Zoeken in deze blog

maandag 20 augustus 2018

Een dromerig jongetje

Er zijn kinderen die meer dromen dan waken: hun verbeeldingskracht sleept ze mee ver buiten de wereld om hen heen. Zo'n (voor mij heel herkenbaar) kind is de jongen Boaz, de hoofdpersoon van Een indiaan als jij en ik van Erna Sassen.



Dat boek had ik aangevraagd op grond van de titel en eigenlijk verwachtte ik (zeker na de tekening op de titelpagina, hierboven) een soort documentair boek over indianen - nogal naïef. Net zo naïef als Boaz.
De eerste bladzijden, pakweg tot p. 18, was ik niet enthousiast. Een wat brave tekst, door een anonieme verteller die de hoofdpersoon dicht op de huid zit, zoals in heel veel kinderboeken,  en (dacht ik) op een rode achtergrond wat informatie over indianen. Dat klopte alleen voor p. 17 en soortgelijke kadertjes verderop, p. 13, hoewel geheel rood en geheel over indianen, bleek deel van het verhaal, hoewel dat op de volgende bladzij verdergaat met een onverwachte wending:

Aïsha is ook zonder indianentooi verschrikkelijk mooi.
Dat rijmt.
Aïsha is ook 
zonder indianentooi 
verschrikkelijk 
mooi.
Dat komt door die donkerbruine ogen waarmee ze een beetje droevig kijkt.
Ze kwam zomaar ineens de klas in wandelen.
Nou ja, zomaar ineens, dat zal wel niet, want juf Annie zei: 'Zo jongens en meisjes, hier is ze dan eindelijk: onze Aïsha.'
Dus dat betekent dat de juf al eerder had verteld dat Aïsha eraan zat te komen.
Maar dat had Boaz gemist.

Dat laatste zinnetje verraadt dat de verteller soms heel even afstand neemt van haar hoofdpersoon, net als in zinnetjes als:

Maar weet je wat nou zo toevallig is...
Er is een indiaan bij Boaz in de klas gekomen. Een echte!

Hoewel dat nu juist weergeeft wat Boaz denkt, dat wel, wordt met dat 'maar weet je'  de lezer aangesproken - en niet door Boaz.

Tekening 'door Aïsha'
Nou ja, toch maar doorlezen, dacht ik.
Gaandeweg werd ik iets milder, en langzaamaan gewonnen. Dat ligt vooral aan de manier waarop de verteller Boaz in beeld brengt, als een lief, fantasievol, dromerige jongetje dat moeilijk vrienden maakt en zich vooral op zijn gemak voelt bij zijn oma en zijn schatkamer (bij oma!) van indianenspullen. Om zijn ouders gerust te stellen fantaseert hij wat vrienden, bij wie hij dan zogenaamd speelt terwijl hij in werkelijkheid in zijn eentje door de duinen zwerft. Hij is zo bezig met indianen dat hij heel laat doorkrijgt dat Aïsha geen indiaan is maar een Syrisch meisje. Tegen die tijd is hun vriendschap al zo hecht dat hem dat niets uitmaakt. Ze maken samen een werkstuk over de Maya's.
Het grootste drama in het verhaal is dat Boaz' vader op het idee komt dat Boaz een klas kan overslaan. Dan blijft hij misschien beter bij de les. Als Boaz dat hoort loopt hij weg, niet naar zijn oma maar naar de duinen, waar hij 's warmte zoekt bij de halfwilde pony Cisco en verdwaalt als hij avonds met de pony's verder de duinen in gaat. Zijn vlucht en later de harde gesprekken (die hij hoort) tussen oma en vader en tussen zijn vader en moeder, dat wordt allemaal fraai verteld. Hij vat moed, denkt na en vertelt zijn vader in tien minuten (meer tijd krijgt hij niet) waarom hij vooral niet een klas wil overslaan. Vanwege Aïsha. Ook een mooi stuk (p. 112-114).
Het werkt. Boaz komt bij oma met een mooie veer, die hij van zijn vader heeft gekregen, met een kaartje erbij:

'Het is waarschijnlijk een veer van een torenvalk, denkt papa. Hij weet het niet zeker. Maar ik ben er erg blij mee. Wat denk jij, oma?'
Oma draait de veer voorzichtig rond en bewondert hem van alle kanten.
'Al was het een veer van een dooie mus, dan nóg zou ik er blij mee zijn,' mompelt ze.
'Wat zeg je?' Boaz buigt zijn hoofd naar oma toe.
'Ik zei dat het inderdaad een heel bijzondere veer is,' zegt oma, 'en dat ik goed kan begrijpen dat je er erg blij mee bent.'
Boaz knikt.
'Héél erg blij.'
'En heeft vader je ook verteld waarmee je hem hebt verdiend?'
'Ja, dat heeft hij,' zegt Boaz. 'Wil je het weten?'
'Heel graag.'
'Het was een moeilijke zin, maar hij staat op het kaartje, wacht even...' Boaz zoekt in zijn rugzak naar het kaartje van papa.

'Voor Boaz. Omdat hij de moed heeft om voor zijn geluk te vechten,' leest hij voor.

Oma is er stil van.
Boaz staat tevreden te glimlachen.
'Deze krijgt een ereplaats in mijn museum,' zegt hij.
'Nou, dat lijkt me wel!'
'En er is nog meer goed nieuws,' zegt Boaz.
'Toe maar...'
'Ik hoef geen klas over te slaan!'

Eind goed al goed. Op het laatst volgt nog een wijs gesprekje tussen Boaz en oma over wat een echte indiaan kenmerkt, en Boaz kan 'moeiteloos opsommen':

'Een echte indiaan denkt lang na voordat hij iets zegt; hij houdt heel veel van dieren en van de natuur, en hij is dapper en moedig.'
'Oké...' Oma staat weer even met haar hoofd te knikken.
'Dan is Aïsha een echte,' besluit ze. 'Je had toch gelijk.'
'Denk je?'
'Ja toch?'
'Ja.'
'En jij ook.'

Einde.



Een indiaan als jij en ik is mooi vormgegeven door Martijn van der Linden. De schutbladen én de dubbele pagina na het titelblad (hierboven) zijn geheel bedekt met figuren in stijl met de illustraties die her en der de pagina's sieren, die doen denken aan de versieringen en tekeningen die op zeer oude Zuid-Amerikaanse gebouwen en beelden te vinden zijn.


Erna Sassen. Een indiaan zoals jij en ik. Leopold, 2018. ISBN 978 90 258 7395 0, 124 p.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten