Zoeken in deze blog

vrijdag 22 februari 2019

Reizen in ruimte en tijd

Voorgaande boeken van het duo Jan Paul Schutten en Floor Rieder bevielen me goed: zie Het raadsel van alles dat leeft en Het wonder van jou en je biljoenen bewoners.
In Het mysterie van niks en oneindig veel snot halen ze echter een trucje uit dat me verwarrend voorkomt. Ze sturen me met een tijdruimtescheepje terug naar het ontstaan van het heelal.

Maar uit wat volgt blijkt dat dit helemaal niet kan.
Ze laten ons getuige zijn van iets waarvan we per definitie geen getuige kunnen zijn, omdat tijd en ruimte op de schaal van het heelal anders werken dan hier op aarde. Sterker, het is allemaal in principe nog theorie: veel fysica en wiskunde.
Dat scheepje vind ik een iets te makkelijk ingezet vertelmiddeltje. Terug naar de Middeleeuwen of de Romeinse tijd, dat gaat nog, maar zo ver de tijdruimte in, dat gaat niet en dat weet ik o.a. omdat ze dat zelf haarfijn uitleggen. Ze hebben een contradictie geschapen.
Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de sprong die ze halverwege maken naar de bouw van het atoom. Het is lastig, te lastig, om dat beeldend uit te leggen. Het is letterlijk onvoorstelbaar.
Dat onvoorstelbare beschrijft de auteur zelf fraai op p. 65:

Hoe verder we telkens in dit boek teruggingen in de tijd, hoe kleiner ons heelal werd. Dus dat heelal dat nu zo groot is dat je je het niet kunt voorstellen was in het begin zo klein dat je je het niet kunt voorstellen.
De deeltjes in dat heelal zaten ook nog eens zo dicht op elkaar dat je je het niet kunt voorstellen. Daardoor werd het er zo heet dat je je het niet kunt voorstellen.
En het is uit elkaar geknald met een snelheid die je je het niet kunt voorstellen. Maar hoe die knal heet weetje ongetwijfeld. Het is de oerknal. De knal waar alles mee is begonnen.

Een beschrijving van het avontuur van de berekening, de beredenering en de ontdekking van dit alles was wellicht beter geweest. Nu zitten we niet alleen met deze moeizame voorstelling van het onvoorstelbare, maar ook nog met de erkenning dat we heel veel niet weten... en dat lijkt dan enigszins te botsen met die wankele voorstelling, hoe mooi ook beschreven en door Floor Rieder in beeld gebracht.
Zie hieronder een detail (linkerpagina) van Floors weergave van de oerknal:





Dat vermeld zijnde, blijft Het mysterie van niks en oneindig veel snot ondanks de wat vieze titel een zeer lezenswaardig boek voor wie meer wil weten over wat we weten (vooral: niet weten) over het heelal. Het is niet makkelijk, maar de moeite waard..
De tip op p. 15 is behartigenswaardig:

Sommige informatie als behoorlijk pittig. Zelfs de grootste wetenschappers op aarde hebben we moeite mee gehad om het allemaal te begrijpen. Daar ga jij natuurlijk geen last van krijgen, dat snap ik heus wel.
Maar veel kinderen lezen dit boek samen met hun ouders. En die zijn natuurlijk iets minder snel van begrip dan jij. Voor hen heb ik een tip. Lees sommige dingen gerust nog een of twee keer door. Als je een stuk wat vaker leest ga je het vanzelf sneller begrijpen. Dat is geen enkel probleem. De grootste genieën snappen zelf ook niet alles.

Die laatste zin is natuurlijk in tegensprak met de op-twee-na-laatste, maar het is zeker waar dat enige aandacht wel gewenst is voor dit boek.
Want als ergens geldt dat iedere ontdekking nieuwe vragen oproept, dan is het wel in de astronomie en de fysica en dan met name het onderzoek naar de kleinste deeltjes en de oorsprong van het heelal - want dat heeft met elkaar te maken, en dat wordt ook uitgelegd.
Het is dan ook te prijzen dat de auteur niet alleen de ruimte in gaat, maar ook aandacht voor wat bekend is over de bouw van atomen en moleculen. Daarvoor geldt eveneens dat veel nog theorie is en dat we ons die leegte binnen een atoom onmogelijk kunnen voorstellen. Die theorie bleek echter wel toe te passen in dingen die werken: niet alleen de atoomklok maar ook de atoombom.
Ook de bestudering van het heelal heeft zaken opgeleverd die werken. Een voorbeeld daarvan geeft de auteur op p. 51:

Op 12 november 2014 slaagden de medewerkers van de ruimtevaartorganisatie ESA erin om een apparaatje te laten landen op een komeet. Het apparaatje, de Philae, moest daarvoor een afstand afleggen van 6,4 miljard kilometer. De reis duurde dan ook tien jaar. Na die tien jaar kwam het precies aan waar het moest zijn: bij 67p, een komeet die vier kilometer breed is en met een snelheid van 55.000 kilometer per uur door de ruimte schiet.
Nou, als je een ruimtevaartuig veilig kunt laten landen op een vier kilometer grote komeet die met 550.000 kilometer per uur op miljarden kilometers van ons vandaan reist, dan heb je volgens mij genoeg kennis en expertise in huis om héél betrouwbaar te zijn.

Fijn dat de auteur zo vertrouwt op de wetenschap, en ook fijn dat hij ruimte schept om uit te leggen dat diezelfde onderzoekers regelmatig melden dat ze vooral heel veel nog niet weten, bijvoorbeeld wat donkere materie is.
Dat onvoorstelbare wordt nog onvoorstelbaarder in het mooie hoofdstuk over niets, getooid met de kop '0 is meer dan je denkt'.
Ik ben benieuwd wat de gemiddelde jonge lezer vindt van de bijna poëtische paragraaf waarmee dat hoofdstuk eindigt:

Donkere energie is niets
En er is nog meer met dat niets. Want dat niets zorgt dus voor energie zoals we weten. Het duwt in dat experiment met die vacuümenergie zelfs platen opzij. Zou je met een heleboel niets dan ook sterrenstelsels opzij kunnen duwen? In de ruimte is enorm veel niets, dus ook enorm veel vacuümenergie. En als die energie de sterrenstelsels uit elkaar doet bewegen, dan groeit het heelal. Als het heelal groeit komt er meer niets, dus meer vacuümenergie. En zo kan het dat het heelal alsmaar sneller groeit. Komt je dit ook bekend voor? Het doet heel erg denken aan het verhaal over de donkere energie. Misschien is die donkere energie dan wel niets! Het zou allemaal zomaar kunnen. Zo zie je maar: als er iets bijzonder is, dan is het wel niets.

Dat staat in deel 4, met de mooie titel 'Geniale gekken, absurde experimenten en bizarre ontdekkingen', waarin wordt uitgelegd met welke experimenten onderzoekers hun kennis of veronderstellingen hebben verzameld, inclusief de deeltjesversneller.
Deel 1 is 'Reizen in de tijd', deel 2 'Een rondje heelal', deel 3 'Albert Einstein en zijn geniale ideeën'.

Bijzonder is het laatste deel, 'Wie heeft ons heelal gemaakt?', voor wie het duizelt na alle dimensies, niets dat toch iets is, deeltjes die ook trillingen of velden kunnen zijn en meer.
Want

wetenschappers zijn niet de enigen die nagedacht hebben over de vraag waar ons heelal vandaan komt. Waarschijnlijk zijn de mensen al tienduizenden jaren bezig met dat mysterie. Miljarden van die mensen hebben gedacht dat onze aarde met alles eromheen door een of meer goden gemaakt moet zijn. Hebben die er allemaal naast gezeten? O niet?
Bovendien zijn er al die tijd ook filosofen en andere grote denkers geweest die zich met deze kwestie hebben bemoeid. Wat hebben zij in al die tijd bedacht? Welke oplossing hebben zij gevonden?

Een fraaie reeks hoofdstukjes over goden en godsbewijzen, de hang van mensen naar samenhang en oorzaken, prikkelende uitspraken als...

Het gaat er dus ook niet om wat de meeste mensen denken, het gaat erom wat de mensen met de meeste kennis en verstand denken

... het toeval, kansberekeningen, meerdere universums, oneindigheid en meer. En een einde met een mooie paragraaf:

Denken begint bij twijfel. Dus ergens moeten we misschien zelfs wel hopen dat we het mysterie nooit oplossen. Zolang we twijfelen blijven we nadenken en onderzoeken. En dat levert weer talloze nieuwe inzichten en uitvindingen op die ons leven mooier, spannender en prettiger maken.

Waarvan akte.



Schutten, Jan Paul. Het mysterie van niks en oneindig veel snot. Geïllustreerd door Floor Rieder. Gottmer, 2018. ISBN 978 90 257 6840 9.








vrijdag 8 februari 2019

Wat vinden de leerlingen er zelf van?

Dat er steeds minder wordt gelezen door jongeren, is oud nieuws, maar werd onlangs nog eens bevestigd door een in 2018 verschenen rapport van het (Nederlands) Sociaal en Cultureel Planbureau, Lees: Tijd, Lezen in Nederland, door Annemarie Wennekers  Frank Huysmans Jos de Haan. Het is een verslag over de jaren 2006-2016.

Loes Aartsma en Jacqueline Evers-Vermeul kwamen op het idee om aan leerlingen vmbo te vragen hoe dat komt en wat volgens hen zou kunnen helpen om hen aan het lezen te brengen c.q. te houden.

Hun verslag is te lezen in Levende Talen Tijdschrift 2018-4. Het artikel begint met een vracht vakliteratuur (uitsluitend Nederlands- en Engelstalig), dan volgt een beschrijving van de methode, dan resultaten en conclusies, kortom, het keurige formaat van een academisch artikel. Belangrijkste conclusie is dat 'een laagdrempelig aanbod van geschikt leesmateriaal van invloed kan zijn op zowel de leesmotivatie als de leesvaardigheid van jongeren'.
Ook oud nieuws, eigenlijk, maar het kan geen kwaad dat het nog weer eens bevestigd wordt.
Scholen, richt een aantrekkelijke en toegankelijke bibliotheek in!

Maar verder ligt het vooral bij de docenten. Als die de lol en het nut niet zien van leesbevordering, lukt het niet. Oók al oud nieuws...
En lokale samenwerking kan ook helpen. Natuurlijk...
Interessant aan dit onderzoekje is dus vooral dat leerlingen dit oud nieuws ook nog eens bevestigen.

maandag 4 februari 2019

Het is grijs en het valt uit de hemel

Dat moet die koude motregen zijn die toevallig vandaag uit de lucht komt. Dacht ik.

Maar het is méér. Gerrit Kouwenaar gaat ver over de dagelijkse werkelijkheid heen in zijn gedicht.
Het staat in NRC 4-2-2019 en op de website van de Koninklijke Bibliotheek, dus mag ik het hier ook wel citeren:

het is grijs en het valt uit de hemel
men raadt dit terwijl het schemert
over het steenveld waar niets zich bezit

in de late hitte tussen onheil en vrede
terwijl men klimt naar gretiger leegte
kruist een oneindige slang van twee meter
het inzicht, volledig, zonder betekenis

in de regel huiswaarts begint het te misten
men staat stil op de rand van een stilte, bestaat
wat begint te ontbinden, men moet zich
bevatten, ontmonden, tot op de seconde -

(Uit: Gerrit Kouwenaar, Helder maar grijzer: gedichten 1978-1996. Amsterdam: Querido, 1998, p. 142.)
Het is het eerste gedicht dat Ellen Deckwitz koos voor een reeks ter gelegenheid van de Poëzieweek 2019, en ze schrijft er een fijn commentaar bij. Zo fijn dat ik het hier ook maar citeer:

Als poëzie-evangelist kom ik regelmatig lezers tegen die vinden dat gedichten nodeloos vaag zijn. „Waarom,” zeggen ze dan, „wil je je publiek frustreren met onduidelijkheid? Dat is toch gewoon sadisme?”

Als tiener vond ik dat poëzie de werkelijkheid in kaart moest brengen. Pas later kwam het besef dat we met onze vijf zintuigen slechts een heel klein deeltje van onze leefwereld waarnemen, een dimensie die bovendien dagelijks van vorm en kleur verschiet. Sommige verzen proberen aandacht te besteden aan de facetten die niet makkelijk te bevatten zijn, die schuren. Juist daarom lijken sommige gedichten op het eerste oog nodeloos vaag. Omdat de dichter een poging heeft gedaan die onkenbare massa die ons omringt, aan het woord te laten.

Zoals bij dit vers van Kouwenaar, waarin het weliswaar onduidelijk is wat nou precies het grijze is dat uit de hemel valt, maar je het wél aanvoelt. Het wordt een mysterie dat aan de rand van je blikveld leeft en je zekerheden alleen al door haar aanwezigheid op losse schroeven zet. Dat is voor mij de grote meerwaarde van zogenaamd geheimzinnige verzen. Het suggereert dat er nog veel meer te zien, te voelen en te ontdekken valt. En hey, als ik iets duidelijks wil lezen, neem ik wel de handleiding van een neushaartrimmer tot me.

Dat laatste lijkt me een compliment aan de onbekende auteur van die handleiding, want er zijn echt veel onbegrijpelijke handleidingen in omloop. Maar inderdaad, er valt nog veel meer te zien, te voelen en te ontdekken.

Vergelijk dat eens met dit gedicht:

Uit grijze hemel valt de regen,
De vogels dempen nu hun lied,
Maar nimmer weifelt, draalt de zegen,
Die rust op heel dit schoon gebied.

De grond is arm, als menig hart,
En zo gebaat bij malse regen,
En ginder, achter wolken, mart
De goede zon met al haar zegen.

O somber, toch zinrijk verleden,
Dat immer ver en verder wijkt,
Gezegend is het zonnig heden,
Waarover nooit een schaduw strijkt.

Niks stilstaan op de rand van stilte, een ode aan het zonnig heden waarover nooit een schaduw strijkt, hier spreekt een simpele ziel, blij van zinnen ondanks de grijze regen. Het gedicht is van Reinier van Genderen Stort en verscheen oorspronkelijk in De Gids, jaargang 1936. Wat hij precies voor zich zag bij een marrende goede zon wist ik ook niet, maar marren betekent volgens het woordenboek 'talmen, treuzelen, dralen, aarzelen' en dat is verhelderend. Welk zonnig heden hij in 1936 (!) voor zich zag, blijft eveneens een raadsel, maar ach, hoog, Sammie, kijk omhoog Sammie...
Dit gedicht heeft bijna de duidelijkheid van Ellens neushaartrimmer, toch geef ik de voorkeur aan de onbestemdheid van Gerrit Kouwenaar en zijn steenveld waar niets zich bezit.