Verteller en hoofdpersoon in Risk is Stiene. Ze ontmoet haar vrienden, waaronder
Risk, graag in 'het kasteel', een houten bouwsel in een kinderspeeltuin. Die
speeltuin moet verdwijnen omdat er gegraven wordt naar de resten van een echt
kasteel, dat er ooit zou hebben gestaan. Stiene ontdekt een document waaruit
blijkt dat het te betwijfelen is of dat kasteel daar heeft gestaan. Maar
jongens die wraak willen nemen op Risk steken het bouwsel in brand. De politie
rekent alle aanwezige jongens in - waaronder Risk.
Stiene is een heftig puberend meisje, nog geen echte borsten op p. 34, wel op p. 190. Haar leeftijd
meldt ze niet, ik zou die op 15 schatten. De intrige is tamelijk simpel, zie
boven.
Er zijn nevenintriges die eigenlijk belangrijker zijn. In
volgorde van belangrijkheid:
1. 'Welkom in mijn plastic huis',
roept Stiene de lezer toe. Het is daar wat droevig toeven, met een moeder die
vooral moe is. Kant-en-klaarmaaltijden, geen gesprekken. Met broer Pom, enkele
jaren jonger, kan ze wel opschieten, dat is een lichtpuntje thuis. (Mooie
passages op p. 84 en slotpagina 192.)
En ook een lichtpuntje in het verhaal.
2. Risk en Stiene hebben iets met elkaar dat je als lezer
gerust liefde of minstens een hele diepe vriendschap mag noemen, al spreken ze
dat zelf niet tegen elkaar uit. Het is een van de best uitgewerkte kanten van dit
verhaal. (Mooie passage bv. op p. 35.)
3. Risk heeft een geheim. Welk, dat blijkt einde verhaal:
hij handelt in drugs. 'Ik nam het geld mee naar
huis, we hebben het nodig.' En het bracht 'twintig keer zoveel op als een
baantje'. Maar het liep uit de hand en hij kreeg ruzie met klanten - die
jongens die uiteindelijk het bouwsel in brand staken. Dit is tamelijk zwak
uitgewerkt, er zit niet echt een slot aan.
4. De politiek. Er blijken belangen gemoeid met die
opgraverij. Stiene verdiept zich in de archieven en vindt uiteindelijk een uit
het dossier verwijderd document waaruit blijkt dat het kasteel daar niet
kwam. Zie p. 185-186. Het zou een
middeleeuws document uit 1181 moeten zijn, maar de stijl is wel erg modern (zie
bv. p. 156 boven) en de subintrige niet erg sterk.
Dat citaat van p. 156 boven:
‘Hebben kamp gemaakt, eindelijk!
Toch heerst er een stemming van verbijstering. Vanochtend gestopt, maar waar
zijn we? Niemand weet het precies. Grasland en heide zo ver het oog reikt.
Niemandsland, nergens water of geboomte. Alleen een lichte glooiing in het
land, een heuvel van misschien tien el.’ En dat zou in 1181 zo genoteerd
zijn…?
Dit is een ideale tekst om een proef te doen. Vervang
(verder ook mutatis mutandis) overal de 'ik' van de vertelster door 'zij'. Dan
zal opvallen dat de handeling tamelijk traag verloopt en dat hoofdpersoon
Stiene erg veel gedachtestromen in de mond worden gelegd.
Ofwel, dit is een gaaf voorbeeld van tienerouwehoer-reportagestijl,
alsof de verteller bijna nonstop doorratelt over alles wat haar
bezighoudt. Ze spreekt daarbij de lezer
soms rechtstreeks aan.
‘En weet je wat ik dacht?’
(p. 13)
‘”Wat vind je d’r van, ST?”
Dat is mijn naam, die mag je
onthouden. ST, zo noemt hij me. Op z’n Engels uitspreken, want het betekent
“Special Treatment”’ (p. 14)
'Welkom in mijn plastic huis'
(p. 23)
‘Mocht het je nog niet duidelijk
zijn: mijn moeder heeft het HEEL ZWAAR met mij. HEEL ZWAAR!’ (p. 24)
‘Ik heb een pyjama met
konijntjes erop. Ik dacht, ik zeg het maar meteen.’ (p. 34)
Voorbeeld van reportagestijl:
‘Ik sta dus in de supermarkt,
met een zak chips in mijn handen, bij de zuivel om precies te zijn. Ik zit net
te bedenken hoe het toch mogelijk is dat linksom gedraaide yoghurt anders
smaakt dan rechtsom gedraaide – als ik een harde beuk van achteren krijg.’
(p. 38)
Typische tienerstijl:
‘Daar zijn we waanzinnig goed
in, de stilte laten zijn wat-ie is.’ (p. 17)
‘Echt! Als alle borden uit de
kast kapot zouden vallen, serveerde ik het eten gewoon op de vloer. Je zou het
verschil niet merken.’ (p. 23)
‘In mijn zoektocht is ze niet
geïnteresseerd, dat staat met een groot knipperend bord boven haar hoofd
aangegeven.’ (p. 89)
‘Op een punt is dat stadsarchief
precies hetzelfde als onze school: de kluisjes klemmen als de ziekte.’
(p. 94)
‘Als een scheepswrak daal ik de
volgende ochtend de trap af, de keuken in, waar Pom peinzend in een bakje
yoghurt zit te staren.’ (p. 131)
Het typerende zit hem vooral in de overdrijving.
Zo’n stijl is alleen te appreciëren als de verteller echt
hilarisch grappig en/of ontroerend is, zoals Adrian Mole. Zoals met veel goede
verhalen is wát er gebeurt dan minder belangrijk dan de stem van de verteller.
Ook Risk moet het
vooral hebben van die verteller, die moet goedmaken dat sommige nevenintriges
niet goed zijn uitgewerkt. Het is in die zin goed te verklaren dat wat belangrijk voor Stiene
is, het best tot zijn recht komt: Risk; en thuis. Rake opmerkingen tonen hoe
het zit:
‘Met een beetje mazzel heeft ze
kant-en-klaarmaaltijden gekocht, en anders krijgt een van ons zo dadelijk het
welbekende HMP-teken: “Haal Maar Patat”’.
De auteur is er redelijk in geslaagd een onderhoudende
verteller aan het woord te laten, in een stijl die geheel bij haar past. En die
verteller maakt zelfs nog een ontwikkeling door die ze, en dat is mooi gedaan,
zelf niet in de gaten heeft en dus ook nauwelijks onder woorden brengt, maar
die de lezer wel ziet, ook de jonge lezer (neem ik aan). Op de laatste pagina
komt het slotakkoord. Stiene is dan even bij Risk op het politiebureau geweest
en gaat boos naar wat over is van hun ‘kasteel’. Broer Pom wacht haar daar op
en nodigt haar uit naar huis te komen.
‘”Waarom?”
“Mam heeft het ook gelezen. Ze
is zo trots dat ze boodschappen heeft gedaan.”
Ik zet grote ogen op.
“En ze heeft eieren gebakken,”
zegt hij, en bij die laatste zin juicht er iets mee. Het is mijn maag.’
(p. 192)
Even verder:
‘Nee, Risk is geen lul. Maar
misschien moet hij ook niet mijn dak worden. En ook niet mijn muren. Drie straten
hiervandaan zijn mijn muren echt van steen. Dar hangt de geur van gebakken
eieren. Ik moet eens nieuwe posters kopen. Met mooie oude kastelen erop, of
zwarte paarden.
Ik knik. “Naar huis”, zeg ik
zachtjes. Pom is al bijna uit het zicht verdwenen. Ik ren als een debiel achter
hem aan en roep zo hard als ik kan, zo hard dat ze het zelfs tot negen eeuwen
terug wel moeten horen: “Naar huis! Naar huis! Naar huis!”’ (p. 192)
Dit prachtige slotakkoord illustreert wat de goede lezer al
zou kunnen beseffen. Waar de hoofdpersoon een heel verhaal lang onder gebukt
gaat is gebrek aan geborgenheid.
Nog geen meesterwerk, dit verhaal, daarvoor is de intrige
net niet sterk genoeg. Maar wel veelbelovend.
Jelmer Soes. Risk. Gottmer, 2012. ISBN 978 90 257 5279 8.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten