Zoeken in deze blog

zondag 17 november 2024

Verblekende goden

Hoe schrijf je over goden?
Als het over die ene gaat, doorgaans plechtig, of een beetje lief, zoals in de reeks Woord voor woord, de bijbelverhalen van Karel Eykman (1976, een jubileumeditie kwam in 2016 uit).
Als het over de vele goden uit verre warme landen gaat, Brahma, Visjnoe of Shiva, of die Wodan en de zijnen met hun trollen in het hoge noorden, of Pachamama en de haren uit de Andes: doorgaans plechtig, ook al, en anders informatief, als in een lezing of in de bijschriften in oudheidkundige musea.
Als het over de oude Griekse goden gaat, is het vaak informatief, en soms als in een roman, waar die goden met hun talent voor drama ook wel aanleiding toe gaven, maar tot nu toe nooit luimig.
 
En luimig, dat mooie woord zou ik willen gebruiken voor de stijl waarin Daan Remmerts de Vries in een groot, kloek boek acht verhalen opdist uit de wereld van die oude Griekse goden en halfgoden: 'Io en Zeus', 'Tantalos', 'Europa', 'Atalanta', 'Orpheus en Eurydice', 'Midas', Philemon en Baucis' en 'Sisyphos'. Met bijna overal een belangrijke rol voor Zeus, die oude brombeer van een schuinsmarcheerder, zonder vrees behalve voor zijn echtgenote Hera.
 
 
De enige voor wie Zeus (als het hem uitkomt) knielt is zijn vrouw Hera.
 
Er zijn bovendien nog een 'Inleiding' en een 'Slot', en die doen niet onder voor de andere verhalen.
Ik citeer de eerste twee alinea's van de inleiding:

Ze waren plotseling verschenen: de mensen.
Eerst klommen ze nog rond in bomen, en waren ze dichtbehaard. Maar even later liepen ze in groepjes door het hoge gras, en schenen ze kaler te zijn geworden. Algauw hulden ze zich in huiden van dieren - en zo begonnen ze een beetje te lijken op de goden.

En hier volgen de laatste twee alinea's uit het slot:

De mensen lijken de wereld te hebben overgenomen.
Maar helemáál vergeten zijn de goden toch niet. Want nog steeds lopen er mensen rond die afstammen van Zeus, van Apollo of van Poseidon. Ergens in ons bloed stromen nog de goddelijke herinneringen aan uitgelaten feesten, aan muziekwedstrijden, aan orakels en de onderwereld. Die verhalen zijn er nog - die kunnen we lezen. Zoals in dit boek.

Fraai begin en einde. Komt ook in beeld terug, in de volpagina-afbeeldingen van de Olympus.

Maar eerst waren er dus goden en die maakten zich ongerust over de mensen.

Zeus riep zijn familieleden bij elkaar en stelde een vraag: 'Wáár komen die lui vandaan?'
Zijn dochter Pallas Athene boog haar hoofd. 'Eh...' stamelde ze. 'Het zou kunnen dat ik daar iets mee te maken heb gehad...'
'Hoezo?' vroeg Zeus.
'Ach,' zei Pallas Athena. 'Jullie kennen Prometheus toch?'
Zeus knikte. 'Jawel. De zoon van de titaan Iapetos. Wat is daarmee?'
'Nou ja,' zei Pallas Athena. 'Die had een soort poppen gekneed uit leem. Zomaar, geloof ik, voor de lol. De eerste van die poppen leken nog erg op apen. Maar daarna had hij er een paar gemaakt die op ons leken... En... En... ik vond dat grappig. Ik heb ze levend gemaakt...'
Zeus vloekte. 'Het was dus een spelletje!' zei hij knarsetandend.
Pallas Athena boog opnieuw haar hoofd.
'Fraai werk , hoor!' foeterde Zeus. 'Heel leuk! En daar heb je ze dan, die mensen! Wat moeten we hier nu mee...?'

Er werd nog een poging ondernomen om het vuur voor de goden te houden. Maar die mislukte, ook door toedoen van Prometheus. Zeus stuurde toen maar ene Pandora naar de mensen, een vrouw met een doos. 

De doos werd geopend; en daarin zaten plagen. Ziekten sprongen naar buiten! Hongersnood en overstromingen verspreidden zich over de wereld! En liefdesverdriet en belastingen vonden hun weg in de menselijke geest...

Maar dat maakte niets uit, het aantal mensen bleef toenemen.

Want de mensen waren er nu, voorgoed; volhardend en hardnekkig, zwermend als mieren. Ze waren niet meer weg te denken.
 
 
Thanatos, de dood.

Zeg dat wel. Een plaag op zich. Evengoed volgen hierna die acht verhalen. Het enige verhaal waarin mensen een positieve rol spelen, is 'Philemon en Baucis'. Als Zeus besluit met zijn zoon Hermes te zien hoe mensen hen ontvangen als ze vermomd gaan als bedelaars, zijn zij de enigen die hen binnenlaten en te eten en te drinken geven. Zij mogen blijven, de rest van het dorp verdrinkt in een nieuw meer. Ook het lot van de door Zeus ontvoerde Europa is niet slecht, maar daar is wel een beetje hulp van Aphrodite voor nodig.

Iemand als de verwaande vorst Sisyphos echter denkt de goden te kunnen bedriegen en ook nog eens aan de dood te ontsnappen. Als Thanatos, de dood, hem komt halen blijft op Sisyphos' bevel zijn lijk liggen zonder obool onder de tong. Zo komt hij de Styx niet over en ontbreekt hij bovendien in het grote boek van Hades, die daarvan geheel in de war raakt.
 
 
Hades bladert verward in zijn grote boek.
 
Uiteraard ontsnapt hij toch niet aan zijn lot en de goden straffen hem nog wat strenger: voor eeuwig een rotsblok naar boven duwen, dat op de top weer omlaag rolt met hem eraan vast.
Ook Tantalos is zo'n arrogant koningstype. Ooit uitgenodigd op de Olympus, waar hij geen woord mocht uitbrengen, dacht hij de goden te kunnen overtroeven door ze in zijn paleis uit te nodigen en hij zette ze daar onder meer gebraden vlees voor van zijn eigen zoon. Dat hadden ze door, ze werden boos en hij nam de benen.

Maar waar hij gewoon de volgende zaal had verwacht aan te treffen, was nu een gat. De vloer onder de voeten van de koning had zich geopend. Gillend viel hij in een zwarte diepte omlaag...
 
Met een bons kwam hij terecht op een bodem van stenen.
Het was er schemerig donker. Tantalos voelde aan zijn armen en zijn nek; nee, hij had niets gebroken. 

Een lange, duistere figuur kwam bij hem staan. 'Wel, wel, wel! Wie hebben we daar? Dat is Tantalos! Hallo, vent!'
'Wie... Wie ben jij?'
'Hades,' zei de man. 'En jij bent net gestorven. Je bent nu in mijn rijk. De onderwereld...'
Toen Tantalos' ogen gewend waren aan het vale licht, zag hij ook een driekoppige hond, vlak in zijn buurt. Het beest begon driestemmig te grommen.

Tantalos krijgt ook een strenge straf. Hij staat voor eeuwig in een vijvertje dat terugwijkt als hij wil drinken, en boven zijn hoofd hangen appels die omhoog gaan als hij wil eten.
Niet ver van Sisyphos. 

Soms, als Tantalos zag hoe Sisyphos weer eens donderend naar beneden gleed, achter zijn steen, riep hij grinnikend: 'Wil het lukken met die rots, jongen?!'
En dan riep Sisyphus treiterig terug: 'Heb je dorst, makker? Misschien kun je hier ergens wat bestellen! Gaan we samen wat drinken!'
Zo hielden ze elkaar gezelschap, en toevallig was dat niet: want echte booswichten houden op den duur niemand anders over dan elkaar.

Dit is de enige plek waar de verteller op een soort moraal van het verhaal betrapt kan worden.

Ik heb met opzet ruim geciteerd, om iets van de stijl te tonen. Is het die van de 'sterkeverhalenverteller aan een cafétafel' die Remmerts' versie van de Odyssee kenmerkt? Bijna, misschien iets rustiger. Luimig, gezellig, onderhoudend. Zeer onderhoudend, en vermoedelijk zouden de oude Grieken raar opgekeken hebben van deze vertelwijze. Vermoedelijk, we weten het niet. 
De sombere Zeus ('Het is allemaal voorbij...') zou wellicht wat vrolijker kunnen worden van zo'n reeks verhalen waarin hij toch een prominente rol speelt. Met dank ook aan illustrator Douwe Dijkstra.
Toch nog niet vergeten!
 

Remmerts de Vries, Daan, & Douwe Dijkstra. Over goden en mensen, de mooiste Griekse mythen herverteld. Lannoo, 2024. ISBN 978 94 014 9770 124 p. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten