De verteller of zanger had zijn publiek voor zich. Hij (of zij, enz.) wist tot wie hij zich richtte en als-ie goed was, trof hij de juiste toon. Die metafoor is ontleend aan de muziek. C'est le ton qui fait la musique. Boeren, stedelingen of adel, jong of oud, vrouwen, mannen of beide, het maakte verschil.
Moeilijk te omschrijven wat dat precies inhoudt, de juiste toon. Heeft te maken met aandacht, stem, modulatie, vocabulaire, sleutelwoorden, syntaxis en meer.
Maar iedereen begrijpt de uitdrukking. Het maakt het verschil tussen blijven luisteren of weglopen. Van levensbelang voor de verteller.
Toen werd de drukkunst uitgevonden en verscheen het gedrukte boek. In een boek verdwijnen stem, modulatie en nog wat zaken. De woorden blijven over. Het publiek wordt een abstractie, want een boek lees je doorgaans in je eentje, behalve als je voorleest of uit het hoofd voordraag of zingt.
Maar nog steeds blijft het voor de lezer of luisteraar belangrijk of hij zich aangesproken voelt, of de juiste toon wordt aangeslagen. Het maakt het verschil tussen doorlezen of boek wegleggen.
De afwezigheid van direct contact tussen verteller (een persoon van de schrijver) en aanwezig publiek maakte echter een wijdere baaierd aan stijlen mogelijk. Iedere verteller (schrijver) denkt zich zijn eigen publiek, of dat nu zichzelf, kinderen, klas, vrienden, echtgenoot, grootmoeder of wie dan ook is. 'Ik schrijf voor mezelf' of 'Ik schrijf niet voor een bepaald publiek' zijn veelgehoorde uitspraken onder auteurs.
De schrijver kiest zich een verteller. Dat kan hij (of zij, enz.) zelf zijn (de naïeve positie), maar hij kan ook een virtueel masker opzetten (persona: Latijn voor masker) of een persoon uit het verhaal tot verteller benoemen. En zelfs als hij zichzelf kiest, wordt hij de verteller van dat moment. De schrijver groeit door, de verteller stolt in het gedrukte verhaal. (Jaren later bladert de schrijver in zijn boek en denkt, heb ík dat geschreven? Dat zou ik nu heel anders doen.)
Als lezer probeer ik in het verhaal de verteller te vinden. Het doet er immers toe wie het verhaal of gedicht vertelt, we krijgen al lezend zijn blik mee, zijn standpunten. Draag ik het voor, dan probeer ik een goede interpretatie te vinden, de toon die past bij de verteller. Maak ik er muziek bij: idem dito.
In het algemeen slaan volwassen vertellers tegenwoordig voor kinderen een andere toon aan dan voor medevolwassenen. Dat geldt ook voor gedrukte tekst. Er is een beperkt repertoire aan stijlen dat in kinderboeken overheerst. Het maakt de meeste kinderboeken direct herkenbaar als kinderboek, ook zonder kaft en opmaak. Dit is geen kritiek, ook een verteller met een gangbare stijl kan een prachtig verhaal vertellen en heel mooie gedichten brengen.
Waar toon en stijl afwijken van de dominantie wordt het interessant en moet ik me bewust zijn van wat ik verwacht.
Ik kreeg door de uitgeverij een boek toegestuurd van Ted van Lieshout: Onder mijn matras de erwt. Ted van Lieshout staat bekend als auteur voor kinderen, althans, zijn werk is doorgaans te vinden op de planken bedoeld voor jeugdliteratuur en zijn naam figureert in lijsten en bekroningen van jeugdliteratuur. (Zijn prijzenkast is aardig gevuld.)
Ik sla het open en zie pagina's met afbeeldingen van poppenhoofden; zo ongeveer als die op het omslag staan afgebeeld.
De uitdrukking op hun gezichten is niet vriendelijk, eerder droevig. Het lijken wel doodsmaskers.
Dat verwacht ik niet in een kinderboek. Is het wel een kinderboek? Ik controleer de buitenkant: er staat geen leeftijdsaanduiding op het boek wordt niet als kinderboek vermeld. Wel is Leopold bekend als uitgeverij van jeugdliteratuur.
Maar wat is een kinderboek? Stil, die vraag is minder makkelijk dan-ie lijkt.
Ik ga lezen. Onderdruk de neiging om bij de inhoudsopgave meteen door te gaan naar 'Over de poppen'.
Vóór de inhoudsopgave staan nog meer van die poppenpagina's en achterin zijn er ook: bij elkaar dertien, en het zijn steeds dezelfde vijftien koppen, met andere aankleding. De inhoudsopgave zelf is voorzien van drie identieke, liggende tekeningen van een ernstig kijkend meisje.
Dan beginnen de teksten. Sommige rijmen, nog meer zijn vormgegeven als gedicht: coupletjes, als het ware. Daaronder zijn er die eigenlijk proza zijn, al geeft de vorm er een soort ritme aan. Daartussendoor teksten die als een lopende monoloog zijn opgeschreven, zinnen achter elkaar door.
Er rijst het beeld uit van een persoon die het moeilijk heeft met zichzelf, haar moeder, haar afwezige vader, het overlijden van haar oma. Nogal schrijnend, pijnlijk, soms pijnlijk grappig, galgehumor. De poppekoppen passen er wonderwel bij.
Ik bedwing de neiging om uitvoerig te citeren. Eén gedicht, aan het eind (p. 78):
nut
Ik moet mijn huiswerk maken,
mijn kamer opruimen, de vuilniszak
buitenzetten, me mooi gaan vinden,
niet boos zijn omdat mijn ouders
niemand beter konden krijgen
dan elkaar, geen die knapper was
om mee te vrijen, waardoor ik nu
opgezadeld ben met een aangeboren
lelijkheid die geen enkel kind verdient.
Ik mag blij zijn als ik later werk kan
vinden als afwashulp of vloerdweiler
in eetcafé Het gebochelde kippetje.
O, het zou goed zijn als ik zachtjes stierf,
verongelukte onder de grote voeten
van alles wat me vertrappelen wil
en schopt. Of komt er ooit een tijd,
waarin ik dan nog leef, dat ze te weten
komen dat het nuttig is dat ik besta?
Nou, vooruit, nog eentje, die van p. 34, als voorbeeld van galgehumor:
glazen schoentjes
Ik dacht dat ik glazen muiltjes droeg.
Ik weet zeker dat ik glazen schoentjes
had! Een prins die mij kwam redden
uit dit dal, weg van mijn moeder die
mij zelfs geen zevenmijlslaarzen gunt,
galoppeerde mij tegemoet op het paard
dat ik tegen wilde houden. Maar het
rende me voorbij. Ik riep nog: papa,
ik sta hier! Maar hij had in de verte
een stiefmoeder gezien met grote borsten.
Deze Assepoester dient middels wrange, schrijnende, prachtige teksten ongewild een aanklacht in tegen haar ouders, tegen de wereld. Alle teksten worden vergezeld door uitvergrote portretten van diezelfde poppenkoppen van de verzamelpagina's.
Ik aarzel niet: ik vind dit een meesterwerk.
Wat vooral knap is, is de toon. Hier is onmiskenbaar een kind aan het woord. Hoe oud, welk kind, dat laat ik in het midden. Ze lijkt gaandeweg ouder te worden. Schrijver Ted van Lieshout heeft dat kind ongetwijfeld in zich, heeft zich al schrijvend vermomd, verpopt tot dit kind, dat voor zichzelf notities maakt, uiteenlopend van een negenregelig versje van zeventien of achttien woorden (zie p. 43, mooi, een zaam of eenzaam) tot een lange monoloog als op p. 38. Ik ben haast blij als op p. 80 blijkt dat ze toch, daar, een vriendin heeft, en ook op p. 70 is ze niet alleen. Maar ja, haar oma sterft wel.
Een kinderboek? Niet direct, volgens de geijkte verwachtingspatronen. Maar reken maar dat er genoeg kinderen van tien en ouder zijn die zich hierin herkennen...
O.k., ik citeer niet de felle, ironische aanklacht van p. 71 ('ik ben mijn moeder'), maar dan tot slot nog het titelversje (p. 74):
onder mijn matras
Ik dacht dat ik zou groeien
in een ander. Misschien
werd ik wel met grote borsten
aan of kreeg een staart
met vin. Helaas kon ik alleen
maar worden die ik ben.
Stil. Niemand ziet aan
mij wat ik verberg:
onder mijn matras de erwt.
Lezen en kijken, dit boek! Savoureren. En eindig met het stuk 'Over de poppen'. Waarin je o.a. kunt lezen hoe je zelf zulke poppenhoofden kan maken.
Ted van Lieshout. Onder mijn matras de erwt. Leopold, 2017. ISBN 978 90 258 6498 9; 94 p.
NB d.d. 21-2-2018. Onder mijn matras de erwt werd genomineerd voor de Woutertje Pieterse Prijs 2018.