Dat zou je hopen, want waarom wordt leesbevordering anders toegepast en deels gesubsidieerd. Het rendement van leesbevordering is echter lastig te meten, omdat de controlegroep ontbreekt. Men kan moeilijk besluiten een lange periode een flink deel van het land grondig en zorgvuldig van alle leesbevorderingsactiviteiten te onthouden. Ook over de grens kijken is lastig. In gebieden waar zulke activiteiten ontbreken, ontbreekt meestal nog veel meer...
De vraag 'Kan leesbevordering de ontlezing stoppen?' is dan ook een heikele vraag. Hij staat boven een artikel door Helge Bonset in Levende Talen Tijdschrift 2016-2 (juni), 'een beschouwing naar aanleiding van empirisch onderzoek'. Helge Bonset draait als expert al decennia lang mee in het (onderzoek naar) onderwijs in taal en literatuur, vanaf zijn boek Nooit met je rug naar de klas! uit 1969 (zie de onvolprezen DBNL) tot op heden, en dat is reden om zo'n artikel met aandacht te lezen.
Het gaat om onderzoek naar samenhang tussen leesbevorderingsactiviteiten en aantallen gelezen boeken (leesfrequentie). De zonnigste uitkomst voor leesbevorderaars komt uit een onderzoek uit 2012 naar samenhang tussen CITO-scores en leesfrequentie (Kortlever & Lemmens). Die is er: hoge CITO-score voor taal en hoge leesfrequentie gaan hand in hand.
Daarentegen blijken leesbevorderingsactiviteiten door onderwijsgevenden volgens divers onderzoek toe te nemen, terwijl de leesfrequentie en leesattitude (vind je lezen leuk of niet) afnemen, zowel in tijd als in leeftijd: hoe ouder, hoe minder, en in Nederland zelfs sterker dan elders (Bonset verwijst naar het PIRLS-onderzoek)
Tja. Is leesbevordering dan zinloos?
Nee, zegt Bonset, want 'al was er geen enkel lichtpuntje, dan nog zou het antwoord op deze vraag nee luiden. Het is immers de taak van het onderwijs om leerlingen in contact te brengen met boeken, met fictie en met literatuur. Daarvoor zijn talloze redenen in de sfeer van Bildung die in het kader van dit artikel niet aan de orde zijn geweest.'
Maar daaraan vooraf gaan enkele prikkelende kanttekeningen. Het is de moeite waard om die in hun geheel te lezen (hij schrijft al beknopt genoeg), dus raad ik aan die tekst op de kop te tikken (zie hier).
En natuurlijk en gelukkig gaan docenten onverdroten door met hun werk, ook na het Manifest Nederlands op School, dat zoveel stof deed opwaaien onder docenten Nederlands, omdat het allemaal anders moest.
Het academische Levende Talen Tijdschrift heeft een iets meer op de praktijk toegespitst zusje, Levende Talen Magazine (zie ook hier). In nummer 2016-5 vind ik een weergave van de commotie door Jan Erik Grezel, en een artikel door Maurice Dumont over de befaamde leeslijst en de selectie van titels voor en door leerlingen.
Het juiste boek op het juiste tijdstip, aangeboden door de juiste docent, daar blijkt het wel op neer te komen. Geen nieuws, wel iets dat nooit genoeg herhaald kan worden.
De juiste docent ben je uiteraard als je voldoende gerespecteerd wordt door je leerlingen en in staat bent hen dat juiste boek op het juiste tijdstip aan te bieden, Wat Maurice Dumont daarover te melden heeft, vind ik inspirerend.
Het gekrakeel over het onderwijs aan leerlingen van het secundair onderwijs in Nederlandse taal en literatuur zal nog wel even voortduren. In maart was er een congres ('Bewust geletterd') en dat leverde volgens Grezel 'een bonte verzameling ideeën' op 'om het vak meer inhoud te geven en leerlingen te laten nadenken'. Meningsverschillen genoeg: de een wil grammatica-onderwijs verbeteren (meer inzicht, minder regeltjes), de ander afschaffen. De een wil schrijfonderwijs versterken, de ander het literatuuronderwijs. De een wil de leeslijst handhaven, de ander laat dat liever vrij of volgt Theo Witte's Lezen voor de lijst. De vmbo-docenten doen vooralsnog sowieso niet mee. Helge Bonset (zie boven) leverde in Levende Talen Magazine 2016-3 een vlijmscherpe reactie. Enzovoort. Je hoeft je als docent Nederlands 's avonds na het nakijken niet te vervelen.
Het zal wel mijn stokpaardje zijn dat ik vind dat er te weinig wordt gepleit voor de terugkeer van het vak retorica. Daaronder valt het gewenste zinvolle grammatica-onderwijs als ook aandacht voor stijlen en functioneel taalgebruik, het is lezen, schrijven en spreken en zowel theorie als praktijk samen in een vak.
Kan beginnen op de lerarenopleidingen en enkele jaren later in het onderwijs.
En het hoeft echt geen vak voor de laatste klassen te zijn, je kan er in klas 1 al mee beginnen. Is meteen maatschappelijke vorming, want je leert leerlingen de praatjes van onze bestuurders, politici en verkopers beter te doorzien. Maar ook literaire vorming, want het is heel goed mogelijk om verhalen en poëzie op hun al dan niet toegedichte retorische eigenschappen (waaronder stijl) te beoordelen en te bespreken.
Misschien kan meteen ook de in het verdomhoekje geraakte kunsteducatie weer in het onderwijs gebracht worden. Voor wie het vergeten was: literatuur is kunst, woordkunst en soms ook beeldkunst.