Zoeken in deze blog

maandag 12 augustus 2013

Het Kleine en het Grote Lezen

In De Groene Amsterdammer 1-8-2013 stonden twee besprekingen die mij troffen door hun verschillend karakter.
Kees 't Hart bespreekt Florijn (van Ernst Timmer) en Cyrille Offermans bespreekt De droom van Baudelaire (van Roberto Calasso).
Nu is Florijn fictie en De droom van Baudelaire non-fictie. In die zin vergelijk ik een appel met een peer. Maar beide zijn vruchten en wat me trof is bovendien de manier van bespreken, niet de slotsom, de waardering. Bovendien (beide zijn vruchten) heeft Florijn veel met onze wereld te maken en is De droom van Baudelaire een essay met beslist literaire aspecten, als ik de recensenten goed heb begrepen.



Cyrille Offermans eerst. Hij start met een uitspraak over de toestand van de hedendaagse literatuur. 'Het is allemaal waar: ambitieuze literatuur heeft het moeilijk, uitgeverijen bezuinigen of fuseren, dichters en essayisten verdwijnen nog verder in de marge.'
Maar gelukkig is de toestand volgens hem niet uitzichtsloos, want Calasso wordt nog uitgegeven.
Wie?
Die vraag had Cyrille voorzien, want er volgt een klein exposé over deze auteur. 'Calasso (1941), zelf veertig jaar lang de baas bij de Milanese kwaliteitsuitgever Adelphi, is een lezende schrijver van het soort dat "de eisen van de markt" met superieure boeken negeert en daarmee lezers vond. Zijn internationale doorbraak beleefde Calasso met zijn derde of vierde boek, De bruiloft van Cadmus en Harmonia, waarvan het origineel in 1988 en de Nederlandse vertaling in 1991 verscheen.' Volgen nog wat titels, en 'al deze boeken zijn demonstraties van het Grote Lezen, dus ook van het intellectuele verzet tegen de abstracties van de literatuurwetenschap en het gewauwel van de populaire journalist.'
Dat Grote Lezen had hij al geïntroduceerd. 'Calasso staat, met een variant op Elmer Schönberger, voor het Grote Lezen, dat, belangeloos en onthecht, een "openbaring en inwijding ineen" is.'

We zijn nog in de eerste kolom. Van mij wordt verwacht dat ik al dan niet kan instemmen met zijn uitspraak over ambitieuze literatuur, dichters en essayisten, dat ik weet wie Elmer Schönberger is en waar die variant op slaat. Eigenlijk wordt ook verwacht dat ik instemmend knik als iemand met een heel goed boek '"de eisen van de markt" negeert', terwijl ik zou denken dat er voor een heel goed boek vast wel kopers te vinden zijn, zodat auteur noch uitgever in dezen "de eisen van de markt" (vanwaar die aanhalingstekens?) negeren. En dat ik instemmend knik bij de beschrijving van het Grote Lezen: belangeloos en onthecht ingewijd worden in een openbaring en mij tegelijk (belangeloos) verzetten tegen literatuurwetenschappelijke abstractie en gewauwel.

 'Dit alles ter inleiding van zijn laatste boek: De droom van Baudelaire, een mozaïek van verhalen waarin literatuur en kunst van de Franse negentiende eeuw [...] tot leven komen als nooit tevoren.'
Volgt de bespreking van het boek. Aangezien dat over Baudelaire gaat, is het verklaarbaar dat namen als Ingres, Delacroix, Degas, Manet, Berthe Morisot en Gautier opduiken.
Tot slot: 'Alleszins begrijpelijk dat de vertaler (of de uitgever) de titel van het boek aan dit verhaal heeft ontleend, daarmee afwijkend van het Italiaanse origineel, dat La folie Baudelaire (de waanzin, de gekte van Baudelaire) heet, naar een uitdrukking van Sainte-Beuve, de geniale spotlustige criticus die ook een opvallende rol speelt in dit magistrale boek.'
Dat van dat verhaal wordt uitgelegd, maar ga ik niet citeren.
Ik noteer alleen dat Cyrille van mij ook verwacht dat ik min of meer bekend ben met die criticus, naast de genoemde schilders, en dat er in een verwijzing naar een ander boek van Calasso ook nog wordt gerept over Tiepolo.
Om deze bespreking naar waarde te kunnen schatten moet ik heel wat weten! Zeer vereerd, ik word opgenomen in een kring van geletterden, als vanzelfsprekend neemt Cyrille Offermans immers aan dat ik hem kan volgen. (En gelukkig, ik heb wel eens schilderijen bekeken en een gedicht van Baudelaire gelezen, al is dat laatste wel heel erg lang geleden. Uit Les fleurs du mal, ja.)
Zijn benadering noem ik die van de geleerde lezeromgevallen boekenkast.



Kees 't Hart begint met een verwijzing naar een artikel in De Groene Amsterdammer van de week ervoor, 'Thuiszorg voor tussenmensen' (van Sjors van Beek). Hij herkent zich als aanstaand tussenmens en geeft voor wie het artikel niet kent een redelijk adequate beschrijving. (Kan ik weten, want ik heb dat artikel gelezen.)
Volgt de bespreking van Florijn, dat te lezen zou zijn als 'een illustratie bij het voorafgaande'.
'De roman kreeg me in zijn greep. Hoe Timmers dat voor elkaar kreeg weet ik niet zeker.' Maar hij doet wel een poging.
'Het zijn de geestigheden die heel klein zijn en zich verschuilen in het voorzichtige cynisme dat af en toe een uitweg zoekt. Misschien toch de afgemeten, koele stijl waaruit de emotie zo veel mogelijk is weggehouden. En dus extra ingrijpend opborrelt. Het zit 'm toch ook in de herhaling van alles, deze roman heeft iets weg van een dodendans op weg naar het verpleeghuis en de laatste ogenblikken.'
 Tot slot: 'Hoe gek het ook klinkt: ik heb deze roman met steeds toenemend plezier gelezen.'
De aanpak van Kees 'Hart zou ik de argeloze lezer of persoonlijke associatie willen noemen.

De bespreking van Kees 't Hart kun je lezen zonder voorkennis, hooguit moet je er een zekere leesvaardigheid voor hebben. Het besproken boek wordt niet naast ander werk gelegd, ook niet van Timmer, er wordt geen ander artikel genoemd dan dat ene. Hij besteedt nogal wat woorden aan een samenvatting van het verhaal, maar vergeet niet voorzichtig te verklaren wat hem boeide. Belangeloos en onthecht is de recensent niet, integendeel, hij vertrekt vanuit bezorgdheid en herkenning.
Zijn collega-recensent Cyrille Offermans zal dit dus waarschijnlijk niet tot het Grote Lezen rekenen.
Al ben ik daarvan niet zeker, want Cyrille vergat mij duidelijk te maken wat dat Grote Lezen nu precies is - helaas ontgaat mij de toespeling op Schönberger omdat ik niet weet wat die te berde heeft gebracht over het Grote, eh, ja wat?
'Calasso is een verteller op het hoogste niveau van eruditie en concentratie; nieuwe inzichten ontstaan in de grensgebieden van elkaar uitlokkende of met elkaar botsende verhalen, concreet en controleerbaar.'
Controleerbare verhalen?
Kleintjes moet ik bekennen nog nooit iets van Calasso te hebben gekezen, sterker, ik had nog nooit van hem gehoord. En dat terwijl Cyrille de indruk wekt alles van hem gelezen te hebben.
Het Grote Lezen, ben ik er wel klaar voor?

Maar laat ik niet flauw zijn, ik vergelijk een appel met een peer en als Baudelaire of Calasso me niet interesseren, had ik deze bespreking kunnen overslaan. Cyrille is er wel in geslaagd me nieuwsgierig te maken naar Calasso, al zou ik misschien eerder aan Ka of De bruiloft van Cadmus en Harmonia beginnen.
Beide recensies wekken mijn nieuwsgierigheid op, daarin zijn ze geslaagd.
Het gaat me er ook niet om deze recensies te waarderen, van een cijfer te voorzien, maar om de totaal verschillende aanpak. De argeloze lezer versus de allesweter.
Het Kleine Lezen versus het Grote Lezen?
Wie zal het zeggen.

(Portret van Baudelaire door Gustave Courbet.)

woensdag 7 augustus 2013

50 jaar Congo

Op weg naar Nederland passeerden we Tervuren. Daar staat het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika.
Dat gaat in november dicht wegens renovatie. Bezoek het vóór die tijd!
Want het mooiste van dit museum is de hal en die is dermate politiek incorrect dat die zeer waarschijnlijk niet terugkeert.




In die hal staan beelden die memoreren wat voor prachtigs België aan Congo heeft geschonken. Beschaving! Bevrijding van slavernij! Christendom! Eigenlijk verdient die hal het om te blijven bestaan, juist ter illustratie van hoe men dacht over Europa en Afrika.
Hier zo'n beeld:




Op het gouden plaatje staat: 'België schenkt de beschaving aan Congo'.

Het museum heeft dappere pogingen ondernomen om een iets andere blik op Afrika te bieden. Er is bijvoorbeeld een afdeling geschiedenis waarin een wat genuanceerder beeld wordt gegeven.
Prachtig en pijnlijk zijn de daar te beluisteren toespraken van koning Boudewijn en Patrice Lumumba (hier de originele Franstalige versie) bij de overdracht. Boudewijn spreekt bijna als een levend beeld uit de hal. Lumumba somt op aan welke pijnlijke zaken nu hopelijk een eind komt.



Uit die toespraken wordt ook geciteerd in Congo 50 van Asimba Bathy, Cara Bulaya, Jules Baïsole, Didier Kawende, Fati Kabuika, Djemba Djeis, Tetshim Tshamala en Jason Kibishi, dat ik vond in de museumwinkel. Zo:



Dit boek verscheen in 2010, ter gelegenheid van de viering van 50 jaar onafhankelijkheid.
Het is een stripboek, gemaakt door acht Congolese striptekenaars (medewerkers van BD Kin Label) - en verschenen in België, in een Franstalige en Nederlandstalige versie, op initiatief van Africalia.
'Waarom geven we een strip uit om wie vandaag niets meer afweet over de Congolese geschiedenis te vertellen? De tijd verstrijkt, de jongere generaties beschikken over te weinig aanknopingspunten of kunnen alleen duffe en kleurloze naslagwerken inkijken. Welke tiener kent nog het koloniale verleden van dit land en vooral de gevolgen van die nalatenschap op de 50 jaar onafhankelijkheid waarover deze strip gaat?' Aldus Mirko Popovitch, directeur Africalia, in zijn 'woord vooraf', dat dus duidelijk niet voor die tieners is bedoeld.
De vertaling in het Nederlands van de stripteksten is van Pieter van Oudheusden.

Het verhaal gaat over de tweeling Lipanda en Dipanda, die wordt geboren op de dag dat Congo onafhankelijkheid viert.



Ook de geboorte wordt gevierd.

  

De acht tekenaars nemen ons mee in een achtluik: 'Indépendance Cha-cha (1960-1966)', 'De lange mars (1966-1972)', 'Boum Yé! (1972-1980)', Kin-La-Belle (1980-1986)', 'In zaken (1986-1992)', 'In de kampen (1992-2000)', 'Afspraak in Lubumbashi (2000-2006)' en 'Bouwen aan de toekomst (2010)'
Dat is een tijdspanne van twee generaties en inderdaad, op de laatste pagina wordt Dipanda opa:




Hij heeft dan een grillige loopbaan gehad, van directeur van het openbaar vervoer in Kinshasa, tot regelaar in de vluchelingenkampen en medewerker van een Chinese handelaar. Het verhaal gaat veel meer over hem dan over zijn zus, hoewel juist die hem de baan in de kampen bezorgt.
De tekenaars tonen de argeloze lezer dat er heel wat misgaat in die jaren. Oproer direct na de onafhankelijkheid...



... en andere misère.



Maar het verhaal eindigt hoopvol met de viering van 50 jaar onafhankelijkheid.



Door die grote tijdsspanne maakt het verhaal grote sprongen en zoals vermeld wordt vooral broertje Dipanda gevolgd. We gaan hinkstapsprong door de geschiedenis van de familie. Geen van de acht tekenaars is in de valstrik gelopen om te veel te willen uitleggen. Gelukkig staat er achterin een pagina 'politieke chronologie van 1960 tot 2010'. De Redactie vond het een 'niet echt kritisch kettingverhaal', maar dat vond ik nogal meevallen. Het is geen politiek pamflet, geen opsomming van alle droevigheden die de geschiedenis van Congo / Zaïre / Congo kenmerken, maar toont wel aardig wat misère die Congolezen kon overkomen. Het is allerminst rozegeur en maneschijn.
Kijk, een David van Reybrouck deed het, voor wat vaardiger lezers, natuurlijk beter in zijn Congo, een geschiedenis. Alom geprezen. Ik citeer uit de recensie van Marcia Luyten in NRC Handelsblad: 'De horrorshow van Leopold dwong hem in 1908 tot het opgeven van zijn Vrijstaat. Congo werd een Belgische kolonie. Vervolgens ontpopte elke bevrijder zich als nieuwe tiran, tot op de dag van vandaag. Geen verlosser of hij verrijkt zichzelf, de bevolking veroordelend tot almaar diepere armoede. Om te variëren op een zin van Van Reybrouck: het land wordt 50, maar de inwoners nooit meer.'
De virtuele inwoner Dipanda werd wel vijftig - en is door zijn tekenaar afgebeeld als een al wat oudere man, die opa wordt.

Geen topkunst, deze strip, want hij bevat te matige teksten, het beeld is niet meer dan degelijke middelmaat en het verhaal maakt te grote sprongen, maar het is zeker geen broddelwerk en het is onderhoudend en leerzaam.
Prettig is bovendien het Congolees vertelperspectief en dat is een opmerkelijk verschil met De terugkeer van Eric Heuvel en Ruud van der Rol, waarin het perspectief ligt bij twee Nederlanders.
De terugkeer leent zich tot vergelijking met Congo 50, omdat het gaat over de geschiedenis van Indonesië. Maar dan wel gezien door de ogen van de oude Bas, geboren en getogen in Nederlands-Indië, en zijn jonge nicht Maureen... Deze strip was dan ook een initiatief van het Indisch Herinneringscentrum Bronbeek, een soort heimweecentrum.
Ook wat betreft tekentalent vind ik de acht makers van Congo 50 beter van Eric Heuvel. Ik zie uit naar een vergelijkbaar Indonesia 70, te verschijnen op 17 augustus 2017 (en niet op 27 december 2019), gemaakt door Indonesische striptekenaars voor een Nederlands publiek.

Asimba Bathy, Cara Bulaya, Jules Baïsole, Didier Kawende, Fati Kabuika, Djemba Djeis, Tetshim Tshamala en Jason Kibishi. Congo 50. Roularta Books / Africalia, 2010. ISBN 978 90 8679 345 7.



maandag 5 augustus 2013

Dutch party





Nee, toch maar niet over de Gay Pride, of over 'Hollanders' in het buitenland. (Wat is het verschil tussen 'Hollanders' en Nederlanders in het buitenland?)

Sorry, ik was zelf ook even weg over de grens. Ik liep, fietste en meer. En tussendoor las ik wat boeken.

Op maandag 5 augustus een boos stukje van Thomas von der Dunk. 'Onze minachting voor de eigen taal is uniek.'

' Marokkanen worden geacht Nederlands te spreken. Maar expats krijgen die gelegenheid niet eens.
Veel vreemdelingen willen best inburgeren, maar mogen dat van ons niet. Aan de vele klachten van buitenlandse expats over Nederlandse onhebbelijkheden is recentlijk een nieuwe toegevoegd: de weigering om Nederlands met hen te spreken. Zodra een Nederlander na drie woorden Nederlands door heeft dat hij niet met een native speaker te doen heeft, gaat hij namelijk over op het Engels - de ironie van de standaardterm in de voorgaande zin juist in dit verband zal u niet ontgaan.

Het doet denken aan het oude Nederlands-Indië: het Nederlands is voorbehouden aan kaaskoppen met vier raszuivere voorouders. Van Nederlands spreken door onderontwikkelde inboorlingen in onze koloniën of verdwaalde exoten in eigen land waren, respectievelijk zijn wij niet gediend. De motieven van nu zijn overigens diametraal tegenovergesteld aan die van toen: wij spreken namelijk van huis uit geen provinciaals Maleis (en kijken dus neer op degenen die dat wel doen), maar spreken wel als ware kosmopolieten fantastisch Engels. Onze bijdrage aan het Eurovisiesongfestival wordt derhalve door de nationale zangploeg ook steevast in het Nederengels aangeleverd.

Die taal heeft in ons land zelfs zo'n status gekregen dat we niet alleen vinden dat kinderen die zo vroeg mogelijk zouden moeten leren, maar ook dat studenten hun onderwijs eigenlijk in geen enkele andere taal zouden mogen volgen. Aan sommige universiteiten wordt al meer dan de helft van de cursussen in het Engels gegeven - veel meer dan in welk ander Europees land ook.

Alleen Engelstalige publicaties in Engelstalige wetenschappelijke tijdschriften geven status, en dus scoren Nederlandse universiteiten op (steevast) Angelsaksische wereldranglijstjes hoog. Vanzelfsprekend moeten promotieprojecten, ongeacht het thema, in het Engels geformuleerd worden, want er zou natuurlijk eens een professor uit Harvard een blik kunnen willen werpen op een onderzoeksaanvraag over de verzuiling onder gereformeerden-volgens-artikel-31 in Doetinchem-Oost.

Ook vergadert het college van bestuur van de Universiteit Maastricht, als blijk van zijn waarlijk globale blik op de wereld, al sinds ettelijke jaren in het Engels. Studenten die het daar wagen om onderling het dorpsdialect van een van de twee buurlanden om de hoek - het Duits of het Frans - te spreken, kunnen op ernstige reprimandes rekenen. Die zijn namelijk niet internationaal genoeg bezig. Dat is de kern van het nieuwe universitaire mission statement, zonder welke de CEO's het hun salesmanagers onmogelijk zouden maken de gestelde targets te halen, want 'hoofdverkoper' klinkt wat al te doorzichtig en plat.

Die Nederlandse minachting voor de eigen moedertaal is tamelijk uniek. Voor onze zuiderburen, die meer dan een eeuw gevochten hebben voor het recht die te mogen spreken, is het zelfs onbegrijpelijk. Die weten wat er gebeurt wanneer de elite een andere taal kiest dan de rest van het volk. Met deze verafgoding van het Engels als taal voor bestuur, bedrijfsleven en wetenschap creëren we op termijn ons eigen Franskiljonprobleem: wat het Frans ooit was voor de Vlaamse bovenlaag, is het Engels voor de Nederlandse van nu - steeds meer een taal om je als ware kosmopoliet van het bekrompen plebs te onderscheiden. Indachtig de woorden van de meest francofiele koning van Pruisen in de 18de eeuw, Frederik de Grote: in het Duits commandeer je slechts je bedienden en paarden.

Onze hedendaagse Nederlandse variant daarvan: hoogopgeleide expats uit Amerika of Japan spreken we in het Engels aan, want dat is een wereldtaal. Als laagopgeleide expats uit Irak of Marokko Arabisch spreken, worden we woest, want Arabisch is géén wereldtaal. Zulke mensen moeten nodig een inburgeringscursus volgen om de taal te leren die we zelf in andere situaties het liefst vergeten, want onderscheid moet er zijn. De organisatie van dat taalonderwijs was door het ministerie van Integratie indertijd uiteraard wel aan een taskforce uitbesteed. '

Hear hear.





Dubliners

Als ik een weekje van huis ga, neem ik leesgoed mee. Dat koop ik niet opnieuw, ik ga voor mijn boeken staan en kies. Het moet weinig wegen en niet te snel uit zijn. Geen dikke boeken, want die wegen teveel. Geen lichtvoetige Nederlandstalige teksten, want die zijn te snel uit.
Het moeten woorden zijn die uitnodigen tot herlezen, herkauwen. Poëzie kan heel goed. Maar op het moment dat ik voor mijn boekenkast sta, ligt daar doorgaans juist geen poëzie op me te wachten.
Franstalig heeft de voorkeur als ik naar een Franstalig gebied ga, Duits-, Spaans- en Engelstalig idem dito mutatis mutandis, en Engelstalig heeft naast Nederlandstalig bovendien de voorkeur voor landen waarin talen worden gesproken die ik niet ken.
Doorgaans. Er zijn uitzonderingen.
Ik ben op pas geweest met Deaths and entrances van Dylan Thomas. Poëzie, inderdaad, en niet de makkelijkste. (Under milk wood van Thomas heb ik nu al zo vaak meegenomen dat ik die te snel uit heb. Blijft wel in mijn toptien.)
Als ik per auto ga, is het gewicht iets minder van belang.

