Zoeken in deze blog

donderdag 23 juli 2015

Pippi 70



In 1945 verscheen Pippi Långstrump van Astrid Lindgren, bij uitgeverij Rabén & Sjögren, Stockholm (Zweden). Dat is dus zeventig jaar geleden. De verjaardag is in onze streken bescheiden gevierd, hoewel Ploegsma dat wel deed en er een jubileumuitgave tegenaan gooide.
'Pippi is geen bejaarde dame geworden, want dankzij haar peperneutpillen blijft ze voor altijd 9 jaar oud.' Aldus de website van Ploegsma.
Dat is het fascinerende van Pippi: ze blijft zichzelf, verandert niet, maakt geen ontwikkeling door. Tot en met Assar Bubbla eller Det var nära ögat att det inte blev någon bok om Pippi Långstrump (Stockholm, 1986, Assar Bubbla, of Hoe het boek over Pippi Langkous bijna verloren was gegaan, Ploegsma 1988) bleef ze datzelfde typetje dat niet oud wilde worden, net als haar verre neefje Peter Pan. Vertaald in 70 talen, verkocht in 60 miljoen boeken, volgens Rabén & Sjögren.
Over Peter Pan schreef Jacqueline Rose in 1984 de boeiende studie The Case of Peter Pan or the Impossibility of Children's Literature (Londen, Macmillan, New Cultural Studies, zie recensie).
Het eeuwige kind als uitvinding van en voor volwassenen.
Maar kennelijk ook heel aantrekkelijk voor kinderen.



Maar blijft Pippi echt altijd hetzelfde? Alleen al de vergelijking van de Zweedse en de Nederlandse Pippi levert de conclusie op dat ze ietwat van elkaar verschillen, al is het maar in beeld. Carl Hollander (hierboven) maakte een heel andere Pippi dan Ingrid Vang Nyman (bovenaan) of Ilon Wikland. Vergelijkingen (zie ook hieronder) toonden dat er ook verschillen in vertalingen zijn.

Pippi's verjaardag werd opgemerkt door de redactie van Literatuur zonder leeftijd, en in aflevering 97 (zomer 2015) gevierd met vijf artikelen:
- 'In het spoor van Pippi Langkous, een verkenning van de receptiegeschiedenis van Astrid Lindgrens Pippi-trilogie in het Nederlandse taalgebied', door Sara Van den Bossche.
Sara Van den Bossche verklaart niet over welke trilogie ze het heeft en eveneens neemt ze aan dat haar lezers begrijpen wat er met receptiegeschiedenis wordt bedoeld: hoe recensenten in de loop der tijd over Pippi oordeelden. De trilogie: Pippi Långstrump (1945), Pippi Långstrump går ombord (1946, Pippi Langkous gaat aan boord) en Pippi Långstrump i Söderhavet (1948, Pippi Langkous in Taka-Tukaland). In Zweden was meer kritiek dan in Nederland en Vlaanderen.
- Bettina Kümmerling-Meibauer belicht de verschillen tussen afbeeldingen van Pippi in Zweden en Duitsland en eindigt met een conclusie onder de veelzeggende kop 'Contrasterende beelden: Zweedse opstandigheid versus Duitse idylle'. De in zwart afgedrukte plaatjes ondersteunen deze conclusie echter niet, naar mijn smaak. Bettina Kümmerling-Meibauer houdt een lofrede voor Ingrid Vang Nyman, maar kent wellicht niet alle varianten, Carl Hollander wordt in ieder geval nergens genoemd.
- Linda van Scherrenburg ging in gesprek met Martine Schaap en Dominique Riaskoff over de vertalingen van Pippi in het Nederlands en dat levert interessante details op, en de conclusie dat Lindgren soberder schreef dan haar vertalers.
- Helma van Lierop-Debrauwer ging op zoek naar 'Nederlandse (klein)dochters van Pippi Langkous', en vond ze ook nog, hoewel Pippi toch geheel zonder seks door het leven gaat en er voor haar, zoals ze opmerkt, 'geen noodzaak is om op te groeien'. Ze komt uit bij Floddertje (Annie M.G. Schmidt), Madelief, Polleke (Guus Kuijer), Bobbel en Viegeltje (Joke van Leeuwen) en beschrijft de verschillen.
- Sara Van den Bossche ging in gesprek met Rita Verschuur over Astrid Lindgren, met andermaal een interessant inkijkje in vertalingen, en ook de negerkoning komt langs.

We zijn dan op p. 82 van deze 250 pagina's tellende aflevering van Literatuur zonder leeftijd.
Van wat er meer in staat noem ik:
- de Annie M.G. Schmidtlezing van Els Beerten, die vooral haar ontwikkeling als auteur beschrijft. De lezing wordt gevolgd door een interview met haar door Eline Rottier.
- de Woutertje Pietertje Lezing door Tamara Bos, met een pleidooi voor meer heldinnen in de jeugdliteratuur en in de jeugdfilm.
En verder nog wat artikelen en besprekingen.

Literatuur zonder leeftijd wordt uitgegeven door Stichting IBBY Nederland, en dat is de Nederlandse sectie van de International Board on Books for Young people (IBBY), een 'non-profit organization which represents an international network of people from all over the world who are committed to bringing books and children together', opgericht in 1953.
IBBY organiseert o.a. elke twee jaar een conferentie, en beheert de Andersen Awards, 'the highest international recognition given to an author and an illustrator of children's books' volgens IBBY. Intussen echter komt de Astrid Lindgren Memorial Award (ALMA) ook een eind in die richting, al was het maar omdat het prijzengeld van 5 miljoen Zweedse Kronen veel hoger is dan dat van de Andersen Awards (een medaille en een reis naar de conferentie).

Literatuur zonder leeftijd (LZL) is academischer dan je zou verwachten van zo'n organisatie en hoort eerder thuis bij de International Research Society for Children's Literature (IRSCL).
Sterk aan LZL is dat het een podium biedt aan Nederlandstalige onderzoekers van jeugdliteratuur. Nogal wat studenten aan de masteropleiding jeugdliteratuur van de Tilburgse universiteit kunnen hier hun eerste onderzoeksresultaten publiceren. De drijvende krachten achter die masteropleiding, Helma van Lierop-Debrauwer en Toin Duijx, maken ook beiden deel uit van de redactie van LZL.
Het moet een krachttoer zijn om drie afleveringen per jaar te maken, en dat lukt met verve want die afleveringen zijn vaak dikker dan formeel toegezegd (140 pagina's per aflevering).
De redactie verdient er een medaille voor.
Die medaille heeft echter als keerzijde dat de artikelen en besprekingen soms wel heel uitvoerig en academisch zijn en wat doorzettingsvermogen van de lezer vergen. Zou de redactie wat meer wetenschapsjournalistiek bedrijven, dan zou de omvang makkelijk met de helft bekort kunnen worden. Maar ja, dan zou er nog wel iets meer moeten veranderen, wat betreft lay-out e.d. Als middel om kinderen en boeken bij elkaar te brengen (zie doelstelling IBBY) is LZL niet geschikt.

