Zoeken in deze blog

woensdag 8 juli 2020

Dolende Lode


Er was eens een kapitein die de duivel te hulp vroeg om zijn doel te bereiken. Voor straf moest hij eeuwig dolen met zijn schip. Zijn matrozen veranderden in dode zielen, maar bleven werken.
Heel soms zette hij een sloep uit naar een passerend schip. Als ze daar aan boord door kregen met wie ze te maken hadden, gingen ze er vandoor.

Dit oude zeemansverhaal (bekendste variant 'De Vliegende Hollander') heeft wellicht Marco Kunst voor de geest gehad toen hij begon aan Het verlangen van de prins.
Maar er zou ook een oud verhaal uit Java zijn, in de roman geciteerd door personage Arika Walyu, over een prinsje dat al veel te veel had en alles kreeg waar hij om vroeg en ook waar hij niet om vroeg, dat verlangde naar een schip: 'De prins en het schip van geluk'. Geen bron gevonden, dus allerhoogstwaarschijnlijk komt dit sage-achtige verhaal in een verhaal uit de koker van Marco Kunst.

Er klopt iets niet in dat verhaal. Dat schip zeilt op zeker moment de baai in en het was zo mooi dat

de prins werd overspoeld door een nog veel groter geluk dan anders. Geluk, maar ook verlangen: de prins wilde daarbij zijn! Daar! Aan boord van dat schip!

Maar het schip wordt aan flarden geschoten op bevel van zijn vader.
Waarom?
Dat vertelt Walya niet.
Vanaf dat moment wordt de prins verteerd door verlangen - en woede.

Het was alsof hij verjaagd was uit het paradijs. Hij voelde zich leeg, alsof iets heel belangrijks in zijn leven ontbrak. Maar hij begreep niet wat...
Zo bleef het verlangen van de prins groeien tot het hem helemaal beheerste. Het veranderde in iets monsterlijks.
[...]
Zo groeide de woede van de prins uit tot een duistere kracht die de wereld niet eerder gekend had, een vernietigende kracht die tot op heden rondzwerft over zee.

Aldus Arika Walyu in een brief aan Lode en ze schrijft erbij:

Zo eindigde het verhaal in het boek, Lode, maar jij en ik en iedereen aan boord weten dat dit alleen maar het begin van het verhaal was. Een oud verhaal dat nu hopelijk bijna ten einde loopt.

Een kort verhaal in een langer verhaal, waarbij het korte overloopt in het lange, zoiets. Die duistere kracht, de Woede noemen de schepelingen hem, heeft de trekjes van een djinn, een geest die zich in alles en nog wat kan veranderen, van minuscuul zaadje tot orkaan en zelfs (zoals in dit verhaal) in een dikke bruine wolk met omlaag hangende flarden als dikke tentakels van een kwal. Of in een witte walvis: in die episode (p. 102-108) duikt Moby Dick even (naamloos) op en neemt kapitein Troos even de gestalte van Achab aan.



Walyu? Kapitein Troos? Even samenvatten.
Het verhaal start met een proloog: een rubberbootje drijft op zee, met daarin een vader en moeder met hun peuter. Er komt een driemaster in zicht, maar tegelijk is er ook een enorme draaikolk. Om het leven van hun kind te redden, springen vader en moeder overboord.

Vervolgens maken we kennis met hoofdpersoon Lode. Die is ergens op zee opgepikt door een visser en naar een tehuis gebracht. Het regime daar is zeer streng en zijn enige troost is een kokkin van Indonesische herkomst, mevrouw Walyu, die verhalen vertelt en het karige menu aanvult. Als ze wordt gesnapt en ontslagen, besluit Lode te ontsnappen. Hij is dan tien jaar. In de haven ziet hij een driemaster. De bemanning geeft een circusvertoning en in het gewoel weet Lode aan boord te komen.
Even tussendoor: locatie en tijd blijven vaag, maar het wordt duidelijk dat het een havenstad betreft, en de tijd, tja, de kapitein heeft een laptop en er zijn (wordt één keer vermeld) zonnepanelen aan boord.
Het schip blijkt betoverd. Wie ervan tracht weg te gaan, in havens, wordt al na enkele passen verteerd door een onweerstaanbaar verlangen om terug te keren. Lode probeert het een keer uit en het klopt. Onder de bemanning leert hij vrienden kennen, maar het merendeel bestaat uit 'grijze matrozen', die met lege blik hun werk doen. Het schip is misschien wel driehonderd jaar oud, kapitein Troos dus ook!
Het schip was bestemd voor een prins, maar eenmaal gebouwd kon de kapitein het eiland van de prins niet meer vinden. Daardoor was het gedoemd tot rondzwerven en soms de woeste nukken ondergaan van 'de Woede'.
Maar daar hebben we Lode! Samen met vriendin Tulp en anderen, zoals de Woordenman en de manke Tyman, die niet kan lopen maar wel heel mooi trompet kan spelen, weten ze te vinden waar dat eiland is, in de beste traditie van het doorsnee-kinderverhaal waarin een groep kinderen een probleem oplost (Enid Blyton is er heel rijk mee geworden). Daarbij, eveneens in die beste traditie, geholpen door een of meer volwassenen, in dit geval vooral Woordenman, maar ook hypnotiseur Olek.
Ze weten kapitein Troos te overtuigen, het schip vaart naar dat eiland en daar gebeurt nog van alles en nog wat, lekker heftig, maar eind goed al goed en prins Adi (ja, dat was 'm, hij bestond echt en Lode kwam hem al tegen in zijn dromen) is na een flinke huilbui voorgoed verlost.



Dit alles wordt verteld door, ja, door wie?
Die vraag kwam des te meer bij me op doordat ik van corona-rust gebruik heb gemaakt om o.a. Alice in Wonderland en Alice through the Looking-glass weer eens te herlezen, in de meesterlijke editie van Martin Gardner, The annotated Alice (definite edition, 1999, Penguin, laatste druk 2001, het is nog steeds te koop).
In onze tijd van radio, podcast en andere klinkende stemmen is de zo zeer aanwezige verteller in deze verhalen eigenlijk verrassend modern. Je zou er zo een gesproken feuilleton van kunnen maken, ware het niet dat je dan de meesterlijke illustraties van John Tenniel zou missen.
Auteur Lewis Carroll had duidelijk geen hedendaagse schrijverscursus gevolgd, waarin hem verteld zou zijn over 'show, don't tell' en dat je de verteller op de achtergrond moet houden als je voor kinderen schrijft, dat je liefst medias-in-res moet beginnen, er veel dialoog en actie in moet stoppen en beschrijvingen van landschappen en andere decors zo beknopt mogelijk moet houden, en dat het niet verkeerd is als je tekst lijkt op een filmscript want natuurlijk hoop je als ambitieus modern auteur dat je werk eens wordt verfilmd. En vooral geen lange inleidingen. (Voor mooie dialogen heeft Carroll echt wel gezorgd!)
Zo'n proloog als in Het verlangen van de prins hoort helemaal bij dat moderne concept, werkt als een soort teaser, die tot verder lezen moet verlokken. De schrijver als rattenvanger van Hameln, als piper at the gates of Dawn, maar aan deze zijwegen ga ik nu even voorbij.

Maar intussen geldt volgens mij nog steeds wat György Konrád in 2009 zei: ‘The actual story of a novel is how a writer takes his subject into his possession: it is not the subject that is of interest so much as the gaze that is focused on it, and the tone in which it is told.’ (Congres 'Reading and Watching', 21 november, Amsterdam, zie verslag.)
Zo is 't maar net.

Het verlangen van de prins (ook de naam van het schip) wordt verteld door een anonieme verteller. Daarmee is niets mis, een verteller hoeft zich niet per se voor te stellen of anderszins handelend aanwezig te zijn.
Misschien moet ik hier even uitleggen dat verteller en auteur twee verschillende instanties zijn. De auteur is ooit geboren, leeft, en sterft, net als ieder mens. De verteller bestaat voor de duur van het verhaal. Soms neemt een verteller van vlees en bloed die rol over, als in een theaterstuk of radio-uitzending. Soms ook maakt de auteur de verteller een personage in het verhaal. Sommige recensenten hebben het dan over een 'ik-verhaal'. Daniel Defoe's Robinson Crusoe is een klassiek voorbeeld.

Goed, een anonieme verteller dus, maar soms laat die zich ineens zien, zoals op p.15:

De peuter knipperde met zijn grote ogen. Ze waren in de huiskamer van het tehuis: een kale zaal met stalen kasten en hoekige tafels en stoelen. Lode voelde zich eenzaam en verdrietig en begreep niet waar hij was.
Maar als je klein bent, dan vergeet je snel en wen je snel aan een nieuw leven. Lode vergat wat zijn echte naam geweest was. Hij vergat de taal van zijn ouders en het dorp in Afrika waar hij geboren was. Hij vergat de lange reis die hij met zijn ouders ondernomen had. Hij vergat zelfs hoe zijn ouders eruit hadden gezien.
Maar hij vergat niet alles.

Dit is de eerste keer dat ons wordt verteld dat Lode in Afrika is geboren. Hij kan dan wel van alles vergeten, maar de verteller brengt ons daarvan nadrukkelijk op de hoogte. Dat de zaal kaal was en de tafels en stoelen hoekig, lijkt mij ook meer een waarneming van de verteller dan van een peuter, hoe groot diens ogen ook mogen zijn. (Effectbejag!) Sowieso is 'de peuter' eigenlijk een wat afstandelijk woord.
Twee pagina's verder is het weer raak:

Zo dicht op elkaar zitten, onderworpen aan allerlei regels is ongezond. Zeker voor kinderen. Veel kinderen veranderden in Huize Landvast dan ook in gruwelijke pestkoppen. Andere waren de hele tijd bang. Lode ging vooral stil zijn eigen gangetje.

Het is niet Lode die denkt dat zo dicht op elkaar zitten ongezond is, zeker voor kinderen, maar de verteller. Een observatie van enige afstand. Eigenlijk geldt dat voor het hele verhaal: de toon is afstandelijk, soms zelfs droog. Dat is in contrast met de ons vertelde gebeurtenissen: die zijn talrijk en vaak heftig.
De oud-redacteur in mij protesteerde overigens ook tegen de plaatsing van leestekens in deze alinea en het gebruik van andere in plaats van anderen. Zij kinderen geen mensen? Hij protesteerde ook op andere plekken, maar ik heb geen zin in muggenziften.

En omdat ik geen zin heb in muggenziften, zal ik ook verder niet citeren. Ik houd het erop dat toon en stijl in dit verhaal niet geheel in balans zijn met de vertelde gebeurtenissen. Hoe ingenieus de intrige ook is, dit zal geen klassiek verhaal worden. Om Konrád te parafraseren: the gaze that is focused on it, and the tone in which it is told, ze schieten hier net wat tekort.
Eigenlijk denk ik dat Marco Kunst beter zijn Lode tot verteller had kunnen maken. Maar dan zouden grote en essentiële delen van het verhaal geschreven moeten worden, dan zou hij eigenlijk dus een nieuw verhaal moeten hebben schrijven...

Over die intrige dan. Die vind ik inderdaad ingenieus, een kunstig bouwsel op basis van een oude sage plus een zelfverzonnen sage. Of de wat vage verwijzing naar het lot van op zee dobberende vluchtelingen en de aanwezigheid van laptop en zonnepanelen op het schip zinvol zijn, valt te betwijfelen, er wordt ook niet echt iets mee gedaan. Als ik Marco's redacteur was geweest, had ik hem geadviseerd die elementen er maar uit te halen.
Sowieso zou ik hem geadviseerd hebben om te kiezen tussen een semi-autobiografisch verhaal, met Lode of het meisje Tulp of trompetspeler Tyman als verteller, óf een stijl die meer op een sage of sprookje zou lijken, à la Hans Christian Andersen.
Nu vertelt de anonieme verteller, die zich soms met commentaren in het verhaal mengt, op een wat afstandelijke manier maar met veel doorsnee ('schrijversvakschool'-kinderboekachtige) dialogen een soort sage in de stijl van een gezellig 'realistisch' verhaal à la Jacques Vriens of Mirjam Oldenhave (om twee niet de minste voorbeelden te noemen).
Dat wringt.
Het leidt me ertoe om Het verlangen van de prins ondanks alle waardering voor intrige en creativiteit een gemiste kans te noemen. Met overigens illustraties van Marieke Nelissen die talent tonen. Misschien hadden ze er een beeldverhaal van kunnen maken!



Marco Kunst. Het verlangen van de prins; met illustraties van Marieke Nelissen. Gottmer, 2020. 240 p, ISBN 978 90 257 7284 0.

NB. Het schilderij bovenaan is van Albert Pinkham Ryder.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten