Onderzoekers van jeugdliteratuur zijn 'tot bedelen gedoemd', volgens Rita Ghesquiere. Het was de eerste van tien stellingen die ze verkondigde tijdens de meest recente studiedag van en voor onderzoekers van jeugdliteratuur. Die vond op 5 november plaats in de Universiteit van Tilburg en er waren enkele tientallen mensen.
Onderzoek naar jeugdliteratuur heeft geen hoge prioriteit, het is moeilijk fondsen werven. Het is een 'beschermde minderheid', in de schaduw van het onderzoek naar literatuur in het algemeen. Niemand heeft het over onderzoek naar volwassenenliteratuur. Niemand heeft het over volwassenenliteratuur, behalve zij die zich met jeugdliteratuur bezighouden. Voor literatuurwetenschappers is jeugdliteratuur een subgenre, een niche die volgens Rita Ghesquiere altijd een 'blijvende apartheid' blijft, met de term jeugdliteratuur als 'noodzakelijk kwaad'.
Daardoor vertonen onderzoekers van jeugdliteratuur een tweeslachtige houding. Enerzijds willen ze horen bij het literatuuronderzoek, anderzijds veroveren ze graag wat ruimte voor hun object. Misschien, veronderstelde ze, heeft men daarom de term jeugd wat opgerekt. Van babyboekjes tot cross-over-literatuur, het 'corpus is uitgedijd'. En zelfs haalt men soms de volwassenenliteratuur binnen, getuige, aldus Rita, een titel als Goethe für Kinder, een bloemlezing van Peter Härtling (1998). Ik zou daar zelf nog de bundel Wonders aan kunnen toevoegen, die in 1980 door Rolling Stone Press werd uitgegeven. Al geldt natuurlijk voor beide titels dat niet onderzoekers, maar auteurs het initiatief namen.
Die parallel besprak Rita echter ook. Die tweeslachtige houding geldt niet alleen de onderzoekers, maar bijna alle betrokkenen bij de jeugdliteratuur: men wil erbij horen, maar tegelijk het aparte benadrukken. 'Eilandbewoners of bruggenbouwers?'
Is dat wel een tegenstelling, vraag ik mij af. Kunnen eilandbewoners geen bruggenbouwers zijn? Is een eiland geen eiland meer als er enkele bruggen met andere landen zijn?
Het aardige van deze bijeenkomsten is dat er uitvoerig nabesproken wordt, zo ook nu.
Juist literatuuronderzoekers plegen woordmensen te zijn en zich blind te staren op de positie van jeugdliteratuur binnen de literatuur. Maar jeugdliteratuur bestaat uit tekst en beeld, en is ontegenzeggelijk bedoeld voor kinderen. Onderzoek jeugdliteratuur kan niet zonder de context van andere jeugdliteratuur, andere literatuur, beeldende kunst, onderwijs en opvoeding.
Iemand als Coosje van der Pol, die ook een lezing gaf, reageerde in dezelfde trant, uiteraard (gezien haar onderzoek) vooral wijzend op het aandeel van het beeld.
Rita gaf nog een mooi beeld van twee literatuurpleinen, naar aanleiding van een bezoek aan Arras, met zijn prachtige marktplein. 'Maar heb je dat andere plein dan niet gezien?', vroeg iemand haar. 'Dat is kleiner, maar minstens zo mooi. Rita ging er heen en ja, het was er en wat raar dat ze dat niet eerder had gezien. Zo schetste ze een beeld van het grote literatuurplein en het kleinere jeugdliteratuurplein, door zovele bezoekers van het grote plein niet opgemerkt.
Maar, was mijn reactie, aan dat kleine plein staan wel het stripcentrum, het museum voor beeldende kunst, het schoolmuseum (met zijn leesplankjes en aanwijsplaten), het museum voor volkskunde, en het centrum voor vertelkunst. Dat komt allemaal samen op het jeugdliteratuurplein en dan heb ik de theaters nog niet vermeld.
Onderzoeker Willem van der Meiden voegde er nog een museum aan toe: dat van de kinderbijbel. Hij promoveerde op dat onderzoek: ‘Zoo heerlijk eenvoudig’, geschiedenis van de kinderbijbel in Nederland, 2009, Verloren. Hij toonde, net als de overige hier niet genoemde onderzoekers dat de wetenschap van het kinderboek vooral uit boekhouders, vertellers en beschrijvers bestaat, niet uit voorspellers. Tot die laatste categorie hoorde wel Coosje van der Pol, met haar studie naar het 'literair lezen' van en met kleuters. Immers, uit haar beschrijving kan het een en ander over toekomstig gedrag van kleuters afgeleid worden. Zij was dan ook de enige die lezers bij het onderzoek betrokken had.
Met deze conclusie wil ik niet beweren dat voorspellend onderzoek meer waarde heeft dan beschrijvend en boekhoudend onderzoek. Maar als ik Rita's redeneertrant volg, is het wel meer waard - in die zin dat je voor onderzoek met praktische implicaties makkelijker geld krijgt. Voor dat onderzoek naar literaire competenties van kleuters bijvoorbeeld zo'n 185.000 euro, volgens het NWO. (Klinkt veel, maar is geloof ik nog niet de tip van de vleugel van een JSF.) (Die trouwens officieel Lockheed Martin F35A heet en per stuk 50 à 70 miljoen gaat kosten.)
Hoe dan ook, de Nederlandse en Vlaamse onderzoekers van jeugdliteratuur doen er volgens mij goed aan om de traditie van hun jaarlijkse bijeenkomsten voort te zetten.
Diverse, zo niet alle lezingen zullen zeer waarschijnlijk over niet al te lange tijd te vinden zijn in een aflevering van het 'tijdschrift-in-boekvorm' Literatuur zonder leeftijd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten