Zoeken in deze blog

dinsdag 15 november 2011

Owie en het geheime ding

Voor de bedoeling achter Owie en het geheime ding (Biblion Uitgeverij, 2011) moet je surfen naar www.talentenkracht.nl. Het boek werd 6 november jl. in Museum Naturalis te Leiden gepresenteerd tijdens de 4e TalentenKracht Publieksdag.

Het is een poging om drie- tot zesjarigen en hun ouders of andere begeleiders (personeel kinderdagverblijf) te bewegen tot verwondering en onderzoek.
Nooit slecht, in tijden waarin zoveel als zoete koek wordt geslikt omdat ‘het op tv is geweest’ of omdat meneer Wilders het met zoveel aplomb zegt, en waarin de Broodje-Aap-verhalen over internet slingeren.

Owie en het geheime ding is allereerst een samenlees- en samendoeboek. De alerte voorlezer zorgt dat-ie allerlei zaken bij de hand heeft: een spiegeltje, ballonnen, een paperclip, een plastic doosje, een vol bad, wat klein grut uit de speelgoedhoek, een kommetje, een rietje, wat peper en zeepsop… maar de alerte voorlezer verdeelt dat natuurlijk over meerdere dagen.

Of het ook werkt, ik ben er zeer benieuwd naar, hoop daarover t.z.t. op Talentenkracht (dat nu toch wel erg droog en academisch overkomt) meer te lezen.

Het verhaal, geschreven door Marianne Frequin en Henderien Steenbeek, lijdt onder de bedoelingen, het is geen top. Dat hoeft niet erg te zijn, omdat de aandacht uitgaat naar wat je samen kan ontdekken.  Maar het had meer kunnen zijn.
Afgezien daarvan vind ik de illustraties van Marijke Klompmaker verrassend. Iets dat in de tekst een gewoon huis is, met minimaal een brievenbus, een kamer, een keuken, een slaapkamer, een badkamer, een zolder, en een spiegel, veranderde onder haar penseel in een geheimzinnig bouwsel, met even geheimzinnige tuin.



Met binnen een vrij zwevende wenteltrap met aftakking naar een deur in een ronde wand rond een ruimte met een vrijstaande pilaar, een ruimte met bobbelleiding met kleren erover en op de achtergrond een schemerlampje dat uit de leiding lijkt te groeien, een open haard voorzien van bobbelschoorsteen, een badkamer die uit een huis van Gaudí lijkt te komen, zoals het detail hieronder hopelijk toont, en nog meer van die fraaie zaken. Voor een doe-boek tamelijk bijzonder.


Het boek kost € 14,50, en is te bestellen via de boekhandel (ISBN 978 90 5483 971 2) of bij de uitgeverij (bestelnummer 1800004871).
Als het goed is, komen er meer Owie-boeken. Dat wordt ons achterin althans beloofd.

maandag 14 november 2011

Ambachten en handwerk

Ambacht is mooi, oud woord. Volgens het Van Dale Junior Woordenboek is het 'werk dat je doet met je handen, op een ouderwetse manier'. Volgens mijn Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (10e druk, 1976, blijkens een notitie uit de jaren '80 kon ik de woorden algoritme, heikel, hondenturk en kerstpakket er niet in vinden) is ambacht een 'handwerk dat aangeleerd moet worden, als broodwinning beoefend'. Niet noodzakelijk ouderwets dus, ondanks het ook al zo mooie woord broodwinning. (Hoeveel kinderen zouden dat woord nog kennen?)
Er is dan ook nog steeds in Nederland een Hoofdbedrijfschap Ambachten.

Dat 'vertegenwoordigt 36 uiteenlopende branches met in totaal bijna 80.000 ondernemingen waarin meer dan 300.000 mensen werken'. Bij de branches kun je kiezen uit: Banketbakker, Bitumineus dakbedekker,  Dakdekker hellende daken,  Dakdekker riet,  Fietsspecialist,  Glasbewerker,  Glazenier,  Glazenwasser,  Goudsmid / Zilversmid,  Hoedenmaker,  IJsbereider,  Kapper,  Keramist,  Kledingreparateur,  Leerbewerker,  Maatkleermaker,  Muziekinstrumentmaker,  Naaimachinetechnicus,  Natuursteenbewerker/ -handelaar,  Opticien / Optometrist / Contactlensspecialist,  Orthopedisch schoentechnicus,  Parketteur,  Pedicure / voetverzorger,  Pianotechnicus,  Schoenhersteller,  Schoonheidsspecialist,  Schoorsteenveger,  Slager / versspecialist,  Straatmaker,  Tandtechnicus,  Textielreiniger,  Toneelkapper / grimeur,  Uurwerktechnicus,  Voeger,  Zadelmaker,  en Zonweringspecialist. Jammer: men noemt deze mensen geen ambachtslieden, nog zo'n mooi woord, maar vakmensen. Ik mis de automonteur en de loodgieter en nog wat beroepen, maar die vallen waarschijnlijk onder andere bedrijfsschappen.

Volgens dat Hoofdbedrijfschap Ambachten komen we in Nederland binnenkort een kwart miljoen van zulke mensen tekort, begreep ik uit een bijdrage van Anna-Lena Hedin in de Volkskrant d.d. 14-11-2011, en dat bericht vond ik herhaald op diverse webstekken, waaronder Mannen Nieuws. (Nooit eerder tegengekomen, die website! Het nieuwtje van vandaag: 'Vrouwen zien seks als plicht'.)

Dat geldt kennelijk niet alleen voor Nederland, want in Duitsland tracht men te werven voor Handwerk. Nee, niet met Wer will fleißige Handwerker, ook al doet me dat onmiddellijk denken aan de Pirelli-kalenders in autogarages (en sinds heel kort aan Mannen Nieuws), of Fleißige Handwerker als poppenshow en andere melige filmpjes bij het kinderliedje (en project!) 'Wer will fleißige Handwerker sehn'. Maar o.a. middels dit fraaie spotje.

Was wäre das Leben ohne Handwerk... Zal het op school ook heel goed doen. (Al zal de dominee die blijkens een nieuwsbericht pleit voor 'scherp kastijden'  van 'zondige kinderen' ongetwijfeld bezwaar maken tegen het afbeelden van blote mensen.)

vrijdag 11 november 2011

Prentenboeken, het kleine verschil

De promotie waarover ik op 3 november berichtte en die op 10 oktober plaatsvond, ging vooraf door een minisymposium op woensdag 9 oktober: 'Met prentenboeken kun je alles'.
Dat bleek een citaat van een oude kleuterleidster die promovenda Aletta Kwant sprak. Blijkens de inleidingen op het symposium kun je kleuters met prentenboeken in ieder geval inzicht geven in rekenen, in de opbouw van verhalen en emoties leren herkennen. Dat is al heel wat.
Het onderzoek van Aletta Kwant maakt deel uit van een drieluik, een samenwerkingsproject van drie universiteiten met de duistere afkorting PICOD, dat staat voor Picturebook Concept Development. Leesplein meldde er al op 1 januari 2009 iets over middels een stukje van Coosje van der Pol, een van de inleiders: 'Dit onderzoek maakt deel uit van een groter project waarbinnen ook wordt onderzocht hoe prentenboeken de ontwikkeling van kleuters kunnen ondersteunen op sociaal-emotioneel vlak en op wiskundig gebied.' Coosje van der Pol promoveerde 17 december 2010 op het eerste deel van het drieluik, Prentenboeken lezen als literatuur. Een structuralistische benadering van het concept 'literaire competentie' voor kleuters (Eburon), zie ook het persbericht op NWO en mijn bericht op 9 december 2010.

In het kader van de letterenstudies is bijzonder dat in dit onderzoek metingen worden verricht. Veel academische publicaties op het gebied van de (jeugd)literatuur bestaan uit theoretische vertogen, op de rand van essayistiek, zonder exact gekwantificeerde waarnemingen. Voor dat soort veldwerk moet je naar aanpalende disciplines. Nee, ik noem even geen voorbeelden.
In het licht van recente nieuwsberichten (ik laat even de naam Stapel vallen) mag bovendien even opgemerkt worden dat de betrokken onderzoekers in dit project hun data geheel zelf verzamelden. En dat ze hun bevindingen tamelijk voorzichtig formuleren. Ik citeer de samenvatting van Kwants onderzoek: 'De conclusie die op basis van deze resultaten getrokken mag worden is dat het gebruik van prentenboeken inderdaad een positief effect kan sorteren op de sociaal-emotionele ontwikkeling van kleuters en dan met name waar het de complexere emoties betreft.'

Aletta Kwant beet de spits af, tijdens dat minisymposium, net een uiteenzetting van het onderzoek waarop ze de dag daarop hoopte te promoveren, Geraakt door prentenboeken. Effecten van het gebruik van prentenboeken op de sociaal-emotionele ontwikkeling van kleuters. (Zie voor online samenvattingen Leesplein en RUG.)
Coosje van der Pol volgde met een vertoog over haar onderzoek, zie boven, daarna kwam Marja van den Heuvel (Universiteit Utrecht, Freudenthal-Instituut) met een verslag van haar onderzoek naar de inzet van prentenboeken bij het rekenonderwijs. Ik citeer de samenvatting van dit nog lopend onderzoek van het FI:  'In dit onderzoeksproject wordt bekeken hoe de wiskundige begripsontwikkeling bij kleuters te ondersteunen is door prentenboeken.
Hoewel prentenboeken in Nederlandse kleuterklassen een belangrijke rol spelen, worden ze meestal niet ingezet voor het leren van wiskunde. Toch komen er met name uit het buitenland steeds meer aanwijzingen dat prentenboeken de wiskundige begripsontwikkeling van kleuters ondersteunen. 
De theoretische basis voor hoe prentenboeken bijvoorbeeld de informele ervaringsbasis bieden om wiskundige concepten en vaardigheden te exploreren en te ontwikkelen is echter beperkt. Dit onderzoek wil de aanzetten die hiertoe in Nederland zijn gedaan verder uitbouwen.' Voorlopige titel: Developing a framework for the evaluation of picturebooks that support kindergartners'learning of mathematics.
Mijn oude redactiegenoot Piet Mooren zal dit zeer interesseren.










Na deze drie inleiders van het project volgde Adriana Bus met een vertoog over de (aangetoonde) ondersteuning van prenten bij het onthouden van tekst. Dat sluit aan bij een oud inzicht, dat visualiseren van taal helpt bij onthouden. Ze startte haar inleiding dan ook met een verwijzing naar Orbis Sensualium Pictus van Johannes Amos Comenius, om via Allan Paivio en Joshua Foer's Moonwalking with Einstein (Het geheugenpaleis) uit te komen bij het onderzoek dat zij samen met Marianne Verhallen verrichtte.

Uit de discussie en gesprekken na afloop bleek dat Kwants onderzoek veel belangstellende reacties uit het onderwijs heeft opgeleverd. Natuurlijk werd ook opgemerkt dat aandacht voor het literaire aspect van prentenboeken en het nut dat ze kunnen hebben voor sociaal-emotionele ontwikkeling of rekenvaardigheid twee verschillende zaken zijn. Vlot kwam men echter tot de conclusie dat het een het ander niet uitsluit.
En de discussie werd mooi afgesloten met een aanbod uit de zaal om de bevindingen uit deze trits onderzoeken te vertalen in handreikingen voor de onderwijspraktijk.
Het vermoeden van ondergetekende, o.a. gebaseerd op onderzoeken van Margriet Chorus (2007) en Martha Otter & Harry Paus (1998), dat het met de jeugdliteratuur op de pabo's niet zo best is gesteld, werd weersproken door minstens twee enthousiaste docenten.
Zou er een opgaande lijn zijn?
Hoe dan ook, het kleine verschil zit 'm in juist dat ietsje meer aandacht voor de mogelijkheden van prentenboeken en kleuters. Een klein verschil, met mogelijk toch iets minder kleine gevolgen voor de kwaliteit van het onderwijs.

donderdag 10 november 2011

Wie wil er een glaasje grenadine?

Wie wil er een glaasje, zei Tante Tine,

ja, want dat rijmt zo lekker op grenadine. Of omgekeerd. Hoe dan ook, dit vrolijke, ogenschijnlijk wat makkelijke liedje van Annie M.G. Schmidt siert het achterplat van Literatuur zonder leeftijd 85, najaar 2011. Thema: jaren '50.

Zo ziet LZL er van voren uit. Het ontwerp is van Ted van Lieshout en de redactie is er blijkens de redactionele inleiding blij mee.
Een opgewekt gezicht, maar toch iets malicieus, en klaar om te bijten lijkt het wel.

Voor wie LZL niet kent: het is het enige periodiek over jeugdliteratuur met academische status. Op die status valt niet meer af te dingen dan op die van de literatuurwetenschap in het algemeen: veel beschrijving, analyses waarin de rol van de analysator soms onderbelicht is, weinig voorspellend vermogen. LZL bestaat naast de vakbladen Leesgoed en De Leeswelp, en het richt zich tot wie bereid is drie keer per jaar zo'n 170 pagina's tekst tot zich te nemen over jeugdliteratuur.

De titel mag dan suggereren dat eigenlijk alle literatuur wordt behandeld, zo is het niet.

Want de naam Literatuur zonder leeftijd is een programma, zoals En nu over jeugdliteratuur (voorganger van Leesgoed) dat ook was.  En nu over jeugdliteratuur: en nu aandacht voor jeugdliteratuur.  Literatuur zonder leeftijd: … en die jeugdliteratuur is interessant voor iedereen.
Dit periodiek in pocketvorm gaat dus wel degelijk over jeugdliteratuur.

Deze aflevering heeft de jaren ’50 als thema.  In vijf artikelen wordt een behoorlijk goed en uitgebreid beeld gegeven van de jeugdliteratuur in die tijd:
- Joke Linders over de ‘kinder- en jeugdliteratuur van de jaren vijftig in sociaal-cultureel perspectief’, maar in het bijzonder over de Gouden Boekjes. (Daar weet ze veel van, want ze heeft er kort geleden een boek over gemaakt: Ik hou zo van… de Gouden Boekjes, Rubinstein, 2010.)
- Saskia de Bodt over stijlen van illustratoren: ‘Vrolijke expressie in zwart-wit’, met onder meer een mooi eerbetoon aan Jenny Dalenoord.
- Janneke van der Veer over ‘traditie en vernieuwing in de kinderpoëzie in de jaren vijftig’, met als binnenvaller de tegenstelling tussen ‘Jokkentje’ van Rie Cramer (nog veel voorgelezen in de jaren ’50) en ‘Dikkertje Dap’ van Annie M.G. Schmidt.
- Bea Ros over meisjesboeken voor en na de Tweede Wereldoorlog, met aandacht voor de uitschieters.
- Berry Dongelmans over ‘kinderboeken uitgeven in de jaren 50: strategisch opereren of bijzaak?’ ‘Er vindt geen majeure omslag plaats, maar zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin komen er in de jaren vijftig allerlei initiatieven van de grond, mede geëntameerd door uitgevers, die laten zien dat er op het gebied van het goede kinderboek zeker wat veranderde.’
En tenslotte biedt Jant van der Weg-Laverman een beeld van de Friese jeugdliteratuur in de jaren ’50 en nog veel eerder, met uiteraard aandacht voor het werk van Diet Huber en Tiny Mulder.
Deze zes artikelen zijn gebaseerd op de lezingen van het symposium dat de Stichting voor Geschiedenis van de Kinder- en Jeugdliteratuur op 20 maart 2010 hield.

Buiten het thema is er naast een In memoriam voor Peter van den Hoven (zie ook hier) nog een heleboel tekst in LZL 85 te vinden. Ik noem:
- de Annie M.G. Schmidtlezing die Floortje Zwigtman dit voorjaar in Leiden hield, zie ook hier.
- Annelies Jorna over het vertalen van David Almond.
- een gesprek met Dimitri Leue, die beweert: ‘Schrijven is de puurste vorm van creëren.’

Al met al een zeer lezenswaardige aflevering van LZL.

Het zij iedere keer waar nodig weer vermeld: in principe is ‘kinder- en jeugdliteratuur’ een tautologie, ontleend aan de Duitstalige vakliteratuur, waar men het ook vaak heeft over Kinder- und Jugendliteratur, of KJL. En ook in het Duits is de term eigenlijk een tautologie, hoewel in beide gevallen iedereen juist door de positie naast en na elkaar van kinder en jeugd begrijpt dat met jeugd kennelijk een fase wordt bedoeld die volgt op kinderen. De jeugd heeft al tietjes en de baard in de keel, kinderen nog niet. Zoiets.
LZL maakt er nog een vrolijker stamppotje van doordat de ene auteur ‘kinder- en jeugdliteratuur’ en de andere ‘jeugdliteratuur’ of ‘het kinderboek’ gebruikt en het bovendien dus volgens de redactie gaat om ‘literatuur zonder leeftijd’.

LZL wordt uitgegeven door IBBY-Nederland en een abonnement kost € 32,- per jaar voor ‘particulieren’, € 24,25 voor ‘studenten’ en € 43,- voor ‘instellingen’’. Men ontvangt drie van zulke pockets per jaar. De redactie bestaat uit Toin Duijx, Karen Ghonem-Woets, Vanessa Joosen, Helma van Lierop-Debrauwer, Sanne Parlevliet en Bea Ros (hoofdred.).

vrijdag 4 november 2011

Verborgen talenten

Dezer dagen de laatste loodjes voor de kopij van een in 2012 bij Coutinho te verschijnen vakboek Verborgen talenten, jeugdliteratuur op school. Bestemd voor (aanstaande) onderwijsgevenden in het basisonderwijs.

Dit boek staat onder redactie van Karen Ghonem-Woets, Erna van Koeven, Jeanne Kurvers (zie ook hier), Piet Mooren en ondergetekende. Bijdragen van de redactie, plus Marjolein Kool, Henk Notté, José Simons, Cees van der Kooij, Christiane Nieuwmeijer, Willebrord de Winter, Mariska Hammerstein (zie ook hier) en Ido Abram.

T.z.t. meer over dit boek.

donderdag 3 november 2011

Praten helpt

Bericht uit Groningen, ook (eerder) al te vinden op Laten lezen: aan de Rijksuniversiteit van Groningen gaat Aletta Kwant promoveren op een proefschrift getiteld Geraakt door prentenboeken. Effecten van het gebruik van prentenboeken op de sociaal-emotionele ontwikkeling van kleuters. Promotor is professor Kees de Glopper, copromotor is Jan Berenst.
De conclusie van het onderzoek volgens het persbericht: 'Kleuters krijgen complexe emoties als verlegenheid en jaloezie beter in de gaten als leerkrachten zich meer opstellen als meelezer dan als voorlezer bij het lezen van prentenboeken.'
'De gangbare 'uitlokkingsstrategie'van vragen stellen door de leerkracht tijdens voorleessessies leidt niet altijd tot de juiste interactie tussen leerkracht en kinderen, aldus Kwant. 'Door zelf lezersreacties te geven plaatst de leerkracht zich als medelezer naast de leerlingen, wat een gelijkwaardiger gesprek oplevert,' verduidelijkt ze. Haar onderzoek heeft geleid tot zogenoemde 'sleutels' bij een set geselecteerde boeken, waarmee leerkrachten kunnen werken. Kwant: 'De lezersreacties van de leerkracht vormen hierbij de eerste aanzet tot een gesprek. Daarna helpen gespreksstimulerende aanwijzingen zoals vervolgvragen de leerkracht verder om in gesprek te gaan met de kinderen.'


Ik hoop t.z.t. hier het proefschrift te kunnen bespreken.

Over de zorgen van de docent Nederlands


Uiteenzetting, beschouwing of betoog. Of: betoog met beschouwende elementen, beschouwing met uiteenzettende elementen, of uiteenzetting met betogende elementen. Of...
de zorgen van de moderne docent Nederlands.
Ga er even voor zitten.

26 oktober 2011:

Geachte collega's,

Eigenlijk hoop ik er op dat ik bedolven word onder mails waarin ik als onbekwaam weg- en in de hoek gezet ga worden. Waarin met mij als neerlandistieke non-valeur wordt afgerekend! Want dan zal ik, beschaamd en beschimpt, toch bevrijd zijn van een knellende onzekerheid die mij al jaren met regelmaat het lesgeven bederft.

Gisteren was het namelijk weer eens zover. V5 had een tekst met vragen gemaakt uit de onvolprezen methode Nieuw Nederlands. De laatste vraag betrof de tekstsoort, in meerkeuzevorm. Was het een betoog met beschouwende elementen, een beschouwing met uiteenzettende, een uiteenzetting met betogende, enfin, u kent ze wel.

Ik ben wel benieuwd of de jongere generaties neerlandici ook worden opgeleid in dit soort kwesties, want wij hoorden er niets iets over (tussen 1972 en 1979 aan de RUG) en moesten ons maar redden in de praktijk. Ik weet niet precies meer wanneer de categorieën der tekstsoorten zo prominent naar voren kwamen in de diverse methoden - ik meen bij de invoering van de nieuwe Tweede Fase. Daarvoor spraken we natuurlijk wel met de leerlingen over de insteek van de auteur, want je moet natuurlijk wel weten waar ze met je naar toe willen en in de slotalinea was daarvoor meestal wel een aanwijzing te vinden.

Maar nu dus de uiteenzetting, de beschouwing en het betoog. Op papier een aardig onderscheid, maar in de weerbarstige praktijk blijkt met name het klassificeren van de tekst-als-geheel nogal eens tot discussies met schrandere leerlingen en collega's te leiden. Alleen het antwoordmodel van Nieuw Nederlands weet precies welk antwoord juist is. De vraag naar de tekstsoort wordt inmiddels ook op het Centraal Schriftelijk Examen gesteld met ook daar natuurlijk de overdonderende zekerheid van het correctievoorschrift. Gevorderde collega's herinneren zich wellicht nog de hilarische bespreking in Vrij Nederland van publiciste Xandra Schutte, die er achter was gekomen dat haar tekst 'De sublieme sigaret' voor een VWO-examen tekstverklaring was gebruikt. Tot haar ontzetting wist ze zelf niet of ze nu een betoog of een beschouwing had geschreven. Ik wist het ook niet, mijn leerlingen wisten het niet, mijn collega's niet, alleen de examencommissie wist het.

Terwijl er aanvankelijk nog werd gevraagd of een tekst betoog, uiteenzetting of beschouwing is, hebben de vragenstellers al enige tijd geleden hun toevlucht genomen tot de mengvormvraag: een betoog met beschouwende elementen, een beschouwing met uiteenzettende elementen enz. Toen die vragen begonnen te verschijnen bekroop mij het gevoel: zouden ze zelf ook niet meer zo zeker zijn van hun categorieën?

In mijn Dikke Van Dale is het uiteenzetten 'in zijn delen verklaren, uitleggen, doen zien', is beschouwen 'beoordelen, overwegen' (en is de beschouwing 'bespiegelend, theoretisch, contemplatief'). In Wikipedia schrijft iemand: 'Een uiteenzetting is een tekst met als doel de lezer te informeren over een bepaald onderwerp. Een uiteenzetting wordt gebaseerd op feiten en is, in tegenstelling tot een betoog, objectief van aard. Een uiteenzetting verschilt van een beschouwing vanwege het feit dat bij de laatste de schrijver zijn mening geeft over het onderwerp. Dat is bij een uiteenzetting niet het geval.' Oeps, denk ik dan weer bij het laatste: een schrijver met een mening, betoogt die dan ook niet? Het voert te ver om hier al die definities op te lepelen. Google zelf eens of trek uw woordenboek uit de kast: de nuances buitelen over elkaar heen.

Het hangt dus vaak af van je lesmethode, hoe de begrippen in je eigen (toets)praktijk afgebakend of gedefinieerd zijn. In verschillende methoden zag ik verschillende definities. Ik heb bovendien geen hoge pet op van de auteurs van die methoden, vind veel oefeningen onwerkbaar, veel toetsen slecht. En waarom zou ik hen (vind ik hier mooier dan 'hun') autoriteit verlenen als het gaat om discutabele onderdelen van mijn vak?

Dat brengt mij tot de kern van deze noodkreet: wie heeft deze indeling in het onderwijs Nederlands geïntroduceerd? Waarop heeft deze persoon zich gebaseerd? Sla mij eens om de oren met mijn domheid, toon mij de juiste definities en maak een einde aan mijn onzekerheid!

Met collegiale groet,
Jacques van den Oever


---
26 oktober:

Beste Jacques, beste keleegee,
Je stipt een belangrijk pijnpunt aan en maakt mij ook weer aan het twijfelen. Dat de makers van Nieuw Nederlands zelf meestal niet zo goed lezen en dus met hele rare antwoorden komen, herken ik, maar daar valt mee te leven. Erger is, dat de genre-indeling ook mij niet helder is, al dacht ik van wel. Ik heb een redelijk werkbare theorie voor mijn leerlingen, maar ik geef meteen toe dat ik in mijn eigen proefwerken soms meerdere antwoorden goed of half goed reken. In het examen kan dat niet, en dat kan een probleem zijn. Vooral als je niet weet waar het nu echt om gaat. En toen ik net Taaldaden van Braet opsloeg (een boek waar ik vroeger erg tevreden over was), kwam ik toch meteen iets tegen waar ik niet uitkwam. De Cito-norm voor gedocumenteerd schrijven, die ik er ook nog bijpakte, kon ik gelukkig wel weer plaatsen. Misschien is mijn uitleg dus toch niet zo gek.
Eerst die maar:
Een betoog is bedoeld om te overtuigen; de schrijver probeert de lezer echt te overtuigen van een bepaald standpunt. De hoofdgedachte is een mening, of een omstreden zijnsoordeel. Een voorbeeld van het laatste: Gadaffi is niet omgekomen maar vermoord. Of: Er zijn deeltjes die sneller kunnen dan het licht.
Een beschouwing is bedoeld om te informeren en tot nadenken te stemmen; de schrijver belicht een onderwerp van verschillende kanten, betrekt er de visie van verschillende mensen bij, zet daar desnoods zijn eigen mening naast, maar laat open wat DE oplossing is. De hoofdgedachte is de aanduiding van een probleem. ‘X of Y is omstreden.’ ‘Het zal nog lang duren voordat er duidelijkheid is over Z.’
EEn uiteenzetting is zuiver bedoeld om te informeren. Er staan in principe alleen feiten in. En als er toch meningen in staan, dan is dat alleen om te laten zien dat een dergelijke mening bestaat. De uitslag van een enquete bijvoorbeeld staat bol van de meningen, maar alleen als onderzoeksgegevens, niet als bouwstenen in een redenering. De hoofdgedachte is een feit, of iets dat daar dichtbij in de buurt komt. ‘Er zijn verschillende interpretaties van de begrippen betoog, beschouwing en uiteenzetting’.
Daar voeg ik de volgende matrix aan toe:
                              Betoog                 beschouwing    uiteenzetting
Mening              +                             +                             -
‘Neutraal’          -                              +                             +
Hier voeg ik dan wel aan toe dat zelfs de neutraliteit van een uiteenzetting maar betrekkelijk is. Neem bijvoorbeeld een informatiefolder van een gemeente. Dat is een uiteenzetting maar die is natuurlijk wel degelijk positief gekleurd.
Met deze uitleg kom ik een heel eind en kan ik de examenuitslag ook ‘aardig’ verklaren. Wat ik niet kan verklaren, is het feit dat de vroegere examentekst Het visioen van St. Fina van Rudy Kousbroek in Taaldaden 2 van Braet ‘Beschouwing’ wordt genoemd. Dit is namelijk een tekst waarin de mening van de auteur van het begin tot het eind voorop staat. Het enige verschil met de teksten die bij Braet wel ‘betoog’ heten is dat Kousbroek geen stelling poneert, die hij vervolgens verdedigt, maar dat hij een vraag stelt waar hij al meanderend een antwoord op vindt. Het onderscheid zit hem hier dus niet in het schrijfdoel, of de strekking van het stuk, maar in de vorm. Een betoog is doelgericht,  een beschouwing zoekend. Of een betoog gaat uit van een stelling, een beschouwing van een vraag. Dit onderscheid vertoont overeenkomsten met het onderscheid dat Louis Stiller in essays schrijven maakt tussen een Baconiaans essay (doelgericht) en een Montaigne-achtig essay: zoekend. Dit is een erg lastig onderscheid. Want het vergt veel inzicht in de tekststructuur. De constatering dat de inleiding eindigt met een vraag is niet voldoende. Want als je in de eerste regel van het middenstuk die vraag beantwoordt met een stelling, hebben we toch echt te maken met een doelgericht betoog.
Gelukkig ziet het er naar uit dat de CITO-indeling meer op die van mij lijkt. In de norm voor gedocumenteerd schrijven spreekt men bij de beschouwing over voldoende invalshoeken, bij het betoog over voldoende argumenten, en bij de uiteenzetting over voldoende facetten.
Ik ben erg benieuwd of iemand mijn conclusie kan bevestigen of corrigeren.

Met vriendelijke groet,

Yke Schotanus


---
26 oktober 2011:

Dag collega’s,
En (ja, ik begin de hele mededeling met “en”) mag/mogen het antwoord/de antwoorden dan luid en duidelijk over ons uitgestort worden? Want aan de RUL (zelfde periode) deed men er, wat dit onderdeel betreft,  ook het zwijgen toe. Tot op heden gebruik ik dus mijn eigen boerenverstand:
·         als de tekst tot denken aanzet – meerdere visies, mogelijkheden bespreekt, iets ter overweging aanbiedt – en de auteur er ook nog iets van vindt (voelt het meest voor … of weet het ook niet, zoiets) laat ik het beschouwing noemen.

·         Zolang de auteur alleen maar weergeeft, houd ik het op uiteenzetting.

·         Zodra de auteur een stelling poneert, of duidelijk ergens voor of tegen stelling neemt, kies ik voor betoog.

Eigenlijk interesseert het mij niet zo, wie dit bedacht heeft. Ik krijg liever een duidelijke, heldere en vooral eenduidige uitleg over wat wat is, kortom, ik wil net als Jacques graag “de juiste definities”.

Met vriendelijke groet,
Sonja Ziel


---
26 oktober:

Dag Yke,
Mooie tekst! Bedankt voor je uiteenzettende, beschouwende en betogende elementen in je reactie.


Ik ben benieuwd tot welke categorie je deze tekst zelf rekent.


Verder lijkt het me belangrijk om een onderscheid te maken tussen hoe we leerlingen leren een uiteenzetting, een betoog of een beschouwing te schrijven (waarin de categorieën om didactische redenen simpel worden voorgesteld) en de beoordeling van een tekst, omdat dan de praktijk weerbarstiger blijkt te zijn. Dat wordt me wat als straks het schrijfexamen onderdeel wordt van het centraal schriftelijk examen en wij de teksten o.a. hierop moeten beoordelen.


Met vriendelijke groet,
Herma van den Brand


---
27 oktober:

Ha collega’s,

Jacques doet het weer: de vinger op een zere plek. Mooi. Ik had het betoog (kun je dat wel afsluiten met een vraag?) van Jacques niet opgevat als een vraag om sluitende definities.
Vorige maand stuurde een collega van me mij - ter controle - een tekstproefwerk voor klas 4V. Ik lees dat door en beantwoord even de vraag naar tekstsoort; ik ben daar namelijk zelf niet zo goed in. Zelf had hij een ander antwoord als goed aangemerkt. De antwoorden zijn nu aangepast, zodat allebei onze kijken in het goede antwoord zitten.
Het zal mij werkelijk worst wezen of ik een beschouwing of betoog lees (waarschijnlijk ook omdat ik er niet zo goed in ben ze te onderscheiden). De vraag die een lezer zich wel mag stellen, is: vertrouw ik de schrijver, waar kan ik het met hem eens zijn, waar kan ik vraagtekens plaatsen? Manipuleert hij mij door een definitie in eigen voordeel te geven (abortus= het doden van een weerloos schepsel of abortus= het beëindigen van een ongewenste zwangerschap, het maakt een verschil), met ongeldige argumenten, met onderzoeksgegevens die hij uit zijn duim zuigt (ik kom idd uit de buurt van Tilburg)? Dan bepaal ik als lezer wel wat ik aan mijn referentiekader toevoeg over het gelezen onderwerp (en over de schrijver).

Met vriendelijke groet,

Michel Pijpers

BruutTAAL

---
28 oktober:

Beste Jacques,

Omdat ik me ook geen raad weet met deze driedeling, ben ik geneigd terug te vallen op officiele documenten, zoals Syllabus Centraal examen 2012. In deze syllabi worden de eindtermen jaarlijks gepreciseerd. De huidige precisering van de verwarrende tekstsoorten uiteenzetting, beschouwing en betoog is al enkele jaren van kracht (iig vanaf 2010). Zie: http://www.examenblad.nl/9336000/1/j9vvhinitagymgn_m7mvi0sgg8bampk/vikzou44u5v0/f=/nederlands_vwo_2012_101026.pdf en zie ook het blauwe fragment hieronder.

In dit document is o.a. de nuancering gemaakt dat de driedeling ook losgelaten kan worden op tekstgedeelten in plaats van hele teksten. Dat lost een deel van het probleem al op. Bovendien is de nuancering toegevoegd - in vergelijking met de oorspronkelijke eindterm - dat de kandidaat kan aangeven 'of de tekst / het tekstgedeelte voornamelijk een uitzettend, beschouwend of betogend karakter draagt' (hier staat inderdaad per ongeluk 'uitzettend' in plaats van 'uiteenzettend'). Ook bevat het de nuancering dat er zoiets bestaat als het belangrijkste schrijfdoel en dat verschillende schrijfdoelen dus inderdaad naast elkaar of na elkaar in verschillende tekstgedeeltes kunnen voorkomen.
Tot slot speelt hier nog een ander probleem dan dat van taal en classificeringen (zoals de genoemde driedeling van tekstsoorten), namelijk dat van communicatie. Als lezer/luisteraar weet je niet altijd precies wat de schrijver/spreker bedoelt. En wat je als schrijver/spreker bedoelt, kan dikwijls anders worden opgevat, afhankelijk van de lezer/luisteraar. Het gesprek met leerlingen naar aanleiding van de vraag en het gewenste antwoord in een schoolboek is dan ook snel interessanter dan de vraag of het goede antwoord zelf. Zolang het centraal examen of een toets maar geen verwarring veroorzaakt.

Dit is de syllbustekst (onderstrepingen zijn van mij):

De kandidaat kan:
- vaststellen tot welke tekstsoort een tekst of tekstgedeelte behoort;
. de kandidaat kan vaststellen of een tekst of tekstgedeelte uiteenzettend, beschouwend of
betogend is;
. bij uiteenzettende teksten of tekstgedeelten wordt objectief uitleg gegeven, worden indelingen
aangeduid en worden samenhangen en processen verduidelijkt; bij beschouwende teksten of
tekstgedeelten worden interpretaties, verklaringen en opinies ter overweging aangeboden; bij
betogende teksten of tekstgedeelten wordt een beargumenteerd standpunt ingenomen;
. de kandidaat kan het schrijfdoel van een tekst of tekstgedeelte vaststellen;
. corresponderende schrijfdoelen bij uiteenzettende, beschouwende of betogende teksten zijn
respectievelijk: informeren/uiteenzetten, ter overweging aanbieden en overtuigen / tot actie
aanzetten; deze schrijfdoelen kunnen in combinatie met elkaar voorkomen. De kandidaat kan
dan vaststellen wat het belangrijkste schrijfdoel is, c.q. vaststellen of de tekst / het
tekstgedeelte voornamelijk een uitzettend, beschouwend of betogend karakter draagt.

Tiddo Ekens



---
28 oktober:



Aan allen,


Ik heb het betoog (is het een betoog?) van Jaques van den Oever over het verschil tussen een betoog, uiteenzetting of beschouwing, met zijn toestemming, als blog op mijn site gezet. Ik ben geen docent, maar kinderboekenschrijfster en interesseer me op die manier voor het taalonderwijs. 


Ik hoop zo ook via Social Media de discussie te kunnen laten losbarsten, maar dat is nog niet zo gebeurd. Voor wie wil reageren, staat mijn blog open! Discussieren op een blog gaat vaak wat makkelijker dan per mail. 


Met vriendelijke groet,


Rian Visser


---
28 oktober:




Beste Jacques, Willy, Rian...

Zonet de brief (en de begeleidende tekst van Rian Visser) gelezen op het blog van Rian Visser. Eigenlijk vind ik dat deze discussie niet thuishoort op de site van Rian Visser (maar er kunnen wel redenen zijn waarom Jacques wel zijn toestemming gaf).

Ik zou het vooral jammer vinden dat de discussie nu op de site/het blog van Rian Visser gevoerd wordt en niet meer in de community Nederlands. Ik vind het trouwens ook jammer dat er nu al onder drie 'onderwerpen' een discussie over dit éne onderwerp aan de gang is.

Nog even dit: ook voor Vlaanderen is dit thema (tekstsoorten) interessant, ook al bestaat bij er bij ons geen centraal examen.

Vriendelijke groeten
Kris Van Rhode


---
30 oktober:

Beste Jaques en collega's,

Graag zou ik hier nog een oproep aan toevoegen: wie heeft er een mooie, actuele beschouwing digitaal en wil die delen? Ik pluis vaak, maar het heeft nog weinig opgeleverd. NRC maakt wel overzichten van de verschillende meningen, maar dan vaak heel schematisch, niet in een lopende tekst. Tijdschriften kom ik niet aan toe.

Nu gebruik ik ter voorbereiding vaak de opiniepagina's van de Volkskrant/ NRC. Ik print een groot artikel en de ingezonden brieven met reacties op het betoog. Vaak is er ook nog wel een kort nieuwsitem te vinden op Uitzending Gemist. Aan de hand daarvan laat ik de leerlingen een beschouwing schrijven. Dat lukt wel aardig, maar ik heb zo weinig mooie voorbeelden. Nu blijft het vaak hangen in voorbeelden van hoe het niet moet.

Tips voor actuele onderwerpen beschouwing/ betoog:

-Ouders die hun kinderen bespioneren: artikel in nrc.next (betoog over laten schrijven, emoties liepen hoog op hahaha) nieuwsuitzending van RTL
-Opkomst van huiswerkinstituten: artikel NRC, ingezonden brieven, nieuwsuitzending
-Discussie onderpresteren jongens: feminisering of zijn het gewoon luie donders, NRC artikel, Volkskrant artikel, nieuwsuitzending

Het zijn onderwerpen die goed te behappen zijn, veel onderwerpen zijn te gecompliceerd om 'even' een proefbeschouwng over te schrijven (Mauro, Kunduz, jwz)
Mijn bronvermelding lijkt nergens op, maar documenten zijn op school en ik niet, maar met krantenbank kom je een heel eind. Bij belangstelling, kan je natuurlijk altijd even mailen.

Misschien ten overvloede: ik vermoed dat een beschouwing een tekst is waarin een probleem van meedere kanten wordt bekeken, er verschillende autoriteiten aan het woord gelaten worden en de mening van de schrijver pas in het slot duidelijk wordt, als die al duidelijk wordt. De beslissingen van CITO kan ik beredeneren zodra ik het goede antwoord weet :) Van Nieuw Nederlands moet ik huilen.

Ik ben benieuwd,

Petra Aarts


---
30 oktober:

Gewaardeerde collega’s,

Op mijn noodkreet (zie communitymailing van 26 oktober jl.) ontving ik zo’n 40 reacties. Hoe statistisch insignificant ook, ik denk dat dat er veel zijn.

De reacties zijn te verdelen in twee categorieën. Een kleine minderheid aan collega’s poogde helderheid te bieden in de spraakverwarring rondom tekstsoorten. De bijdragen van Sonja Ziel en Yke Schotanus, scherpzinnig als altijd, hebt u reeds kunnen lezen. Arjen Speekenbrink en Tiddo Ekens verwezen naar de Eindtermen, subdomein A1 ‘analyseren en interpreteren’. Alle raadgevers bevestigden tegelijkertijd de onmogelijkheid van heldere afbakening en schijnexactheid.


Hoogleraar Gert Rijlaarsdam (UvA), dr. Eva Tol-Verkuyl en Karin Echten hielpen met de identificatie van Antoine Braet als waarschijnlijk hoofdverantwoordelijk voor de invoering van de classificatie.  Anderen wezen op ‘de taalbeheersers’. Braet had met zijn pragmalinguistische benadering bij de invoering van de Tweede Fase in de daartoe ingestelde commissie een dikke vinger in de pap.

Veel collega’s vinden de vraag naar tekstsoorten interessanter dan exacte afbakening ervan. Rijlaarsdam wees mij er overigens op dat het onderscheiden van tekstsoorten via schrijven veel beter is aan te leren.  Het schrijven van uiteenzettingen (een ondergeschoven kindje) is voor VWO’ers erg interessant, aangezien hun in het hoger onderwijs meestal niet om betogen of beschouwingen wordt gevraagd.

De overige reacties kenmerkten zich door allerlei emoties: frustratie, onzekerheid, ingehouden woede, cynisme, ook opluchting: ‘ik ben niet de enige’. (Een viertal afgezwaaide neerlandici toonde zich enorm blij van het gezeur af te zijn.) Erg veel collega’s wezen op het in gebreke blijven  van hun opleiding (ook als die zeer recent werd gevolgd) en de matig tot slechte kwaliteit van lesmethoden. Ook wilde men graag op de hoogte gebracht worden van de antwoorden die ik zou krijgen.

Zeker na de kleine stortvloed van reacties zou het arrogant zijn als ik mij zou aanmatigen iets definitiefs over de hele tekstsoortenkwestie te zeggen. Helaas leest Braet onze communitymails niet, want ik had graag ongenadig van de oude heer zelf op m'n neerlandistieke falie gehad. Al was het alleen maar om hem per kerende post te confronteren met de Babylonische spraakverwarring waarin de lesgevende neerlandici verzeild zijn geraakt. Natuurlijk wist ik ook wel dat de termen der tekstsoorten keurig vermeld staan in de officiële syllabi, maar de praktijk van verschillende methoden en correctievoorschriften heeft -zo blijkt eigenlijk wel- veel mensen onzeker gemaakt over de afbakening ervan.

Ik denk dat ik wel weet hoe de vork in de steel zit: de commissie Braet heeft in feite reeds lang gebruikelijke (zowel binnen als buiten de neerlandistiek) termen  geannexeerd en gedacht die opnieuw te kunnen definiëren en afbakenen. Dat dat niet straffeloos kan, blijkt misschien wel uit de stroom reacties die ik kreeg, waartussen dan ook geen enkele zit die mij de oren wast met definitieve antwoorden op mijn vragen.

Het grootste verdriet is echter dat er in allerlei teksttoetsen, tot en met het CSE, op soms discutabele gronden met kinderen wordt afgerekend en dit tekstsoortengedoe is er eentje van. Natuurlijk gaat het slechts om een puntje hier of daar, maar je kunt tegenwoordig ook via Nederlands op een honderdste zakken. Collega Herma van den Brand wees op het naderende schrijfexamen havo/vwo als onderdeel van het CSE. Wij, docenten Nederlands, moeten die producten dan onder andere beoordelen op consistentie qua tekstsoort “en het daarover ook nog eens zien te worden met de tweede corrector. Als dat maar geen slaande ruzies oplevert….”


Ik wil iedereen die heeft gereageerd hartelijk danken en hoop dat wij vele harten onder elkanders riemen hebben kunnen steken.
Moge een veelbelovende collega met ambitie nog eens in een proefschrift nieuwe helderheid scheppen voor ons en onze leerlingen.


Jacques van den Oever



---
1 november:


Beste community Nederlands

Net als Kris Van Rhode volg ik vanuit Vlaanderen de stevige Nederlandse (examen)discussie over de tekstsoorten met grote belangstelling en nieuwsgierigheid. Ik heb er wel geen bezwaar tegen dat Rian Visser Jacques van den Oever op haar blog publiceert: er kan niet genoeg ruchtbaarheid worden gegeven aan dit belangrijke probleem. - Spaar ons van centrale examens, heb ik al meermaals verzucht.

Mijn visie ligt helemaal in de lijn die Jacques van den Oever aanhoudt. In theorie zien de genoemde tekstsoorten er meestal 'netjes afgelijnd' en 'doenbaar' uit, dat weet ik uit ervaring met de methode-Nederlands voor de 3e graad aso die wij op school volgden. De voorbeeldteksten in het leerboek pasten mooi bij de plaatjes van de verschillende definities. En dat is leerrijk, die variatie aan teksten, zo rijk als communicatie maar kan zijn. Bij het labelen echter van de nieuwe teksten in het leerboek begon het spel van de twijfel al: dan kon ik niet zonder de handleiding met oplossingen. Dezelfde ervaring van hulpeloosheid had ik trouwens ook al te dikwijls met tekststructuren en literaire analyse: zonder de handleiding met oplossingen moest ik het 'juiste antwoord' meer dan eens schuldig blijven, en ik had nochtans op academisch niveau taal en literatuur gestudeerd, en heb geprobeerd van levenslang bij te scholen - blijkbaar niet hard genoeg.   

Ik vind dat leerlingen de 'labels' moeten kennen maar als het op toepassing en transfer aankomt, moet er mogen rekening gehouden met de 'natuurlijke inslag', noem het 'wispelturigheid',  van de schrijver/journalist/reageerder/columnist/essayist/blogger die niet altijd volgens het boekje van de tekstsoorten en -structuren werkt. Of zeg ik beter: die haast nooit de strakke definities of structuren volgt. En die daarom geen 'slechte' schrijver is. Ja toch, per definitie (!) ? 

Vriendelijke groeten

Janien Benaets

--- ---
Of Jacques en andere docenten nu echt geholpen zijn met hun zorgen? Ik weet het niet.


dinsdag 1 november 2011

Spreken als Yoda uit Star Wars, onze voorouders deden het

Beter had ik het niet...



Simone Lautenbach op de Volkskrant van 17/10/11, 15:45:

' Wie kent hem niet? Het groene wezen Yoda uit de Star Wars-films en zijn typerende manier van spreken. Vandaag de dag klinkt dit taalgebruik ons vreemd in de oren, maar 50.000 jaar geleden spraken mensen op een manier die veel wegheeft van de wijze waarop Yoda zijn zinnen formuleert. Dat suggereren twee taalkundigen in het tijdschrift Proceedings van The National Academy of Sciences.


De studie richt zich op de onderdelen van taal die zijn geëvolueerd in de tijd. De meeste moderne talen maken gebruik van een onderwerp-werkwoord-lijdend voorwerp structuur. Bijvoorbeeld: 'Ik hou van Star Wars'. Veel 'dode talen' gebruikten echter een onderwerp-lijdend voorwerp-werkwoord structuur, waardoor 'ik van Star Wars houden' ontstaat.


Merrit Ruhlen van Stanford University en Murray Gell-Mann van het Santa Fe Instituut in New Mexico gebruikten de twee verschillende structuren om ongeveer 2200 talen te analyseren. Zowel talen die nog in gebruik zijn als degene die allang vergeten zijn. Hun onderzoek toont aan dat de structuur van huidige talen altijd voorafgegaan is door de onderwerp-object-werkwoord structuur. Kortom: de taal van Yoda. Geen enkele taal kent een uitzondering.


Terwijl de studie inzicht verschaft in de evolutie en de geschiedenis van taal, gaat het niet in op wat de toekomst ons op taalkundig gebied gaat brengen. Simpelweg omdat dit niet te voorspellen is. Of, zoals Yoda zou zeggen: 'Impossible to see the future is' (Onmogelijk de toekomst te zien is).
Zie ook Youtube.  '



Maar ik hoorde Yoda zeggen: 'Death is a natural part of life'. Dus soms spreekt-ie moderner?