Eind november verscheen Een land van waan en wijs, geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur.
Een gebeurtenis van belang voor wie hart heeft voor kinderboeken. De laatste geschiedenis van deze tak van literatuur verscheen in 1989: De hele Bibelebontse berg: de geschiedenis van het kinderboek in Nederland en Vlaanderen van de Middeleeuwen tot heden. Al kreeg jeugdliteratuur nog wel zijdelings aandacht in recentere geschiedenissen van de hele literatuur, zoals Nederlandse literatuur (1993) en Altijd weer vogels die nesten beginnen (2006), en was er bovendien Wat heten goede kinderboeken? van Anne de Vries (1989, zie ook DBNL), een geschiedenis van het beoordelen van jeugdliteratuur, en de losbladige Encyclopedie van de jeugdliteratuur.
Een land van waan en wijs is dus de eerste poging tot integrale geschiedschrijving in een boek na 25 jaar,
Het begeleidend persbericht bevat dezelfde tekst als de website van de uitgeverij, Atlas-Contact:
'Lange tijd waren jeugdboeken vooral een middel in de opvoeding: schoolboeken, heiligenverhalen en kinderbijbels zetten de toon, met soms een vrolijk verhaaltje tussendoor, of een centsprent. Hoe anders is dat nu: de jeugdliteratuur van vandaag biedt een even boeiend als rijk palet aan verhalen in tekst en beeld. Van uitnodigende prentenboeken tot spannende fantasieverhalen, van gedichten tot meisjesboeken en historische romans.'
Merkwaardig, alsof een 'boeiend en rijk palet aan verhalen in tekst en beeld' geen middel in de opvoeding zou kunnen zijn. Juist wel, zou ik zeggen. Kunstzinnige educatie, heet dat. Het tekent een beetje de weerzin die er is bij veel auteurs en onderzoekers om met opvoeden geassocieerd te worden, alsof dat een afkeurenswaardige bezigheid is. Dit geschreven hebbende, geldt ook voor mij dat ik vind dat jeugdliteratuur meer is dan een opvoedmiddel, jeugdliteratuur is als alle literatuur ook (al dan niet geslaagde) kunst. Bovendien is een flaptekst niet te beschouwen als een credo van de redactie van het boek.
Een land van waan en wijs (de titel is ontleend aan Paul Biegel) is geschreven onder redactie van Rita Ghesquière, Vanessa Joosen en Helma van Lierop-Debrauwer. Een Vlaams-Nederlands trio, wat het merkwaardig maakt dat de ondertitel Geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur luidt.
Het trio opereerde met een redactieraad bestaande uit Harry Bekkering, Toin Duijx, Majo de Saedeleer en Jant van der Weg, en met 'referenten voor individuele hoofdstukken'. (Bedoeld wordt: afzonderlijke hoofdstukken.) Te weten: Harry Bekkering, Chris Coppens, Marc Depaepe, Eva Devos, Annemie Leysen, Harlinda Lox, Willem van der Meiden, Mirjam Noorduijn, Kees Ribbens, Rian van de Sande, Ronald Soetaert, Els van Steenberghe en Anne de Vries.
De inhoud is verdeeld naar genre, met een inleiding: 'Geschiedenis van de jeugdliteratuur in vogelvlucht', geschreven door de drie redacteurs.
Daarop volgen hoofdstukken over 'filosofische en religieuze kinderliteratuur', 'sprookjes, mythen en andere volksverhalen', 'fantasieverhalen', 'jeugdtijdschriften', 'informatieve jeugdliteratuur', 'kinderpoëzie', 'meisjes- en jongensboeken', 'gezinsboeken en schoolverhalen', 'prentenboeken en geïllustreerde jeugdboeken', 'adolescentenliteratuur', 'jeugdtheater en jeugdliteratuur', 'beeldverhalen in Nederland en Vlaanderen', 'verfilmde jeugdliteratuur', 'radio, televisie en jeugdliteratuur' en 'games, apps en jeugdliteratuur'.
Plus verantwoording, bibliografie, informatie over de auteurs, en twee registers (op naam en op titel).
Daarbij viel me direct op dat er een prettig anarchistisch gebruik is gemaakt van de termen kinderliteratuur, jeugdliteratuur en jeugdboeken. Ik neem aan dat de drie termen verwijzen naar dezelfde verzameling gepubliceerde teksten voor kinderen. Op p. 45 duiken bovendien naast elkaar de deelbegrippen jongerenliteratuur en adolescentenliteratuur op, nadat er op p. 44 toch onderscheid wordt gemaakt tussen kinder- en jeugdboeken en datzelfde jeugdboek op p. 46 dan weer opgevat moet worden als een boek dat niet voor volwassenen is, en dus synoniem voor kinderboek. Uit de context wordt doorgaans duidelijk wat men bedoelt.
In de 'Verantwoording' wordt uitgebreid ingegaan op de bepaling van de beschreven verzameling, waarbij de term jeugdliteratuur wordt gebruikt, en nog wordt uitgelegd dat de term literatuur 'niet-normatief' wordt bedoeld.
'Hierdoor is er aandacht voor zowel fictie als non-fictie en voor teksten behorend tot de canon van volwassen deskundigen, alsook voor teksten die vooral populair zijn bij jonge lezers.' (p. 496)
Ook verklaren de redacteurs de 'focus op genres': die 'maakt een meer gediversifieerd perspectief mogelijk, dat een louter chronologisch perspectief aanvult. Het jeugdliterair systeem evolueert immers niet als een homogeen geheel. De uitgestippelde aanpak maakt het mogelijk te onderzoeken en te verklaren in welke periode(n) elk genre een centrale dan wel marginale (perifere) plaats innam.' (p. 498)
Ik begon nieuwsgierig aan het eerste hoofdstuk, 'Geschiedenis van de jeugdliteratuur in vogelvlucht', Dat stelde me niet teleur, al was het maar omdat de auteurs meteen duidelijk maken dat er vóór de overbekende pruimen van Jantje (Hiëronymus van Alphen) óók voor kinderen werd geschreven. De jeugdliteratuur is dus ouder dan die pruimen. Sterker, als we bakerrijmen en wiegeliedjes tot de jeugdliteratuur rekenen (en dat doe ik) is de jeugdliteratuur oeroud. De auteurs lijken de literatuur echter te willen beperken tot geschreven (c.q. gedrukte) teksten, hoewel ook weer niet zo streng (zie de hoofdstukken). Maar toch, het punt is gemaakt.
'Bovendien zijn er, verrassend vroeg in de geschiedenis, auteurs en filosofen te vinden die óver kinderen en literatuur publiceren.' (p. 12)
Waaronder Plato en Aristoteles, en bij hen begint dus deze geschiedenis in vogelvlucht. Hulde.
Vóór de auteurs aandacht aan Plato besteden, openen ze hun hoofdstuk met een soort klaroenstoot, die ongetwijfeld de flaptekstmaker heeft geïnspireerd.
'Boeken geven inzicht in wie je bent en hoe de wereld om je heen eruitziet. Kinderboeken leren met nieuwe ogen kijken en "de voor-het-eerst-heid" van de dingen zien. Althans, dat is wat ze doen als de schrijvers ervan voeling houden met het kind dat ze eens waren. Natuurlijk zijn er ook de schoolmeesters, de "weters" met "zo min mogelijk persoonlijkheid", zoals Guus Kuijer ze noemt in Het geminachte kind (1980, 130), maar zij zetten niet langer de toon.
Veel jeugdschrijvers zoeken in hun boeken vooral de verwondering op en treden buiten de bekende paadjes. Ze trekken zich niets aan van wat hoort en moet en zijn wars van het idee dat alle kinderen dezelfde smaak hebben. Jeugdliteratuur is een land vol verhalen, een huis met mooie boeken.'
Zo, die zit.
En dan ik net zo goed even verder citeren:
'Het aanbod varieert van kleurrijke prentenboeken tot vuistdikke adolescentenromans. Er zijn verhalen die al eeuwen meegaan, zoals sprookjes, en titels die slechts enkele maanden op de planken staan. Zelfs het e-boek dat je alleen op een tablet of e-reader kan lezen, vindt zijn weg naar kinderhanden. Met een knipoog naar De kleine kapitein van Paul Biegel noemen we de Nederlandse jeugdliteratuur "een land van waan en wijs". Waan omdat fantasieverhalen telkens weer de verbeelding van de jonge lezers prikkelen en hen meevoeren naar verre en vreemde werelden. Wijs omdat auteurs in hun verhalen levenslessen verwerken, in de hoop dat kinderen tot goede en verstandige mensen uitgroeien. Waan omdat sommige kinderboekenmakers op zoek naar sensatie en succes opgaan in de waan van de dag. Wijs omdat tal van andere verhalen jonge lezers een herkenbare wereld bieden, terwijl ze tegelijkertijd subtiel de horizon verbreden en aan het denken zetten.
Deze geschiedenis wil de rijkdom van de jeugdliteratuur laten zien. Voorop staan grensverleggende boeken die zonder meer kunnen meedingen naar de grote L van Literatuur, en die nationaal en internationaal erkenning vinden. Maar er is ook plaats voor boeken die de toets van de volwassenenkritiek niet kunnen doorstaan en alleen van jonge lezers applaus krijgen.'
Het valt zeer te prijzen dat de auteurs (de redactie van het boek) zo tonen wat ze willen. En ik moest denken aan die andere klaroenstoot, de naam van het door Annie Moerkercken van der Meulen opgerichte bulletin En nu over jeugdliteratuur, de voorloper van Leesgoed.
Annie Moerkercken van der Meulen was de oprichtster van het Bureau Boek en Jeugd, in 1952. Het bestaat niet meer, maar de grote kinderboekencollectie wordt met zorg door de Koninklijke Bibliotheek beheerd.
Er valt natuurlijk best wat te muggeziften over die tekst. Zo wordt de literatuur hier even verengd tot verhalen, met uitsluiting van prenten, poëzie en theater; de schoolmeesters die niet langer de toon zetten, keren min of meer terug als schrijvers die hopen ertoe bij te dragen dat kinderen tot goede en verstandige mensen opgroeien; en waar komt ineens die grote L vandaan?
En lezen we nu een geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur, met inbegrip van de Friese jeugdliteratuur, of die van de Nederlandstalige jeugdliteratuur. Beide, maar toch vooral de Nederlandstalige jeugdliteratuur. Gelukkig.
Dat neemt niet weg dat de auteurs hun huiswerk goed hebben gedaan (voorzover ik dat kan beoordelen) en een geschiedenis-in-vogelvlucht bieden die er mag zijn. (De prenten, de poëzie en het theater komen echt wel terug.)
Sowieso past vooral bewondering voor het waagstuk dat het schrijven van zo'n geschiedenis is. Wat ik nog aan te merken zou hebben, zijn niet meer dan kanttekeningen bij een prachtig werkstuk.
In dit hoofdstuk worden grote lijnen getekend. Na Plato en Aristoteles is er o.a. nog aandacht voor Horatius, Erasmus, Michel de Montaigne, Comenius, John Locke, Jean-Jacques Rousseau, William Blake... om te eindigen in de 21e eeuw, als een soort literatuur die 'balanceert tussen drie functies' (p. 53), die van opvoeding, ontspanning en esthetiek.
Zoals ik al schreef, er was van alles gaande vóór die pruimen die Jantje eens zag hangen, en het is nog steeds gaande. Er is meer continuïteit in het denken over jeugdliteratuur dan ik aannam.
Ik zet mij nu tot het lezen van de andere hoofdstukken, tussen ander leesgoed door. Deze recensie wordt dus waarschijnlijk vervolgd, maar dat kan even duren.
Ghesqière, Rita, Vanessa Joosen, Helma van Lierop-Debrauwer (redactie). Een land van waan en wijs, geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur. Atlas/Contact, 2014. ISBN 978 90 450 2766 1, 575 p.
NB. Zie voor een oordeel over het aandeel jeugdliteratuur in Altijd weer vogels die nesten beginnen Helma van Lierop in Literatuur zonder leeftijd 2006 (DBNL)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten