Het lag even onderaan een stapel: de brief van 'een coalitie van hoogleraren Nederlands en onderwijsdeskundigen' in NRC Next 4-11 (en ook online te vinden), waarin ze 'de overheid' aansporen om te 'breken met een aantal hardnekkige gewoontes'.
De coalitie bestond uit Jacqueline Bel, Geert Buelens, Peter-Arno Coppen, Yra van Dijk, Marc van Oostendorp, Els Stronks (hoogleraren Nederlands), Karin Echten (docent Nederlands), Sezgin Cihangir (Nederlands Mathematisch Instituut) en Anna Bosman (hoogleraar pedagogiek primair onderwijs).
Kan me voorstellen dat het gezelschap zich 'coalitie' noemde als reactie op die andere coalitie, de Leescoalitie, waaraan het refereert. Dat kwam immers in oktober met een manifest dat 'de oplossing zoekt in het verhogen van het zogeheten "leesplezier"'.
'Het is echter de vraag of de oplossing specifiek gezocht moet worden in het bevorderen van plezier; dat laat zich immers slecht afdwingen door het onderwijs. En het is vooral het onderwijs dat gelijk zou moeten trekken wat in de omgeving van de kinderen zo kan wisselen – de aandacht voor het geschreven woord. Welke ingesleten gewoontes moet de overheid loslaten om verbetering te bereiken?'
Nou, daar komen ze, de gewoontes:
1
dat we de laatste jaren – ook in het manifest – leren lezen te veel afhankelijk maken van het gezin en de familie.
Leesvaardigheid mag niet bepaald worden door de kennis en het geld van je ouders. Alle leerlingen hebben recht op onderwijs dat ervoor zorgt dat zij bij het verlaten van de school voldoende leesvaardig zijn.
Waarvan akte. Op dit moment kan minstens tien procent van de schoolverlaters niet voldoende lezen. Zie ook de documentaire Klassen.
2
dat we op het terrein van technisch lezen (klank-lettercombinaties aanleren en die automatiseren) geen absolute en/of ambitieuze norm hanteren.
3
dat begrijpend lezen als zelfstandig vak wordt gedoceerd, al in het primair onderwijs. In het voortgezet onderwijs is het vooral een zaak van het schoolvak Nederlands, waar veel aandacht uitgaat naar een beperkt aantal leesstrategieën.
Om teksten te kunnen begrijpen, is kennis van die strategieën handig maar intussen sneeuwt onder waar leesonderwijs over gaat: nieuwe kennis tot je leren nemen via lezen en leren nadenken, praten en schrijven over wat je leest.
Bij alle schoolvakken, niet alleen bij Nederlands.
4
dat we begrijpend lezen te weinig bouwen op de kracht van fictie; voor het lezen van romans en verhalen is in het Nederlandse onderwijs steeds minder tijd.
Het PISA-onderzoek laat zien dat in (Europese) landen waar tieners veel fictie lezen de leesvaardigheid significant beter is. Ook leesplezier neemt dan overigens toe.
5
dat het vak Nederlands op de middelbare scholen niet meer over de Nederlandse taal en cultuur gaat. Sinds de laatste grote hervorming van het schoolvak, in de jaren ’90, is het accent meer op alledaagse taalvaardigheid dan op taal en cultuur gelegd. Alledaagse taalvaardigheid brengt je echter heel beperkt in contact met de collectieve, culturele en historische kennis waarop onze samenleving is gebouwd. Dit maakt het lezen van teksten die deze kennis vooronderstellen frustrerend, omdat ze moeilijk te begrijpen zijn.
Nou, daarmee kunnen onze beleidsmakers het doen. Deze aanbevelingen schoffelen de oproep van de Leescoalitie niet onderuit, maar vullen hem aan. Leuke boeken voorlezen is niet genoeg. Mag ik nog aanvullen dat die 'teksten die deze kennis vooronderstellen' liefst op school aanwezig zouden moeten zijn, in een goede biblio- dan wel mediatheek.
'Met gewoonten breken is lastig, maar niet onmogelijk', schrijft de geleerde coalitie nog. Zo is het. Nu de politieke wil nog.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten