Zoeken in deze blog

vrijdag 30 oktober 2015

Muziek is geen taal (maar heeft er wel mee te maken)

Iedereen is muzikaal is zowel een uitdagende stelling als een interessant boek. De auteur, Henkjan Honing, is hoogleraar muziekcognitie aan de Universiteit van Amsterdam. Het boek biedt een antwoord op de lang niet eenvoudige vraag wat muziek is en hoe we ernaar luisteren.
Daarbij gaat hij ook in op de vergelijking van taal en muziek, na eerst al beschreven te hebben hoe moeilijk het is om muziek te beschrijven zonder metaforen te gebruiken die ontleend zijn aan andere disciplines.

Ik moest onmiddellijk denken aan het aloude klassieke muziek-programma 'Discotabel', tegenwoordig iedere zondag, met zijn 'opname A', 'B' en 'C' en de experts die zich daarover uitlaten. Ze maken gebruik van een groot arsenaal aan termen en metaforen om duidelijk te maken dat de ene opname toch net iets geslaagder is dan de andere. Overigens verschillen ze soms in hun voorkeuren, gelukkig.
Benieuwd wat ze zouden denken van Cory Arcangel's 'Drie Klavierstücke', een ingenieuze collage van fragmenten uit films van katten die over piano's lopen en samen muziek van Schönberg uitvoeren.
En dat kunstwerk haal ik dan weer uit een boek dat ik aan het lezen was toen ik Iedereen is muzikaal kreeg: Ways of looking, how to experience contemporary art van Ossian Ward. Gekregen voor mijn verjaardag, in Venetië, waar de 56e Biennale woedde, dus heel toepasselijk.

Toeval bestaat, het is aan mij om verband te leggen.

Het verband is natuurlijk dat hedendaagse muziek óók contemporary art is, al heeft Ward het alleen over beeldende kunst. En dat voor beeldende kunst ook opgaat, zij het misschien in mindere mate, wat Honing over muziek schrijft, namelijk dat-ie in principe 'onverwoordbaar' zou zijn. In beide boeken komt een variant van een bekend gezegde voor: waar Ward schrijft 'beauty is in the eyes of the beholder', schrijft Honing (p. 71) 'music is in the mind of the beholder'. Een uitgangspunt dat al is terug te vinden bij William Shakespeare (Love's Labours Lost, 1588)...

Good Lord Boyet, my beauty, though but mean,
Needs not the painted flourish of your praise:
Beauty is bought by judgement of the eye,
Not utter'd by base sale of chapmen's tongues

... en David Hume (Moral and Political, 1742).

Beauty in things exists merely in the mind which contemplates them. (Bron)

Het lenen van metaforen uit andere disciplines gaat eigenlijk voor veel kunstbeschrijvingen op, ook voor literaire kritiek. Geen poëzierecensie of er komt wel een metafoor voorbij uit een andere categorie - bijvoorbeeld muziek. Zo beschrijven en beoordelen we dus muziek met poëtische en poëzie met muzikale termen. Ja, een vergelijking helpt, zou een retoricus zeggen.
Ik noem muziek en poëzie niet voor niets naast elkaar. Beide kennen klank en ritme. Honing weet me ervan te overtuigen dat muziek geen taal is (en ook geen geluid, muziek is 'luisteren naar geluid'), maar dat neemt die overeenkomst niet weg.
Henkjan Honing schreef ook boeiende en overtuigende hoofdstukken over het waarschijnlijk aangeboren maatgevoel. Dat vermogen om verschillen in maat en ritme te onderkennen kon echter ook wel eens te maken hebben met ons vermogen om woorden en zinnen te onderscheiden, zoals hij ook ergens opmerkt.

Iedereen is muzikaal gaat uitdrukkelijk over luisteren naar muziek, niet over het maken van muziek, waarin heel wat musicologen in verzanden als ik hem mag geloven. Een intelligent uitgangspunt, want je kan zoveel muziek maken als je wil, als niemand het als muziek herkent ben je erg alleen op de wereld. Dat geldt voor alle kunst. Kunst is wat wij kunst vinden en met opzet schrijf ik wij, niet ik, want hier heersen veel conventies. Dat is niet erg, zolang we ons dat realiseren en niet denken te praten als vertegenwoordiger van een Groot Gelijk.

Hier kan ik even inhaken op discussies die zich met enige regelmaat afspelen onder recensenten van jeugdliteratuur. Meer nog dan onder literatuurrecensenten i.h.a. bestaat daar de neiging om een oordeel te verabsoluteren. Een kinderboek wordt dan niet goed gevonden, maar ís domweg goed. Kinderboekrecensenten als keuringsdienst van waren, meer dan van waarden.
Iets meer bescheidenheid zou hier passen.

Terug naar Henkjan Honing.
Laat ik, voordat ik verder inga op zijn argumenten en wat leuke citaten plaats, wat complimenten maken.
Het boek is licht (dus een goed reisboek), ondanks de 207 pagina's, gedrukt in een goed leesbaar lettertype en helder geschreven. Waarmee ik bedoel dat ik het kan volgen, terwijl ik nog nooit een musicologisch werk heb gelezen. Het is wetenschapsjournalistiek van de bovenste plank (mooie, veelgebruikte metafoor), maar intussen is er wel een register, vermeldt hij zijn bronnen (honderden titels) en vat hij voorgaande opvattingen knap samen.
Er zijn QR-links naar de website Iedereenismuzikaal.nl met luistervoorbeelden. Handig! Je leest, hij noemt een voorbeeld, je zoekt achterin de QR-link op, scant hem met je slimme telefoon en voilà, een geluidsfragment. Ideaal als je op reis bent (zoals ik toen ik begon te lezen) en geen laptop o.i.d. in de buurt hebt. (Je moet wel verbinding met internet hebben.)

En voor ik het vergeet: hij mag dan met verve duidelijk maken dat bijna iedereen muzikaal is, hij vergeet niet te benadrukken dat muziek maken niet zo makkelijk is en veel oefenen vergt.
Bijna iedereen. Ergens vermeldt hij dat je zijn titel 'natuurlijk' met een korreltje zout moet nemen, en hij gaat ook in op het verschijnsel toondoofheid. Niettemin is de essentie dat maatgevoel aangeboren is en dat bovendien vrijwel iedereen tonen kan onderscheiden. Maar let wel: verschillen tussen tonen kunnen horen is nog heel iets anders dan ze kunnen nazingen.

In het hoofdstuk 'Muziek als taal' beschrijft hij hoe enthousiast de theorie van Noam Chomsky werd losgelaten op muziek - dat wil zeggen, op partituren. Er verscheen in 1983 zelfs een complete Generative Theory of Tonal Music. Zoals Chomsky met 'boomstructuren' werkte, probeerden zij ook diagrammen te maken die zouden moeten 'aangeven hoe een luisteraar losse noten interpreteert en daar een geheel van melodische, harmonische en metrische structuren uit opbouwt' (Honing, p. 46).
Honing: 'Het is natuurlijk zeer de vraag of, en in hoeverre, een partituur een perceptuele realiteit is: een afbeelding van wat de luisteraar hoort.'
Hoe je zo precies mogelijk in kaart kan brengen hoe luisteraars muziek horen, daarvan heeft hij rijkelijk veel voorbeelden uit eigen en andermans onderzoek.

Op p. 56 vat hij de verschillen tussen taal en muziek samen. Heel kort:
- muziek heeft geen syntaxis, geen grammatica zoals taal die kent.
- muziek heeft geen semantiek, 'de betekenis zit in het toonhoogteverloop, het ritme en de timing. De afzonderlijke noten zelf zijn betekenisloos'.
- muziek lijkt veel directer aan emoties te appelleren dan taal.
- muziek laat zich niet vangen in een alfabet. 'Een compositie, vastgelegd in een partituur, is in het gunstigste geval als een kookboek: het bevat instructies over het wat en hoe, maar heeft geen invloed op het savoureren, het proeven en genieten, van de bereide (muzikale) gerechten.'
En op de volgende pagina:
- muziek is niet na te vertellen.

Er mag dan geen taal in muziek zitten, er zit wel muziek in taal. Daarop gaat Honing niet in, daarover gaat zijn boek ook niet.
Het zou erg interessant zijn om de proefjes die hij op p. 105 e.v. beschrijft, over het 'geheim van de "luide rust"', op gesproken zinnen los te laten, en daarvoor dan bij voorkeur nonsenstaal te nemen zoals in 'De Blauwbilgorgel' van Kees Buddingh', 'Jabberwocky' van Lewis Carroll of desnoods 'De mus' van Jan Hanlo, hier op muziek.




Henkjan Honing. Iedereen is muzikaal, wat we weten over het luisteren naar muziek; nieuwe, uitgebreide editie. Nieuw Amsterdam, 2014, 6e druk. (1e bijdruk van de 5e, herziene druk, 2012.)

NB d.d. 1-11-2015:
Leuk berichtje in de Volkskrant van 31-10-2015:

Zingen kalmeert

Wat menig ouder al aanvoelde, is nu wetenschappelijk aangetoond: zingen werkt beter om een baby te kalmeren dan praten. Na een liedje bleven de jonge kinderen gemiddeld twee keer zo lang rustig. Bij het experiment, gepubliceerd in Infancy, zaten ouders achter hun kinderen. Zo voorkwamen de onderzoekers dat ook oogcontact of gezichtsuitdrukkingen de baby's konden kalmeren. De Canadese proefpersoontjes luisterden bovendien naar bandopnames van een pratende of zingende vrouw in een voor hen onbekende taal: het Turks. Ook het herkennen van het liedje of de stem van de zangeres speelde dus geen rol. Volgens de onderzoekers doen ouders er goed aan meer te zingen voor hun baby's.
Bron helaas niet nader benoemd.



woensdag 28 oktober 2015

Burgers laatste keer

Daar gaan we weer even.

In de Volkskrant 6-8-2015 een verslag door journalist Jeroen Visser over de 'vrijspraak voor agent die Stok neerschoot'.
'Het OM en de rechters zeggen dat burgers mondiger zijn geworden.' Dat OM en die rechters zijn dus zelf kennelijk geen burgers.

En op 8 september was er een bericht omtrent de Overdiepse Polder, waar acht boeren wonen in splinternieuwe boerderijen op splinternieuwe terpen. Een initiatief van boeren, omdat deze polder bij heel hoog water onder mag lopen. Geciteerd wordt ene Peter van Rooy, die 'intermediair was tussen bewoners en overheid'. "Iedereen heeft de mond vol over burgerparticipatie. Maar het is vooral de overheid die beter moet participeren. Die meer zijn best moet doen, sneller moet opereren en beter moet luisteren naar de burgers."
Hier telt de overheid eerst al geen bewoners (ambtenaren en bestuurders wonen niet, kennelijk), en vervolgens ook geen burgers, waaruit we zouden mogen afleiden dat burgers nooit bij de overheid werken. Of ze zijn ambtenaar van negen tot vijf en daarna burger, of zo.
Boeren worden hier overigens bij burgers gerekend.

Op Prinsjesdag ging het natuurlijk ook weer over burgers, aan wie de regering, volgens de Volkskrant 14-9-2015, iets 'geeft'. En 'ook is het goed voor de consumptie, als mensen meer geld in de portemonnee overhouden.' Begrijp ik het goed en bestaat de regering niet uit mensen? En is het goed voor 'de consumptie' als mensen geen geld uitgeven? (Want 'in de portemonnee overhouden'.) En is 'de consumptie' een na te streven doel? O ja, de 'belastingbetaler' duikt natuurlijk ook weer op, want die 'mag wel eens wat terugkrijgen'. (Waarom eigenlijk?)

In Duitse berichten komen Gutbürger en Wutbürger langs, mooi gevonden, en in eigen land hebben we tijdens de instroom van extra vluchtelingen veel 'boze burgers', en in De Groene Amsterdammer van 22-10-2015 kwamen 'pleinburgers' langs, een term van Herman van Gunsteren die slaat op mensen die liever op het plein democratie bedrijven als in het stemhokje, en enkele bladzijden verder 'betrokken burgers', die mee zouden moeten denken over wat universiteiten onderzoeken en ook 'bedrijven en burgers' kwamen langs.
Waaruit ik opmaak dat universitaire onderzoekers en bedrijfsmedewerkers geen burgers zijn.

Ik kan zo eindeloos doorgaan en dat lijkt me vervelend.

Afrondend concludeer ik dat burgers vooral die anderen zijn, voor wie we werken. Bestuurders, rechters, politici, militairen, politiemensen en andere ambtenaren, onderzoekers, bedrijfsmedewerkers, allemaal hebben ze het over burgers alsof zij dat zelf niet zijn. Of alleen in hun vrije tijd.
De burger is het functieloze, amorfe wezen tot wie je je richt.
De burger is niks.
Of we zijn het allemaal. Op de koning na, misschien.

NB d.d. 23-5-2016. Deze kon ik niet laten schieten: in De Groene Amsterdammer van 19-5-2016 maakt recensent Loek Zonneveld onderscheid tussen bons en burger.





maandag 26 oktober 2015

Een persbericht van IBBY Nederland, ik neem het integraal over:

'Om degenen die erg veel aan beheer, voorlichting, onderzoek en publicaties betreffende de geschiedenis van de Nederlandstalige kinder- en jeugdliteratuur hebben gedaan, te eren en anderen te stimuleren om ook tot bijzondere resultaten op dit terrein te komen, heeft de Stichting Geschiedenis Kinder- en Jeugdliteratuur in 2000 de Hieronymus van Alphen Prijs ingesteld, thans bestaande uit een toepasselijk beeldje van de beeldend kunstenaar Marion Ruting en een oorkonde. De prijs wordt sinds 2008 eens in de twee jaar uitgereikt. Op vrijdag 22 oktober werd de prijs voor de twaalfde keer uitgereikt en wel aan prof. dr Rita Ghesquière.

Enkele passages uit het juryrapport:

De laureaat heeft in Vlaanderen  de basis gelegd voor het academisch onderzoek naar de jeugdliteratuur, zowel die uit Nederland en Vlaanderen als uit andere landen. Als hoogleraar literatuurwetenschap in Leuven gaf zij, want zij is al enkele jaren met emeritaat, vanaf 1980 colleges over jeugdliteratuur en dat was in die tijd nog niet echt heel gebruikelijk binnen de universiteiten. Daarmee droeg ze in belangrijke mate bij aan de emancipatie van het onderzoek naar de Nederlandstalige jeugdliteratuur.

‘Talrijk zijn haar publicaties over jeugdliteratuur. Bij elkaar geven ze blijk van haar brede en veelzijdige deskundigheid op dit terrein. Of het nu gaat om het benaderen van kinder- en jeugdboeken vanuit een receptie-theoretische invalshoek, of over het recenseren ervan, de verhouding jeugdliteratuur – volwassenenliteratuur, leesbevordering, uitgeverijgeschiedenis, filosofische aspecten van jeugdliteratuur, jeugdliteratuurhistorische thema’s – de laureaat heeft er haar licht over laten schijnen. Geen onderzoeker of docent jeugdliteratuur kan om haar publicaties heen. Het verschijnsel jeugdliteratuur (in 2000 verscheen een zevende druk onder de titel Jeugdliteratuur in perspectief) kan inmiddels een standaardwerk genoemd worden.’

‘En als laatste wapenfeit noemen we de vorig jaar verschenen geschiedenis van de Nederlandstalige kinder- en jeugdliteratuur, Een land van waan en wijs, dat zij samen met Helma van Lierop-Debrauwer en Vanessa Joosen mogelijk heeft gemaakt en waaraan zij ook meerdere hoofdstukken heeft bijgedragen. Kortom, een veelheid aan activiteiten en indrukwekkende publicaties om het onderzoek naar de kinder- en jeugdliteratuur te verdiepen en te verbreden, te stimuleren en onder de aandacht te brengen.’

‘Dit veelzijdige werk vraagt om waardering. Bij haar afscheid als hoogleraar in Leuven werd een vriendenboek met de mooie titel Eeuwige jeugd gepubliceerd, een vriendenboek waarin een groot aantal onderzoekers, auteurs, uitgevers en recensenten een bijdrage over een favoriet jeugdboek leverde. Deze bijdragen laten nog eens zien welk een grote invloed de laureaat op generaties jeugdliteratuuronderzoekers en -schrijvers heeft gehad. Wij willen deze hulde graag uitbreiden met een prijs. En we zijn ervan overtuigd dat iedereen in de zaal nu wel weet dat de Hieronymus van Alphenprijs 2015 alleen maar kan gaan naar prof. dr Rita Ghesquière.’

Meer informatie is te verkregen bij de Stichting Geschiedenis Kinder- en Jeugdliteratuur'




Afgezien van de treurige tautologie kinder- en jeugdliteratuur gun ik Rita Ghesquiere deze beloning van harte. Zij was en is een constante factor in de bestudering van jeugdliteratuur en verleende ook graag haar medewerking aan allerlei activiteiten op dat gebied.
Ze komt vaak over als een wat traditionele dame, maar je kan je vergissen, getuige haar uitlating over de universiteit als mannenbolwerk in haar afscheidscollege toe ze met emeritaat ging (2010). Ik citeer uit een interview (Mededelingenblad van de Leuvense Germanisten 2010/1):

'Professor Ghesquière beschreef in haar afscheidscollege de academische wereld als “eerder een jongens- dan een meisjesboek”. Al zijn er de laatste jaren meer vrouwelijke collega’s dan toen zij benoemd werd, de academische wereld is toch nog steeds voor een groot stuk een mannencultuur. “Als je kijkt naar de algemeen beheerder en de mensen die de reële macht hebben, of naar de manier waarop de universiteit wordt bestuurd, dan is het inderdaad een mannelijke wereld.'
Waaraan ze volgens de interviewers toevoegde
'Ook bij de studenten die talen studeren, is de situatie nu wat evenwichtiger verdeeld dan vroeger. Hoewel meisjes daar nog steeds de bovenhand halen, zijn er opnieuw meer jongens die voor een studie talen kiezen dan pakweg twintig jaar geleden.'


zaterdag 10 oktober 2015

Verhalen lezen: goed voor inlevingsvermogen?

In 2013 publiceerden D.C. Kidd en E. Castiano een artikel in Science (342, p.377-380) met de conclusie al in de titel: 'Reading literary fiction improves theory of mind'. Volgens de summary: 'Understanding others' mental states is a crucial skill that enables the complex social relationships that characterize human societies. Yet little research has investigated what fosters this skill, which is known as Theory of Mind (ToM), in adults.' [...] 'Specifically, these results show that reading literary fiction temporarily enhances ToM. More broadly, they suggest that ToM may be influenced by engagement with works of art.'
Vreemd om dat (tijdelijke) vermogen 'theory of mind' te noemen. Het is toch geen theorie? Enfin.
Zulk onderzoek is natuurlijk koren op de molen van leesbevorderaars. Ha, lezen heeft Nut!

Twee onderzoekers van de VU dachten: dit gaan we nog eens doen. Het resultaat publiceerden ze in De psycholoog oktober 2015. Het resultaat is teleurstellend: 'hoe robuust de resultaten van Kidd en Castano in eerste instantie ook leken, uit deze replicatiestudie en de effectenanalyses blijkt dat lezen van literaire fictie niet zonde rmeer en zelfs niet tijdelijk bijdraagt aan een verbetering Theory of Mind. Verdere replicatiestudies van experimenten uit de oorspronkelijke studie moeten uitwijzen of het effect überhaupt repliceerbaar is.
Hoe dan ook lijkt het nogal voorbarig om mensen aan te zetten tot het lezen van literaire fictie met als doel het inlevingsvermogen in anderen te verhogen. Hoe mooi dit idee in principe ook klinkt, het blijkt in een onafhankelijke meting empirisch niet robuust te zijn.'

Wat jammer nou...

De moeilijkheid zit 'm wellicht in de toegepaste onderzoeksmethode. (De VU-auteurs stellen daarbij relevante vragen.)
Want oefening baart kunst, en je regelmatig verplaatsen in een ander, ook in een fictieve ander, zou toch enig effect kunnen hebben. Anderzijds, hier hebben we de kip-of-het-ei-vraag, misschien lezen mensen die toch al een goed inlevingsvermogen hebben juist daardoor graag verhalen...
En waarom dat ietwat kunstmatige onderscheid tussen literaire en andere fictie?