Zoeken in deze blog

zondag 14 december 2014

Kodo

Op 25 november presenteerde uitgeverij Clavis in Leiden, heel toepasselijk in het Sieboldhuis, een onalledaags boek: Kodo, de weg van de boog. Eigenlijk presenteerde niet Clavis, maar de auteur Bert Kouwenberg zijn nieuwe boek, dat overigens nadrukkelijk een coproductie is van hem en van illustrator Mark Janssen.

Kodo?

Jazeker, die was er al. In 2006 verscheen Kodo, zoon van de samoerai, van Bert Kouwenberg, bij Davidsfonds/Infodok.



En wie dit verhaal heeft gelezen zal Kodo, de weg van de boog bekend voorkomen. Het is hetzelfde verhaal, maar nu voorzien van paginagrote prenten van Mark Janssen, in een groter boek, in een grotere letter. Het is daardoor toch een iets ander verhaal geworden.



Samoerai waren min of meer het Japanse equivalent van de Europese ridders. Vechtjassen in dienst van een machthebber - en op den duur zelf machthebbers. Eer, moed en trouw waren belangrijke waarden. Naast vechten moesten ze ook kunnen schrijven (shōdo), bloemschikken (ikebana) en theeschenken (sadō), belangrijke rituelen in het Japanse leven van weleer.
Kodo is de zoon van zo'n samoerai. Hij woont met zijn vader in het veerhuis aan de rivier, met aan de overkant de Foedji, de Eeuwige Berg en achter het huis het zwarte cederbos, het Woud. Het verhaal beslaat vier seizoenen. Tijd is vaag en andere mensen komen er haast niet in voor - al lezende kwam ik erachter waarom.
Het verhaal begint in de winter. Kodo oefent met zijn vader in stok- en zwaardvechten, want hij wil een echte samoerai worden. Hij vindt een vosje en neemt dat mee naar huis. Hij maakt kennis met Ichigen, de 'Ziel van het Penseel' die alleen voor Kodo tot leven komt op een fusuma. Met hem heeft hij gesprekken die hem iets wijzer maken, maar niet genoeg.

Hier een citaat, de ontmoeting met de Ziel van het Penseel, later Ichigen gedoopt:

'Zodra ze in het Veerhuis waren, nam zijn vader hem mee naar zijn slaapkamer, die aan de woudkant van het huis lag. Voor de fusuma bleef hij staan. Hij keek Kodo doordringend aan. ‘Ik laat je iets zien, maar je mag er niets over vragen.’
Kodo boog zijn hoofd.
Zijn vader schoof de fusuma open. Ze stapten naar binnen. Het vosje volgde, op wankele pootjes.
‘Sluit de deur,’ gebood Kodo’s vader. 
Kodo schoof de fusuma dicht. Zijn vader ging op zijn knieën zitten en haalde zijn dolk tevoorschijn.
‘Kom.’
Kodo ging snel naast hem zitten. Het vosje likte aan zijn hand.
Zijn vader stak de punt van het mes tussen twee planken. Hij lichtte een luik op en legde het op de vloer. Uit het gat steeg de geur van vochtige aarde op.
‘Luister, Musuko. Het kan kort of lang duren, maar op een nacht, bij Vollemaan, zullen de drie Ninja’s ons overvallen. Als ze komen, verstop jij je in deze schuilplaats.’
En jij dan? dacht Kodo. Zie je wel: jij weet meer van die Ninja’s!
Zijn vader staarde voor zich uit. ‘Ik zweer dat het ze niet zal lukken onze zoon voor de tweede keer te stelen,’ fluisterde hij.
Hij praat tegen mijn moeder, dacht Kodo. De drie Ninja’s komen voor mij! Hij rilde. Waarom willen ze mij meenemen? Hebben zij iets te maken met de dood van mijn moeder? Hij durfde het niet te vragen. Zijn vader pakte het luik en sloot het donker af.

Het was stil in huis. Kodo’s vader werkte in de tuin die naast het Veerhuis lag. Met het vosje achter zich aan glipte Kodo de slaapkamer van zijn vader in. Hij ging op zijn knieën zitten en wrikte zijn mes tussen de planken, net zoals hij zijn vader had zien doen. Voorzichtig tilde hij het luik op en boog zich voorover. Hij rook de aarde.
‘Zie je wel, Kitsune-chan,’ zei hij lachend. ‘er is niets om bang voor te zijn!’
Uit het donker ontsnapte een diepe zucht, gevolgd door een koude Windvlaag. Geschrokken liet Kodo het luik dichtvallen. Het vosje jankte.
Kodo krabbelde overeind. Hij klemde zijn trillende hand om het handvat van de dolk. Een schaduw bewoog over de muur van de slaapkamer en verdween, als een golf in de zee, in het dikke papier van de Fusuma.
‘Hé, jij daar!’ riep Kodo met bevende stem. ‘Kom onmiddellijk tevoorschijn!’ Hij stapte naar voren en dreigde met zijn dolk. ‘Laat je zien, anders …’ De punt van het mes raakte het witte papier.
Een gloed flakkerde over de Fusuma en even later verscheen een levensgrote schildering van een oude man. Hij was broodmager en droeg een dun versleten gewaad. Zijn grijze haren staken omhoog als de haren van een penseel. Het opvallendst waren zijn ogen, die als vurige kolen in hun oogkassen brandden en heen en weer schoten.'

In de lente ontwaakt niet alleen de natuur, ook Kodo wordt onrustig en gaat op verkenning, op plekken zoals het woud, waar hij van zijn vader niet mag komen. Dat zijn vader daar redenen voor heeft, toont de plaat op p. 34-35, van woeste ninja's. Helaas kan mijn scan-apparaat prenten van deze omvang niet aan. Zie een detail naast deze tekst.
Zijn vader vertelt hem over een jongen die samoerai wou worden, zich aansloot bij een groep zwervende samoerai, maar toen die groep zich vergreep aan een oude man, scheidde de jongen zich af op het paard en met de boog van de oude man. De leider van de groep, Slang, was woedend en zwoer wraak. Die jongen, dat was Kodo's vader.
De ninja's vallen aan, maar Kodo en zijn vader weten hen te verslaan.

'"Slang heeft de Ninja's gestuurd,'begon zijn vader. "Wij hebben hen verslagen, maar het gevaar is niet voorbij. Slang heeft mij voor eeuwig vervloekt. We moeten waakzaam blijven."'

Dat blijkt, want als Kodo in de zomer met zijn vosje het woud in gaat, zijn daar Wildemannen. Kodo ontkomt, maar zonder vosje. Later gaat hij op zoek en breekt er een gevecht uit waarin hij de Zwarte Ruiter weet te overwinnen.
Zijn vader vertelt daarna hoe Slang en zijn bende eerder een overval deden op hem, Kodo en moeder Chōji.

'"Ik kende nog één schuilplaats. Chōji sliep. Ik liet haar achter in het donker."
Zie je wel, ik wist het!
"Ze waren met z'n drieën. Slang en de Tweeling. Ik... Niemand overleefde het. Slang niet, de Wildemannen niet en jij en ik niet."
"Wie is als laatste doodgegaan?"
"Wat doet het ertoe?"
"Ik wil het weten!,"riep Kodo. "Ik was erbij, of ben je dat soms vergeten?"
"Vergeten? Ik denk er elke dag aan, elk uur."
Ze zwegen. Kodo zag hoe de zonnestralen doordrongen tot op de bodem van het geblakerde Woud. "Mijn moeder leeft dus nog?"vroeg hij.
"Ja, Musuko. Chōji leeft. Nu weet je alles. Kom, we moeten naar het Veerhuis."'

Later confronteert Kodo Ichigen met wat hij net heeft gehoord.

'"Waarom heb je het me niet gezegd?"
"Wat moest ik zeggen?"
"De waarheid, dat ik in de Dodenwereld was."
"Het is ingewikkelder,"begon Ichigen. "je vader en jij leven..."
"Leven,"schamperde Kodo. "Wij zijn morsdood."
Ichigen schudde zijn hoofd. "Wij Zielen noemen de Dood het Onkenbare, waaruit alles voorkomt en waarin alles terugkeert. Iedereen die beweert er meer van te weten is een fantast of een bedrieger. Je vader en jij zijn in een soort tussenwereld."'

Nou, dat is voor de lezer dan ook meteen helder. En wat een heerlijke uitspraak doet Ichigen over 'iedereen die beweert er meer van te weten'.
Eerder al liet hij Kodo weten dat 'verbeeldingskracht het onmogelijke mogelijke maakt'. Daaraan denkt Kodo aan het eind van deze episode. En hij vindt: iemand moet haar (Chōji, zijn moeder) ons verhaal vertellen.

Dat plan voert hij uit in de herfst. Het leidt tot een tocht naar de Overkant en de Eeuwige Berg, die eindigt in een dramatisch gevecht met Slang, waarbij Ichigen (opgerold) nog net op tijd aan de vlammen ontsnapt en als Penseelvogel verdwijnt in de krater van de Eeuwige Berg, om een schrijver te vinden voor het verhaal, en Kodo's vader Slang definitief een pijl door het hart weet te schieten, met de Boog.



Kijk, hier gaat Ichigen, onherkenbaar veranderd, maar let op het kwastje.



Uit de blije afloop van de herfst-episode blijkt dat het onmogelijke mogelijk is gemaakt. Kodo vindt zijn moeder. En weet ook: 'heel veel vertrouwen, en een klein beetje geduld, dat is het geheim van geluk'.

De aandachtige lezer vindt een pagina later, na de wolk met het koordje met kwastje, een uitleg van diverse zaken. Zoals waarom Kodo Kodo heet, en waarom Kodo's vader zoveel waarde hecht aan de rozenstruik en de witte bloem in een zwarte vaas. En waarom zij op het laatst door een wolk witte vlinders begeleid worden naar de Overkant. En dat Mark Janssen zich liet inspireren door de Japanse prentenmaker Hokusai.

Het dient met nadruk vermeld: door de mooie grote prenten van Mark Janssen is het verhaal van Bert Kouwenberg nieuw geworden. Het is een boeiende vertelwijze: de prenten vertellen het verhaal waar de tekst ophoudt en omgekeerd. Het gevecht met de Wildemannen, bijvoorbeeld, wordt uitsluitend verteld in beeld.

Wat niet in de toelichting staat, maar wat ik wel mooi vind, is dat veerhuis en de Rivier. Onmiddellijk moest ik denken aan Charon en de Styx. Alleen zag het er daar niet zo lieflijk uit, geloof ik, maar dat komt wat mij betreft vooral door de sombere platen van Gustave Doré.
Hoe dan ook, een rivier mag voor de schipper een weg zijn, voor de voetganger is de rivier een scheiding. Wonen in een veerhuis, met een veerboot: het is duidelijk, hier moet eens overgestoken worden.

Ook dacht ik aan Orpheus en zijn poging om Eurydice uit de onderwereld terug te halen - en de tragische mislukking ervan. Gebrek aan vertrouwen, zou Ichigen vaststellen.
Mooi is ook het verhaal van de god Izanagi die zijn liefje Izanami terug wou halen uit de Japanse onderwereld (de Yomi). Hij kwam een heel eind, maar schrok toen hij zag dat ze was veranderd in een rottend kadaver. Hij vluchtte, maar Izanami stuurde een peloton heksen om hem in de onderwereld te houden. Hij wist nog maar net te ontsnappen en gooide een rotsblok voor de ingang. Woedend schreeuwde Izanami dat ze voortaan duizend levens per dag tot zich zou nemen. Izanagi antwoordde dat hij per dag aan anderhalf keer zoveel mensen het leven zou schenken. Zo ontstond de Dood. En de overbevolking, maar dat vermeldt de mythe niet.
Ja, aan verbeelding heeft het de mensen eigenlijk nooit ontbroken, en die geheimzinnige onderlinge aantrekkingskracht die we liefde noemen en de fascinatie voor de dood zijn er ook al sinds onheuglijke tijden.
Kodo, de weg van de boog, om daarnaar maar even terug te keren, is zowel een ode aan de verbeelding als aan de liefde, een mooie verbintenis.

Er staat geen woord en prent teveel in, en dat is een compliment. Tegelijk is er oog voor detail: het vosje dat een vos en later een paard wordt, de haren van de Penseelziel en de humoristische rol van het kwastje. Verder is het boek met zorg uitgegeven.

Ik heb het verhaal, dat mag duidelijk zijn, met genoegen en waardering gelezen.

Kouwenberg, Bert, en Mark Janssen. Kodo, de weg van de Boog. Clavis Uitgeverij, 2014. ISBN 978 90 448 2353 0.

NB. Er is ook een uit het Engels vertaalde trilogie verschenen onder de titel De jonge samoerai, van Chris Bradford. Een geheel ander verhaal, passend in het genre dat als regel wordt aangeduid met 'historische roman'. De drie vertaalde delen heten De weg van het zwaardDe weg van de krijger en De weg van de draak. Hoofdpersoon in deze trilogie is de twaalfjarige Jack Fletcher, die in Japan wordt geadopteerd nadat nadat de volledige bemanning van het schip waarop zijn vader opperstuurman was, is vermoord. Speelt in de 17e eeuw (volgens Europese jaartelling).
De oorspronkelijke reeks (Young Samurai, 2008-2012) telt acht delen.

NB2. Ik begreep dat ook Bert Kouwenberg veel vertrouwen en een beetje geluk heeft gehad. Nog in 2014 werd er uit zijn hoofd een gezwel verwijderd. Van ganser harte hoop ik dat mijn oud-redactiegenoot dat beetje geluk nog even mag houden.

NB3., d.d. 30-6-2016. Helaas, dat beetje geluk werd hem slechts kort gegund. Toen ik terugkeerde uit Georgië vond ik bij de post het overlijdensbericht. Zie mijn In memoriam.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten