Zoeken in deze blog

zondag 23 september 2012

Hoe lezen eerstejaars?

Een opmerkelijk artikel van docent Jef Bogman in Levende Talen Magazine 2012-6. In zijn werk als opleider van eerstejaars letterenstudenten aan de Universiteit van Amsterdam ontdekte hij dat velen van hen moeite hebben met 'het hanteren van literaire begrippen' als metafoor, metonymie, metrum, alliteratie en enjambement. 'Bij proza zijn we niet in staat verschillende vertelwijzen te onderscheiden en hebben we de grootste moeite om in een tekst een of meerdere motieven te ontdekken.'
Toch zouden ze dat moeten kunnen, volgens de eindtermen ('De kandidaat kan literaire tekstsoorten herkennen en onderscheiden, en literaire begrippen hanteren in de interpretatie van literaire teksten.') (Bron), en is het merendeel redelijk tevreden over het genoten literatuuronderwijs. Het zijn ook gretige lezers: verreweg de meesten lazen al graag toen ze van de basisschool kwamen, met Harry Potter, Carry Slee en Hoe overleef ik als meestgenoemde favorieten.
Dat blijkt uit de antwoorden op een vragenlijstje dat Jef Bogman aan 47 eerstejaars voorlegde.
'Gevraagd naar hun voorkeur op het eind van het voortgezet onderwijs gaven ze een gevarieerder aantal, met boeken van schrijvers als Bakker, Brown, Campert, Dostojevski, French, Hermans, Mulisch, Saramago, Vestdijk en Wolkers. De enige titel die daarbij vaker genoemd werd (zevenmaal) was Harry Potter.'
En: '31 van hen schreven sinds de basisschool zelf verhalen en gedichten, 12 lazen op die leeftijd gedichten.'
Verband tussen leesgedrag en het genoten literatuuronderwijs vond Bogman niet. Hij concludeert hieruit 'dat het niet kunnen omgaan met literaire begrippen niet aan de kwaliteit van het onderwijs ligt'.

Dat lijkt me voorbarig, want die kwaliteit zou juist moeten blijken uit het wél kunnen hanteren van die begrippen. Maar wat Bogman vervolgens betoogt is dat hier kwantiteit een rol speelt: er is simpelweg veel te weinig tijd besteed aan literatuuronderwijs: een half uur per week, waarvan tien minuten voor literaire begrippen. En te weinig tijd, dat schuift hij kennelijk niet onder de noemer kwaliteit.
Op de basisschool is meer tijd beschikbaar, maar die wordt volgens hem teveel besteed aan tekstbegrip en in de eerste jaren van het basisonderwijs is het volgens hem ook nuttig dat er weinig stilgestaan wordt bij stijl en literaire begrippen. Leren lezen is al moeilijk genoeg. 'Dat maakt het probleem van het literair lezen tweeledig: enerzijds is de leerling op de basisschool gebaat bij weinig vormbewustzijn, anderzijds is er in de periode daarna te weinig tijd om dat bewustzijn wel te ontwikkelen.'
Het gevolg is dat zijn eerstejaars alleen 'lezen op de inhoud', zoals enkelen van hen het zelf formuleerden. Ze duiken in het verhaal en hebben weinig aandacht voor zichzelf als lezer. Ze 'betrekken de vorm niet in hun lezing omdat ze die niet zien', aldus Bogman.
Wijst hij ze op verschillen in registers, in stijl, op andere zaken die te maken hebben met hoe een tekst in elkaar steekt, dan klinkt het: 'ja, nu u het zegt, zie ik het, maar eerst niet'. En hij wijst op Witte, Rijlaarsdam en Schram (2008), die meenden te kunnen vaststellen 'dat ongeveer de helft in het begin van 4-havo/vwo grote moeite heeft met het begrijpen van literaire teksten voor volwassenen'. Als een soort vooraanduiding van de problemen die hij heeft met zijn eerstejaars?
Dat een ander half uur per week wordt besteed aan het domein argumentatieve vaardigheid, heeft kennelijk geen enkel nut voor het halve uur literatuur, hoewel de retorica toch een prachtverbinding zou kunnen leveren.

Een aanbeveling van Jef Bogman, die het dus gelukkig niet laat bij bezorgd mopperen: 'Waarschijnlijk ligt de oplossing niet in het middelbaar onderwijs maar in de basisschool, waar naast de nadruk op begrijpend lezen meer aandacht besteed zou kunnen worden aan speelsheid in taal en aan zelf schrijven. Wie als kind een instrument leert spelen, ontwikkelt niet alleen techniek, maar ook klankgevoel. Het een gaat zelfs moeilijk zonder het ander. Waarom zou dat bij leren lezen niet kunnen samengaan?'
Voorwaarde daarvoor (Bogman noemt hem niet) is natuurlijk wel dat de juf of meester beschikt over die vaardigheid.


5 opmerkingen:

  1. Much ado about nothing. Literatuuronderwijs op de middelbare school is een ondergeschoven kindje. Dat weten we allemaal. Dat een half uur (wie denkt dat dat 30 effectieve leerminuten zijn, is naïef) bitter weinig oplevert, is hierbij een beetje bewezen. Met basisscholen los je dat niet op. Literatuuronderwijs hoort in de bovenbouw van de middelbare school. Lees proefschrift Theo Witte en je hebt er weer zin in. Maar er moet wel tijd zijn. Dat lijkt me evident. Wat valt er verder nog over te zeggen?

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Overigens, en dan hou ik op, is het mooi dat er mensen graag lezen en een literatuurstudie gaan doen. Je kunt ook verdedigen dat je die analytische instrumenten op de universiteit leert. Ik weet ook niets van sterrenkunde. Moeten alle mensen iets van literaire analyse weten? Dat vrijwel niemand van dat onderwijs gelukkig werd, toen het nog drie uur per week werd gegeven, is ook algemeen bekend.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Zo is het maar net.

    Goed onderwijs krijg je vooral door goede docenten. In het basisonderwijs: docenten die goed zijn in taal, rekenen en muziek en bij eventueel gebrek aan vaardigheden onderling afwisselen. Als het om literatuur gaat: docenten die goed kunnen voorlezen en vertellen, die leerlingen enthousiast kunnen maken. En dat geldt ook voor literatuurdocenten in het voortgezet onderwijs.
    Goede docenten zijn begaafde sprekers, die leerlingen zelfs voor een ingewikkeld grammaticaal probleem nog geïnteresseerd weten te krijgen.
    Beter een half uur per week zo'n begenadigde docent, als drie uur per week een zeurkous die eigenlijk boekhouder had moeten worden.

    BeantwoordenVerwijderen