Abonnementsprijzen 2015: Instellingen 45,00; Particulieren 32,00; Studenten 24,25 (bewijs van inschrijving meesturen; moet elk jaar vernieuwd worden). Abonnementen kunnen op elk tijdstip van het jaar ingaan. Bestellingen voor losse nummers (19,95 euro per stuk) en abonnementen kunnen gericht worden aan het secretariaat van IBBY-Nederland.



Literatuur zonder leeftijd 97 (zomer 2015). Stichting IBBY Nederland, Amsterdam. ISBN 978 90 6167 246 9, 250 p.



woensdag 22 juli 2015

'Ik ga niet dood'

Over Roy Looman staat op de flap van Het kankerkampioenschap voor junioren: ‘Het verhaal van Max is gebaseerd op het levensverhaal van Roy Looman, die als tiener kanker kreeg én overwon. Inmiddels is Roy ambassadeur van KiKa en studeert hij Geneeskunde om oncoloog te worden.’ Met foto, waarop Roy naast de auteur Edward van de Vendel staat.
Die laatste verklaart in een nawoord (‘Dank je wel’): ‘Dit boek is geschreven op basis van de vele, vele gesprekken die Roy Looman en ik de afgelopen jaren hebben gevoerd.’ […] ‘Dat Roy met zoveel overtuiging aan dit boek heeft meegewerkt, ligt aan zijn uitzonderlijke persoonlijkheid, zijn wijsheid en zijn enthousiasme.’ En ook: ‘”Je moet Roy ontmoeten. En daarna moet je een boek over hem schrijven.” Dat zei Bibi Dumon Tak, en Bibi is mijn beste vriendin, dus als zij zoiets zegt, dan luister ik.
Achterin het boek staat eveneens een ‘Dank je wel’ van Roy Looman, waarin hij veel mensen bedankt, onder wie oncoloog ‘Jaap-Jan of Jan-Jaap Boelens’. Een grapje dat verteller Max, zijn net-niet alter-ego in het verhaal, tot het eind toe volhoudt. Even googlen: dat is dus Jaap Jan Boelens, oncoloog in het UMC.

Zoals altijd met verhalen die gebaseerd zouden zijn op ‘waar gebeurd’, is het onjuist om aan te nemen dat verteller Max een-op-een lijkt op de genoemde Roy. Dit dankwoord doet echter vermoeden dat de gelijkenis groot is.
Het verhaal wordt achteraf verteld, aan het eind wordt gesuggereerd dat het een ingesproken tekst (van Max!) is. Stijl spreektaal, zoals jongens van vijftien met elkaar zouden kunnen praten. De lezer wordt soms direct aangesproken. Als voorbeeld de eerste twee zinnen:
Dit is het ziekste spelletje dat ik ooit heb gespeeld – maar ik kan ongelooflijk slecht tegen mijn verlies, dus ik ga niet dood.
Dan weet je dat alvast.
Dat staat in cursief, als een soort commentaar in het verhaal op het verhaal. Zulke commentaren komen van tijd tot tijd terug, maar dan in een kleinere letter gedrukt.

In het kort: Max ontdekt een knobbel boven zijn rechter sleutelbeen. Het blijkt lymfeklierkanker. Hij ondergaat een reeks chemokuren en de ziekte gaat over. Daarna lijdt hij nog een tijd aan angstaanvallen. Ook dat gaat over, inderdaad, hij gaat niet dood.
Hij beschrijft nauwgezet, maar niet methodisch, wat hem overkomt en hoe zijn ouders, broertjes (een jongere tweeling), zijn voetbalvrienden, psycholoog Isabel en anderen hem steunen.
Hij pakt het op als een gevecht.
Als ik er maar in kom, dacht ik. Als ik maar een kans krijg om te strijden. Wanneer kunnen de eerste medicijnen erin?'
'Ik zat daar, en ik bleef natuurlijk gewoon zitten, maar eigenlijk sprong ik op. Eigenlijk ging ik toen al, midden in dat kamertje, in de gevechtshouding staan.

Dat geeft het verhaal een apart aspect, en dat voetbal belangrijk is (ook voor Roy, blijkt) helpt erbij dat het inderdaad een soort strijd wordt. Die instelling blijkt van groot belang om alle narigheid die met chemobehandelingen gepaard gaan te doorstaan.
In die zin is dit verhaal niet alleen een levendig en soms indringend verslag van een ziekteproces, maar kan het een voorbeeld zijn voor tieners (maar ook anderen) die in zo’n situatie verzeild raken.



Edward van de Vendel en Roy Looman. Het kankerkampioenschap voor junioren. Querido, 2015. ISBN 978 90 451 1780 5, 216 p.

Een architect in de mediatheek

Een niet-alledaags thema in La revue des livres pour enfants 283 (juni 2015): architectuur en bibliotheken. Dit is leesgoed voor bibliotheekmedewerkers: acht degelijke artikelen over de bouw en inrichting van Franse bibliotheken, met uiteraard de nadruk op de afdelingen voor kinderen en jongeren.
Ik vrees dat helaas de kennis van het Frans hard achteruit is gehold onder bibliotheekmedewerkers, vooral in Nederland.
Maar toch... Het lijkt me een niet te missen item voor wie toevallig met dat onderwerp bezig is.
Voor wie Frans kan lezen: download hier de inhoudsopgave en het redactioneel.

maandag 13 juli 2015

'Alsof de lezer erbij is'

Dat Annet Huizing in Hoe ik per ongeluk een boek schreef diverse keren reclame maakt voor een product van Apple vergeef ik haar graag, zoals ik haar ook graag vergeef dat de vader die eerst de gewoonte had om bier uit een flesje te drinken (p. 44) op p. 72 rondjes met zijn bierglas draait alsof-ie dat altijd deed. ('Vroeger noemden wij dat bier met slagroom.') 't Is niet onmogelijk.
Verder vergeef ik haar graag dat ik de titel wat vreemd vond, want naar mijn indruk wou Katinka niets liever dan een boek schrijven, en vergeef ik haar ook graag dat ze naar mijn idee een belangrijk schrijfprincipe (vraag je af wie het verhaal vertelt) pas laat aan bod laat komen, en misschien is dat ook te lastig voor schrijfgrage kinderen.

Want afgezien van deze kanttekeningen is het een juweel van een verhaal.

Eerst een samenvatting. Dertienjarige hoofdpersoon en verteller Katinka Kapteijn wil schrijver worden en gaat naar overbuurvrouw Lidwien voor advies, want Lidwien is een bekende auteur. Elke week helpt ze Lidwien tuinieren, terwijl ze tips krijgt over schrijven. Een houvast in roerige tijden, want haar vader krijgt kennis aan ene Dirkje en die gaat al snel een belangrijke rol spelen.
Al schrijvend wordt ze bovendien nieuwsgierig naar haar moeder, die overleed toen ze drie was. In een pijnlijke scène ontploft ze als een dienster Dirkje aanziet voor haar moeder, nadat eerst al (ze waren juist gezellig samen aan het winkelen) Dirkje haar een jurk aanbeval die precies leek op een jurk van haar moeder. Dirkje ruimt even het veld, maar het komt allemaal goed, dit is een verhaal met een happy end.

Een verhaal in een verhaal. Katinka wil schrijver worden (verhaal 1) - en slaagt daar fictief in met dit boek. En, verhaal 2, Katinka leert opnieuw leven zonder moeder, ze maakt een ontwikkeling door volgens de beste tradities van de romankunst. Zoals ook uiteengezet in verhaal 1. Dat wordt bovendien door de verteller nog eens, zogenaamd achteraf, becommentarieerd, in blauwe letters. Een kunststukje dat hier goed uitpakt. Het is natuurlijk zo onwaarschijnlijk als wat, maar ik werd als lezer snel overgehaald om erin mee te gaan, to suspend my disbelief, zoals dat heet in een aan Samuel Coleridge ontleende Engelse term die in verhaal 1 niet voorkomt.
Ik ging daarin mee doordat het eerste stukje meteen alle thema's introduceert. Het start met de zin

'Best lastig als je moeder dood is.'

beschrijft dan wat doorsnee-reacties van mensen, eindig met de opvallend andere reactie van Dirkje.

'Dirkje was anders. Dirkje schrok niet, ze sloeg haar hand niet voor de mond, ze sloeg haar armen niet om me heen, ze kreeg geen tranen in haar ogen en ze zei niet "o, wat erg".
Ze zei alleen maar "o" toen ik het haar vertelde. Gewoon "o", met haar rode gelipstifte lippen.'

En dan volgt dit in blauwe letters, net als hier:

'Dit stukje heb ik twaalf keer herschreven.
Twaalf!
En dat is heel normaal volgens Lidwien. Zelfs doorgewinterde schrijvers produceren soms maar één zin op een dag, zegt ze.
Eén!
En die ene zin verdwijnt dan ook nog in de prullenmand.'

Vlot geschreven, leesbaar voor de gemiddelde dertienjarige - maar niet noodzakelijkerwijs het product van een schrijvende dertienjarige. Dat beetje onwaarschijnlijkheid aanvaard ik.
Ik aanvaard ook dat Katinka dagdroomt over beroemd worden. Past bij de huidige nadruk op competitie, willen uitstijgen boven anonimiteit.

'Katinka Kapteijn, van harte gefeliciteerd met de AKO-literatuurprijs. Hebt u als gevierd schrjfster, want zo mag ik u na vier bestsellers wel noemen, nog een tip voor beginnende schrijvers?
'Nou, meneer Van Nieuwkerk, daar kan ik kort over zijn. Het is dezelfde tip die ik kreeg toen ik begon: je moet niet meteen een roman willen schrijven. [...]'

Die schrijftips:
- eh, niet meteen een roman willen schrijven.
- afkijken bij schrijvers die je bewondert
- 'je mag in het midden beginnen en van daaruit terugkijken en vooruitkijken, dat is veel spannender'.
- eindig eventueel met een cliffhanger, dan 'willen je lezers weten hoe het verder gaat'. (Deze tip suggereert wél een roman, of vervolgverhalen.)
- dialogen, 'wat mensen níet zeggen is minstens zo belangrijk als wat ze wel zeggen'.
- jawel hoor, 'show, don't tell', 'laat het zien, in plaats van het te vertellen.'
- introduceer personages in stukjes en beetjes, beschrijf ze niet van top tot teen, 'de lezers leren je vader kennen door wat hij doet, wat hij zegt en hoe hij praat'.
- 'bedenk niet alleen wat je gaat opschrijven, maar ook wat je weglaat'.
- 'waar het om gaat is de worsteling. De worsteling die iedereen wel ergens mee heeft. Dáár zit het verhaal.'
- 'een belangrijk instrument is de tijd. Je kunt versnellen of vertragen. Zomaar tien jaar overslaan met een enkele zin.'
- perspectief. Lidwiens eerste schrijfopdracht was: 'zet je eerste herinnering op papier. Schrijf in de tegenwoordige tijd en beschrijf de situatie vanuit de ogen van het kind dat je toen was'.

Zo'n lijstje is een zeer beknopte handleiding, met typisch hedendaagse trekjes, waaronder het beruchte 'show, don't tell'. Dat zit hem erin dat de onzichtbare verteller al decennialang populair is, wellicht in samenhang met de opkomst van de film. De verteller mag niet opvallen, behalve als hij zelf een personage is. De verteller als registrerend camera-oog en een term als perspectief, die Lidwien hanteert, past daar goed bij, net als de aanbeveling te schrijven 'alsof de lezer erbij is'.
Het gaat niet altijd even strikt, sommige registreerders dringen diep door in het gedachten- en gevoelsleven van (meestal, maar niet altijd één) personage. Dat wordt natuurlijker door van zo'n personage een verteller te maken, we hebben dan wat met een kinderlijke (maar ook door veel recensenten gehanteerde) term een ik-verhaal heet, waarvan Hoe ik per ongeluk een boek schreef een voorbeeld is. In sommige verhalen, maar niet hier, leidt dat tot oeverloos (soms briljant) geleuter.
Die tip van die cliffhanger is ondanks de term heel oud, want die is bedoeld om de aandacht van het publiek vast te houden en is veel effectiever dan het op tv vaak gebezigde 'Blijf kijken!' voor het reclameblok. De opperromantische kunstenaar in zijn hutje hield zich er wellicht niet mee bezig, maar wel eenieder die voor een levend publiek stond of moest leven van de opbrengst van een feuilleton (Dostojevski!), en zo ook de auteur die zijn denkbeeldige publiek wil vasthouden en uitbreiden.

Dat Annet Huizing juist zo'n constructie maakte, werd begrijpelijk toen ik een blik op haar website wierp. Ze doet aan schrijfbegeleiding! Het bloed kruipt...
Lemniscaat liet het boek vergezeld gaan van een schrift, waarin de beginnende schrijver meteen kan gaan pennen, met onderaan de gelinieerde pagina's tips uit het boek. Om er meteen een laptop bij te leveren, het instrument waarmee Katinka (en wellicht ook Annet) schrijft, was te begrotelijk, neem ik voetstoots aan.

Verhaal 2 zit dus als het ware verstopt in de schrijfoefeningen van verhaal 1, maar dat deert allerminst. Alsof ze een volleerd auteur is (zie boven, onwaarschijnlijkheid) beschrijft ze de gebeurtenissen. Met zoals al gemeld een mooi dramatisch hoogtepunt, en (nog niet gemeld) nóg een (film over haar moeder), en een gelukkige afloop. Sterker, ook schrijfster Lidwien maakt een ontwikkeling door, compleet met writer's block, in die zin is het een dubbelportret.
De combinatie maakt Hoe ik per ongeluk een boek schreef tot een onalledaags boek. Twee verhalen in één, eigenlijk uiteraard één verhaal.

Fascinerend vond ik dat er op een andere manier wel degelijk twee verhalen blijken te zijn: het een zit in het hoofd van de auteur, het andere is het resultaat in woorden. Hoe anders kan Lidwien adviseren 'in het midden' te beginnen? Welk midden? Wat 'het midden' is blijft voor altijd virtueel, want ieder verhaal begint immers bij het begin. Zie boven, eerste zin. En uit het advies 'weglaten' volgt dat er kennelijk meer in het hoofd zit dan er uiteindelijk in woorden terechtkomt.
Vervolgens begint ik als lezer mijn eigen aanzet tot een virtuele, tweede verhaal te maken, een soort uitvoerige constructie in woord en beeld, geen storyboard maar een reader's board, en in een min of meer chronologische volgorde die niet start bij genoemde eerste zin, maar bij wat eraan voorafgegaan moet zijn en die eerste zin roept dat meteen op, want zij had dus een moeder.
Zou ik die constructie trachten te verwoorden ('vertel na in eigen woorden', brrr), dan zou het resultaat een saaie waslijst worden.
Zou ik die willen veranderen in een boeiend verhaal, dan beginnen we weer van voren af aan, dan word ik de auteur die een verteller uitvindt die een verhaal vertelt. Is dat dan hetzelfde verhaal? Ja, als je die virtuele constructie, die waslijst, als verhaal beschouwt. Nee, als je de woorden op papier (of uit de mond van een levende verteller of acteur) als verhaal beschouwt.
Er was eens een verhaal.
Dames en heren, het lijkt wel literatuurwetenschap.

En dat naar aanleiding van dit verhaal. Petje af voor



Annet HuizingHoe ik per ongeluk een boek schreef. Lemniscaat, 2014. ISBN 978 90 477 0159 0, 128 p. Bekroond met een Zilveren Griffel in juni 2015.











woensdag 8 juli 2015

Een egel op het graf is beter dan een tyrannosaurus in het krijt

Voor de komende update van de website horend bij Verborgen talenten (waarvan net een eerste bijdruk verscheen, met hier en daar correcties) ontving ik verscheidene boeken.
Daaronder twee die ik vergelijkende aandacht waard vind.
Over de dinosaurus en andere prehistorische dieren, encyclopedie voor jong en oud ziet er indrukwekkend uit. Er is veel goud gebruikt in de belettering (en op de schutbladen), er is een leeslint, het buigzame omslag voelt ondanks de plastificering prettig aan en het staat vol afbeeldingen. Achterin zijn een register en een begrippenlijst te vinden. 'Een geweldige encyclopedie over de wereld van de meest fantastische uitgestorven wezens', jubelt de achterkant.
We gingen achter hamsters aan, mee met de ambulance van Bibi Dumon Tak ziet er uit als een doorsnee-kinderboek, met een solide, harde en geplastificeerde band. 'De dierenambulance helpt alle dieren in nood. Bibi Dumon Tak meldde zich aan als vrijwilligster en schreef er een boek over', meldt de achterkant. Bij doorbladeren zie je al snel dat er wat doffe, zwartwit foto's in staan.

Tot zover de eerste indruk.
Nadere inspectie leert meteen dat wat betreft Over de dinosaurus mensen kennelijk tot de 'fantastische uitgestorven wezens' en de 'andere prehistorische dieren' mogen worden gerekend, want die worden behandeld op p. 244-245 - althans, de voorlopers van homo sapiens. Het boek start dus met wat slordigheden, maar het blijft, zo mogen we geloven, 'een wetenschappelijk verantwoord naslagwerk voor thuis en op school'.
Achterop Achter hamsters aan staat zoals al geciteerd precies wat het boek inhoudt. We mogen geloven dat 'alle verhalen spannend, ontroerend en soms zelfs grappig' zijn, 'niet verzonnen, maar stuk voor stuk WAARGEBEURD!'. Bij dat van dat spannend enzovoort denk ik, dat maak ik zelf wel uit, maar voor het overige klopt het. Wel vraag ik me af hoe het kan dat er achterop een boek uit 2014 geciteerd wordt uit een recensie in Leesgoed, een tijdschrift dat (helaas) eind 2012 ophield. Enig speuren bracht aan het licht dat het citaat niet uit Leesgoed maar uit Kidsweek komt.




Ik begin met het sjieke boek. Wie het schreef staat niet vermeld, wel dat dr. Douglas Palmer wetenschappelijk advies gaf. Dat is verrassend, want Amazon.com vermeldt bij de oorspronkelijke editie Douglas Palmer als auteur, en dan nog een die vermeld staat bij veel andere (non-fictie) boeken.
De inhoudsopgave toont acht hoofdstukken: Oude werelden, Vissen, Amfibieën, Vroege reptielen, Dinosauriërs, Vogeldinosauriërs, Synapsiden, Zoogdieren. Ik heb er verbaasd naar zitten kijken, want om te beginnen dacht ik dat het over één wereld ging, de onze. Maar 't is overdrachtelijk bedoeld, natuurlijk.
Het eerste hoofdstuk start, tegen de achtergrond van een donderbui boven een rokende en lava uitspuwende vulkaan in een stenig landschap, met de mededeling die je goed moet lezen:




Als dit de voorgeschiedenis van onze planeet is, wat is dan de geschiedenis? Afijn.
Ik sla de bladzijde om en zie een tijdlijn. Niet van 4,5 miljard jaar, zoals ik verwachtte, maar vanaf ongeveer 500 miljoen jaar geleden, vanaf het Cambrium. Waar bleven de overige vier miljard jaar?
Uit de toelichting (p. 8-9) begrijp ik dat ik kijk naar het Fanerozoïcum, waarin het allereerste leven op aarde verscheen en dat begint met het Cambrium. Dat is een tijdperk en het Fanerozoïcum een eon, die of dat weer onderverdeeld blijkt in drie era's. Veel geleerd op 2 pagina's, maar ik moest er wel wat moeite voor doen.
Op de volgende twee bladzijdes (10-11) wordt me uitgelegd hoe de aarde is ontstaan, terug in de tijd dus, met in de bijschriften wat aarzelingen: 'misschien', 'geleerden denken', 'wetenschappers denken' (wat is het verschil?), 'geologen weten nog altijd niet zeker', bij plaatjes (zie onder) die onbegrijpelijk zijn zonder die bijschriften, en dan nog.

Op de hiernavolgende bladzijden wordt me verteld dat de 'oudste fossiele overblijfselen van leven op aarde zijn gevonden in rotsen die zo'n 3,5 miljard jaar geleden op de zeebodem gevormd werden'. 'Primitieve algen en bacteriën.'
Hè? Het leven ontstond toch pas een half miljard jaar geleden, volgens p. 8?
Op p. 14 begin ik echt te betreuren dat die tijdlijn zo kort was, want daar worden twee nieuwe periodes voorgesteld, het Ediacarum als 'laatste deel' van het Precambrium en hoe lang dat duurde, daarnaar moet ik raden. Op de onderste helft van de bladzijden worden wat beesten aan mij voorgesteld: Springgina, Charnia, Ernietta en anderen. Aangenaam kennismaken, maar waarom juist deze beesten? Helaas, en dat geldt ook voor de andere pagina's tot en met de apen op p. 240-241, wordt mij niet uitgelegd of dit a) álle gevonden soorten zijn, of b) de meest voorkomende, of c) de meest bijzondere (en waarom dan), of d) een willekeurige greep.
Tevens begint op p. 15 een eerste van een reeks plaatjes over 'veranderende continenten'. Uit dit eerste plaatje werd ik meteen al niet wijs. Kijk en lees even mee:



Waar ligt Pannotia?

Wordt ook op p. 16 niet duidelijk, en daar is de begeleidende tekst al heel vreemd:



Ook op p. 19 blijft Pannotia voor ons verborgen.



Daarentegen drijft er vanaf het begin een land Gondwana mee in de zee. Dat wordt niet toegelicht. Deze plaatjes zijn onbegrijpelijk. Waarom niet de moeite genomen om een simpele animatie op internet te zetten? Er zijn er al, bijvoorbeeld hier of hier, of in omgekeerde volgorde (van nu naar ooit, in de toekomst) hier.

Twee conclusies: de uitleg over bewegende continenten is slecht en de pagina in pagina uit voorthobbelende reeks beesten (over planten vermeldt dit boek erg weinig!) lijkt veelal een willekeurige greep, zie boven.
Maar er hoort een derde bij: soms is het verband tussen de tekst en de afgebeelde beestenreeks onbegrijpelijk. Ik neem p. 25 als voorbeeld.




Vergeefs zocht ik naar de 'duizendpootachtige geleedpotigen' op de afbeelding (die zich ook uitstrekt op p. 24, maar dat kan mijn scanner niet aan, sorry), en ik moet ernaar raden of die Bothriolepis nu zo'n voorbeeld is van een vis met 'gespierde vinnen'. Op p. 27 staat wel een miljoenpoot afgebeeld, maar ja, wat moet ik daarmee? En met die Pulmonoscorpius ernaast, die een landschorpioen lijkt terwijl de tekst erboven rept over 'eurypteriden (zeeschorpioenen)'? En wat zijn (p. 26) 'reptielachtige voorlopers van zoogdieren' precies? (Wordt pas op p. 178 e.v. uitgelegd.) Wat moet ik met mededelingen (ook p. 26) als dat 'het landschap werd gedomineerd door planteneters die door vleeseters werden belaagd. Gepantserde amfibieën leefden zij aan zij met de hagedisachtige Milleretta.' (Die Milleretta staat eronder afgebeeld, dat dan weer wel.) Overigens wordt ook nergens uitgelegd hoe die dieren aan hun schilderachtige namen komen.

Ik kan zo doorgaan. Er valt heus wel iets te zien in, leren uit en na te slaan in dit boek, maar ondanks het sjieke uiterlijk en het register plus begrippenlijst is het geen goed boek. Dit kan echt veel beter.




In vergelijking met het voorgaande boek oogt We gingen achter hamsters aan heel gewoontjes. De foto's zijn zwartwit kiekjes. Dat wordt uitgelegd: 'De meeste foto's in dit boek heb ik zelf gemaakt, met mijn telefoon. De foto's zijn snel gemaakt om het dier niet te veel te storen.' De bijschriften bij de foto's zijn to the point. Neem bijvoorbeeld Lina, p. 7:




Duidelijk. En niet alleen dat, het bijschrift betrekt mij onmiddellijk bij het verhaal en zo gaat dat met alle foto's en bijschriften in dit boek. Ze staan ook op de goede plek. De pagina's mogen dan enkel in zwart gedrukt zijn, de paginanummers zijn wel voorzien van een vignet dat het soort dier afbeeldt waarover het hoofdstuk gaat en de hoofdstuktitel staat ernaast. Dat maakt bladeren makkelijk. Aan het eind van elk hoofdstuk staat nog wat uitleg. Zo bijvoorbeeld:



Dit stukje toont nog iets anders: het is buitengewoon vlot en begrijpelijk geschreven.
Dat geldt voor de hele tekst. Hij laat zich lekker voorlezen! Er hoeft niets uitgelegd of opgezocht te worden. Voordat ik het wist, zat ik naast de verteller in de ambulance en, om de recensent van Kidsweek (en dus niet Leesgoed) te parafraseren, reisde ik eerste klas mee en werkte ik mee aan de redding van meer dan één rode kater, een in het nauw gedreven kat en haar jonkies, van duiven, een vleermuis, een schildpad, een reiger, honden en wat niet al. En ik raakte vanzelf gehecht aan de types die de ambulances bevolken, van kattenliefhebster Rosie tot de 'nerd' Pier, die zo lang is dat hij opgevouwen achter het stuur zit, en hoopte mee dat 'de Een' (wagen) het toch weer zou doen.
Leuk ook dat ze met die egels, op zoek naar een mooi plekje, terecht kwamen op begraafplaats Zorgvlied.

'Tinke liet hem instappen en zo reden we even later tussen de graven door op zoek naar een mooie plek.
"Hé!", riep Tinke ineens. Ze wees naar een kleurige steen. "Dat is het graf van mijn lievelingsschrijfster."
Ik zag bloemen en een lantaarntje en de naam Annie M.G. Schmidt.
"De mijne ook," zei de beheerder.
"Dan laten we hier de egels vrij," zei Tinke, "ik weet zeker dat we haar daar heel gelukkig mee maken."
We stapten uit en zetten de kooi met de egeltjes boven op het graf van de schrijfster van Jip en Janneke. Omdat de zon fel brandde durfden ze er eerst niet uit toen we het deurtje openzetten. Egels worden pas in de schemer actief, dus brachten we ze naar een donker plekje achter het graf, Daar scharrelden ze eerst wat tussen de dorre bladeren voordat ze in het kreupelhout verdwenen.'

Als directeur van de Amsterdamse dierenambulance zou ik heel erg blij zijn met zo'n boek. Onbegrijpelijk dat het op de website niet wordt genoemd.
Ik heb de met een Griffel bekroonde non-fictie boeken (nog) niet gelezen, maar verbaas me er bij voorbaat al over dat dit boek niet is bekroond, zelfs geen Vlag-en-Wimpel kreeg. Die wel bekroonde boeken moeten dan wel heel erg goed zijn.

In het verleden gebruikte ik wel eens dit lijstje criteria:
Beoordelen non-fictie voor kinderen, 10 criteria voor het beoordelen van non-fictie:

1. Beschrijft de titel waar het boek over gaat?
2. Staat er op de achterkant een adequate beschrijving, begrijpelijk ook voor de veronderstelde lezer? Wekt die beschrijving op tot lezen?
3. Is de indeling helder? D.w.z., kan de veronderstelde lezer uit de hoofdstuktitels een structuur afleiden, een pad om te gaan?
4. Is er een index? Een woordenlijst? Zo ja, zijn die echt nodig en adequaat? (Dat betekent dat je in de tekst geen moeilijke woorden tegenkomt die niet in de woordenlijst verklaard worden.) Zo nee, worden de moeilijke woorden die er eventueel toch zijn in de tekst verklaard?
5. Is de tekst afgestemd op de veronderstelde lezer? (Dus: niet te moeilijk, maar ook niet te makkelijk of kinderlijk.) Wekt de tekst op tot doorlezen? Is de lay-out helder? De letter groot genoeg?
6. Worden er voldoende afbeeldingen geboden van in de tekst genoemde concrete (d.w.z. niet abstracte) zaken, zoals gebouwen, dieren, planten, kostuums, gerechten e.d.?
7. Omgekeerd, hebben de afbeeldingen zin? D.w.z., sluiten ze aan bij de tekst, wordt ernaar verwezen? Zo niet, verklaart een bijschrift de aanwezigheid van de afbeelding? Zijn de bijschriften leesbaar (letter groot genoeg) en begrijpelijk?
8. Zijn de afbeeldingen goed afgedrukt en helder, beelden ze inderdaad dat af waarnaar verwezen wordt?
9. Worden passages met getallen verhelderd door tabelletjes (ook: tijdlijnen)?
10. Last but not least en het lastigst te beoordelen: is de tekst juist? Is de geboden informatie evenwicht en met de juiste afstand c.q. onpartijdigheid beschreven?

Ik zal nu niet criterium voor criterium nalopen, maar het mag duidelijk zijn dat toepassing op beide besproken boeken een onvoldoende oplevert voor de tyrannosaurus (Over de dinosaurus en andere prehistorische dieren) in het Krijt en een dikke voldoende, nu ja, zeg maar uitmuntend, voor de egel op het graf van Annie M.G. Schmidt (We gingen achter hamsters aan).

NB. Bij nader inzien weet ik niet of ik die dino's wel ontving voor Verborgen talenten. Ik vermoed dat ik het zelf een tijd geleden heb aangevraagd.


[Douglas Palmer.] Over de dinosaurus en andere prehistorische dieren, encyclopedie voor jong en oud. Gottmer, 2015. ISBN 978 90 257 5998 8, 256 p. Oorspr.: Children's Dinosaur and Prehistoric Animal Encyclopedia, Marshall, 2014. Vormgeving: Marisa Renzullo en Malcolm Parchment.

Bibi Dumon Tak. We gingen achter hamsters aan, mee met de ambulance. Querido, 2014. ISBN 978 90 451 1718 8, 270 p.

NB, d.d. 23-09-2015. Op deze dag ontving ik de aankondiging van een vervolg: We gingen op krokodillenjacht, mee met de ambulance.





dinsdag 7 juli 2015

De mens leest zich de wereld in

Coen Simons bracht met deze zin de waarde van lezen onder woorden, aldus Gerlien van Dalen, directeur Stichting Lezen (NL), in Lezen 2015-2.
Ik had net (eindelijk) het zomernummer van Literatuur zonder leeftijd doorgenomen en besproken, zie hier. Het verschil is heel groot, de enige overeenkomst dat beide periodieken over jeugdliteratuur gaan.

De 200 pagina's van LZL zou ik eigenlijk nog van kaf tot kaft moeten lezen, dat heb ik nu alleen in stukjes bij beetjes gedaan. LZL heeft academische aspiraties en dat merk je, het merendeel van de artikelen volgt een keurig academisch patroon, hooguit ontbreken de summaries, en ook de recensies zijn gedegen en uitvoerig en tonen een enkele keer wat academische wijsneuzigheid, waar een mening als feit wordt gepresenteerd.
Omdat ik me het grootste deel van mijn werkend leven met kinderboeken heb beziggehouden, kan ik alleen maar lof hebben voor de nijvere onderzoekers die allerlei jeugdliteraire onderwerpen uitspitten. Maar het is soms wel taaie en droge kost, niet alle onderzoekers hebben een even heldere stijl en de conclusies zijn niet altijd even schokkend.
Het is niet verrassend dat LZL nooit meer dan 600 abonnees heeft geteld - ik zeg het nog voorzichtig. Je kan het ook anders brengen: het is nog altijd zeer verrassend dat zo'n vier- à vijfhonderd abonnees (althans, dat schat ik op grond van ervaring uit 2011) ernaar uitzien om LZL te ontvangen.




Lezen heb je in een uur uit. Nou vooruit, twee uur als je heel intensief leest.
Zoals steeds vraag ik bij dit tijdschrift af voor wie het eigenlijk bestemd is. De redactie geeft daarop wel een antwoord: 'ieder die zich bezig houdt met lezen, taal of leesbevordering'.
Dat zijn heel erg veel mensen.
Het is ook nog gratis, dus zou ik verwachten dat vooral de activiteiten van Stichting Lezen voor het voetlicht komen. Dat is niet zo. En waar Stichting Lezen een rol speelde, bijvoorbeeld bij de financiering van de Diaraphte Literatour Prijs, blijkt dat niet uit het artikel. Anderzijds wordt wel uitgebreid bericht over de komende (Frank Elderson)  en gaande (Eddy Schuyer) bestuursvoorzitter van Stichting Lezen.

Lezen is positief ingesteld. Het is bijna een soort sjieke reclamefolder en er valt geen onvertogen woord, verantwoorde kritiek is er doorgaans ook niet te vinden. Er zijn vriendelijk getoonzette interviews, en positief getoonzette besprekingen. Ruim driekwart van de inhoud gaat over jeugdliteratuur en pogingen om de jeugd aan het lezen te krijgen, de andere kwart gaat over volwassenenliteratuur. Die scheiding is soms wat vaag, natuurlijk. Striptekenaar Marcel Ruijters maakt strips, pardon, graphic novels, voor volwassenen, maar heel wat van zijn werk zal ook voor 15 en ouder te appreciëren zijn.

Achter deze opzet van Lezen schuilt het theorema van de 'doorgaande leeslijn', maar hoezeer dat in wetenschappelijk en beleidsmatig perspectief ook te verdedigen valt, er rolt een tijdschrift uit dat in de praktijk van basis- en voortgezet onderwijs vrijwel niet en in de leesbevorderingspraktijk in de bibliotheken niet optimaal te gebruiken is. Het blijft dus een bladertijdschrift met weetjes en hier en daar een leuk interview (zoals in dit nummer de interviews met Martha Heesen en Jan Paul Schutten, de nieuwe kinderboekambassadeur), en dan vooral voor hen die zich al dusdanig geletterd mogen noemen dat de subsidie die erin gestoken wordt beter aan andere doelen besteed had kunnen worden.

Nou, dat is misschien te negatief. Want al grasduinend in die positief getoonzette teksten rijst wel een beeld op dat ons toeroept: kijk eens hoe interessant en leuk de literatuur is. In ieder nummer is er wel enige aandacht, hoe bescheiden ook, voor Stichting Lezen en voor eenieder 'die zich bezig houdt met lezen, taal of leesbevordering' staat in deze sjieke reclamebrochure wel iets van zijn of haar gading. Het is dure promotie, maar wel promotie.

maandag 6 juli 2015

A doll, a mill, a tulip tulip tulip, and a wooden shoe

Dat is een regel uit een liedje ('Souvenir uit Nederland') gezongen door Hetty Blok, Leen Jongewaard en Carla Lipp in de musical Ja zuster nee zuster van Annie M.G. Schmidt.

Helma van Lierop-Debrauwer begin daarmee haar inleiding bij de artikelen in Literatuur zonder leeftijd voorjaar 2015. Thema: beeldvorming. Of, zoals de kop boven het redactioneel luidt: 'Beelden van de wereld'.
Nu is Literatuur zonder leeftijd een tijdschrift-in-boekvorm met wetenschappelijke aspiraties, dus gaat het al gauw over imagologie, een 'wetenschappelijk specialisme dat culturele representaties (boeken, theaterstukken, films, persberichten) analyseert op hun beeldvorming over volkeren, culturen en samenlevingen'.
De artikelen in LZL 96 (voorjaar 2015) pogen hieraan bij te dragen.
'Wat imagologie kan betekenen voor de jeugdliteratuur' is het openingsartikel, door Emer O'Sullivan, vertaald door hoofdredacteur Bea Ros. Eigenlijk wordt hier bedoeld: wat imagologie kan betekenen voor de bestudering van jeugdliteratuur. Het is een artikel uit 2011, IRCL 4 (1), p. 1-14. Conclusie: heel wat.
Sanne Parlevliet beschrijft vervolgens hoe Nederland werd afgebeeld in tien 'historische jeugdboeken', en daarmee worden boeken bedoeld met verhalen die zich in het verleden afspelen, zoals (ze begint ermee) De scheepsjongens van Bontekoe van Johan Fabricius. Van 'Nederland als roemrijk vaderland' naar een iets minder positief beeld.
Helma van Lierop beschrijft onder de kop 'Wij en "de ander"' het beeld van die 'ander' in Nederlandse jeugdtijdschriften rond 1900, Saskia de Bodt haalt uit eerder onderzoek wat cliché's over Nederland in illustraties op, Chiara Coen zocht naar 'de representatie van een Zweedse culturele en nationale identiteit' in Duitse, Nederlandse en Belgische media, Sara Van den Bossche beschrijft 'wij/zij-tegenstellingen' in Het Achterhuis van Anne Frank en The Ghost Writer van Philip Roth en Britta Jung dook in 'een vreemde wereld in het hart van het (post-)Victoriaanse Engeland.

Dan volgen er nog vijf artikelen of recensies die naar mijn indruk niet onder imagologie geschaard kunnen worden, zoals de 'gender-studie' van Sandro van der Leeuw naar de Blauwharige Fee in Pinocchio (Le avventure di Pinocchio, 1881-1883) van Carlo Collodi, en een recensie door Karen Woets van Vlam van Floortje Zwigtman.

Dat allemaal bij elkaar in een pocket van 200 p. (excl. omslag met achterop een gedicht van Leendert Witvliet). Meenemen op vakantie?




'Literatuur zonder leeftijd verschijnt drie keer per jaar in de vorm van een boekje van circa 140 pagina’s en wordt onder auspiciën van de Stichting IBBY-sectie Nederland (en voorheen door de Stichting ter Bevordering van de Studie van de Kinder- en Jeugdliteratuur) uitgegeven.
Voor 2015 zijn de abonnementsprijzen als volgt: Instellingen 45,00; Particulieren 32,00; Studenten 24,25 (bewijs van inschrijving meesturen; moet elk jaar vernieuwd worden). Abonnementen kunnen op elk tijdstip van het jaar ingaan. Vanaf 2011 wordt Literatuur zonder leeftijd niet langer uitgegeven door Biblion, maar door IBBY-Nederland. Bestellingen voor losse nummers (19,95 euro per stuk) en abonnementen kunnen gericht worden aan het secretariaat van IBBY-Nederland.
Nieuwe abonnees ontvangen als welkomstgeschenk het boek An elephant came by, een boek met ruim 100 illustraties uit prentenboeken van 24 bekende Nederlandse kinderboek-illustratoren. Eveneens ontvangen zij het winternummer 2014 (over Bart Moeyaert).
Men kan zich als abonnee aanmelden via het secretariaat: IBBY-Nederland@planet.nl.'

Literatuur zonder leeftijd 96 (voorjaar 2015). ISBN 978 94 6167 239 1.

zondag 5 juli 2015

Griffels en Penselen

Op 24 juni maakte de CPNB bekend welke titels er met Zilveren Griffels, Penselen en bijbehorende Vlag-en_Wimpels werden bekroond, zie hier. Er hoorde ook een juryrapport bij, dat is online te lezen (en ook te downloaden).



Over die vlaggen en wimpels:
'de Vlag en Wimpels ziet de jury niet als troost- of aanmoedigingsprijs, maar als een onderscheiding voor een boek dat het net niet tot een Griffel bracht.' Waarmee ze natuurlijk toch een soort troostprijs worden, want 'net niet'.

De jury bestond uit Aad Meinderts (voorzitter), Martijn Blijleven, Marjon Kok, Adry Prade en Nathalie Scheffer. In het voorwoord van het rapport herken ik de hand van de voorzitter en grappig is hoe hij preludeert op mogelijk 'gekrakeel' rond de toekenningen:

'De uiteindelijke keuze van de jury is altijd onderwerp van discussie, wat slechts pleit voor de grote betrokkenheid van alles en iedereen die zich met jeugdliteratuur bezighoudt. 
Die grote betrokkenheid en dus het gekrakeel volgend op de bekendmaking is van alle tijden. In haar stuk ‘Eenvoudig is niet hetzelfde als simpel’, dat opgenomen werd in Het literaire klimaat 1970-1985 (1986) schreef Aukje Holtrop dertig jaar geleden al: ‘Een grappig bijverschijnsel van het griffelgedoe is de bijna elk jaar terugkerende vraag of de Griffels wel aan de goede boeken worden toegekend. Is het allemaal niet te commercieel? Heeft de jury wel rekening gehouden met de smaak van iedereen?
De jury ziet met grote belangstelling dergelijke vragen op zich af komen: leve een levendige jeugdliteratuur!'

En de jury dekt zich alvast in:
'De jury benadrukt dat zij niet pretendeert de wijsheid in pacht te hebben, hoewel zij haar taak serieus en zonder gekte heeft opgevat.'

Die gekte, dat slaat dan alvast op wat vooraf werd opgemerkt:
'Opvallend vindt de jury het relatief grote aantal uitgaven waarvoor de beeldende kunst inspiratie heeft geleverd en die soms in samenwerking met musea gerealiseerd werden.
Boven alles, en dat moet gevierd, is de gekte terug in de jeugdliteratuur. Het hoeft allemaal niet zo serieus of realistisch: ook met een flinke dosis humor of met een grote portie raadselachtigheid kunnen boeken met diepgang geschreven worden.' Waarvan akte.

En in het algemeen over het aanbod schrijft de jury:
'De Griffeljury kan in vijf categorieën vijf titels voor bekroning voordragen: twee Griffels en drie Vlag en Wimpels. 
Maximaal kunnen dus 25 boeken bekroond worden. De jury, die in totaal 154 boeken las, kwam echter dit jaar niet verder dan 16 kandidaten.
Ook dit jaar bleek de oogst in de categorie Poëzie gering (slechts één titel kwam in aanmerking), simpelweg omdat er in 2014 opnieuw weinig titels verschenen. Spijtig. Bij de categorie Informatief kon nog een redelijk aantal boeken gevonden worden door het genre ruimhartig te interpreteren.
Bij 9+ moest de jury – om het in goed Nederlands te zeggen – haar darlings killen; de kwaliteit van 6+ was – buiten de voorgedragen titels – niet overweldigend.'

Die ene titel poëzie betrof Doodgewoon van Bette Westera (Gottmer).

Bij elkaar dus eigenlijk een magere oogst!
Verschenen er in 2014 echt maar 154 nieuwe kinderboeken?
Volgens de kerncijfers van de KVB werden er in 2014 zo'n 37 miljoen 'algemene boeken' verkocht en daarvan zijn zeker 15 % kinderboeken (zie hier), ofwel zo'n 5,5 miljoen. Daarvan is het grootste deel natuurlijk niet in 2014 verschenen en aangezien ik geen toegang (meer) heb tot de cijfers van Stichting Marktonderzoek Boekenvak moet ik maar wat gokken.
Richard Thiel bood op Kjoek een selectie (!) van ruim 200 in 2013 verschenen titels. Boekenjeugd.nl (ook een selectie!) geeft bij zoeken op 2014 337 treffers, bij 2013 356 en bij 2012 543. Die laatste getallen suggereren dat het aantal nieuwe kinderboektitels per jaar daalt, maar het kan natuurlijk ook zijn dat de redactie strenger selecteert.
Ik gok er echter op dat er in 2014 toch minstens het dubbel zoveel titels jeugdliteratuur zijn verschenen als de jury heeft gelezen.
Sommige uitgeverijen zullen geen titels hebben ingestuurd omdat men dacht: leidt toch niet tot bekroning, zonde van het geld. (Want ja, titels insturen kost geld.) Vaak een juiste inschatting. (En waar de jury een juweeltje ontwaart dat niet is ingestuurd, zal er heus wel een seintje naar die uitgever gaan.) Er is in ieder geval één jurylid van wie ik aanneem dat ze als kinderboekverkoper een goed zicht heeft op wat verschijnt.
De conclusie luidt dus: inderdaad, tenzij de jury merkwaardige criteria hanteerde en allerlei moois links liet liggen (wat ik niet aanneem) is het een schrale oogst.



Wij en de Grieken

Een mooie en boeiende Griekse “Vonk”, die van de Volkskrant 4 juli! Vol retoriek over en weer en schrijnende inkijkjes. Yvonne Hofs en enkele andere scribenten passen zelf ook enkele retorische trucjes toe. 
De voornaamste truc is het hanteren van “de Grieken” als een groep waaraan iets gezamenlijks kan worden toegeschreven, meer dan Grieks spreken en zich als Griek aanduiden.
“Het Griekse schuldenprobleem is toch echt begonnen bij de Grieken zelf.” (Hofs.)
Jawel, maar wélke Grieken. Uit diverse bijdragen blijkt immers dat “de Griekse regering” niet per se “de Grieken” zijn, zoals “wij Nederlanders” ook niet meteen vereenzelvigd willen worden met “de Nederlandse regering” of met de besturen van grote bedrijven.
“De Grieken” profiteren ook niet van de noodhulp, anders dan Hofs betoogt. Alleen sommige Grieken, met name banken en de Griekse regering. Andere Grieken blijken steeds armer te worden, zoals in deze Vonk treffend beschreven wordt. (Mooi idee om daarvoor de Griekse stad Drama uit te zoeken.)

Dat “we” wel varen bij de euro, is een variant op deze retorische truc, en komt voort uit het door veel politici en ondernemers zorgvuldig gekoesterde idee dat wat goed is voor grote ondernemingen, ook goed is voor “ons allemaal”. Een geliefd standpunt van de “kosmopolitische elite” (Hofs), nog te weinig doorgelicht door journalisten. Dat “we” slechter af zijn met de euro, is dezelfde truc andersom.
Ook hier geldt: sommige mensen hebben er baat bij, andere niet. Het is aan journalisten om me duidelijk te maken wie wel en wie niet.
En zouden “wij Europeanen” (Dirk Jacob Nieuwboer) een “monster” hebben gecreëerd? Het wordt geopperd wordt pal na een zin waarin “het grootste deel van de bevolking niet kan stemmen op de mensen die wél de dienst uitmaken”. Dan zouden “wij Europeanen” dus nauwelijks hebben deelgenomen aan de creatie van dat “monster”. Ja, wat is het nu?

“Wij leenden de Grieken maar wat graag”, schrijft RobertGiebels op pagina 9.
“Wij”? Ik voel me niet aangesproken en ik ben vast niet de enige die zich niet klakkeloos wil vereenzelvigen met bankdirecteuren. En nogmaals, die banken leenden niet aan “de Grieken”, maar aan Griekse banken en aan de Griekse regering.
“Het Griekse drama is een slagveld”, schrijft MarcPeeperkorn. Ik geef hem gelijk. Retoriek viert hoogtij op dat slagveld. Laat Yvonne Hofs eens gaan mijmeren over wie nu eigenlijk de macht heeft over geld en waar het geld stroomt, in plaats van vruchteloze berekeningen maken over het al dan niet afschaffen van de euro en Wilders een gelijk te geven dat hij niet verdient.
Laat journalisten zo ver mogelijk vandaan blijven van de door politici gebruikte retorische trucjes, en die retoriek zo goed mogelijk ontleden en in zinnige informatie omzetten, in plaats van er zelf aan mee te doen. Schrijf niets over “de Grieken” als je eigenlijk alleen een deel van de Griekse samenleving bedoelt of zelfs alleen de Griekse regering. Het bekt misschien lekker, maar is per definitie onjuist.