Van tijd tot tijd las ik in het onlangs verschenen boek Taalwetten maken en vinden, het ontstaan van het Standaardnederlands, geschreven door Nicoline van der Sijs. Ik moest er een goede leespositie voor vinden, want het 622 bladzijden tellende boek is licht van toon maar zwaar van gewicht.
Licht van toon, maar dat wil niet zeggen dat het een immer onderhoudende tekst is. Inleiding, Hoofdstuk 1 en 2 las ik van voor naar achter uit, maar bij hoofdstuk 3 begon ik stukjes over te slaan. Het is hier en daar wel erg veel. Zo worden bijvoorbeeld álle psalmberijmingen behandeld, tsja, dan zie ik toch uit naar een samenvatting - en die zit er dan ook in.
Toch vond ik het verrassend te vernemen dat al in de 17e eeuw, ten tijde van de Republiek, werd gezocht naar een geschreven Nederlands (of Nederduits, dat verschil vond men toen niet zo groot) dat voor inwoners uit alle gewesten in de Republiek te lezen viel.
En dat volgens de auteur, en ze draagt er veel bewijs voor aan, Nederduitse dialecten uit naburige landen in het (toen nog) Heilige Roomse Rijk daarop een grotere invloed hadden dan het idioom van de Zuidnederlanders, hoewel die toch in groten getale naar Noordnederlandse steden trokken.
En dat men zich toen al druk maakte over spelling, ja, wanneer niet. Nou, in de Middeleeuwen...
En ook de geschiedenis van onze voornaamwoorden voor de tweede persoon is boeiend om te lezen: van du en ghi naar jij en u, met wat omwegen en nog steeds bestaande varianten, met name in Vlaanderen.
Ook vond ik het boeiend om te lezen hoe men in die tijd sprak, voor zover dat valt af te leiden uit berijmingen en beschrijvingen uit die tijd en uit het Afrikaans, dat uit het 17e-eeuwse Hollands is voortgekomen. En eindelijk weet ik waarom de Engelstaligen het over double u hebben als ze w bedoelen.
Halverwege besloot ik dat ik ging bladeren, hoewel ik een flink deel van hoofdstuk 8 ('Beregeling van de grammatica') en 10 ('Besluit: vorming, verbreiding, onderhoud en verruiming van de standaardtaal') heb doorgelezen, en ook de passages over de zeventiende-eeuwse dichters en toneelschrijvers in hoofdstuk 9 ('De rol van literaire schrijvers'), waar vooral de rol van Bredero me deed terugdenken aan wat ik ooit aan de universiteit leerde.
De laatste alinea van het laatste hoofdstuk (10):
'Nu onze reis ten einde is, willen we de zeilen strijken, de steven naar land wenden, en de haven in lopen, met deze woorden tot besluit [...]: Leef lang, vaar wel, en als je het beter kunt dan ik, publiceer het dan gerust; zo niet, stem dan in met mijn opvattingen.' - met deze woorden eindigde Arnold Moonen in 1706 zijn grammatica, en ik sluit me graag bij hem aan.
Ik ben zo bescheiden om te denken dat ik het niet beter kan. Taalwetten maken en vinden is een monumentaal standaardwerk, en ook nog naslagwerk.
Wie er iets in wil opzoeken, wordt na ruim dertig bladzijden voetnoten en vijfentwintig bladzijden bibliografie geholpen door een index op personen geheten 'Dramatis personae' van vijf bladzijden met naar ruwe schatting zo'n 250 namen, en voorin een zeer uitgebreide inhoudsopgave.
Ik weet zeker dat ik er van tijd tot tijd iets in zal zoeken.
En omdat neerlandici soms lekker kunnen haarkloven, citeer ik ook maar het eerste van de drie citaten naast de titelpagina:
'Tot de kwaadwillige lezer.
Ik voel nu al hoe ze mijn boek belasteren,
't Neuswijze gespuis, dat niemand kan behagen.
Want hoe of wat men schrijft, in 't Nederlands, Latijn of Grieks,
Het mishaagt hun allemaal, honing is bij hen venijn.
Al wat een ander doet, durven ze vrijelijk te laken,
Maar zelf schrijven ze niet, ja, ze zouden het niet kunnen.
Daarom zeg ik vrijmoedig: Gij neuswijze haarklovers,
Laat zelf eens iets het licht zien voor gij van mij tol heft.'
(Willem Baudart, 1605, slotfrase van zijn inleiding bij zijn Apophthegmatus Christiana Ofte Ghedenck-weerdighe, Leersaeme ende aerdighe Spreucken.)
Sijs, Nicoline van der. Taalwetten maken en vinden, het ontstaan van het Standaardnederlands. Sterck & De Vreese, 2021. ISBN 978 90 5615 713 6, 622 p.