Zoeken in deze blog

dinsdag 22 oktober 2019

Boek als beeldhouwwerk

In Onze taal 2019-10 een interview door Jan Erik Grezel met Ted van Lieshout. Aanleiding was de toekenning van de Boekensleutel aan deze 'kunstzinnige duizendpoot', voor Ze gaan er met je neus vandoor. Wat een toeval: enkele dagen daarvóór las ik een interview met Harmen van Straaten, waarvan ik dacht: daaraan besteed ik aandacht. Het zijn nogal tegenpolen, maar het ontdekken van de tegenstelling laat ik graag aan mijn lezers over.
Ted van Lieshout is een gedreven kunstenaar in woord en beeld, met duidelijke ideeën over taal, poëzie, beeldende kunst en boekvormgeving en een ware onbenoemde ambassadeur van het kinderboek.
'Geen enkel werk van Ted van Lieshout is "gewoon"', schrijft Grezel en gelijk heeft-ie. Dat vloeit (onder meer) voort uit een visie op het boek die hij in dit interview fraai onder woorden brengt:

In veel van mijn werk is het boek zelf ook echt een object. Bij "normale schrijvers" is het fysieke boek alleen de drager van data. Het verhaal staat voorop. Welke vorm de drager heeft - papier, een scherm, een schijfje - doet er niet zoveel toe. Een boek van mijn hand is méér dan alleen de drager. Het is geen plat ding, het wordt driedimensionaal en moet als het ware driedimensionaal worden gelezen. Het is niet zo dat de letters uit het papier oprijzen, maar dat probeer ik wel te suggereren. Ik beschouw het boek eigenlijk als een soort beeldhouwwerk.

Over zijn poëzie, even verderop:

Ze gaan er met je neus vandoor zie ik als een poëzieproject. Bij poëzie staat in mijn ogen niet per se de boodschap voorop, maar het spel met taal. Dit boek bevat ook veel gedichten. Die zijn wel heel anders dan mijn vroegere werk. Mijn eerste gedichten waren ingedikt: met weinig woorden veel zeggen. Tegenwoordig zijn mijn teksten meer 'parlando', op spreektoon. Ik schrijf een vrij korte tekst in dichtvorm waarbij de lezer niet hoeft te zoeken naar wat het precies betekent, maar meteen de sfeer proeft. Dat is bijvoorbeeld ook zo in Onder mijn matras de erwt (2017). Dat bestaat uit gedichten waarin een meisje van veertien parlando over dagelijkse dingen vertelt. Mij gaat het om het oproepen van haar stemming. Ze is recalcitrant, zoals veel pubers.

En als antwoord op de vraag waarom hij veel dialoog gebruikt:

Dat is mijn manier om ruis te vermijden. Er zijn schrijvers die er drie bladzijden over doen om iemand een sok aan te laten trekken. Daar kan ik helemaal niet tegen. Ik wil niet met mooischrijverij iets interessant maken wat van zichzelf niet interessant is. Door mijn vroegere werk als scenarioschrijver voor onder andere Sesamstraat en Het Klokhuis heb ik die voorkeur voor dialoog ontwikkeld. Een dialoog is direct.

Hij legt uit hoe hij kwam tot schrijven voor kinderen (en nu eens niet als antwoord op de geijkte interviewersvraag 'waarom-voor-kinderen'), vermeldt dat hij bij het schijven altijd 'praktisch' een ondergrens aanhoudt (bij Ze gaan er met je neus vandoor 'een jaar of tien'), maar nooit een bovengrens. Want:

Jeugdliteratuur kan heel goed door volwassenen gelezen worden. Je moet er als schrijver rekening mee houden dat een jonge lezer - of degene aan wie voorgelezen wordt - niet over zijn eigen leeftijd heen kan kijken. Een 34-jarige weet wat het is om 11 te zijn, maar andersom kan een 11-jarige niet weten wat het is om 34 te zijn. Bij jeugdliteratuur kunnen volwassenen en kinderen elkaar vinden, omdat ieder voor zich weet wat het is om kind te zijn óf te zijn geweest.

Natuurlijk komt de interviewer dan aanzetten met Mijn meneer, 'uw roman voor volwassenen', want 'die jongen van 11 lijkt wat volwassener'.

Hij is vroegwijs, maar hij kan niet over zijn leeftijd heen kijken. Ik was zelf op die leeftijd wel kinderachtiger. Dat zie ik in mijn dagboeken van vroeger. Het punt is alleen: als ik een kind helemaal levensecht zou portretteren, is dat weliswaar charmant en ontroerend, maar na na enige tijd verflauwt de aandacht van de lezer.

'Wat maakt dat de lezer van Mijn meneer wél doorleest?'

De toon. Die jongen moet waarachtig zijn. Waar 'm dat nou precies in zit, weet ik niet. De worsteling om de juiste toon te vinden is tegelijkertijd wat het vak zo leuk maakt. Als je die toon te pakken hebt, voel je: ik heb het! Maar soms ben je hem na twee zinnen al kwijt.

Zo staan er meer lezenswaardige, tot nadenken stemmende uitspraken in dit interview met een kunstenaar die grondig nadenkt over wat hij doet. Zijn 'diepste drijfveer':

Zelfexpressie. En ik wil iedereen - kinderen en volwassenen - laten kennismaken met kunst.

Jan Erik Grezel: 'U past als "totaalkunstenaar" in geen enkel hokje.' Het gevatte antwoord van Ted van Lieshout:

Jawel, in het hokje 'Ted van Lieshout'.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten