaan. Want je kon van mensen houden met je ogen dicht.
 
Een heel ander verhaal, om het maar wat laconiek te stellen.
De enige overeenkomst, naast die blindheid, is dat beide verhalen optimistisch eindigen - zoals heel veel verhalen voor kinderen. Die Beer komt er wel. Ronke ook. Nouri ook, trouwens.
 
Verfrissend aan De nacht van Ronke is dat Ronkes blindheid geen ramp is. Nouri heeft een probleem, Ronke niet. Verfrissend is ook, ik schreef het al, dat de lezer pas geleidelijk snapt dat Ronke blind is. Ja, dat brengt beperkingen met zich mee, dat snappen we ook wel en Nouri snapt het ook. Stilstaand rennen en je verbeelden dat je over het strand rent is toch iets anders als écht over het strand rennen - zoals ze uiteindelijk doen. En natuurlijk speelt het soms een rol, zoals in deze mooie passage:

Voor ik het zelf goed en wel in de gaten had floepte de vraag eruit: 'Mag ik je gezicht aanraken?'
Ik had er meteen spijt van, want zoiets vraag je natuurlijk niet aan een jongen. Ik durf het wel eens bij mijn vriendinnen op school of ik vraag het aan de buurvrouw omdat die zo'n grappig kuiltje in haar wang heeft, het topje van mijn pink past er precies in. Maar aan een jongen die je nog nauwelijks kent?
'Aanraken?'
Ik hoorde dat Nouri stiekem een stukje van me weg schoof. Maar de vraag was gesteld, dus ik kon niet meer terug.
'Ik wil de vorm van je gezicht voelen,' zei ik en stak mijn hand uit tot bij Nouri's kin. 'Mag dat?'
'Pff,' proestte Nouri. 'Wat doet dat ertoe?'
'Volgens mij ben je niet alleen blauw, maar heb je ook puntige oren en een knobbel op je neus.'
'En wat dan nog?'
Mijn vingers raakten  Nouri's wang aan. Mijn duim gleed langs zijn mond naar zijn kin. 'Je voelt zacht. Veel zachter dan ik had verwacht.'
Ik pakte Nouri's hand en drukte hem tegen mijn wang, net zoals ik het bij hem deed.
'En?' vroeg ik.
Nouri trok snel zijn hand terug. 'Wat en?'
'Doe je ogen dicht. Hoe voel ik?'
Mijn wang aanraken wilde Nouri niet. Zijn vingers gleden onbeholpen van mijn schouder naar mijn elleboog.
'Sportief,' stamelde hij. 'Je voelt gespierder dan ik dacht...'
Het bloed trok naar mijn wangen. Iedereen zei voortdurend van alles over mij. Wat ik kon en wat ik niet kon. Maar dat iemand met zijn ogen dicht kon voelen dat ik sportief was?
'Dank je wel,' mompelde ik.
Niet alleen mijn wangen, maar ook mijn handen gloeiden. Alsof ik vandaag pas voor het eerst iemand écht had aangeraakt.

Ja, ontluikende liefde, zo jong als ze zijn. Vakkundig verwoord, eigenlijk te vakkundig voor zo'n jonge verteller, de volwassen auteur schemert erin door.
Blindheid speelt dus een rol, maar het verhaal draait om Nouri, zijn weigeren om mee naar Kroatië te gaan, zijn grootvader die hém komt zoeken. Spannend, maar het komt allemaal goed.

'Misschien reist mama van de zomer weer terug naar Zagreb,' zei Nouri. 'En dan wil ik wél mee. Er is nog zoveel dat ik nog niet over mezelf weet.'
'Maar eerst gaan we rennen!'zei ik. 'We kunnen samen naar het strand van Zeezicht-aan-Zee, wil je dat?'
En toen ging ik gloeien, harder dan ik ooit had gegloeid.



Aerts, Jef. De nacht van Ronke. Ills. Marit Törnqvist. Querido, 2021. ISBN 978 90 451 2525 1, 166 p.

woensdag 6 oktober 2021

Kistje tijd

Amper 200 à 250 woorden schat ik, langer is het verhaal De hele tijd niet.
Je kan het in minder dan een half uurtje uit hebben, maar dan doe je woord (van Toon Tellegen) en beeld (van Geerten Ten Bosch, zie ook hier) wel tekort.

De tekst is helemaal Toon Tellegen. Het bos met zijn dieren is ons bekend uit ander werk.
De egel 

woonde in een klein huis tussen het struikgewas onder de linde, niet ver van de open plek in het bos.

Hij krijgt de mier op bezoek.

Ze dronken thee en hadden het over de tijd. De mier zei dat de tijd geen geheimen voor hem had.
De egel vroeg waarom hij, de tijd, altijd maar doorging en alleen maar vooruit, nooit opzij of achteruit.
De mier keek in zijn kopje en zei: 'Dat moet.'
'Van wie moet dat?' vroeg de egel.
De mier dacht even na en zei: 'Van niemand.'
De egel vond dat raar. 'Als het van niemand moet, dan moet het toch niet?'
De mier haalde zijn schouders op, keek opnieuw in zijn kopje en likte zijn lepeltje af.
'De tijd is een uitzondering,' zei hij.

Dat is al genoeg voor veel andere vragen. Mochten oudere lezertjes denken dat zulke vragen niet geschikt zijn voor jongere lezertjes, dan vergissen zij zich.
Hoe dan ook, de egel krijgt de hele tijd op bezoek, seconden, minuten, uren, dagen en jaren.
 
Hij had nog nooit zoiets bijzonders meegemaakt en hij wist zeker dat niemand ooit de tijd had gezien, de hele tijd, alle tijd. Dan had hij dat vast wel verteld. Ik heb de tijd gezien, egel... welke tijd... de hele tijd... o ja?... ja...
 
De tijd tuimelt en maakt veel  lawaai, maar viert geen feest. 
 
De egel wilde ze wel eens van dichtbij bekijken en klom uit zijn raam naar buiten.
'Ho,' zeiden de minuten, met volle mond. 'Wat moet je van ons? Je stoort.'
'Maar wat doen jullie hier?'
'Wij brengen de tijd door. Onze tijd.' 

Daar hebben ze het heel druk mee. Maar ineens is er een kist en daar kruipt de tijd in, alle seconden, minuten, uren, dagen en jaren.
 
Het werd stil en de wind ging liggen.
'Is iedereen er?' riepen de jaren. 'Het is de hoogste tijd! We moeten opschieten! Anders duren we te lang!'
 
Als zelfs de laatste minuten, met de kruimels nog net afgeveegd, in de kist verdwijnen, is die ineens weer weg. De egel kruipt terug in zijn huis.

Ik ga nog maar een uurtje slapen, dacht hij. Een klein uurtje. Hij stapte in bed en sliep.

Einde verhaal. Ik citeer het natuurlijk lang niet volledig, want dan krijg ik problemen met het kopieerrecht, en ik vertel het ook niet na, want er moet nog iets te ontdekken overblijven.
Het laat zich uitstekend voorlezen en ik vermoed dat er daarna nog best wat over de tijd kan worden gesproken. En dan is het tijd om nog eens uitvoerig de platen te bekijken (dubbelpagina, te breed om te scannen), want die laten zich niet in één ogenblik begrijpen, die vergen aandacht... en tijd.
Welbestede tijd.



Tellegen, Toon, en Geerten ten Bosch. De hele tijd. Querido, 2021. ISBN 978 90 214 1489 8.

zondag 3 oktober 2021

Er was eens

... een illustratrice die goed kan tekenen en schilderen. Correctie: ze ís er nog en kan het nog steeds, en kan ook websites maken - in ieder geval haar eigen.
 
Maar op een keer ontdekte ze dat ze ook kan schrijven. Dat bracht ons in 2017 Lampje.
 