Afgelopen tijd waren we twee weken in Frankrijk.
We begonnen, na een nacht en dag Parijs, met vijf dagen lopen in de Cantal. Rugzakje op, van hôtel naar gîte, eind vijfde dag terug bij de auto. Ik had twee vederlichte boekjes mee: Eros and civilisation van Herbert Mercuse, de laatste twintig jaar tot en met heden ongelezen, en Dubliners, verhalen van James Joyce.



Wat kan die vertellen! Althans, formeel moet ik natuurlijk onderscheiden tussen de auteur en de verteller, en veel verhalen hebben dan ook nog een vertellende hoofdpersoon.
Sommige verhalen, zoals 'Eveline', zijn echt juweeltjes. Het zijn van die verhalen die je herleest om er achter te komen wat & hoe. Om eerste zinnen te herlezen en tot je door te laten dringen. Wat krijg ik hierin te horen, hoe werkt dat. En dan de tweede en derde zin.
'Evelyne' als voorbeeld:
' She sat at the window watching the evening invade the avenue. Her head was leaned against the window curtains and in her nostrils was the odour of dusty cretonne. She was tired. '
Avond, stof, moe. Maar hoe. Lees en herlees.

De volgende alinea.
' Few people passed. The man out of the last house passed on his way home; she heard his footsteps clacking along the concrete pavement and afterwards crunching on the cinder path before the new red houses. One time there used to be a field there in which they used to play every evening with other people's children. Then a man from Belfast bought the field and built houses in it -- not like their little brown houses but bright brick houses with shining roofs. The children of the avenue used to play together in that field -- the Devines, the Waters, the Dunns, little Keogh the cripple, she and her brothers and sisters. Ernest, however, never played: he was too grown up. Her father used often to hunt them in out of the field with his blackthorn stick; but usually little Keogh used to keep nix and call out when he saw her father coming. Still they seemed to have been rather happy then. Her father was not so bad then; and besides, her mother was alive. That was a long time ago; she and her brothers and sisters were all grown up; her mother was dead. Tizzie Dunn was dead, too, and the Waters had gone back to England. Everything changes. Now she was going to go away like the others, to leave her home. '
Een wereld in woorden, wat u zegt. En let op die laatste zin, 'Now she was going to go away like the others, to leave her home'.

En ook de laatste alinea nog eens herlezen. Waarom juist zo eindigen en niet anders. De ene keer vind ik dat moeilijker te doorgronden dan de andere. In 'Eveline' is het niet moeilijk, daar komt het drama samen in die ene laatste zin.
' He rushed beyond the barrier and called to her to follow. He was shouted at to go on but he still called to her. She set her white face to him, passive, like a helpless animal. Her eyes gave him no sign of love or farewell or recognition. '
Ze zit klem.

Enkele verhalen vond ik te lang. Ik wil nog eens kijken waaraan dat ligt.

Na Dubliners, en na de rugzakwandeling, las ik Onverwacht inzicht. Had mijn liefje meegenomen.
Marcuse? Misschien neem ik die een volgende keer weer mee. Of niet.

James Joyce. Dubliners. 1914. Gelezen in een hopelijk legale Russische (!) editie, met voetnoten in het Russisch, dus niet het boven afgebeelde boek. De tekst is correct. Zie ook Dubliners in het Gutenberg-project.


Onverwacht inzicht

Jill Bolte Taylor kreeg een beroerte en beschrijft die in Onverwacht inzicht, het persoonlijke verhaal van een neurologe over haar HERSENBLOEDING (Kosmos, 2008). (Hoofdletters authentiek.)
Een bijzondere gebeurtenis: een breinexpert krijgt een hersenbloeding! Deze expert greep ondanks de beschadiging de kans aan om te beschrijven wat haar overkwam, hoe ze herstelde en biedt suggesties voor de omgang met mensen die door een hersenbloeding worden getroffen.
Het is fascinerend leesgoed, want ze beschrijft nauwkeurig welke functies wanneer uitvielen en hoe ze naderhand weer terugkeerden, mede dankzij de goede zorgen van haar moeder. Het lijkt me ook een uitermate nuttig boek, voor wat betreft de kennis over hersenbloedingen en de omgang met patiënten.




Het had echter een nog (veel) beter boek kunnen zijn als de auteur en/of de uitgeverij het geduld had gehad om een goede redacteur aan het werk te zetten.
Haar beschrijving is nu een mix van directe ervaringen en beschouwing achteraf. Dat vind ik jammer: het maakt de beschrijving veel minder indringend. Bovendien bevat de tekst nu erg veel herhalingen, zelfs zo dat ik de laatste hoofdstukken begon door te bladeren wegens redundantie.

Paar voorbeelden.
Op p. 91:
'Tot vanochtend, toen ik mijzelf nog ervoer als een vast lichaam, beschikte ik over het vermogen om een verlies te ondergaan, een fysiek verlies door dood of verwonding, of een emotioneel verlies, met pijn in het hart. Maar in deze nieuwe vorm van waarneming kon ik dat niet meer, omdat ik niet meer in staat was om scheiding of individualiteit te ervaren. Ondanks mijn neurologische trauma doordrong een onvergetelijk gevoel van vrede mijn hele wezen en ik voelde me kalm.'
Hoeveel mooier en accurater had dit kunnen worden beschreven. Eerst de ervaring, dan de terugblik met uitleg.
Op p. 110-111 beschrijft ze het overleg rond haar bed over de komende operatie. Lees, en zie hoeveel mooier dit had kunnen worden beschreven als toen en nu beter waren gescheiden.
Op p. 156: 'Veel mensen keken naar me alsof er iets mis met me was, maar omdat ik mijn egocentrum in mijn linkerhelft kwijt was geraakt, kon mijn goed- of afkeuring me niets schelen.'
Hoor, de neuroloog spreekt.
Bedoeld wordt hier overigens linkerhersenhelft.
Op p. 191 verklaart de auteur haar liefde... aan haar cellen! 'Ik onderhoud ook een innige liefdesrelatie met de vijftig biljoen moleculaire genieën die samen mijn lichaam vormen. Ik ben zo dankbaar dat ze in leven zijn en in perfecte harmonie samenwerken dat ik er zonder meer van uitga dat ze me gezond zullen houden. Het eerste dat ik elke ochtend en het laatste dat ik elke avond doe, is mijn kussen knuffelen, de ene hand in de andere leggen en heel bewust mijn cellen danken voor weer een prachtige dag.'
Commentaar overbodig...

Wel raakte ik hier geïntrigeerd door dat biljoen, wetend dat het Amerikaanse billion een ander getal is dan het Nederlandse biljoen. Ik ging dus op zoek naar het gemiddelde aantal cellen in het menselijk lichaam.
Ik vond diverse berekeningen, met als mooiste bron (helaas vergeten te noteren welke) een vermelding van '10^13 of 10^14' cellen. Hallo, dat scheelt een factor tien!
Maar ik vond ook getallen als 50, 75 of 100 trillion, met 50 tot 70 trillion als betrouwbare schatting. One trillion is 1.000.000.000.000, 50.000.000.000.000 is 50 biljoen..., compliment dus voor vertaler Dick van Alkenade in deze lastige kwestie.
Maar niet inzake de titel. Want A Stroke of Insight vind ik beslist mooier dan Onverwacht inzicht.

Jill Bolte Taylor beschrijft het menselijk lichaam als een soort computer, met 'programma's', die bij een hersenbloeding een voor een uitvallen, met 'dossiers' die verloren raken en weer gevonden of opnieuw aangelegd moeten worden. Ik vraag me af of die vergelijking goed is gekozen. Als iets blijkt, dan wel dat hersenen anders werken dan computers.

Nou ja, even genoeg kritiek.
Blijft staan dat ik desondanks iets heb geleerd over het menselijk brein, inclusief de wijze waarop het leert lezen. En dat ik bewondering kreeg voor de wilskracht van de hoofdpersoon, de auteur.

Bolte Taylor, Dr. Jill. Onverwacht inzicht, het persoonlijke verhaal van een neurologe over haar HERSENBLOEDING, 'Mijn leven lang was ik mijn eigen hetsenspinsel geweest!' Kosmos, 2008. Oorspr.: My Stroke of Insight, A Brain Scientist's Personal Journey, Viking Penguin, 2006.