Deze komt van Wijnand Mijnhardt en stond in een interview met hem in de Volkskrant 15 maart 2025. Heerlijk, zo'n uitspraak middenin de Boekenweek. Want die campagnes, daarmee bedoelde hij leesbevorderingscampagnes.
Een wat riskante uitspraak, want we weten niet hoe het met ons gesteld zou zijn zonder die leesbevorderingscampagnes. Oud-directeur Barry Wiebenga van Stichting Lezen zei het al ooit eens: het effect van al die inspanningen is niet te meten bij gebrek aan controlegroep.
Wijnand Mijnhardt was tot 2019 hoogleraar vergelijkende wetenschapsgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht, waar hij in 2007 het Descartes Centrum voor wetenschapsgeschiedenis en wetenschapsfilosofie oprichtte. Tussen 2001 en 2005 was hij gasthoogleraar vroegmoderne intellectuele geschiedenis aan de University of California in Los Angeles. Hij is gespecialiseerd in de 18e eeuw.
Wat maakt de 18de eeuw zo interessant? (Vroeg interviewer Wilma de Rek.)
‘Dat er voor het eerst ruimte werd gecreëerd, niet meteen in de praktijk maar wel in de theorie, voor een vrijheid van denken. Dat is iets wat mij tot de dag van vandaag blijft fascineren. Het klassieke voltairiaanse standpunt: het kan me niet schelen wat je vindt, maar iedereen moet de ruimte hebben zijn onzin te verkopen.'
Daarvan komt naar zijn mening in de wereld van sociale media niets terecht, omdat een belangrijk aspect ontbreekt: het tolereren van andere meningen en daarover in gesprek gaan.
Afijn, het is een zeer interessant interview maar het gaat hier even over die boude uitspraak, die trouwens kan concurreren met dat andere citaat uit dit interview: 'Om de wereld te begrijpen moet je goed kunnen lezen, luidt al jaren
de boodschap van boekenbranche en overheid. Maar volgens
wetenschapshistoricus Wijnand Mijnhardt is dat een treurig
misverstand.'
Even terug naar de 18e eeuw.
‘Als je kijkt hoe denkbeelden in die tijd bij de mensen terechtkwamen – dus niet zozeer bij een handjevol intellectuelen in een of andere Parijse salon, maar bij de gewone man – dan is het antwoord: via boeken. En daar komen uitgevers en boekhandelaren als Jean Frédéric Bernard en Marc-Michel Rey in beeld. Het is geen toeval dat zij zich in Amsterdam vestigden. De relatief tolerante Nederlandse Republiek heeft weliswaar zelf niet zo veel iconische wijsgeren voortgebracht, maar de verbeelding had er vrij baan en het werk van verlichte denkers kon er op schrift worden gesteld. Bernard en Rey vonden dat alle boeken en tijdschriften gedrukt en geconsumeerd moesten kunnen worden; ieder mens moest van alle standpunten kennis kunnen nemen. Zíj zorgden ervoor dat de denkbeelden van Rousseau, Diderot en noem ze allemaal maar op verspreid konden worden.’ Plechtig: ‘De Franse Verlichting, of liever gezegd: de Europese Verlichting, is in Nederland geproduceerd.’
‘In de loop van de 18de eeuw ontstond hier een wat ik zou willen noemen ontwikkeldencultuur. Die hebben we nog steeds, daar horen jij en ik bij; we vormen niet de toplaag, we zijn gewoon ontwikkelden. Aanvankelijk werd die groep gevormd door slechts een paar procent van de bevolking. 2, misschien 3 procent van de inwoners van de Republiek kocht boeken. Het percentage lezers was wel wat groter, maar niet veel.'
'Onderdeel van die ontwikkeldencultuur was de gedachte dat mensen, om volwaardige burgers te kunnen worden, a) moesten leren lezen en schrijven en b) lid moesten worden van een genootschap of een vereniging. Want dáárin kon je de dingen bespreken die je had gelezen. In clubverband leerden mensen tolerant te zijn, te accepteren dat er andere denkbeelden bestonden dan de hunne: ze leerden er burger te worden. Leesvaardigheid en sociabiliteit – het kunnen leven in groepen – waren de twee fundamentele grondslagen onder de burgersamenleving.’
'Onderdeel van die ontwikkeldencultuur was de gedachte dat mensen, om volwaardige burgers te kunnen worden, a) moesten leren lezen en schrijven en b) lid moesten worden van een genootschap of een vereniging. Want dáárin kon je de dingen bespreken die je had gelezen. In clubverband leerden mensen tolerant te zijn, te accepteren dat er andere denkbeelden bestonden dan de hunne: ze leerden er burger te worden. Leesvaardigheid en sociabiliteit – het kunnen leven in groepen – waren de twee fundamentele grondslagen onder de burgersamenleving.’
Wilma de Rek voegt hier een behulpzame samenvatting toe: 'Aan het einde van de 18de eeuw, Nederland telde twee miljoen
inwoners, kon ongeveer twee derde van de volwassenen lezen en
schrijven (in elk geval een beetje). In 2025 zijn er bijna 18 miljoen
inwoners en heeft nog altijd een op de vijf volwassenen moeite met
lezen en schrijven, en trouwens ook met rekenen. Met de
leesvaardigheid van jongeren gaat het bergafwaarts; bij een derde van
de 15-jarigen schiet die inmiddels tekort.'
En daarna volgt dan die ontboezeming en ik citeer met opzet een flink deel dialoog:
Mijnhardt: ‘Er is de afgelopen twee eeuwen enorm veel geld gestoken in het bevorderen van de leesvaardigheid. En het is verbijsterend hoe weinig resultaat dat heeft gehad. Al die campagnes hebben geen sodemieter geholpen.’
Nou ja, wel iets dus.
‘Maar hoeveel mensen lezen nu echt geregeld een boek, dus niet heel af en toe? Dat zal hooguit de helft van de Nederlanders zijn, waarschijnlijk minder.’
Ongeveer een derde van de Nederlanders zegt zich geen leven zonder boeken te kunnen voorstellen. Eveneens ongeveer een derde leest weinig of helemaal geen boeken.
‘Precies. De conclusie is dat het boek in de verste verte niet is gekomen waar de verlichte burger rond 1800 het had verwacht. Op de vraag naar de oorzaken van het beperkte effect van ruim twee eeuwen offensief volgt steevast het antwoord dat dat offensief kennelijk niet krachtig genoeg is geweest. Daarop is het hele overheidshandelen gebaseerd: we hebben niet genoeg gedaan, we moeten meer doen! Dus gaan we voort op de ingeslagen weg, huren we een pseudoprinses in om kinderen voor te lezen en verzinnen we nog maar eens een campagne. En dat is dus grote flauwekul.
‘Het punt is dat we de oorzaken van het geringe effect van al die lezersoffensieven in een totaal verkeerde richting zoeken. Naar mijn mening moeten we op een heel andere manier naar het probleem kijken, en om te beginnen accepteren dat leesvaardigheid in een samenleving een soort van natuurlijke bovengrens kent. Hooguit 50 procent van de mensen is in staat werkelijk leesvaardig te worden, dus lange en ingewikkelde teksten te begrijpen, en dan kun je twisten over een procentje meer of minder. Maar dat accepteren we niet. Want we vinden lezen zo belangrijk. Maar waarom eigenlijk?’
Nou?
‘Omdat we lezen nog steeds beschouwen als grondslag van de kennisoverdracht. Die misvatting danken we aan de burger van de 18de eeuw. Geen kwaad woord over die burger, maar hij heeft ons wél opgezadeld met een ideologische fixatie op lezen waarop veel is af te dingen. Ik denk dat het hoog tijd is de grondslag van de kennisoverdracht aanzienlijk te verbreden.'
Zijn punt is dat we leesvaardigheid als deugd zijn gaan zien en dat kennisoverdracht met meer middelen kan dan alleen boeken.
Niet dat hij een hekel heeft aan boeken, integendeel, zijn huis staat er mudvol mee (zoals ook de foto's bij het interview tonen) en
‘Begrijp me niet verkeerd, ik ben niet tegen literatuur: lezen maakt de mens vrolijker en wijzer, net als muziek of theater, en er mag best meer geld naartoe. Maar niet op de dwangmatige manier die je nu ziet, waar vanuit de branche trouwens vooral een economische motivering achter zit, en vanuit de overheid de onjuiste aanname dat je via leesbevordering mensen tot politiek rijpe burgers kan maken. Die aanname is gebaseerd op de 18de-eeuwse idee dat als we allemaal maar goed kunnen lezen, we ons als volwaardig burger zullen gedragen. Het is tijd dat we erkennen dat dit een mythe is.’
Waarvan akte.
Lezen maakt de mens vrolijker en wijzer, die zit. Volgens mij rechtvaardigt dat heel wat leesbevordering. En is een goede leesvaardigheid niet zozeer een deugd als toch wel een handige vaardigheid in het leven.