Ik citeer mezelf. Lampje
 
is zo'n verhaal dat zich afspeelt in de schemerwereld tussen hier en ginds, tussen wat wij 'onze wereld' plegen te noemen (zij het dan een eeuw of wat geleden) en een wereld die daarop lijkt maar toch net iets anders is. Zo'n wereld waarin schijn en wezen door elkaar lopen. Geen fantasy, alsjeblieft niet, ook geen sprookje, geen koningen, prinsessen, elven en trollen e.d. Wel een vuurtoren waarvan het licht met de hand wordt bediend, een schip met oude piraten, een kermis met gedrochten en een admiraal die zich te paard voortbeweegt. En zeemeerminnen.
Niet alleen daarom moest ik aan Hans Christian Andersen denken, aan zijn zeemeermin die uit liefde de zee verliet - en daarvoor een standbeeld kreeg in de haven van Kopenhagen. 

Voor de Meisjes baseerde ze zich op verhalen uit de sprookjesverzameling van de gebroeders Grimm.

Anders dan Andersen schreven Jacob en Wilhelm Grimm hun verhalen op grond van wat ze van hun informanten hoorden. Ze beschouwden hun Kinder- und Hausmärchen als wetenschappelijk werk, zij verzamelden Hessisch erfgoed. Niettemin noteerden ze niet letterlijk, veel bronnen hadden ze evenmin (minder dan tien), en 18 verhalen in de eerste verzameling (de 'Urfassung', gepubliceerd 1812) kwamen uit andere literaire bronnen.
Niet alleen anderen gingen op de loop met die oude verhalen (ik noem slechts ene Walt Disney), zij zelf konden er ook wat van en schrapten al snel bijvoorbeeld alle verwijzingen naar seks, want die gaven aanstoot.
De werkwijze van de Grimms zou tegenwoordig niet heel wetenschappelijk worden gevonden, maar is evenmin afkeurenswaardig. Zoals Vanessa Joosen het op p. 91 formuleert in Een land van waan en wijs. Geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur, verschenen in 2016 en nu al in zijn geheel te vinden in de onvolprezen Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren (DBNL):

De onbekende oorsprong gaat hand in hand met de anonimiteit van volksverhalen. Originaliteit en auteursrecht zijn in deze context relatieve begrippen; de verhalen worden beschouwd als gemeengoed. Namen van vertellers, auteurs of vertalers zijn vaak niet meer te achterhalen, en zelfs wanneer die gegevens bekend zijn, blijven ze regelmatig onvermeld. In veel sprookjesboeken wordt zowel met de inhoud als met de verwijzingen naar de bron losjes omgesprongen. Bij sommige oudere sprookjesverzamelingen is het zelfs de vraag of ze wel gebaseerd zijn op mondelinge verhalen. 
 
De oude verhalen werden verzoet, verbraafd, geromantiseerd, verdraaid, personages kregen soms karakterdiepte of werden juist volstrekt cliché, in de jaren '70 kwam er een scheut klassenstrijd en/of vrouwenstrijd in, de seks kwam er soms juist weer in terug, religieuze motieven (bv. Naema Tahir, Roodkapje en de bekeerde wolf); afijn, er werd en wordt heel wat gesleuteld en de resultaten zijn vaak allerbelabberdst en soms erg mooi, maar ze lijken zeer waarschijnlijk van geen kanten op hoe men ze vroeger vertelde, vroeger, toen er nog geen massamedia bestonden waarin men elkaar nadeed en vertellers op de markt hooguit de kunst van elkaar afkeken.
 
Wie een beeld wil krijgen welke thema's en verhaallijnen die oude verhalen hadden, doet er goed aan om de Aarne-Thompson-Uther-index te raadplegen, na lezen van het grondige wiki-artikel hierover, en evenzo de Thompson Motiv-index. Met alle onvolkomenheden (o.a. genoemd in dat wiki-artikel) toch twee goede instrumenten, alom gerespecteerd, zelfs door de criticus Vladimir Propp, die zijn eigen lijst van 31 functies in oude verhalen samenstelde.
Die ATU-index is trouwens zelf een motiefje in een verhaal geworden:

This page is a mirror of the ATU Index page of the Multilingual Folk Tale Database, a rich library of curated world folktales, most of which are not indexed yet. All links target the MFTD.
Unfortunately, the MFTD was hacked in late December, 2019. The data is still intact on back-up images and the MFTD curators are looking for a secure means to host the MFTD again.
The index here is just a list of ATU Tale Types until the MFTD is recovered.
Thank you to the many institutions, professionals and amateurs, who rely on and use the MFTD for their research and as a source of folktales, who contacted me inquiring about the status of the MFTD.

Een sprookjesverzameling gekaapt, wie verzint het... misschien zit er een kwaadaardige stiefmoeder achter, een djinn of wie weet een trol, een boreale trol.

Je hoeft niet zo heel ver in die indexen te bladeren om er achter te komen dat magie en werkelijkheid één zijn, het noodlot vaak toeslaat en het geluk soms hard bevochten moet worden, en dat personages (mensen, dieren, reuzen, dwergen, ...) in onze ogen doorgaans nogal hardhandig met elkaar omspringen. Het zijn resten van oude, heel oude verhalen - en dat fascineert velen, mij ook. Er gaan onbekende verten achter schuil, ongekend verleden, de wereld was nog onbegrensd en overleven een kunst.
 
Kennelijk fascineerde het ook Annet Schaap. School er al iets sprookjesachtig in Lampje, in de Meisjes, zeven sprookjes zet ze het woord in de titel en neemt ze zoals gemeld zeven verhalen uit de verzameling van Jacob en Wilhelm, waarmee ze vrolijk aan de haal gaat.
Het zijn:
Repelsteeltje (ATU 500), ofwel 'Meneer Pelsteel'.
Roodkapje (ATU 333), ofwel 'Wolf'.
Hans en Grietje (327a), ofwel 'Koekjes'.
De prinses en de kikker (440), ofwel 'Kikker'.
Blauwbaard (312), ofwel 'Blauw'.
Doornroosje (410), ofwel 'Slaapster'.
Het mooie meisje en het monster (088), ofwel 'Monstermeisje'.
 
Al haar sprookjes verlopen anders dan de bekende versies. De hoofdpersonen zijn meisjes en ze redden het aardig. De andere figuren lijken soms slechts heel in de verte op de bekende personages, hoewel bijvoorbeeld de kikker wel degelijk een kikker is...



... en blijft!
 
'Dan droog ik wel af.' Haar kikker sprong op haar arm en vlijde zich in het hoekje van haar elleboog. 'Zullen we het dan voor het eten nog even proberen?' kwaakte hij zachtjes. 'Ik heb zo'n gevoel dat het vandaag misschien wel lukt, denk je ook niet?'
Het meisje keek naar zijn groene lijfje, zijn brede bekje. Nee, ze dacht eigenlijk van niet. Maar ze glimlachte.
'Laten we dat doen,'zei ze.
 
Waarna het aan de lezer of luisteraar wordt overgelaten om een vervolg te bedenken.
 
In de andere verhalen is de afloop iets eenduidiger. In 'Blauw' vallen de zusjes Anna en Lize de man aan die Lize wil ombrengen nadat ze al vloeren dweilend de geheime kamer met dode meisjes heeft ontdekt.

En terwijl hij valt kijkt hij verbaasd van het ene zusje naar het andere, van het mooie naar het lelijke, en hij laat het mooie los en het lelijke haalt uit met haar voet en het is maar een meisje natuurlijk, en even lijkt hij verbaasd dat zoiets zo hard kan schoppen, maar dan stappen zijn eigen voeten al in de lege lucht, proberen zijn handen de leuning nog vast te grijpen maar de zwaartekracht is hem voor, en daar gaat hij al. Bonkend en krakend, zijn hoofd op alle traptreden, één voor één. Na de laatste bonk is het stil.

Nu is het Anna die begint te huilen. Lize staat op en pakt haar bij de hand.
Tree voor tree klimmen ze de trap af. Eerst langzaam, omdat ze niet willen kijken naar wat daarbeneden ligt, en dan heel snel omdat ze er vlak langs moeten, en het zal toch niet dat er opeens een hand uitsteekt die een enkel grijpt... Maar dat gebeurt niet. Er beweegt hier niets meer dan zijzelf.
Ze rennen klepperend de lange gang door naar de voordeur. Alleen Anne kijkt nog heel even om.
De man in de donkere jas ligt daar nog steeds, half op de onderste tree. In de schaduw van de trap is zijn gezicht alleen te zien als een lichte vlek tegen zijn baard die zo zwart is. Blauw, bijna.

Einde van 'Blauw'.
 
'Monstermeisje'  begint zó:

Storm

Het meisje zit te borduren in de torenkamer. Met kleine kruissteekjes werkt ze aan de D, de D middenin: GEDULD IS EEN SCHONE ZAAK.

Dat meisje zit daar opgesloten met de 'brave dame Morsegat', en borduurt al onafzienbaar lang aan zulke werkjes. Ze is een prinses en ooit zou er een prins moeten komen. Ze is echter onflatteus groot, grof en harig uitgevallen, er heeft zich nog geen prins aangediend en haar ouders, vooral haar moeder, willen haar niet zien.
Wel spoelt er met die storm een zeeman aan - zijn schip is vergaan. De prinses (ze heet trouwens Belle) ontfermt zich over de zeebonk en die leert haar schaken en ze hebben het eigenlijk best aardig met elkaar, vooral nadat de prinses zijn kist uit de golven haalt. Voorbode van verandering:

En voordat ze weet wat ze doet, schopt ze haar altijd te kleine schoenen uit (prinsessen hebben kleine zoete voetjes) en loopt een paar stappen het water in. De golven omspoelen haar kuiten. Het zand is zacht en de zee is fijn koud aan haar tenen.
'Prinses!' klinkt een stem van het strand. 'Wat doet u! U gaat toch niet zwémmen?!'
Ze hoeft niet te zwemmen. Ze steekt nog ver boven water uit als ze een paar stappen verder door de branding loopt. Ze zee rukt aan haar rokken en maakt ze zwaar. Maar zelf voelt ze zich wonderlijk lichter dan anders, alsof het water helpt om haar te dragen. Nog een klein stukje, dan is ze er.
'Hojo prinses!' roept de matroos haar na. 'Ja, daar! pak 'm!'

Natuurlijk verdwijnt hij als hij is opgeknapt, maar hij nodigt haar uit om mee te gaan. Dat doet ze eerst niet. Ze mist hem wel. En op een dag gooit ze uit woede de schaakstukken in zee, maar wil die dan toch weer terughalen en loopt de zee in.
 
Ze zwemt, en hoe verder ze zwemt, hoe minder het haar kan schelen.
 
Als ze omkijkt lijkt alles achter haar opeens klein, bijna nietig. Zelfs de hoge toren. Zelfs al roept iemand daar: 'Prinses, wat doet u? Prinses, kom terug!' Het verwaait met de wind. 
Is ze wel een prinses?
Ze weet eigenlijk niet wat ze is. Een meisje, een monster, misschien is ze een zeedier, een boot of een vis. Iets dat altijd maar door kan zwemmen zonder moe te worden.
Ze laat zich deinen op en onder de golven, stroopt zwemmend haar rok af, wat absoluut verboden is, en knoopt jaar korset los, wat ook volstrekt niet mag. Als een grote roze kwal met knoopjes drijft het weg.
Ze zuigt haar longen vol lucht, strekt zich uit. Het water is wijd, ze botst nergens tegenaan.
Nog even, denkt ze. Nog een klein stukje. Ze gaat straks wel weer terug. Vast nog wel op tijd voor de thee.
Meeuwen zeilen boven haar, vissen zwemmen onder haar. Er is ruimte voor alles.
De Grote, de Grote, zingt de matroos in haar hoofd. De Grote is zo wijd.

In de glinstering van de zon op het water lijkt het alsof ze iets ziet. Alsof in de verte een boot aan komt varen. Verbeelding natuurlijk, maar ze ziet het toch: steeds even wel, dan weer niet, dan weer wel.
Daar is hij dan, denkt ze. Eindelijk. Dan is het vandaag, die blijde dag. Een zeil zo wit als zijn gebit. Zal ze zwaaien? Hierheen, prins!
Maar zij is nat en ontoonbaar. En nog steeds veel te groot en te behaard. En half bloot ook nog. Ze zwaait niet.
Laat maar, denkt ze. Ik hoef niet, ik hoef geen prins meer.
'Hojo prinses!' roept een stem over het water. De boot stuurt haar kant op, het is een vrachtboot, ziet ze, met een flinke ijzeren boeg. iemand buigt zich over de reling en zwaait.
Ze ziet dat er een vlaggetje hoog in de mast is geknoopt.
Als de boot dichterbij vaart kan ze lezen wat erop geborduurd staat:
GEDULD IS EEN SCHONE ZAAK.

Met opzet een lang citaat. Want ik hoop eigenlijk dat ik zo niet hoef uit te leggen hoe prachtig dit is geschreven. Prinses, meisje of monster. Een korset 'als een grote roze kwal met knoopjes'. 'Het water is wijd, ze botst nergens tegenaan.' 'Laat maar', 'ik hoef geen prins meer'.
Op de connotatie (suïcide) hoef ik hopelijk ook niet te wijzen, evenmin op het schrijnende zelfbeeld en de wrange humor ('geduld is een schone zaak').
Over die andere citaten maar even niets, zo al mooi genoeg en je moet van mij maar aannemen dat 'Blauw' ook nog eens een fijne studie in zusterschap is. Het is overigens niet allemaal zo tragisch, 'Pelsteel' bijvoorbeeld is vooral grappig en ook 'Wolf' bevat prettige hedendaagse ironie over beschermzucht.

Hoe ze het doet valt best een beetje uit te leggen, dat moet een andere keer misschien.

Dit is meesterschap, daar neem ik mijn pet voor af.


Schaap, Annet. de Meisjes, zeven sprookjes. Querido, 2021. ISBN 978 90 451 2669 2.

zaterdag 2 oktober 2021

Derde persoon

Vaak wijs ik er in recensies op dat er soms iets mis lijkt met de verteller in een verhaal, met name als die verteller een kind is. Zo'n verteller drukt zich welsprekend uit, terwijl dat niet past bij zijn of haar leeftijd en karakter.
Was dan ook blij toen ik het volgende tegenkwam in een interview door Hans Bouman met Jonathan Frantzen in de Volkskrant 2-10-2021:

Ik ben van mening dat je dichter bij een personage komt wanneer die in de derde persoon tot je komt, dan via de ik-vorm. In de regel schept de eerste persoon juist afstand, omdat er verwarring bestaat tussen auteur en personage. In de derde persoon is het duidelijk: er is een auteur, maar die is totaal onzichtbaar, dus word je als lezer op een directe wijze in contact gebracht met het bewustzijn van iemand anders. Ik denk dat vertellen in de derde persoon een van de geweldigste artistieke uitvindingen is in de geschiedenis van de mensheid.
 
Zou graag willen weten wat Jonathan Frantzen echt zei of schreef, want dit is natuurlijk een vertaling door Hans Bouman. 
Toch steunt het me in mijn idee dat auteurs van jeugdliteratuur te vaak kiezen voor een vertellend hoofdpersonage in plaats van een anonieme verteller.
Of dat 'vertellen in de derde persoon een van de geweldigste artistieke uitvindingen in de geschiedenis van de mensheid' is, ach, dat vind ik wat overdreven. Maar helaas gaat de interviewer daarop niet in.