Zoeken in deze blog

zaterdag 20 april 2013

Jonge Vlieger

Het dorp waar ik opgroeide lag diep verborgen in een vallei, ingeklemd tussen twee hoge bergwanden.’ De mensen leven er van wat de akkers opbrengen. In de bossen zwerven volgens de overlevering monsters, en die worden op afstand gehouden door 496 enorme vliegers, die stevig verankerd zijn aan de balustrade die het dorp omringt en beheerd worden door twee vliegeraars, een oude en een jonge. Die worden door de dorpelingen met eerbied bejegend, maar achter hun rug soms bespot, want ‘ondanks de verhalen zagen we nooit een levend wezen groter dan een hert in het woud, en we waren niet bang dat dat ooit zou gebeuren.’ De oude vliegeraar, Ouwe Vlieger, is een vriendelijk en wijs persoon, de Nieuwe Vlieger is nors en teruggetrokken.
Hoofdpersoon Jani heeft behalve het meisje Maan geen enkele vriend of vriendin en wordt regelmatig bespot. Hij voelt zich ondanks twijfels aangetrokken tot Ouwe Vlieger en vooral tot het vliegeren. (Jani’s vader is overleden – een mooi motief, zonder dat het met veel woorden wordt verteld is duidelijk dat de vliegeraars een soort vervangende vaders zijn.) Het duurt niet lang of hij wordt aanvaard als leerling-vliegeraar. Hij leert daarbij ook lezen, want hij moet net als de vliegeraars het boek van Rani kennen, waarin alles staat over het op afstand houden van monsters.

Dan klinkt er (p. 18) een angstaanjagende schreeuw uit het woud: ‘Van ver weg, voorbij de velden en de donkere schaduwen van het woud, klonk een hoge, langgerekte, dierlijke schreeuw.’. Later meer. Een feniks, volgens Ouwe Vlieger. De dorpelingen worden ongerust.
Tegelijk maakt Jani als leerling-vliegeraar een ontwikkeling door die ertoe leidt dat hij zijn eigen vlieger moet maken, en wordt Ouwe Vlieger ziek. Jani’s relatie met de aanvankelijk stuurse en strenge Nieuwe Vlieger verandert: is er eerst angst en pijn (Nieuwe Vlieger straft hem met zweepslagen voor het teloorlaten gaan van een vlieger), later sluiten ze een diepgaande vriendschap. (Zie de mooie sleutelpassage over Nieuwe Vlieger en Jani op p. 121-123.)
De sterfscène die het overlijden van Ouwe Vlieger beschrijft (p. 156-159) hoort tot de beste sterfscènes in verhalen voor 10+.
Dan wordt de zoon van de houthakker in het bos aangevallen door een wezen met scherpe klauwen en rode ogen, en later klinken er zoveel kreten uit het bos dat duidelijk is dat er iets ernstigers aan de hand is dan feniksen die volgens Ouwe Vlieger geen kwaad doen.
Op een nacht volgt er een aanval door tientallen wolfachtige wezens, Oude Rode Ogen genoemd. Ze rukken op. De vliegers werken niet! Tot Jani beseft wat hij ook in dat boek heeft gelezen en snapt wat hij moet doen. Dat blijkt minder met geesten en meer met techniek te maken te hebben dan ze ooit dachten.



Verteller en hoofdpersoon van het verhaal is de jongen Jani. De eerste zin na een kleine introductie maakt duidelijk dat hij terugblikt: ‘Het begon op een heldere zomeravond die niets liet merken van wat op komst was.’ De introductie zelf toont dat ook: ‘We hadden beter moeten luisteren naar wat de vliegeraars ons vertelden.’ Wanneer hij het verhaal vertelt wordt niet duidelijk, behalve dat het na afloop van het avontuur is. De laatste zin luidt: ‘Terwijl achter hen een nieuw dorp herrees sloten ze elkaar in de armen, en voor het eerst wist ik zeker dat alles weer goed zou komen.’ Daar zit een taalfoutje in (hoe kan een nieuw dorp herrijzen? er kan een dorp herrijzen of een nieuw dorp verrijzen), maar dat werpt nauwelijks een smet op het soepel en beeldend vertelde verhaal. De vereiste suspension of disbelief (hoe kan zo’n jongen van een jaar of tien zo goed vertellen?) wordt makkelijk bereikt. Past ook wel bij het bijzondere karakter van deze hoofdpersoon: nieuwsgieriger maar ook angstiger dan de andere kinderen, levendige verbeelding, ietwat vroegwijs, afwijkend genoeg om zo nu en dan door de andere kinderen bespot te worden.
Deze aanpak maakt het anderzijds tot standaardverhaal: formeel mag Jani aan het woord zijn, de stijl is die van een volwassen, vaardige verteller.
Een citaatje als dit toont waar die andere verteller soms zichtbaar wordt:
"Mijn wangen werden rood. ‘Ze zei… dat u de liefste jongen was die ze ooit gekend had.’
Nieuwe Vlieger liet een ongelovige lach horen. Toen ik eindelijk naar hem durfde op te kijken zag ik hem wrang glimlachen. ‘Meri…’ zei hij zachtjes. ‘O, bij alle lieve geesten. Dat verdomde kind.’
‘Wes?’Ouwe Vlieger stond met moeite op en liep naar hem toe. ‘Alles goed?’
Let op, zou een tienjarige jongen zo vermelden dat hij een kleur kreeg? Dat Ouwe Vlieger ‘met moeite opstond’?
Maar nogmaals, de stijl is dusdanig dat je je als lezer makkelijk laat meenemen.
Onverwacht is dat Jani ons lezers één keer direct aanspreekt, op p. 215: ‘Ik hoop dat jullie me willen vergeven als ik kort ben over de dagen die volgden.

Er zitten allerlei motieven in dit verhaal verweven die het rijker maken. De relatie tussen Jani en de andere kinderen wordt knap uitgewerkt. Bittere tante Meri, die bij Jani en zijn moeder woont, blijkt vroeger de geliefde te zijn geweest van Nieuwe Vlieger. Het karakter van deze man wordt mooi uitgewerkt, de relatie tussen Jani en de beide vliegeraars eveneens. (Waarom het verhaal Jonge Vlieger heet mag inmiddels duidelijk zijn.)
Is buitenstaander zijn een thema, angst en bescherming zijn het ook. Goed wordt uitgewerkt hoe de dorpelingen, en vooral hun kinderen, sceptisch zijn geraakt over de rol van de vliegeraars en hun vliegers, en hoe die houding verandert als er echt dreiging is (zie bv. p. 20-21). In die zin is er ook een religieus aspect te bekennen, want de vliegeraars in hun toren (!), met de aanvankelijk verboden zolderkamer, hun idee over de werking van de vliegers en hun speciale positie in de dorpssamenleving, kan als metafoor dienen voor in ieder geval één religieuze functie: bescherming tegen boze machten. Terloops wordt ook duidelijk dat de dorpelingen geloven in geesten en ook dat is vaardig in het verhaal verwerkt, inclusief de twijfel die bij Jani de kop opsteekt (p. 221-222).
Dat uiteindelijk die vliegers een heel andere functie blijken te hebben als ooit gedacht, is een verrassende wending.
Kortom, een mooi, rijk verhaal.
Is er niets op aan te merken?
1. Een verhaal wordt pas echt meesterlijk als de stem van de verteller ertoe doet. Zie boven. Hier is incongruentie tussen hoofdpersoon en vertelstijl. Die is echter, zoals al gemeld, dusdanig dat de incongruentie niet hinderlijk is. De stijl mag dan die van een vaardige, ervaren verteller zijn, het perspectief is consequent dat van Jani.
2. Je zou het einde wat ongeloofwaardig kunnen noemen, na de diepgang die bereikt wordt met de wonderlijke vliegeraars en hun vliegers enerzijds en de dorpelingen anderzijds. Het lijkt een beetje op een geforceerd happy end. Hier wordt ineens een groter beroep gedaan op suspension of disbelief dan in het voorafgaande. Ik kon me allerlei andere eindes voorstellen waarin een groter beroep op karakters en al dan niet vermeende magie werd gedaan.
Niettemin hebben we met dit debuut onmiskenbaar te maken met een veelbelovend talent!

Het boek had m.i. overigens een betere omslagillustratie verdiend.

Ellen van Velzen. Jonge Vlieger. Lemniscaat, 2012. ISBN 978 90 477 0398 3.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten