Een tijdje geleden verscheen er van Joke van Leeuwen een prentenboek: Mooi boek. Helemaal Joke van Leeuwen, en passend in de lange reeks abecedaria die de jeugdliteratuur rijk is.
Het is dus wat flauw om Lettersoep van Harriët van Reek hiermee te vergelijken. Maar het gebeurde vanzelf, Mooi boek lag nog te vers in mijn herinnering om dat te vermijden.
Lettersoep van Harriët van Reek is een heel ander boek. Het bevat één verhaal, over de Letterel en de Letterpoes. De Letterel is gek op letters.
Hij ziet ze overal en stelt woorden samen uit van alles.
Zelfs als hij niets ziet, ziet hij een woord: NIETS. En dat verknipt hij tot FIETS en hij zegt dat hij er nog veel meer van kan maken: 'een HOK, een HEK, een PAN, een KIP. Te veel om op te noemen.'
En als Letterpoes trek heeft en zegt; 'Ik zou best iets lusten, maar er is geen ene M te eten', dan maakt Letterel een pan lettersoep. Hij 'gaat naar de letterkast. Hij pakt een potje inkt, het inktlapje, een kroontjespen en een vel papier en gaat aan tafel zitten.'
'Geschreven soep? zegt letterpoes. Met geschreven balletjes, geschreven sliertjes en geschreven brood erbij?
Jazeker, zegt Letterel. Lust je dat niet?
Ik wel, zegt letterpoes, maar jij? Heb jij geen trek in witte puntjes en soep met verse groenten? En wat dacht je van echte balletjes?'
We zijn nog maar tien pagina's ver, maar hier begon het bij mij te wringen. Er zit iets gekunstelds in dit verhaal. Dat ik het niet zo spannend vind, o.k., maar er klopt iets niet. Hier bewegen zich twee wezens die wel of niet uit letters bestaan door een wereld die wel of niet (of deels) uit letters bestaat. 'In het gras bloeien schuine gele en scheve witte letterbloempjes.' En dat gras dan?
Sommige woordspelingen ('witte puntjes'; 'bruine puntjes'; 'de peeën zijn dik', letterpoes schrijft 'een kattebelletje') zijn grappig, maar ja, de jeetjes en geetjes minder, net als de combi van witte puntjes met soep en echte balletjes en het is even zoeken naar de overeenkomsten en verschillen in 'U-worst, IJ-worst, gehakt van de Vee, L-koteletten, gebraden Kaa-filet, Pee-staart, Bee-brei, Tee-bot-stuk en zure Zet'.
Afijn, ze zijn dus de deur uitgegaan met een boodschappentas, komen langs de bakker ('T, lekker voor bij de thee'), de slager ('lust je dat, letterpoes, een echt hanepootje?'), de smid (voor een soeplepel) en gaan weer naar huis, waar ze 'letterig uit het raam' kijken. 'Een grote Z vliegt door de lucht. Een V zit te fluiten op een tak.' Er wordt lettersoep gemaakt, een brief geschreven, een eindje gewandeld en uiteindelijk komen alle letters de lettersoep eten. Daartussen gebeurt er ook nog het een en ander, maar echt spannend wil het niet worden en het lettergetetter gaat maar door. Zelfs met een los eindje, want hoe komt Letterel nou uit de P? Of houdt de droom ineens op?
Het verhaal is heel letterig, zit vol woordspelletjes met letters, in woord en beeld. De spelletjes zijn heel divers, ongelijksoortig, spelletjes met klankovereenkomsten ('T, lekker voor bij de thee'), vormen ('U-worst'), afkortingen ('Bee-brei' voor balkenbrij, "V zit te fluiten op een tak') en meer.
Veel hiervan komt terug in de beschrijving van de feestmaaltijd, naast een mooie plaat.
'Alle letters hebben lettersoep gegeten. Alle borden zijn schoongeschreven.
Hoe het was?
De K's wilden kaas. De IJ's riepen is er ijs toe? De W's wisten allemaal weetjes en wezen naar de H's, die achter een stelletje andere H's aanliepen, die zeiden dat ze geen Haas heetten en de L'en liefkoosden ene Ellie, die geen peeën lustte en met lange tanden naar de kop thee van de T keek, die tegen de F aanleunde, die riep, ik ga effe de O in het Ootje nemen en de X en de Y zaten samen met A en B aan de lettersommen. De M'en mummelden mmmmmmmm en een paar Zetten kwamen op het laatst ook nog aanzetten.
Zo was het.'
Tja. Gezellig rommelig dus, maar dit citaat toont (en is daarmee representatief) ook een zekere willekeur in de vondsten, tot en met de peeën, die kennelijk als enige letters gegeten wérden in plaats van te eten, zoals dat de T eerder overkwam (bij de thee). Met meer inspanning had deze maaltijd een prachtig abc kunnen worden, nu is het een b'tje een z'tje. Met nog meer inspanning had het verhaal een spitsvondig lettervind- en/of letterherkenverhaal kunnen worden. De prenten zijn bijzonder, heel stijlvol en mooi en soms heel doorwrocht, maar ze helpen het verhaal niet overeind.
Op zijn best levert het inspiratie om anders naar dingen te kijken (welke letter zie je er in?) of te luisteren (welke letter hoor je er in?). Maar dat herkennen van letters in voorwerpen doet Mooi boek toch echt beter.
Het kan voor kinderen die net hebben leren lezen een feestje zijn om alle letters te herkennen in de platen, en mee te grinniken om woordlettergrapjes.
Dat neemt niet weg dat ik teleurgesteld ben. Er had met dit idee zoveel meer gekund.
Harriët van Reek. Lettersoep. Querido, 2015. ISBN 978 90 451 1871 0.
NB. De Penseeljury 2016 was zo enthousiast over de illustraties dat ze een Gouden Penseel aan Lettersoep toekende. Fijn voor Harriët van Reek. (21-09-2016)
Dit blog meandert uit over allerlei zaken die (soms wat losjes) met lezen en schrijven te maken hebben. Rode draad: jeugdliteratuur verdient aandacht.
Zoeken in deze blog
donderdag 19 november 2015
vrijdag 30 oktober 2015
Muziek is geen taal (maar heeft er wel mee te maken)
Iedereen is muzikaal is zowel een uitdagende stelling als een interessant boek. De auteur, Henkjan Honing, is hoogleraar muziekcognitie aan de Universiteit van Amsterdam. Het boek biedt een antwoord op de lang niet eenvoudige vraag wat muziek is en hoe we ernaar luisteren.
Daarbij gaat hij ook in op de vergelijking van taal en muziek, na eerst al beschreven te hebben hoe moeilijk het is om muziek te beschrijven zonder metaforen te gebruiken die ontleend zijn aan andere disciplines.
Ik moest onmiddellijk denken aan het aloude klassieke muziek-programma 'Discotabel', tegenwoordig iedere zondag, met zijn 'opname A', 'B' en 'C' en de experts die zich daarover uitlaten. Ze maken gebruik van een groot arsenaal aan termen en metaforen om duidelijk te maken dat de ene opname toch net iets geslaagder is dan de andere. Overigens verschillen ze soms in hun voorkeuren, gelukkig.
Benieuwd wat ze zouden denken van Cory Arcangel's 'Drie Klavierstücke', een ingenieuze collage van fragmenten uit films van katten die over piano's lopen en samen muziek van Schönberg uitvoeren.
En dat kunstwerk haal ik dan weer uit een boek dat ik aan het lezen was toen ik Iedereen is muzikaal kreeg: Ways of looking, how to experience contemporary art van Ossian Ward. Gekregen voor mijn verjaardag, in Venetië, waar de 56e Biennale woedde, dus heel toepasselijk.
Toeval bestaat, het is aan mij om verband te leggen.
Het verband is natuurlijk dat hedendaagse muziek óók contemporary art is, al heeft Ward het alleen over beeldende kunst. En dat voor beeldende kunst ook opgaat, zij het misschien in mindere mate, wat Honing over muziek schrijft, namelijk dat-ie in principe 'onverwoordbaar' zou zijn. In beide boeken komt een variant van een bekend gezegde voor: waar Ward schrijft 'beauty is in the eyes of the beholder', schrijft Honing (p. 71) 'music is in the mind of the beholder'. Een uitgangspunt dat al is terug te vinden bij William Shakespeare (Love's Labours Lost, 1588)...
Good Lord Boyet, my beauty, though but mean,
Needs not the painted flourish of your praise:
Beauty is bought by judgement of the eye,
Not utter'd by base sale of chapmen's tongues
... en David Hume (Moral and Political, 1742).
Beauty in things exists merely in the mind which contemplates them. (Bron)
Het lenen van metaforen uit andere disciplines gaat eigenlijk voor veel kunstbeschrijvingen op, ook voor literaire kritiek. Geen poëzierecensie of er komt wel een metafoor voorbij uit een andere categorie - bijvoorbeeld muziek. Zo beschrijven en beoordelen we dus muziek met poëtische en poëzie met muzikale termen. Ja, een vergelijking helpt, zou een retoricus zeggen.
Ik noem muziek en poëzie niet voor niets naast elkaar. Beide kennen klank en ritme. Honing weet me ervan te overtuigen dat muziek geen taal is (en ook geen geluid, muziek is 'luisteren naar geluid'), maar dat neemt die overeenkomst niet weg.
Henkjan Honing schreef ook boeiende en overtuigende hoofdstukken over het waarschijnlijk aangeboren maatgevoel. Dat vermogen om verschillen in maat en ritme te onderkennen kon echter ook wel eens te maken hebben met ons vermogen om woorden en zinnen te onderscheiden, zoals hij ook ergens opmerkt.
Iedereen is muzikaal gaat uitdrukkelijk over luisteren naar muziek, niet over het maken van muziek, waarin heel wat musicologen in verzanden als ik hem mag geloven. Een intelligent uitgangspunt, want je kan zoveel muziek maken als je wil, als niemand het als muziek herkent ben je erg alleen op de wereld. Dat geldt voor alle kunst. Kunst is wat wij kunst vinden en met opzet schrijf ik wij, niet ik, want hier heersen veel conventies. Dat is niet erg, zolang we ons dat realiseren en niet denken te praten als vertegenwoordiger van een Groot Gelijk.
Hier kan ik even inhaken op discussies die zich met enige regelmaat afspelen onder recensenten van jeugdliteratuur. Meer nog dan onder literatuurrecensenten i.h.a. bestaat daar de neiging om een oordeel te verabsoluteren. Een kinderboek wordt dan niet goed gevonden, maar ís domweg goed. Kinderboekrecensenten als keuringsdienst van waren, meer dan van waarden.
Iets meer bescheidenheid zou hier passen.
Terug naar Henkjan Honing.
Laat ik, voordat ik verder inga op zijn argumenten en wat leuke citaten plaats, wat complimenten maken.
Het boek is licht (dus een goed reisboek), ondanks de 207 pagina's, gedrukt in een goed leesbaar lettertype en helder geschreven. Waarmee ik bedoel dat ik het kan volgen, terwijl ik nog nooit een musicologisch werk heb gelezen. Het is wetenschapsjournalistiek van de bovenste plank (mooie, veelgebruikte metafoor), maar intussen is er wel een register, vermeldt hij zijn bronnen (honderden titels) en vat hij voorgaande opvattingen knap samen.
Er zijn QR-links naar de website Iedereenismuzikaal.nl met luistervoorbeelden. Handig! Je leest, hij noemt een voorbeeld, je zoekt achterin de QR-link op, scant hem met je slimme telefoon en voilà, een geluidsfragment. Ideaal als je op reis bent (zoals ik toen ik begon te lezen) en geen laptop o.i.d. in de buurt hebt. (Je moet wel verbinding met internet hebben.)
En voor ik het vergeet: hij mag dan met verve duidelijk maken dat bijna iedereen muzikaal is, hij vergeet niet te benadrukken dat muziek maken niet zo makkelijk is en veel oefenen vergt.
Bijna iedereen. Ergens vermeldt hij dat je zijn titel 'natuurlijk' met een korreltje zout moet nemen, en hij gaat ook in op het verschijnsel toondoofheid. Niettemin is de essentie dat maatgevoel aangeboren is en dat bovendien vrijwel iedereen tonen kan onderscheiden. Maar let wel: verschillen tussen tonen kunnen horen is nog heel iets anders dan ze kunnen nazingen.
In het hoofdstuk 'Muziek als taal' beschrijft hij hoe enthousiast de theorie van Noam Chomsky werd losgelaten op muziek - dat wil zeggen, op partituren. Er verscheen in 1983 zelfs een complete Generative Theory of Tonal Music. Zoals Chomsky met 'boomstructuren' werkte, probeerden zij ook diagrammen te maken die zouden moeten 'aangeven hoe een luisteraar losse noten interpreteert en daar een geheel van melodische, harmonische en metrische structuren uit opbouwt' (Honing, p. 46).
Honing: 'Het is natuurlijk zeer de vraag of, en in hoeverre, een partituur een perceptuele realiteit is: een afbeelding van wat de luisteraar hoort.'
Hoe je zo precies mogelijk in kaart kan brengen hoe luisteraars muziek horen, daarvan heeft hij rijkelijk veel voorbeelden uit eigen en andermans onderzoek.
Op p. 56 vat hij de verschillen tussen taal en muziek samen. Heel kort:
- muziek heeft geen syntaxis, geen grammatica zoals taal die kent.
- muziek heeft geen semantiek, 'de betekenis zit in het toonhoogteverloop, het ritme en de timing. De afzonderlijke noten zelf zijn betekenisloos'.
- muziek lijkt veel directer aan emoties te appelleren dan taal.
- muziek laat zich niet vangen in een alfabet. 'Een compositie, vastgelegd in een partituur, is in het gunstigste geval als een kookboek: het bevat instructies over het wat en hoe, maar heeft geen invloed op het savoureren, het proeven en genieten, van de bereide (muzikale) gerechten.'
En op de volgende pagina:
- muziek is niet na te vertellen.
Er mag dan geen taal in muziek zitten, er zit wel muziek in taal. Daarop gaat Honing niet in, daarover gaat zijn boek ook niet.
Het zou erg interessant zijn om de proefjes die hij op p. 105 e.v. beschrijft, over het 'geheim van de "luide rust"', op gesproken zinnen los te laten, en daarvoor dan bij voorkeur nonsenstaal te nemen zoals in 'De Blauwbilgorgel' van Kees Buddingh', 'Jabberwocky' van Lewis Carroll of desnoods 'De mus' van Jan Hanlo, hier op muziek.
Henkjan Honing. Iedereen is muzikaal, wat we weten over het luisteren naar muziek; nieuwe, uitgebreide editie. Nieuw Amsterdam, 2014, 6e druk. (1e bijdruk van de 5e, herziene druk, 2012.)
NB d.d. 1-11-2015:
Leuk berichtje in de Volkskrant van 31-10-2015:
Zingen kalmeert
Wat menig ouder al aanvoelde, is nu wetenschappelijk aangetoond: zingen werkt beter om een baby te kalmeren dan praten. Na een liedje bleven de jonge kinderen gemiddeld twee keer zo lang rustig. Bij het experiment, gepubliceerd in Infancy, zaten ouders achter hun kinderen. Zo voorkwamen de onderzoekers dat ook oogcontact of gezichtsuitdrukkingen de baby's konden kalmeren. De Canadese proefpersoontjes luisterden bovendien naar bandopnames van een pratende of zingende vrouw in een voor hen onbekende taal: het Turks. Ook het herkennen van het liedje of de stem van de zangeres speelde dus geen rol. Volgens de onderzoekers doen ouders er goed aan meer te zingen voor hun baby's.
Bron helaas niet nader benoemd.
Daarbij gaat hij ook in op de vergelijking van taal en muziek, na eerst al beschreven te hebben hoe moeilijk het is om muziek te beschrijven zonder metaforen te gebruiken die ontleend zijn aan andere disciplines.
Ik moest onmiddellijk denken aan het aloude klassieke muziek-programma 'Discotabel', tegenwoordig iedere zondag, met zijn 'opname A', 'B' en 'C' en de experts die zich daarover uitlaten. Ze maken gebruik van een groot arsenaal aan termen en metaforen om duidelijk te maken dat de ene opname toch net iets geslaagder is dan de andere. Overigens verschillen ze soms in hun voorkeuren, gelukkig.
Benieuwd wat ze zouden denken van Cory Arcangel's 'Drie Klavierstücke', een ingenieuze collage van fragmenten uit films van katten die over piano's lopen en samen muziek van Schönberg uitvoeren.
En dat kunstwerk haal ik dan weer uit een boek dat ik aan het lezen was toen ik Iedereen is muzikaal kreeg: Ways of looking, how to experience contemporary art van Ossian Ward. Gekregen voor mijn verjaardag, in Venetië, waar de 56e Biennale woedde, dus heel toepasselijk.
Toeval bestaat, het is aan mij om verband te leggen.
Het verband is natuurlijk dat hedendaagse muziek óók contemporary art is, al heeft Ward het alleen over beeldende kunst. En dat voor beeldende kunst ook opgaat, zij het misschien in mindere mate, wat Honing over muziek schrijft, namelijk dat-ie in principe 'onverwoordbaar' zou zijn. In beide boeken komt een variant van een bekend gezegde voor: waar Ward schrijft 'beauty is in the eyes of the beholder', schrijft Honing (p. 71) 'music is in the mind of the beholder'. Een uitgangspunt dat al is terug te vinden bij William Shakespeare (Love's Labours Lost, 1588)...
Good Lord Boyet, my beauty, though but mean,
Needs not the painted flourish of your praise:
Beauty is bought by judgement of the eye,
Not utter'd by base sale of chapmen's tongues
... en David Hume (Moral and Political, 1742).
Beauty in things exists merely in the mind which contemplates them. (Bron)
Het lenen van metaforen uit andere disciplines gaat eigenlijk voor veel kunstbeschrijvingen op, ook voor literaire kritiek. Geen poëzierecensie of er komt wel een metafoor voorbij uit een andere categorie - bijvoorbeeld muziek. Zo beschrijven en beoordelen we dus muziek met poëtische en poëzie met muzikale termen. Ja, een vergelijking helpt, zou een retoricus zeggen.
Ik noem muziek en poëzie niet voor niets naast elkaar. Beide kennen klank en ritme. Honing weet me ervan te overtuigen dat muziek geen taal is (en ook geen geluid, muziek is 'luisteren naar geluid'), maar dat neemt die overeenkomst niet weg.
Henkjan Honing schreef ook boeiende en overtuigende hoofdstukken over het waarschijnlijk aangeboren maatgevoel. Dat vermogen om verschillen in maat en ritme te onderkennen kon echter ook wel eens te maken hebben met ons vermogen om woorden en zinnen te onderscheiden, zoals hij ook ergens opmerkt.
Iedereen is muzikaal gaat uitdrukkelijk over luisteren naar muziek, niet over het maken van muziek, waarin heel wat musicologen in verzanden als ik hem mag geloven. Een intelligent uitgangspunt, want je kan zoveel muziek maken als je wil, als niemand het als muziek herkent ben je erg alleen op de wereld. Dat geldt voor alle kunst. Kunst is wat wij kunst vinden en met opzet schrijf ik wij, niet ik, want hier heersen veel conventies. Dat is niet erg, zolang we ons dat realiseren en niet denken te praten als vertegenwoordiger van een Groot Gelijk.
Hier kan ik even inhaken op discussies die zich met enige regelmaat afspelen onder recensenten van jeugdliteratuur. Meer nog dan onder literatuurrecensenten i.h.a. bestaat daar de neiging om een oordeel te verabsoluteren. Een kinderboek wordt dan niet goed gevonden, maar ís domweg goed. Kinderboekrecensenten als keuringsdienst van waren, meer dan van waarden.
Iets meer bescheidenheid zou hier passen.
Terug naar Henkjan Honing.
Laat ik, voordat ik verder inga op zijn argumenten en wat leuke citaten plaats, wat complimenten maken.
Het boek is licht (dus een goed reisboek), ondanks de 207 pagina's, gedrukt in een goed leesbaar lettertype en helder geschreven. Waarmee ik bedoel dat ik het kan volgen, terwijl ik nog nooit een musicologisch werk heb gelezen. Het is wetenschapsjournalistiek van de bovenste plank (mooie, veelgebruikte metafoor), maar intussen is er wel een register, vermeldt hij zijn bronnen (honderden titels) en vat hij voorgaande opvattingen knap samen.
Er zijn QR-links naar de website Iedereenismuzikaal.nl met luistervoorbeelden. Handig! Je leest, hij noemt een voorbeeld, je zoekt achterin de QR-link op, scant hem met je slimme telefoon en voilà, een geluidsfragment. Ideaal als je op reis bent (zoals ik toen ik begon te lezen) en geen laptop o.i.d. in de buurt hebt. (Je moet wel verbinding met internet hebben.)
En voor ik het vergeet: hij mag dan met verve duidelijk maken dat bijna iedereen muzikaal is, hij vergeet niet te benadrukken dat muziek maken niet zo makkelijk is en veel oefenen vergt.
Bijna iedereen. Ergens vermeldt hij dat je zijn titel 'natuurlijk' met een korreltje zout moet nemen, en hij gaat ook in op het verschijnsel toondoofheid. Niettemin is de essentie dat maatgevoel aangeboren is en dat bovendien vrijwel iedereen tonen kan onderscheiden. Maar let wel: verschillen tussen tonen kunnen horen is nog heel iets anders dan ze kunnen nazingen.
In het hoofdstuk 'Muziek als taal' beschrijft hij hoe enthousiast de theorie van Noam Chomsky werd losgelaten op muziek - dat wil zeggen, op partituren. Er verscheen in 1983 zelfs een complete Generative Theory of Tonal Music. Zoals Chomsky met 'boomstructuren' werkte, probeerden zij ook diagrammen te maken die zouden moeten 'aangeven hoe een luisteraar losse noten interpreteert en daar een geheel van melodische, harmonische en metrische structuren uit opbouwt' (Honing, p. 46).
Honing: 'Het is natuurlijk zeer de vraag of, en in hoeverre, een partituur een perceptuele realiteit is: een afbeelding van wat de luisteraar hoort.'
Hoe je zo precies mogelijk in kaart kan brengen hoe luisteraars muziek horen, daarvan heeft hij rijkelijk veel voorbeelden uit eigen en andermans onderzoek.
Op p. 56 vat hij de verschillen tussen taal en muziek samen. Heel kort:
- muziek heeft geen syntaxis, geen grammatica zoals taal die kent.
- muziek heeft geen semantiek, 'de betekenis zit in het toonhoogteverloop, het ritme en de timing. De afzonderlijke noten zelf zijn betekenisloos'.
- muziek lijkt veel directer aan emoties te appelleren dan taal.
- muziek laat zich niet vangen in een alfabet. 'Een compositie, vastgelegd in een partituur, is in het gunstigste geval als een kookboek: het bevat instructies over het wat en hoe, maar heeft geen invloed op het savoureren, het proeven en genieten, van de bereide (muzikale) gerechten.'
En op de volgende pagina:
- muziek is niet na te vertellen.
Er mag dan geen taal in muziek zitten, er zit wel muziek in taal. Daarop gaat Honing niet in, daarover gaat zijn boek ook niet.
Het zou erg interessant zijn om de proefjes die hij op p. 105 e.v. beschrijft, over het 'geheim van de "luide rust"', op gesproken zinnen los te laten, en daarvoor dan bij voorkeur nonsenstaal te nemen zoals in 'De Blauwbilgorgel' van Kees Buddingh', 'Jabberwocky' van Lewis Carroll of desnoods 'De mus' van Jan Hanlo, hier op muziek.
Henkjan Honing. Iedereen is muzikaal, wat we weten over het luisteren naar muziek; nieuwe, uitgebreide editie. Nieuw Amsterdam, 2014, 6e druk. (1e bijdruk van de 5e, herziene druk, 2012.)
NB d.d. 1-11-2015:
Leuk berichtje in de Volkskrant van 31-10-2015:
Zingen kalmeert
Wat menig ouder al aanvoelde, is nu wetenschappelijk aangetoond: zingen werkt beter om een baby te kalmeren dan praten. Na een liedje bleven de jonge kinderen gemiddeld twee keer zo lang rustig. Bij het experiment, gepubliceerd in Infancy, zaten ouders achter hun kinderen. Zo voorkwamen de onderzoekers dat ook oogcontact of gezichtsuitdrukkingen de baby's konden kalmeren. De Canadese proefpersoontjes luisterden bovendien naar bandopnames van een pratende of zingende vrouw in een voor hen onbekende taal: het Turks. Ook het herkennen van het liedje of de stem van de zangeres speelde dus geen rol. Volgens de onderzoekers doen ouders er goed aan meer te zingen voor hun baby's.
Bron helaas niet nader benoemd.
woensdag 28 oktober 2015
Burgers laatste keer
Daar gaan we weer even.
In de Volkskrant 6-8-2015 een verslag door journalist Jeroen Visser over de 'vrijspraak voor agent die Stok neerschoot'.
'Het OM en de rechters zeggen dat burgers mondiger zijn geworden.' Dat OM en die rechters zijn dus zelf kennelijk geen burgers.
En op 8 september was er een bericht omtrent de Overdiepse Polder, waar acht boeren wonen in splinternieuwe boerderijen op splinternieuwe terpen. Een initiatief van boeren, omdat deze polder bij heel hoog water onder mag lopen. Geciteerd wordt ene Peter van Rooy, die 'intermediair was tussen bewoners en overheid'. "Iedereen heeft de mond vol over burgerparticipatie. Maar het is vooral de overheid die beter moet participeren. Die meer zijn best moet doen, sneller moet opereren en beter moet luisteren naar de burgers."
Hier telt de overheid eerst al geen bewoners (ambtenaren en bestuurders wonen niet, kennelijk), en vervolgens ook geen burgers, waaruit we zouden mogen afleiden dat burgers nooit bij de overheid werken. Of ze zijn ambtenaar van negen tot vijf en daarna burger, of zo.
Boeren worden hier overigens bij burgers gerekend.
Op Prinsjesdag ging het natuurlijk ook weer over burgers, aan wie de regering, volgens de Volkskrant 14-9-2015, iets 'geeft'. En 'ook is het goed voor de consumptie, als mensen meer geld in de portemonnee overhouden.' Begrijp ik het goed en bestaat de regering niet uit mensen? En is het goed voor 'de consumptie' als mensen geen geld uitgeven? (Want 'in de portemonnee overhouden'.) En is 'de consumptie' een na te streven doel? O ja, de 'belastingbetaler' duikt natuurlijk ook weer op, want die 'mag wel eens wat terugkrijgen'. (Waarom eigenlijk?)
In Duitse berichten komen Gutbürger en Wutbürger langs, mooi gevonden, en in eigen land hebben we tijdens de instroom van extra vluchtelingen veel 'boze burgers', en in De Groene Amsterdammer van 22-10-2015 kwamen 'pleinburgers' langs, een term van Herman van Gunsteren die slaat op mensen die liever op het plein democratie bedrijven als in het stemhokje, en enkele bladzijden verder 'betrokken burgers', die mee zouden moeten denken over wat universiteiten onderzoeken en ook 'bedrijven en burgers' kwamen langs.
Waaruit ik opmaak dat universitaire onderzoekers en bedrijfsmedewerkers geen burgers zijn.
Ik kan zo eindeloos doorgaan en dat lijkt me vervelend.
Afrondend concludeer ik dat burgers vooral die anderen zijn, voor wie we werken. Bestuurders, rechters, politici, militairen, politiemensen en andere ambtenaren, onderzoekers, bedrijfsmedewerkers, allemaal hebben ze het over burgers alsof zij dat zelf niet zijn. Of alleen in hun vrije tijd.
De burger is het functieloze, amorfe wezen tot wie je je richt.
De burger is niks.
Of we zijn het allemaal. Op de koning na, misschien.
NB d.d. 23-5-2016. Deze kon ik niet laten schieten: in De Groene Amsterdammer van 19-5-2016 maakt recensent Loek Zonneveld onderscheid tussen bons en burger.
In de Volkskrant 6-8-2015 een verslag door journalist Jeroen Visser over de 'vrijspraak voor agent die Stok neerschoot'.
'Het OM en de rechters zeggen dat burgers mondiger zijn geworden.' Dat OM en die rechters zijn dus zelf kennelijk geen burgers.
En op 8 september was er een bericht omtrent de Overdiepse Polder, waar acht boeren wonen in splinternieuwe boerderijen op splinternieuwe terpen. Een initiatief van boeren, omdat deze polder bij heel hoog water onder mag lopen. Geciteerd wordt ene Peter van Rooy, die 'intermediair was tussen bewoners en overheid'. "Iedereen heeft de mond vol over burgerparticipatie. Maar het is vooral de overheid die beter moet participeren. Die meer zijn best moet doen, sneller moet opereren en beter moet luisteren naar de burgers."
Hier telt de overheid eerst al geen bewoners (ambtenaren en bestuurders wonen niet, kennelijk), en vervolgens ook geen burgers, waaruit we zouden mogen afleiden dat burgers nooit bij de overheid werken. Of ze zijn ambtenaar van negen tot vijf en daarna burger, of zo.
Boeren worden hier overigens bij burgers gerekend.
Op Prinsjesdag ging het natuurlijk ook weer over burgers, aan wie de regering, volgens de Volkskrant 14-9-2015, iets 'geeft'. En 'ook is het goed voor de consumptie, als mensen meer geld in de portemonnee overhouden.' Begrijp ik het goed en bestaat de regering niet uit mensen? En is het goed voor 'de consumptie' als mensen geen geld uitgeven? (Want 'in de portemonnee overhouden'.) En is 'de consumptie' een na te streven doel? O ja, de 'belastingbetaler' duikt natuurlijk ook weer op, want die 'mag wel eens wat terugkrijgen'. (Waarom eigenlijk?)
In Duitse berichten komen Gutbürger en Wutbürger langs, mooi gevonden, en in eigen land hebben we tijdens de instroom van extra vluchtelingen veel 'boze burgers', en in De Groene Amsterdammer van 22-10-2015 kwamen 'pleinburgers' langs, een term van Herman van Gunsteren die slaat op mensen die liever op het plein democratie bedrijven als in het stemhokje, en enkele bladzijden verder 'betrokken burgers', die mee zouden moeten denken over wat universiteiten onderzoeken en ook 'bedrijven en burgers' kwamen langs.
Waaruit ik opmaak dat universitaire onderzoekers en bedrijfsmedewerkers geen burgers zijn.
Ik kan zo eindeloos doorgaan en dat lijkt me vervelend.
Afrondend concludeer ik dat burgers vooral die anderen zijn, voor wie we werken. Bestuurders, rechters, politici, militairen, politiemensen en andere ambtenaren, onderzoekers, bedrijfsmedewerkers, allemaal hebben ze het over burgers alsof zij dat zelf niet zijn. Of alleen in hun vrije tijd.
De burger is het functieloze, amorfe wezen tot wie je je richt.
De burger is niks.
Of we zijn het allemaal. Op de koning na, misschien.
NB d.d. 23-5-2016. Deze kon ik niet laten schieten: in De Groene Amsterdammer van 19-5-2016 maakt recensent Loek Zonneveld onderscheid tussen bons en burger.
maandag 26 oktober 2015
Een persbericht van IBBY Nederland, ik neem het integraal over:
'Om degenen die erg veel aan beheer, voorlichting, onderzoek en publicaties betreffende de geschiedenis van de Nederlandstalige kinder- en jeugdliteratuur hebben gedaan, te eren en anderen te stimuleren om ook tot bijzondere resultaten op dit terrein te komen, heeft de Stichting Geschiedenis Kinder- en Jeugdliteratuur in 2000 de Hieronymus van Alphen Prijs ingesteld, thans bestaande uit een toepasselijk beeldje van de beeldend kunstenaar Marion Ruting en een oorkonde. De prijs wordt sinds 2008 eens in de twee jaar uitgereikt. Op vrijdag 22 oktober werd de prijs voor de twaalfde keer uitgereikt en wel aan prof. dr Rita Ghesquière.
Enkele passages uit het juryrapport:
‘De laureaat heeft in Vlaanderen de basis gelegd voor het academisch onderzoek naar de jeugdliteratuur, zowel die uit Nederland en Vlaanderen als uit andere landen. Als hoogleraar literatuurwetenschap in Leuven gaf zij, want zij is al enkele jaren met emeritaat, vanaf 1980 colleges over jeugdliteratuur en dat was in die tijd nog niet echt heel gebruikelijk binnen de universiteiten. Daarmee droeg ze in belangrijke mate bij aan de emancipatie van het onderzoek naar de Nederlandstalige jeugdliteratuur.’
‘Talrijk zijn haar publicaties over jeugdliteratuur. Bij elkaar geven ze blijk van haar brede en veelzijdige deskundigheid op dit terrein. Of het nu gaat om het benaderen van kinder- en jeugdboeken vanuit een receptie-theoretische invalshoek, of over het recenseren ervan, de verhouding jeugdliteratuur – volwassenenliteratuur, leesbevordering, uitgeverijgeschiedenis, filosofische aspecten van jeugdliteratuur, jeugdliteratuurhistorische thema’s – de laureaat heeft er haar licht over laten schijnen. Geen onderzoeker of docent jeugdliteratuur kan om haar publicaties heen. Het verschijnsel jeugdliteratuur (in 2000 verscheen een zevende druk onder de titel Jeugdliteratuur in perspectief) kan inmiddels een standaardwerk genoemd worden.’
‘En als laatste wapenfeit noemen we de vorig jaar verschenen geschiedenis van de Nederlandstalige kinder- en jeugdliteratuur, Een land van waan en wijs, dat zij samen met Helma van Lierop-Debrauwer en Vanessa Joosen mogelijk heeft gemaakt en waaraan zij ook meerdere hoofdstukken heeft bijgedragen. Kortom, een veelheid aan activiteiten en indrukwekkende publicaties om het onderzoek naar de kinder- en jeugdliteratuur te verdiepen en te verbreden, te stimuleren en onder de aandacht te brengen.’
‘Dit veelzijdige werk vraagt om waardering. Bij haar afscheid als hoogleraar in Leuven werd een vriendenboek met de mooie titel Eeuwige jeugd gepubliceerd, een vriendenboek waarin een groot aantal onderzoekers, auteurs, uitgevers en recensenten een bijdrage over een favoriet jeugdboek leverde. Deze bijdragen laten nog eens zien welk een grote invloed de laureaat op generaties jeugdliteratuuronderzoekers en -schrijvers heeft gehad. Wij willen deze hulde graag uitbreiden met een prijs. En we zijn ervan overtuigd dat iedereen in de zaal nu wel weet dat de Hieronymus van Alphenprijs 2015 alleen maar kan gaan naar prof. dr Rita Ghesquière.’
Meer informatie is te verkregen bij de Stichting Geschiedenis Kinder- en Jeugdliteratuur'
Afgezien van de treurige tautologie kinder- en jeugdliteratuur gun ik Rita Ghesquiere deze beloning van harte. Zij was en is een constante factor in de bestudering van jeugdliteratuur en verleende ook graag haar medewerking aan allerlei activiteiten op dat gebied.
Ze komt vaak over als een wat traditionele dame, maar je kan je vergissen, getuige haar uitlating over de universiteit als mannenbolwerk in haar afscheidscollege toe ze met emeritaat ging (2010). Ik citeer uit een interview (Mededelingenblad van de Leuvense Germanisten 2010/1):
'Professor Ghesquière beschreef in haar afscheidscollege de academische wereld als “eerder een jongens- dan een meisjesboek”. Al zijn er de laatste jaren meer vrouwelijke collega’s dan toen zij benoemd werd, de academische wereld is toch nog steeds voor een groot stuk een mannencultuur. “Als je kijkt naar de algemeen beheerder en de mensen die de reële macht hebben, of naar de manier waarop de universiteit wordt bestuurd, dan is het inderdaad een mannelijke wereld.”'
Waaraan ze volgens de interviewers toevoegde
'Ook bij de studenten die talen studeren, is de situatie nu wat evenwichtiger verdeeld dan vroeger. Hoewel meisjes daar nog steeds de bovenhand halen, zijn er opnieuw meer jongens die voor een studie talen kiezen dan pakweg twintig jaar geleden.'
'Om degenen die erg veel aan beheer, voorlichting, onderzoek en publicaties betreffende de geschiedenis van de Nederlandstalige kinder- en jeugdliteratuur hebben gedaan, te eren en anderen te stimuleren om ook tot bijzondere resultaten op dit terrein te komen, heeft de Stichting Geschiedenis Kinder- en Jeugdliteratuur in 2000 de Hieronymus van Alphen Prijs ingesteld, thans bestaande uit een toepasselijk beeldje van de beeldend kunstenaar Marion Ruting en een oorkonde. De prijs wordt sinds 2008 eens in de twee jaar uitgereikt. Op vrijdag 22 oktober werd de prijs voor de twaalfde keer uitgereikt en wel aan prof. dr Rita Ghesquière.
Enkele passages uit het juryrapport:
‘De laureaat heeft in Vlaanderen de basis gelegd voor het academisch onderzoek naar de jeugdliteratuur, zowel die uit Nederland en Vlaanderen als uit andere landen. Als hoogleraar literatuurwetenschap in Leuven gaf zij, want zij is al enkele jaren met emeritaat, vanaf 1980 colleges over jeugdliteratuur en dat was in die tijd nog niet echt heel gebruikelijk binnen de universiteiten. Daarmee droeg ze in belangrijke mate bij aan de emancipatie van het onderzoek naar de Nederlandstalige jeugdliteratuur.’
‘Talrijk zijn haar publicaties over jeugdliteratuur. Bij elkaar geven ze blijk van haar brede en veelzijdige deskundigheid op dit terrein. Of het nu gaat om het benaderen van kinder- en jeugdboeken vanuit een receptie-theoretische invalshoek, of over het recenseren ervan, de verhouding jeugdliteratuur – volwassenenliteratuur, leesbevordering, uitgeverijgeschiedenis, filosofische aspecten van jeugdliteratuur, jeugdliteratuurhistorische thema’s – de laureaat heeft er haar licht over laten schijnen. Geen onderzoeker of docent jeugdliteratuur kan om haar publicaties heen. Het verschijnsel jeugdliteratuur (in 2000 verscheen een zevende druk onder de titel Jeugdliteratuur in perspectief) kan inmiddels een standaardwerk genoemd worden.’
‘En als laatste wapenfeit noemen we de vorig jaar verschenen geschiedenis van de Nederlandstalige kinder- en jeugdliteratuur, Een land van waan en wijs, dat zij samen met Helma van Lierop-Debrauwer en Vanessa Joosen mogelijk heeft gemaakt en waaraan zij ook meerdere hoofdstukken heeft bijgedragen. Kortom, een veelheid aan activiteiten en indrukwekkende publicaties om het onderzoek naar de kinder- en jeugdliteratuur te verdiepen en te verbreden, te stimuleren en onder de aandacht te brengen.’
‘Dit veelzijdige werk vraagt om waardering. Bij haar afscheid als hoogleraar in Leuven werd een vriendenboek met de mooie titel Eeuwige jeugd gepubliceerd, een vriendenboek waarin een groot aantal onderzoekers, auteurs, uitgevers en recensenten een bijdrage over een favoriet jeugdboek leverde. Deze bijdragen laten nog eens zien welk een grote invloed de laureaat op generaties jeugdliteratuuronderzoekers en -schrijvers heeft gehad. Wij willen deze hulde graag uitbreiden met een prijs. En we zijn ervan overtuigd dat iedereen in de zaal nu wel weet dat de Hieronymus van Alphenprijs 2015 alleen maar kan gaan naar prof. dr Rita Ghesquière.’
Meer informatie is te verkregen bij de Stichting Geschiedenis Kinder- en Jeugdliteratuur'
Afgezien van de treurige tautologie kinder- en jeugdliteratuur gun ik Rita Ghesquiere deze beloning van harte. Zij was en is een constante factor in de bestudering van jeugdliteratuur en verleende ook graag haar medewerking aan allerlei activiteiten op dat gebied.
Ze komt vaak over als een wat traditionele dame, maar je kan je vergissen, getuige haar uitlating over de universiteit als mannenbolwerk in haar afscheidscollege toe ze met emeritaat ging (2010). Ik citeer uit een interview (Mededelingenblad van de Leuvense Germanisten 2010/1):
'Professor Ghesquière beschreef in haar afscheidscollege de academische wereld als “eerder een jongens- dan een meisjesboek”. Al zijn er de laatste jaren meer vrouwelijke collega’s dan toen zij benoemd werd, de academische wereld is toch nog steeds voor een groot stuk een mannencultuur. “Als je kijkt naar de algemeen beheerder en de mensen die de reële macht hebben, of naar de manier waarop de universiteit wordt bestuurd, dan is het inderdaad een mannelijke wereld.”'
Waaraan ze volgens de interviewers toevoegde
'Ook bij de studenten die talen studeren, is de situatie nu wat evenwichtiger verdeeld dan vroeger. Hoewel meisjes daar nog steeds de bovenhand halen, zijn er opnieuw meer jongens die voor een studie talen kiezen dan pakweg twintig jaar geleden.'
zaterdag 10 oktober 2015
Verhalen lezen: goed voor inlevingsvermogen?
In 2013 publiceerden D.C. Kidd en E. Castiano een artikel in Science (342, p.377-380) met de conclusie al in de titel: 'Reading literary fiction improves theory of mind'. Volgens de summary: 'Understanding others' mental states is a crucial skill that enables the complex social relationships that characterize human societies. Yet little research has investigated what fosters this skill, which is known as Theory of Mind (ToM), in adults.' [...] 'Specifically, these results show that reading literary fiction temporarily enhances ToM. More broadly, they suggest that ToM may be influenced by engagement with works of art.'
Vreemd om dat (tijdelijke) vermogen 'theory of mind' te noemen. Het is toch geen theorie? Enfin.
Zulk onderzoek is natuurlijk koren op de molen van leesbevorderaars. Ha, lezen heeft Nut!
Twee onderzoekers van de VU dachten: dit gaan we nog eens doen. Het resultaat publiceerden ze in De psycholoog oktober 2015. Het resultaat is teleurstellend: 'hoe robuust de resultaten van Kidd en Castano in eerste instantie ook leken, uit deze replicatiestudie en de effectenanalyses blijkt dat lezen van literaire fictie niet zonde rmeer en zelfs niet tijdelijk bijdraagt aan een verbetering Theory of Mind. Verdere replicatiestudies van experimenten uit de oorspronkelijke studie moeten uitwijzen of het effect überhaupt repliceerbaar is.
Hoe dan ook lijkt het nogal voorbarig om mensen aan te zetten tot het lezen van literaire fictie met als doel het inlevingsvermogen in anderen te verhogen. Hoe mooi dit idee in principe ook klinkt, het blijkt in een onafhankelijke meting empirisch niet robuust te zijn.'
Wat jammer nou...
De moeilijkheid zit 'm wellicht in de toegepaste onderzoeksmethode. (De VU-auteurs stellen daarbij relevante vragen.)
Want oefening baart kunst, en je regelmatig verplaatsen in een ander, ook in een fictieve ander, zou toch enig effect kunnen hebben. Anderzijds, hier hebben we de kip-of-het-ei-vraag, misschien lezen mensen die toch al een goed inlevingsvermogen hebben juist daardoor graag verhalen...
En waarom dat ietwat kunstmatige onderscheid tussen literaire en andere fictie?
Vreemd om dat (tijdelijke) vermogen 'theory of mind' te noemen. Het is toch geen theorie? Enfin.
Zulk onderzoek is natuurlijk koren op de molen van leesbevorderaars. Ha, lezen heeft Nut!
Twee onderzoekers van de VU dachten: dit gaan we nog eens doen. Het resultaat publiceerden ze in De psycholoog oktober 2015. Het resultaat is teleurstellend: 'hoe robuust de resultaten van Kidd en Castano in eerste instantie ook leken, uit deze replicatiestudie en de effectenanalyses blijkt dat lezen van literaire fictie niet zonde rmeer en zelfs niet tijdelijk bijdraagt aan een verbetering Theory of Mind. Verdere replicatiestudies van experimenten uit de oorspronkelijke studie moeten uitwijzen of het effect überhaupt repliceerbaar is.
Hoe dan ook lijkt het nogal voorbarig om mensen aan te zetten tot het lezen van literaire fictie met als doel het inlevingsvermogen in anderen te verhogen. Hoe mooi dit idee in principe ook klinkt, het blijkt in een onafhankelijke meting empirisch niet robuust te zijn.'
Wat jammer nou...
De moeilijkheid zit 'm wellicht in de toegepaste onderzoeksmethode. (De VU-auteurs stellen daarbij relevante vragen.)
Want oefening baart kunst, en je regelmatig verplaatsen in een ander, ook in een fictieve ander, zou toch enig effect kunnen hebben. Anderzijds, hier hebben we de kip-of-het-ei-vraag, misschien lezen mensen die toch al een goed inlevingsvermogen hebben juist daardoor graag verhalen...
En waarom dat ietwat kunstmatige onderscheid tussen literaire en andere fictie?
woensdag 23 september 2015
Debutant?
Jaap Robben won de ANV Debutantenprijs 2015 met Birk.
Dat is natuurlijk fijn voor hem en ik misgun hem deze prijs zeker niet. Birk is ook formeel zijn eerste roman voor volwassenen.
Maar Jaap Robben debuteerde als schrijver in 2004 met Twee vliegen, een bundel gedichten en columns. Daarna volgden De nacht krekelt, Zullen we een bos beginnen?, De zuurtjes, Als iemand ooit mijn botjes vindt, Josephina, een naam als een piano en in 2014, dus tien jaar na zijn 'debuut', Birk.
De hoofdpersoon in Birk is een jongen, Mikael, die worstelt met de manier waarop zijn vader in zee verdween.
Ik heb de roman (nog) niet gelezen, maar uit de omschrijving maak ik op dat dit werk heel wel gelezen zou kunnen worden voor tieners. Het lijkt een strategische keuze van uitgeverij De Geus om het als een roman in het algemeen, dus impliciet voor volwassenen, te presenteren. Daar is niets op tegen! Als het gaat om lezers van veertien en ouder is er geen enkele scherpe scheidslijn te trekken tussen 'adolescenenliteratuur', 'young adult' en werk zonder etiket (dus voor iedereen, 'literatuur zonder leeftijd'). Dus misschien was het niet alleen een strategische, maar ook een principiële keuze van de uitgever.
Toch lijkt het hier alsof je pas echt schrijver bent als je niet (meer) voor kinderen en/of adolescenten schrijft en Jaap Robben nu pas meetelt in de wereld van de knetterende letteren.
En dat terwijl bijvoorbeeld de gedichten in Als iemand ooit mijn botjes vindt toch echt ook voor grote mensen zeer genietbaar zijn.
Gezegd dient te worden dat de jury dit werk wel noemt.
'Jaap Robben (Oosterhout, 1984) schrijft sinds 2000 gedichten en korte verhalen voor zowel kinderen als volwassenen. Hij publiceerde vier dichtbundels, waarvan Zullen we een bos beginnen? in 2008 op de shortlist voor de Gouden Uil voor jeugdliteratuur stond.
In april 2014 verscheen zijn debuutroman Birk, die zeer lovend werd ontvangen. Het boek ontving al de Boekhandelsprijs en de Dioraphte Literatour Publieksprijs. Birk wordt in een aantal talen vertaald en wordt verfilmd.'
En 'de ANV Debutantenprijs is een literaire prijs voor debuterende auteurs van een oorspronkelijk Nederlandstalige roman of verhalenbundel'. Dus misschien is hier niet zozeer sprake van het negeren van jeugdliteratuur als wel van het overwaarderen van een literair genre.
Vreemd, want de moeder van alle literatuur is natuurlijk de poëzie, niet de roman.
Dat is natuurlijk fijn voor hem en ik misgun hem deze prijs zeker niet. Birk is ook formeel zijn eerste roman voor volwassenen.
Maar Jaap Robben debuteerde als schrijver in 2004 met Twee vliegen, een bundel gedichten en columns. Daarna volgden De nacht krekelt, Zullen we een bos beginnen?, De zuurtjes, Als iemand ooit mijn botjes vindt, Josephina, een naam als een piano en in 2014, dus tien jaar na zijn 'debuut', Birk.
De hoofdpersoon in Birk is een jongen, Mikael, die worstelt met de manier waarop zijn vader in zee verdween.
Ik heb de roman (nog) niet gelezen, maar uit de omschrijving maak ik op dat dit werk heel wel gelezen zou kunnen worden voor tieners. Het lijkt een strategische keuze van uitgeverij De Geus om het als een roman in het algemeen, dus impliciet voor volwassenen, te presenteren. Daar is niets op tegen! Als het gaat om lezers van veertien en ouder is er geen enkele scherpe scheidslijn te trekken tussen 'adolescenenliteratuur', 'young adult' en werk zonder etiket (dus voor iedereen, 'literatuur zonder leeftijd'). Dus misschien was het niet alleen een strategische, maar ook een principiële keuze van de uitgever.
Toch lijkt het hier alsof je pas echt schrijver bent als je niet (meer) voor kinderen en/of adolescenten schrijft en Jaap Robben nu pas meetelt in de wereld van de knetterende letteren.
En dat terwijl bijvoorbeeld de gedichten in Als iemand ooit mijn botjes vindt toch echt ook voor grote mensen zeer genietbaar zijn.
Gezegd dient te worden dat de jury dit werk wel noemt.
'Jaap Robben (Oosterhout, 1984) schrijft sinds 2000 gedichten en korte verhalen voor zowel kinderen als volwassenen. Hij publiceerde vier dichtbundels, waarvan Zullen we een bos beginnen? in 2008 op de shortlist voor de Gouden Uil voor jeugdliteratuur stond.
In april 2014 verscheen zijn debuutroman Birk, die zeer lovend werd ontvangen. Het boek ontving al de Boekhandelsprijs en de Dioraphte Literatour Publieksprijs. Birk wordt in een aantal talen vertaald en wordt verfilmd.'
En 'de ANV Debutantenprijs is een literaire prijs voor debuterende auteurs van een oorspronkelijk Nederlandstalige roman of verhalenbundel'. Dus misschien is hier niet zozeer sprake van het negeren van jeugdliteratuur als wel van het overwaarderen van een literair genre.
Vreemd, want de moeder van alle literatuur is natuurlijk de poëzie, niet de roman.
dinsdag 22 september 2015
Zwaan laat het waaien
Marjolein Hof en Ceseli Josephus Jitta maakten samen een bijzonder poëtisch prentenboek over zwangerschap.
Nee, geen voorlichting en zo. Hier is een moeder, Zwaan, die wacht op haar man, want pas als hij er is wil ze het kind baren. Dat kind spreekt ze toe in witte letters. Maar het kind wil eruit! Dat wordt verteld in zwarte letters, door een anonieme verteller.
Zoals in ieder goed prentenboek zijn het de prenten die er toe doen.
Bekijk de voorkant. We zien een figuur die iets lijkt te roepen door een heel grote toeter, vanaf een bult in dezelfde kleur als de toeter. De toeter doet me denken aan het toetertje (de hartjeshoorn) waarmee verloskundigen luisteren naar geluiden in de buik van de zwangere vrouw. De bult - wel, de buik van een hoogzwangere vrouw!
Zo komt de weg vrij voor meer associaties. Het kuipje waarin Zwaan bij aanvang van het verhaal zit - een halve eierdop, de visjes in zee, de wind...
Het verhaal begint zo:
Iedere dag kijkt Zwaan naar de zee. Soms ziet ze een meeuw en soms ziet ze een wolk.
Dat is alles. Heel soms ziet Zwaan in de verte iets wits.
Ze hoopt op een boot, maar het is weer een meeuw.
En in witte letters eronder:
Luister goed, kleine: Je zit in mijn buik en je mag er niet uit. Nu nog niet.
Die wind komt er. Maar voordat die opsteekt, doet Zwaan moeite om wind te maken. Met een föhn, een scheet,..
..., met een fietspomp, een grote turbine aan twee slagroomkloppers en allerlei andere werktuigen. Het verhaal (ook de titel!) suggereert effect: 'De wind begint te loeien.'
Het huis zucht en steunt.
En Zwaan zucht en steunt.
En roept tot twee keer toe: 'Wacht nog even!'.
Het kind gaat er uit als vader Leon aan land komt.
En na het omslaan van de bladzijde neemt Leon de kleine in zijn armen.
Hier ben ik dan.
Bijna te laat, maar de wind hielp niet mee. Eerst bleef hij weg. Toen kwam hij van de verkeerde kant. Snap jij daar iets van? Ik moest helemaal om en wat duurde dat lang!
Ik kan mij voorstellen dat sommige kleuters dit een prachtig en spannend verhaal vinden, als ze worden voorgelezen. Kleuters met een vader en een moeder zullen goed snappen dat moeder vader erbij wil. In een gelukkig gezin is uitleg overbodig. Verder is het grappig (die machinerie om het te laten waaien) en spannend - hoe loopt dit af.
Veel volwassenen zullen terugdenken aan hun eigen ervaringen. Inderdaad, wat duurde het lang... En dat zuchten en steunen als een huis is zeker herkenbaar.
Het zijn de woorden, de kleuren en vormen en het ritme die dit in harmonische samenwerking een mooi verhaal maken. Om te beschrijven en te tonen hoe dat gaat, is het nodig om alle prenten te tonen. Dat ga ik niet doen, is meer iets voor een lezing, dus laat ik het hier bij.
Het is een voorbeeldig prentenboek voor fijnproevers.
Marjolein Hof & Ceseli Josephus Jitta. Zwaan laat het waaien. Querido, 2011. ISBN 978 90 451 1281 7.
Eh, ja, uit 2011. In 2015 ontvangen in verband met de update van de website bij Verborgen talenten. En ik vond het de moeite van het bespreken waard. Vandaar.
Nee, geen voorlichting en zo. Hier is een moeder, Zwaan, die wacht op haar man, want pas als hij er is wil ze het kind baren. Dat kind spreekt ze toe in witte letters. Maar het kind wil eruit! Dat wordt verteld in zwarte letters, door een anonieme verteller.
Zoals in ieder goed prentenboek zijn het de prenten die er toe doen.
Bekijk de voorkant. We zien een figuur die iets lijkt te roepen door een heel grote toeter, vanaf een bult in dezelfde kleur als de toeter. De toeter doet me denken aan het toetertje (de hartjeshoorn) waarmee verloskundigen luisteren naar geluiden in de buik van de zwangere vrouw. De bult - wel, de buik van een hoogzwangere vrouw!
Zo komt de weg vrij voor meer associaties. Het kuipje waarin Zwaan bij aanvang van het verhaal zit - een halve eierdop, de visjes in zee, de wind...
Het verhaal begint zo:
Iedere dag kijkt Zwaan naar de zee. Soms ziet ze een meeuw en soms ziet ze een wolk.
Dat is alles. Heel soms ziet Zwaan in de verte iets wits.
Ze hoopt op een boot, maar het is weer een meeuw.
En in witte letters eronder:
Luister goed, kleine: Je zit in mijn buik en je mag er niet uit. Nu nog niet.
Die wind komt er. Maar voordat die opsteekt, doet Zwaan moeite om wind te maken. Met een föhn, een scheet,..
..., met een fietspomp, een grote turbine aan twee slagroomkloppers en allerlei andere werktuigen. Het verhaal (ook de titel!) suggereert effect: 'De wind begint te loeien.'
Het huis zucht en steunt.
En Zwaan zucht en steunt.
En roept tot twee keer toe: 'Wacht nog even!'.
Het kind gaat er uit als vader Leon aan land komt.
En na het omslaan van de bladzijde neemt Leon de kleine in zijn armen.
Hier ben ik dan.
Bijna te laat, maar de wind hielp niet mee. Eerst bleef hij weg. Toen kwam hij van de verkeerde kant. Snap jij daar iets van? Ik moest helemaal om en wat duurde dat lang!
Ik kan mij voorstellen dat sommige kleuters dit een prachtig en spannend verhaal vinden, als ze worden voorgelezen. Kleuters met een vader en een moeder zullen goed snappen dat moeder vader erbij wil. In een gelukkig gezin is uitleg overbodig. Verder is het grappig (die machinerie om het te laten waaien) en spannend - hoe loopt dit af.
Veel volwassenen zullen terugdenken aan hun eigen ervaringen. Inderdaad, wat duurde het lang... En dat zuchten en steunen als een huis is zeker herkenbaar.
Het zijn de woorden, de kleuren en vormen en het ritme die dit in harmonische samenwerking een mooi verhaal maken. Om te beschrijven en te tonen hoe dat gaat, is het nodig om alle prenten te tonen. Dat ga ik niet doen, is meer iets voor een lezing, dus laat ik het hier bij.
Het is een voorbeeldig prentenboek voor fijnproevers.
Marjolein Hof & Ceseli Josephus Jitta. Zwaan laat het waaien. Querido, 2011. ISBN 978 90 451 1281 7.
Eh, ja, uit 2011. In 2015 ontvangen in verband met de update van de website bij Verborgen talenten. En ik vond het de moeite van het bespreken waard. Vandaar.
woensdag 9 september 2015
50 jaar Revue des livres pour enfants
In 1962 werd La Joie par les livres opgericht, een vereniging met als doel het bouwen van een moderne jeugdbibliotheek in een volkswijk. Die bibliotheek verrees in 1965 in Clamart, een voorstad van Parijs, en staat daar nog steeds: de Petite Bibliothèque Ronde (zie ook hier).
Tegelijk werd ook een tijdschrift gestart, althans, een reeks brochures, La revue des livres pour enfants, met artikelen (ieder nummer een dossier), nieuws en recensies.
Dat tijdschrift bestaat nog steeds, net als La Joie par les livres (sinds 2008 onder de hoede van de Bibliothèque nationale de France), en het vijftigjarig bestaan wordt gevierd in nummer 284 (september 2015).
Men zou een terugblik verwachten, maar de redactie besloot juist vooruit te kijken, onder de titel '50 ans... et après?' (50 jaar... en daarna?).
Boekhistoricus Roger Chartier voorspelt groei van het e-lezen, zij het langzaam, want veel lezers, ook jonge lezers, blijken nog gehecht aan het livre-papier, het papieren boek. Hij cmaakt daarbij gebruik van gegevens uit een doctoraalthesis ('thèse de doctorat') van Domenico Chiappe, waarvan hij helaas geen titel vermeldt. Hij denkt dat het papieren boek nog lang naast het e-boek zal bestaan, maar natuurlijk wordt de jongste generatie beïnvloed door de digitale media.
Bij dat academische vertoog blijft het, want de overige bijdragen zijn vooral interviews.
Bijvoorbeeld met Colline Faure-Poirée (Gallimard / Giboulées Jeunesse) en Julien Magnani (Editions Magnani), die beiden nog een hartstochtelijk pleidooi voor goede jeugdliteratuur houden, of zoals Colline zegt: 'C'est une vocation, c ést une passion. Elle sollicite les enfants et leur dit des choses qui ne peuvent pas être dites autrement. De cela j'en suis sûre.' (Het is een roeping, een passie. Jeugdliteratuur daagt kinderen uit en spreekt ze aan op een manier die niet anders zou kunnen. Daarvan ben ik zeker.)
Of met Clementine Beauvais, naar aanleiding van haar roman Les petites reines. Interessant, maar wat het met de toekomst te maken heeft wordt me niet duidelijk. Misschien omdat ze blogt? Dat is in ieder geval (ook) de aanleiding voor het interview met Marion Montaigne, en met Tom en Nathan Lévèque, beiden 18 jaar en beiden bloggend over jeugdliteratuur (zie hier en hier).
Wel over de toekomst gaat 'Ma médiathèque dans dix ans...' en natuurlijk kon zo'n artikel in La revue niet ontbreken want 'c'est par, pour, avec les bibliothécaires que ces 284 numéros de La Revue des livres pour enfants ont pu exister'. De redactie (auteur niet vermeld) sprak met drie jonge bibliothecarissen.
En dan is er ook nog een zich in 2065 afspelend verhaal van Johan Heliot, 'Suis-je une légende?', een 'nostalgique incursion dans le futur quotidien de la dernière bibliothécaire jeunesse sur Terre, année 2065'. Merk op dat de bibliothecaris een vrouw is!
Voor het overige bevat dit nummer (van 200 p.) de vertrouwde berg recensies en nieuws. Voor wie een abonnement wil: zie hier.
Tegelijk werd ook een tijdschrift gestart, althans, een reeks brochures, La revue des livres pour enfants, met artikelen (ieder nummer een dossier), nieuws en recensies.
Dat tijdschrift bestaat nog steeds, net als La Joie par les livres (sinds 2008 onder de hoede van de Bibliothèque nationale de France), en het vijftigjarig bestaan wordt gevierd in nummer 284 (september 2015).
Men zou een terugblik verwachten, maar de redactie besloot juist vooruit te kijken, onder de titel '50 ans... et après?' (50 jaar... en daarna?).
Boekhistoricus Roger Chartier voorspelt groei van het e-lezen, zij het langzaam, want veel lezers, ook jonge lezers, blijken nog gehecht aan het livre-papier, het papieren boek. Hij cmaakt daarbij gebruik van gegevens uit een doctoraalthesis ('thèse de doctorat') van Domenico Chiappe, waarvan hij helaas geen titel vermeldt. Hij denkt dat het papieren boek nog lang naast het e-boek zal bestaan, maar natuurlijk wordt de jongste generatie beïnvloed door de digitale media.
Bij dat academische vertoog blijft het, want de overige bijdragen zijn vooral interviews.
Bijvoorbeeld met Colline Faure-Poirée (Gallimard / Giboulées Jeunesse) en Julien Magnani (Editions Magnani), die beiden nog een hartstochtelijk pleidooi voor goede jeugdliteratuur houden, of zoals Colline zegt: 'C'est une vocation, c ést une passion. Elle sollicite les enfants et leur dit des choses qui ne peuvent pas être dites autrement. De cela j'en suis sûre.' (Het is een roeping, een passie. Jeugdliteratuur daagt kinderen uit en spreekt ze aan op een manier die niet anders zou kunnen. Daarvan ben ik zeker.)
Of met Clementine Beauvais, naar aanleiding van haar roman Les petites reines. Interessant, maar wat het met de toekomst te maken heeft wordt me niet duidelijk. Misschien omdat ze blogt? Dat is in ieder geval (ook) de aanleiding voor het interview met Marion Montaigne, en met Tom en Nathan Lévèque, beiden 18 jaar en beiden bloggend over jeugdliteratuur (zie hier en hier).
Wel over de toekomst gaat 'Ma médiathèque dans dix ans...' en natuurlijk kon zo'n artikel in La revue niet ontbreken want 'c'est par, pour, avec les bibliothécaires que ces 284 numéros de La Revue des livres pour enfants ont pu exister'. De redactie (auteur niet vermeld) sprak met drie jonge bibliothecarissen.
En dan is er ook nog een zich in 2065 afspelend verhaal van Johan Heliot, 'Suis-je une légende?', een 'nostalgique incursion dans le futur quotidien de la dernière bibliothécaire jeunesse sur Terre, année 2065'. Merk op dat de bibliothecaris een vrouw is!
Voor het overige bevat dit nummer (van 200 p.) de vertrouwde berg recensies en nieuws. Voor wie een abonnement wil: zie hier.
donderdag 3 september 2015
Onderzoek jeugdliteratuur
De International Board on Books for Young people (IBBY) is een internationale vereniging die zich ten doel stelt:
- to promote international understanding through children's books
- to give children everywhere the opportunity to have access to books with high literary and artistic standards
- to encourage the publication and distribution of quality children's books, especially in developing countries
- to provide support and training for those involved with children and children's literature
- to stimulate research and scholarly works in the field of children's literature
- to protect and uphold the Rights of the Child according to the UN Convention on the Rights of the Child.
Allemaal behartenswaardige doelen, vind ik. IBBY is een vereniging van op dit moment 77 nationale verenigingen en instellingen, die ze nationale secties noemt.
De Nederlandse sectie is actief met diverse projecten en het uitgeven van Literatuur zonder leeftijd, een academisch vaktijdschrift in boekvorm.
Een van die projecten is het uitloven van prijzen, onder meer voor onderzoek naar jeugdliteratuur. En omdat die sectie niet heel erg veel begunstigers telt, citeer ik voor deze prijs de oproep die secretaris Toin Duijx onlangs verstuurde.
De Miep Diekmann prijs voor jeugdliterair onderzoek wordt tweejaarlijks uitgereikt aan de auteur(s) van de beste Nederlands- of Engelstalige masterthesis op het gebied van de studie van de kinder- en jeugdliteratuur. Onderwerpen kunnen zowel literatuurtheoretisch als -historisch van aard zijn. Onderzoek expliciet naar leesvaardigheid, functies van lezen, leesattitude of lezen in relatie tot audio-visuele en/of digitale media komt niet in aanmerking voor deze prijs.
De Miep Diekmann prijs voor jeugdliterair onderzoek bedraagt 750 euro. Naast het toekennen van de prijs, zijn twee eervolle vermeldingen mogelijk. Gestreefd wordt naar het publiceren van een artikel n.a.v. de bekroonde thesis in de publicatiereeks over de studie van de kinder- en jeugdliteratuur: Literatuur zonder leeftijd.
De Miep Diekmann prijs voor jeugdliterair onderzoek is een voortzetting van de LM Boerlage-prijs, die tot 2007 werd uitgereikt door het Letterkundig Museum en in goed overleg is overgedragen aan de stichting IBBY-Nederland. In 2014 ging de prijs naar Marloes Schrijvers voor haar masterthesis Life writing through text and image in children’s literature. A multimodal analysis of authenticity and dual address in autobiographical picture books.
Reglement voor 2016
De Miep Diekmann prijs voor jeugdliterair onderzoek wordt in het voorjaar 2016 uitgereikt voor een masterthesis die aan een Nederlandse of Vlaamse universiteit is voltooid in de academische jaren 2013-2014 en 2014-2015
De masterthesis dient vóór 15 oktober 2015 in viervoud te zijn ingediend bij het secretariaat van de stichting IBBY-Sectie Nederland.
Het bestuur van de stichting IBBY-sectie Nederland stelt een deskundige jury in die de inzendingen zullen beoordelen op onder meer de volgende aspecten: de mate waarin de thesis belangwekkende nieuwe informatie bevat, de methodologische kwaliteit, de wetenschappelijke waarde en de helderheid van de argumentatie/onderbouwing.
De beraadslagingen van de jury zijn geheim en zullen uitmonden in een rapport, waarin duidelijk de keuze van de winnaar wordt gemotiveerd. Als de jury tot het besluit komt dat niet één van de ingezonden theses aan de verwachtingen voldoet, kan zij beslissen de prijs niet toe te kennen.
De masterthesis dient vóór 15 oktober 2015 in viervoud te worden gestuurd naar:
Fac. FSW, afd. AGP
IBBY-Nederland
t.a.v. Toin Duijx
Wassenaarsweg 52
2333 AK Leiden
- to promote international understanding through children's books
- to give children everywhere the opportunity to have access to books with high literary and artistic standards
- to encourage the publication and distribution of quality children's books, especially in developing countries
- to provide support and training for those involved with children and children's literature
- to stimulate research and scholarly works in the field of children's literature
- to protect and uphold the Rights of the Child according to the UN Convention on the Rights of the Child.
Allemaal behartenswaardige doelen, vind ik. IBBY is een vereniging van op dit moment 77 nationale verenigingen en instellingen, die ze nationale secties noemt.
De Nederlandse sectie is actief met diverse projecten en het uitgeven van Literatuur zonder leeftijd, een academisch vaktijdschrift in boekvorm.
Een van die projecten is het uitloven van prijzen, onder meer voor onderzoek naar jeugdliteratuur. En omdat die sectie niet heel erg veel begunstigers telt, citeer ik voor deze prijs de oproep die secretaris Toin Duijx onlangs verstuurde.
De Miep Diekmann prijs voor jeugdliterair onderzoek wordt tweejaarlijks uitgereikt aan de auteur(s) van de beste Nederlands- of Engelstalige masterthesis op het gebied van de studie van de kinder- en jeugdliteratuur. Onderwerpen kunnen zowel literatuurtheoretisch als -historisch van aard zijn. Onderzoek expliciet naar leesvaardigheid, functies van lezen, leesattitude of lezen in relatie tot audio-visuele en/of digitale media komt niet in aanmerking voor deze prijs.
De Miep Diekmann prijs voor jeugdliterair onderzoek bedraagt 750 euro. Naast het toekennen van de prijs, zijn twee eervolle vermeldingen mogelijk. Gestreefd wordt naar het publiceren van een artikel n.a.v. de bekroonde thesis in de publicatiereeks over de studie van de kinder- en jeugdliteratuur: Literatuur zonder leeftijd.
De Miep Diekmann prijs voor jeugdliterair onderzoek is een voortzetting van de LM Boerlage-prijs, die tot 2007 werd uitgereikt door het Letterkundig Museum en in goed overleg is overgedragen aan de stichting IBBY-Nederland. In 2014 ging de prijs naar Marloes Schrijvers voor haar masterthesis Life writing through text and image in children’s literature. A multimodal analysis of authenticity and dual address in autobiographical picture books.
Reglement voor 2016
De Miep Diekmann prijs voor jeugdliterair onderzoek wordt in het voorjaar 2016 uitgereikt voor een masterthesis die aan een Nederlandse of Vlaamse universiteit is voltooid in de academische jaren 2013-2014 en 2014-2015
De masterthesis dient vóór 15 oktober 2015 in viervoud te zijn ingediend bij het secretariaat van de stichting IBBY-Sectie Nederland.
Het bestuur van de stichting IBBY-sectie Nederland stelt een deskundige jury in die de inzendingen zullen beoordelen op onder meer de volgende aspecten: de mate waarin de thesis belangwekkende nieuwe informatie bevat, de methodologische kwaliteit, de wetenschappelijke waarde en de helderheid van de argumentatie/onderbouwing.
De beraadslagingen van de jury zijn geheim en zullen uitmonden in een rapport, waarin duidelijk de keuze van de winnaar wordt gemotiveerd. Als de jury tot het besluit komt dat niet één van de ingezonden theses aan de verwachtingen voldoet, kan zij beslissen de prijs niet toe te kennen.
De masterthesis dient vóór 15 oktober 2015 in viervoud te worden gestuurd naar:
Fac. FSW, afd. AGP
IBBY-Nederland
t.a.v. Toin Duijx
Wassenaarsweg 52
2333 AK Leiden
zondag 16 augustus 2015
Engels lezen
Ik was eind juli en begin augustus op reis.
In mijn bagage zaten de verhalenbundel van Alice Munro, Dear Life (2012), en de roman Stoner van John Williams. In mijn tablet zit de verhalenbundel Stone Mattress van Margaret Atwood, en de roman Lucky Us van Amy Bloom. Meegenomen omdat ik verwachte op Europa Cantat veel Engels te praten - Hongaars is me een stap te ver. Aan Stoner kwam ik niet toe en Lucky Us las ik thuis verder.
Omdat ik de twee verhalenbundels door elkaar las (Dear Life overdag, 's avonds Stone Mattress) kreeg ik de neiging de twee met elkaar te verwarren. Ik vermoed dat dat vooral kwam door de taal. Engels lezen vind ik anders dan Nederlands lezen. Meer daarover hieronder. Ook speelde een rol dat in beide bundels de locaties in Canada zijn, de tijd vlak na de oorlog en dat in beide bundels verhalen zitten waarin ouder worden een thema is. Beide auteurs zijn Canadees en ook nog eens generatiegenoten. En ook zal een rol hebben gespeeld dat ik de verhalen tussendoor las en verder bezig was met zingen - zelf of als luisteraar, en het verkennen van een vreemde stad (Pécs).
In Dear Life van Alice Munro komen opvallend veel kinderen hoofdpersonen voor, meestal als vertellers die terugblikken op hun kindertijd.
In 'To reach Japan' is de hoofdpersoon Greta volwassen, maar ze heeft een dochter, Katy.
In 'Leaving Maverley' draait het om het tienermeisje Leah.
In 'Gravel' gaat het om jeugdherinneringen en de onopgeloste dood van de oudere zus van de vertelster. Ook 'Haven' bestaat uit jeugdherinneringen, van een vertelster die door haar ouders bij een orthodox-gelovige oom en zijn volgzame vrouw is geparkeerd. Zelf zijn ze in Afrika. En 'Pride' begint eveneens uit jeugdherinneringen, al reikt het verhaal tot in de ouderdom. Idem 'The Eye', en 'Night'. Zeven verhalen uit tien. In twee verhalen, daarentegen, zijn de hoofdpersonen juist heel oud: 'In sight of the lake' en 'Dolly'. En in 'Corrie' worden ze oud, net als in 'Pride', dat een heel leven beschrijft.
Het zijn prachtige verhalen, vind ik. (En ik besef dat ik niet de enige ben, Munro is overladen met prijzen, tot en met de Nobelprijs in 2013.) Flinke tik melancholie, levens die net iets anders verlopen dan gehoopt. Misverstanden. Het kale leven op het platteland en in de kleine stadjes van Ontario.
De 'finale' bestaat uit vier verhalen die worden gepresenteerd als 'not quite stories. They form a separate unit, one that is autobiographical in feeling, though not, sometimes, entirely so in fact. I believe they are the first and the last - and the closest - things I have to say about my own life.' Ook deze vier verhalen staan vol jeugdherinneringen.
Ga er maar aan staan: fictie of niet?
Op p. 292 staat de intrigerende zin:
I think that if I was writing fiction instead of remembering something that happened, I would never have given her that dress. A kind of advertisement she didn't need.
Ook laat ze de vertelster (p. 307) opmerken:
My mother had two miscarriages before she had me, so when I was born, in 1931, there must have been some satisfaction.
Alice Munro is geboren in 1931.
En op p. 309:
You would think that this was just too much. The business gone, my mother's health going. It wouldn't do in fiction.
Kortom, Munro over Munro, is de suggestie. Maar wat moeten we dan met 'autobiographical in feeling, though not, sometimes, entirely so in fact'? Wellicht zijn ze niet meer dan een experiment, een schrijfoefening - hoe zou het zijn om verhalen te presenteren als autobiografisch. Ze voert een verteller op met haar eigen naam, kiest de stijl van memoires - en laat het aan de lezer over om te beslissen wat fictie is en wat niet. En ja, wat is fictie? Is alle navertelde werkelijkheid al niet een beetje fictie?
Munro's verhalen zijn levensverhalen - autobiografisch of niet. (Ook in de andere verhalen zit veel eigen ervaring.)
De verhalen van Margaret Atwood zijn wat grilliger, wat wreder, ze deden me denken aan de verhalen van Roald Dahl, met name 'The freeze-dried groom' en 'Stone mattress', het titelverhaal met een mooie moord annex wraak.
Ook 'Lusus naturae' mag er zijn: een meisje verandert na haar zevende (ze had mazelen) in een soort zombie, vampierachtig, met gele ogen, roze tanden, rode nagels en overal groeiend haar, mauwend meer dan sprekend. Ze sterft, tot opluchting van haar familie, en wordt spook, eindelijk vrij. Ze leeft 's nachts van aardappelen, maar vergaloppeert zich bij het zien van een vrijend stel.
De eerste drie verhalen vertonen een samenhang: zelfde personages, ander perspectief, een boeiend drieluik.
Ze raakten me minder dan de verhalen van Alice Munro, maar waren intussen toch heerlijk om te lezen.
Lucky Us van Amy Bloom begon ik nog in Pécs te lezen toen ik Stone Mattress uithad, en dat zorgde even voor een andere verwarring met Munro, want ook dit verhaal betreft jeugdherinneringen. Die verwarring duurde erg kort, Lucky Us is heel andere koek.
Het begint zo.
My father's wife died. My mother said we should drive down to his place and see what might be in it for us.
Eva vertelt hoe ze op haar twaalfde werd afgeleverd bij haar vader en haar vier jaar oudere halfzus Iris. Halverwege dat eerste hoofdstuk ('I'd know you anywhere') vertelt ze:
I was thirteen before I understood that my mother wasn't coming back to get me.
En aan het eind van datzelfde hoofdstuk lopen ze weg naar Hollywood, waar Iris een glanzende carrière hoopt te maken. Vanaf dat moment begint, met Eva als terugblikkende laconieke verteller, een soort road trip door de VS en het leven die tien jaar later eindigt in 220 Old Tree Lane, Great Neck, New York, verrassend met een soort happy end.
Die tien jaar gebeurtenissen lijken wel een soort cakewalk, waarin de hoofdpersonen steeds haastig op een andere band moeten springen om niet te worden vermalen. En hoe gelukkig het eind ook mag lijken, twee hoofdpersonen halen dat eind niet en sterven, een aan de gevolgen van een brand, de ander aan kanker. Liefde en dood, verraad en trouw, de lach en de traan, het zit allemaal in dit meesterlijke verhaal. Lezen! Desnoods in vertaling. Ik ga er hier niets meer over vertellen.
Engels lezen
Dat Engels anders leest dan Nederlands ligt niet alleen aan onbekende woorden, die het lezen vertragen doordat ik ze wil opzoeken. (Zodat ik nu weet wat climbing up and down the honeysucker trellis betekent, en dat moest ik echt weten om het verhaal te volgen, want daarover klimmen Eva en Iris het raam uit. En het vervelende is dat ik dan ook wil weten wat honeysucker voor plant is al doet dat er voor het verhaal niet toe. Kamperfoelie dus. Ook weet ik nu wat een teeter-totter en een dyke zijn: een wipwap en een pot, niet zo een waarin je kookt. Maar Iris, zoals Francisco zegt: 'You've officially become the most boring dyke in America'. Enzovoort.)
Hoe leg ik dat uit, met een muzikale metafoor of in lexicale termen. Om met dat laatste te beginnen, ik kan een woord wel opzoeken in het woordenboek, maar dan mis ik nog de vele connotaties en de geschiedenis van het woord en dat geldt in meer of mindere mate ook voor de woorden die ik wel ken. (De meeste, gelukkig, zoveel hoef ik nu ook weer niet niet op te zoeken.)
De muzikale metafoor: alsof je een langgerekte toon hoort maar de bijtonen mist. De toon wordt een beetje die van een dwarsfluit in plaats van een viool of cello.
De uitdaging voor een vertaler is een versie te maken die de Nederlandse lezer ongeveer dezelfde connotaties (bijtonen) levert als de Amerikaanse lezer. Ik ben benieuwd hoe Paul Syrier het heeft gedaan in Wij geluksvogels (Nijgh & Van Ditmar), dus ik ga dat boek t.z.t. lenen.
Voorlopig stemt de titel al tot vergelijken. Mooi gevonden, 'Wij geluksvogels', toch vind ik 'Lucky Us' rijker aan connotaties en mooier want laconieker.
Er zijn natuurlijk woorden die me in beide talen niet genoeg zeggen. 'Mother's sorority sisters' roept even weinig in me op als haar moeders sororitas-vriendinnen of -zusters, want met die club heb ik nooit van doen gehad, behalve dat een mij vertrouwde Amsterdamse kinderboekrecensente me ooit toevertrouwde lid te zijn van die club. Hier begrijp ik dus direct wat er bedoeld werd, ik hoef niets op te zoeken, maar toch mis ik wat connotaties. Ik weet nog dat het op me overkwam als een wat sjieke club voor, om eens een Engelse term te gebruiken, well-to-do vrouwen (dames).
Dit klinkt allemaal alsof Engels lezen in het algemeen trager zou gaan. Dat is niet zo. Met name de verhalen van Alice Munro laten zich zo makkelijk lezen dat ik het idee krijg dat Engels me geheel vertrouwd is en soms kom ik ineens een zin tegen waarbij ik me afvraag hoe ik dat in het Nederlands zou vertalen, bijvoorbeeld (in 'Pride'):
There was still that strange hesitation and lightness about her, as if she were waiting for life to begin.
She went away on trips of course, and maybe she thought it would begin there. No such luck.
No such luck.
Uiteindelijk kwam ik op:
Ze maakte natuurlijk uitstapjes, en misschien dacht ze dat het daar zou beginnen. Pech voor haar.
Maar dat is eigenlijk te sterk voor het laconieke 'no such luck' (dat heel erg correspondeert met het even laconieke 'just my luck'), dus misschien kan het ook zo:
Ze maakte natuurlijk uitstapjes, en misschien dacht ze dat het daar zou beginnen. Nee dus.
Net zo'n zinnetje (uit Lucky Us) dat ik meteen begrijp, zonder dat meteen een mooie vertaling weet:
For Iris, Mrs Gruber was very much yesterday's egg sandwich.
Maar er blijven dingen die ik moet opzoeken en soms gaat er een wereld voor me open, bijvoorbeeld bij het zoeken naar info over Emily Post, de Amerikaanse Amy Groskamp-ten Have. Er blijkt dan een heel Emily Post-instituut te zijn, met diverse nazaten. De boekjes van Emily Post dienen als voorbereiding op sollicitatierondes, na Iris' (en dus ook Eva's) vertrek uit Hollywood. (Ja, want die glanzende carrière wordt helaas in de kiem gesmoord.)
Of wanneer ik er in Hongarije pas enkele hoofdstukken Lucky Us achter kom dat elke hoofdstuktitel een oud Amerikaans liedje is, wat me natuurlijk prompt aan het youtuben zet want ik wil ze allemaal horen. En dat A tisket a tasket een oud Amerikaans wiegeliedje is, opnieuw populair gemaakt door Ella Fitzgerald. En eggplant parm leverde me een recept op dat ik prompt heb toegepast.
Die liedjes in Lucky Us leveren overigens soms ironisch commentaar - het loont de moeite ze op te zoeken. Zie hier de tekst van 'I'd know you anywhere', bij dat eerste hoofdstuk waarin Eva door haar moeder gedumpt wordt bij haar onbekende vader:
I'd know you anywhere, I'd know that grin,
I'd know you anywhere when you walked in,
I would tingle with a single glance in your eye,
Watching the starlight dance in your eye.
You saw my vacant stare, you understood,
I'd love you anywhere, honest I would,
I was certain this would happen, strange as it seems,
I'd know you anywhere from my dreams.
Margaret Atwood. Stone Mattress. Nanatalese / Doubleday, New York, 2014. ISBN 978 0 385 53913 5 (e-boek).
Amy Bloom. Lucky Us. Random House, New York, 2014. ISBN 978 0 8129 9600 5 (e-boek).
Alice Munro. Dear Life. Vintage International / Random House, New York, 2012. ISBN 978 0 8041 6891 5.
In mijn bagage zaten de verhalenbundel van Alice Munro, Dear Life (2012), en de roman Stoner van John Williams. In mijn tablet zit de verhalenbundel Stone Mattress van Margaret Atwood, en de roman Lucky Us van Amy Bloom. Meegenomen omdat ik verwachte op Europa Cantat veel Engels te praten - Hongaars is me een stap te ver. Aan Stoner kwam ik niet toe en Lucky Us las ik thuis verder.
Omdat ik de twee verhalenbundels door elkaar las (Dear Life overdag, 's avonds Stone Mattress) kreeg ik de neiging de twee met elkaar te verwarren. Ik vermoed dat dat vooral kwam door de taal. Engels lezen vind ik anders dan Nederlands lezen. Meer daarover hieronder. Ook speelde een rol dat in beide bundels de locaties in Canada zijn, de tijd vlak na de oorlog en dat in beide bundels verhalen zitten waarin ouder worden een thema is. Beide auteurs zijn Canadees en ook nog eens generatiegenoten. En ook zal een rol hebben gespeeld dat ik de verhalen tussendoor las en verder bezig was met zingen - zelf of als luisteraar, en het verkennen van een vreemde stad (Pécs).
In Dear Life van Alice Munro komen opvallend veel kinderen hoofdpersonen voor, meestal als vertellers die terugblikken op hun kindertijd.
In 'To reach Japan' is de hoofdpersoon Greta volwassen, maar ze heeft een dochter, Katy.
In 'Leaving Maverley' draait het om het tienermeisje Leah.
In 'Gravel' gaat het om jeugdherinneringen en de onopgeloste dood van de oudere zus van de vertelster. Ook 'Haven' bestaat uit jeugdherinneringen, van een vertelster die door haar ouders bij een orthodox-gelovige oom en zijn volgzame vrouw is geparkeerd. Zelf zijn ze in Afrika. En 'Pride' begint eveneens uit jeugdherinneringen, al reikt het verhaal tot in de ouderdom. Idem 'The Eye', en 'Night'. Zeven verhalen uit tien. In twee verhalen, daarentegen, zijn de hoofdpersonen juist heel oud: 'In sight of the lake' en 'Dolly'. En in 'Corrie' worden ze oud, net als in 'Pride', dat een heel leven beschrijft.
Het zijn prachtige verhalen, vind ik. (En ik besef dat ik niet de enige ben, Munro is overladen met prijzen, tot en met de Nobelprijs in 2013.) Flinke tik melancholie, levens die net iets anders verlopen dan gehoopt. Misverstanden. Het kale leven op het platteland en in de kleine stadjes van Ontario.
De 'finale' bestaat uit vier verhalen die worden gepresenteerd als 'not quite stories. They form a separate unit, one that is autobiographical in feeling, though not, sometimes, entirely so in fact. I believe they are the first and the last - and the closest - things I have to say about my own life.' Ook deze vier verhalen staan vol jeugdherinneringen.
Ga er maar aan staan: fictie of niet?
Op p. 292 staat de intrigerende zin:
I think that if I was writing fiction instead of remembering something that happened, I would never have given her that dress. A kind of advertisement she didn't need.
Ook laat ze de vertelster (p. 307) opmerken:
My mother had two miscarriages before she had me, so when I was born, in 1931, there must have been some satisfaction.
Alice Munro is geboren in 1931.
En op p. 309:
You would think that this was just too much. The business gone, my mother's health going. It wouldn't do in fiction.
Kortom, Munro over Munro, is de suggestie. Maar wat moeten we dan met 'autobiographical in feeling, though not, sometimes, entirely so in fact'? Wellicht zijn ze niet meer dan een experiment, een schrijfoefening - hoe zou het zijn om verhalen te presenteren als autobiografisch. Ze voert een verteller op met haar eigen naam, kiest de stijl van memoires - en laat het aan de lezer over om te beslissen wat fictie is en wat niet. En ja, wat is fictie? Is alle navertelde werkelijkheid al niet een beetje fictie?
Munro's verhalen zijn levensverhalen - autobiografisch of niet. (Ook in de andere verhalen zit veel eigen ervaring.)
De verhalen van Margaret Atwood zijn wat grilliger, wat wreder, ze deden me denken aan de verhalen van Roald Dahl, met name 'The freeze-dried groom' en 'Stone mattress', het titelverhaal met een mooie moord annex wraak.
Ook 'Lusus naturae' mag er zijn: een meisje verandert na haar zevende (ze had mazelen) in een soort zombie, vampierachtig, met gele ogen, roze tanden, rode nagels en overal groeiend haar, mauwend meer dan sprekend. Ze sterft, tot opluchting van haar familie, en wordt spook, eindelijk vrij. Ze leeft 's nachts van aardappelen, maar vergaloppeert zich bij het zien van een vrijend stel.
De eerste drie verhalen vertonen een samenhang: zelfde personages, ander perspectief, een boeiend drieluik.
Ze raakten me minder dan de verhalen van Alice Munro, maar waren intussen toch heerlijk om te lezen.
Lucky Us van Amy Bloom begon ik nog in Pécs te lezen toen ik Stone Mattress uithad, en dat zorgde even voor een andere verwarring met Munro, want ook dit verhaal betreft jeugdherinneringen. Die verwarring duurde erg kort, Lucky Us is heel andere koek.
Het begint zo.
My father's wife died. My mother said we should drive down to his place and see what might be in it for us.
Eva vertelt hoe ze op haar twaalfde werd afgeleverd bij haar vader en haar vier jaar oudere halfzus Iris. Halverwege dat eerste hoofdstuk ('I'd know you anywhere') vertelt ze:
I was thirteen before I understood that my mother wasn't coming back to get me.
En aan het eind van datzelfde hoofdstuk lopen ze weg naar Hollywood, waar Iris een glanzende carrière hoopt te maken. Vanaf dat moment begint, met Eva als terugblikkende laconieke verteller, een soort road trip door de VS en het leven die tien jaar later eindigt in 220 Old Tree Lane, Great Neck, New York, verrassend met een soort happy end.
Die tien jaar gebeurtenissen lijken wel een soort cakewalk, waarin de hoofdpersonen steeds haastig op een andere band moeten springen om niet te worden vermalen. En hoe gelukkig het eind ook mag lijken, twee hoofdpersonen halen dat eind niet en sterven, een aan de gevolgen van een brand, de ander aan kanker. Liefde en dood, verraad en trouw, de lach en de traan, het zit allemaal in dit meesterlijke verhaal. Lezen! Desnoods in vertaling. Ik ga er hier niets meer over vertellen.
Engels lezen
Dat Engels anders leest dan Nederlands ligt niet alleen aan onbekende woorden, die het lezen vertragen doordat ik ze wil opzoeken. (Zodat ik nu weet wat climbing up and down the honeysucker trellis betekent, en dat moest ik echt weten om het verhaal te volgen, want daarover klimmen Eva en Iris het raam uit. En het vervelende is dat ik dan ook wil weten wat honeysucker voor plant is al doet dat er voor het verhaal niet toe. Kamperfoelie dus. Ook weet ik nu wat een teeter-totter en een dyke zijn: een wipwap en een pot, niet zo een waarin je kookt. Maar Iris, zoals Francisco zegt: 'You've officially become the most boring dyke in America'. Enzovoort.)
Hoe leg ik dat uit, met een muzikale metafoor of in lexicale termen. Om met dat laatste te beginnen, ik kan een woord wel opzoeken in het woordenboek, maar dan mis ik nog de vele connotaties en de geschiedenis van het woord en dat geldt in meer of mindere mate ook voor de woorden die ik wel ken. (De meeste, gelukkig, zoveel hoef ik nu ook weer niet niet op te zoeken.)
De muzikale metafoor: alsof je een langgerekte toon hoort maar de bijtonen mist. De toon wordt een beetje die van een dwarsfluit in plaats van een viool of cello.
De uitdaging voor een vertaler is een versie te maken die de Nederlandse lezer ongeveer dezelfde connotaties (bijtonen) levert als de Amerikaanse lezer. Ik ben benieuwd hoe Paul Syrier het heeft gedaan in Wij geluksvogels (Nijgh & Van Ditmar), dus ik ga dat boek t.z.t. lenen.
Voorlopig stemt de titel al tot vergelijken. Mooi gevonden, 'Wij geluksvogels', toch vind ik 'Lucky Us' rijker aan connotaties en mooier want laconieker.
Er zijn natuurlijk woorden die me in beide talen niet genoeg zeggen. 'Mother's sorority sisters' roept even weinig in me op als haar moeders sororitas-vriendinnen of -zusters, want met die club heb ik nooit van doen gehad, behalve dat een mij vertrouwde Amsterdamse kinderboekrecensente me ooit toevertrouwde lid te zijn van die club. Hier begrijp ik dus direct wat er bedoeld werd, ik hoef niets op te zoeken, maar toch mis ik wat connotaties. Ik weet nog dat het op me overkwam als een wat sjieke club voor, om eens een Engelse term te gebruiken, well-to-do vrouwen (dames).
Dit klinkt allemaal alsof Engels lezen in het algemeen trager zou gaan. Dat is niet zo. Met name de verhalen van Alice Munro laten zich zo makkelijk lezen dat ik het idee krijg dat Engels me geheel vertrouwd is en soms kom ik ineens een zin tegen waarbij ik me afvraag hoe ik dat in het Nederlands zou vertalen, bijvoorbeeld (in 'Pride'):
There was still that strange hesitation and lightness about her, as if she were waiting for life to begin.
She went away on trips of course, and maybe she thought it would begin there. No such luck.
No such luck.
Uiteindelijk kwam ik op:
Ze maakte natuurlijk uitstapjes, en misschien dacht ze dat het daar zou beginnen. Pech voor haar.
Maar dat is eigenlijk te sterk voor het laconieke 'no such luck' (dat heel erg correspondeert met het even laconieke 'just my luck'), dus misschien kan het ook zo:
Ze maakte natuurlijk uitstapjes, en misschien dacht ze dat het daar zou beginnen. Nee dus.
Net zo'n zinnetje (uit Lucky Us) dat ik meteen begrijp, zonder dat meteen een mooie vertaling weet:
For Iris, Mrs Gruber was very much yesterday's egg sandwich.
Maar er blijven dingen die ik moet opzoeken en soms gaat er een wereld voor me open, bijvoorbeeld bij het zoeken naar info over Emily Post, de Amerikaanse Amy Groskamp-ten Have. Er blijkt dan een heel Emily Post-instituut te zijn, met diverse nazaten. De boekjes van Emily Post dienen als voorbereiding op sollicitatierondes, na Iris' (en dus ook Eva's) vertrek uit Hollywood. (Ja, want die glanzende carrière wordt helaas in de kiem gesmoord.)
Of wanneer ik er in Hongarije pas enkele hoofdstukken Lucky Us achter kom dat elke hoofdstuktitel een oud Amerikaans liedje is, wat me natuurlijk prompt aan het youtuben zet want ik wil ze allemaal horen. En dat A tisket a tasket een oud Amerikaans wiegeliedje is, opnieuw populair gemaakt door Ella Fitzgerald. En eggplant parm leverde me een recept op dat ik prompt heb toegepast.
Die liedjes in Lucky Us leveren overigens soms ironisch commentaar - het loont de moeite ze op te zoeken. Zie hier de tekst van 'I'd know you anywhere', bij dat eerste hoofdstuk waarin Eva door haar moeder gedumpt wordt bij haar onbekende vader:
I'd know you anywhere, I'd know that grin,
I'd know you anywhere when you walked in,
I would tingle with a single glance in your eye,
Watching the starlight dance in your eye.
You saw my vacant stare, you understood,
I'd love you anywhere, honest I would,
I was certain this would happen, strange as it seems,
I'd know you anywhere from my dreams.
Margaret Atwood. Stone Mattress. Nanatalese / Doubleday, New York, 2014. ISBN 978 0 385 53913 5 (e-boek).
Amy Bloom. Lucky Us. Random House, New York, 2014. ISBN 978 0 8129 9600 5 (e-boek).
Alice Munro. Dear Life. Vintage International / Random House, New York, 2012. ISBN 978 0 8041 6891 5.
woensdag 12 augustus 2015
Pleidooi voor de okapi
De okapi of bosgiraf is een merkwaardig en zeldzaam beest.
Het komt alleen voor in het oerwoud van Congo-Kinshasa (momenteel heet dit land République Démocratique du Congo, daarvoor Zaïre en daarvoor weer anders). Het is een schuw dier, dat zich goed verborgen weet te houden. Het duurde daardoor lang voordat Europese onderzoekers het beest ontdekten - de inheemse bevolking kende het natuurlijk al veel langer, de naam van het beest komt uit de lokale talen.
De okapi wordt fraai beschreven in Stem op de okapi van Edward van de Vendel (tekst) en Martijn van der Linden (beeld). Het boek bestaat uit negen delen en die worden zo gepresenteerd:
Daaraan vooraf, op de tegenoverliggende (linker) pagina staat dit:
Dat geeft de speelsheid van het boek weer, die zowel in de toegankelijke tekst als in de illustraties tot uiting komt. Wat die speelsheid betreft is het boek wellicht iets te uitbundig. Al die variaties op een thema (okapi) in deel 2 en 8 voegen niets toe aan de informatie. Dat geldt ook voor de okapiverzen in deel 6. Neemt niet weg dat het leuke variaties en dito verzen zijn. Je zou willen dat er nog wat muziek bij gegeven was.
De overige hoofdstukken zijn echter zeer informatief en het is een originele vondst om okapi-verzorgers aan het woord te laten: uit Blijdorp (Rotterdam) en de Antwerpse Zoo. Als je het boek uit hebt, weet je veel meer over de okapi. De illustraties bij de tekst zijn geen foto's, maar heel accurate prenten, die beter dan foto's de eigenaardigheden van het dier weergeven en precies op de juiste plaats staan.
Om een indruk te krijgen hieronder p. 6-7 en 8-9, uit de hand genomen foto's dus excuses voor de onvolmaaktheid.
Dat is een introductie om u tegen te zeggen, met een prachtige eenheid van tekst en beeld. Dat gaat het hele boek door en maakt het een feestje om te lezen en te bekijken.
In deel 9 leggen de makers uit dat er niet gezocht hoeft te worden naar een plek om te stemmen, want 'je hébt al gestemd. Je hebt in dit boek namelijk samen met ons naar de okapi gekeken.'
Mooi is ook de onverwachte toevoeging op diezelfde bladzijde (157):
'Terwijl je over hem las, heb je misschien ook aan mensen gedacht die je kent. Die ook niet schreeuwen en ook niet op de voorgrond willen staan, maar waarvan je toch blij bent dat ze er zijn.
Okapi-achtige mensen zijn het, schitterend en stil. En weet je - dit boek is voor iedereen. Maar als jij toevallig zelf zo'n meisje bent, of zo'n jongen, kalm en soms bang, dan is dit boek een beetje extra voor jou. Omdat okapi's prachtig en belangrijk zijn, en jij dus ook.'
Dat werpt een ander licht op de variaties in deel 2 en 8.
Edward van de Vendel (tekst) en Martijn van der Linden (beeld). Stem op de okapi. Querido, 2015. ISBN 978 90 451 1732 4.
Het komt alleen voor in het oerwoud van Congo-Kinshasa (momenteel heet dit land République Démocratique du Congo, daarvoor Zaïre en daarvoor weer anders). Het is een schuw dier, dat zich goed verborgen weet te houden. Het duurde daardoor lang voordat Europese onderzoekers het beest ontdekten - de inheemse bevolking kende het natuurlijk al veel langer, de naam van het beest komt uit de lokale talen.
De okapi wordt fraai beschreven in Stem op de okapi van Edward van de Vendel (tekst) en Martijn van der Linden (beeld). Het boek bestaat uit negen delen en die worden zo gepresenteerd:
Daaraan vooraf, op de tegenoverliggende (linker) pagina staat dit:
Dat geeft de speelsheid van het boek weer, die zowel in de toegankelijke tekst als in de illustraties tot uiting komt. Wat die speelsheid betreft is het boek wellicht iets te uitbundig. Al die variaties op een thema (okapi) in deel 2 en 8 voegen niets toe aan de informatie. Dat geldt ook voor de okapiverzen in deel 6. Neemt niet weg dat het leuke variaties en dito verzen zijn. Je zou willen dat er nog wat muziek bij gegeven was.
De overige hoofdstukken zijn echter zeer informatief en het is een originele vondst om okapi-verzorgers aan het woord te laten: uit Blijdorp (Rotterdam) en de Antwerpse Zoo. Als je het boek uit hebt, weet je veel meer over de okapi. De illustraties bij de tekst zijn geen foto's, maar heel accurate prenten, die beter dan foto's de eigenaardigheden van het dier weergeven en precies op de juiste plaats staan.
Om een indruk te krijgen hieronder p. 6-7 en 8-9, uit de hand genomen foto's dus excuses voor de onvolmaaktheid.
Dat is een introductie om u tegen te zeggen, met een prachtige eenheid van tekst en beeld. Dat gaat het hele boek door en maakt het een feestje om te lezen en te bekijken.
In deel 9 leggen de makers uit dat er niet gezocht hoeft te worden naar een plek om te stemmen, want 'je hébt al gestemd. Je hebt in dit boek namelijk samen met ons naar de okapi gekeken.'
Mooi is ook de onverwachte toevoeging op diezelfde bladzijde (157):
'Terwijl je over hem las, heb je misschien ook aan mensen gedacht die je kent. Die ook niet schreeuwen en ook niet op de voorgrond willen staan, maar waarvan je toch blij bent dat ze er zijn.
Okapi-achtige mensen zijn het, schitterend en stil. En weet je - dit boek is voor iedereen. Maar als jij toevallig zelf zo'n meisje bent, of zo'n jongen, kalm en soms bang, dan is dit boek een beetje extra voor jou. Omdat okapi's prachtig en belangrijk zijn, en jij dus ook.'
Dat werpt een ander licht op de variaties in deel 2 en 8.
Edward van de Vendel (tekst) en Martijn van der Linden (beeld). Stem op de okapi. Querido, 2015. ISBN 978 90 451 1732 4.
dinsdag 11 augustus 2015
Een mooi decolleté aan het kerstdiner
Jaartallen noemt ze niet, Rita Verschuur, in Met wortel en tak. Maar afgaand op wat ze schrijft over Leo Vroman en Rutger Kopland moet een en ander zich in de jaren 2011-2012 hebben afgespeeld. En op p. 180 wordt ze 77. Op 25 juli 2012. Op p. 228 is 'gisteren' Bernlef overleden. Dan is het dus 29 oktober 2012. Simeon ten Holt overleden, 'eergisteren': 27 november 2012.
De meest raadselachtige tijdsaanduiding staat onderaan op p. 226.
Waar heb ik het over? Een bundel korte stukjes met één thema: kanker. Borstkanker in haar geval. Het begint met een raar knobbeltje, het eindigt met een goed afgelopen operatie. 'Een mooi decolleté aan het kerstdiner', daar doen we het toch voor, zei de tevreden chirurg.
Er zijn meer mensen die hun ziektegeschiedenis onder woorden hebben gebracht en gepubliceerd. Maar Rita Verschuur is een auteur, en wat voor een. Ze heeft al een mooi oeuvre bijeen geschreven en vertaalde veel werk uit het Zweeds, de taal die ze door haar huwelijk leerde kennen. Onder meer werk van Astrid Lindgren.
Deze reeks, keurig in chronologische volgorde, biedt niet alleen een indruk van wat de gevreesde ziekte in een leven kan aanrichten, maar toont ook goed schrijverschap - wat uiteraard die indruk indrukwekkender maakt.
Rita Verschuur. Met wortel en tak. Lemniscaat, 2014. ISBN 978 90 477 0282 5, 250 p.
De meest raadselachtige tijdsaanduiding staat onderaan op p. 226.
Waar heb ik het over? Een bundel korte stukjes met één thema: kanker. Borstkanker in haar geval. Het begint met een raar knobbeltje, het eindigt met een goed afgelopen operatie. 'Een mooi decolleté aan het kerstdiner', daar doen we het toch voor, zei de tevreden chirurg.
Er zijn meer mensen die hun ziektegeschiedenis onder woorden hebben gebracht en gepubliceerd. Maar Rita Verschuur is een auteur, en wat voor een. Ze heeft al een mooi oeuvre bijeen geschreven en vertaalde veel werk uit het Zweeds, de taal die ze door haar huwelijk leerde kennen. Onder meer werk van Astrid Lindgren.
Deze reeks, keurig in chronologische volgorde, biedt niet alleen een indruk van wat de gevreesde ziekte in een leven kan aanrichten, maar toont ook goed schrijverschap - wat uiteraard die indruk indrukwekkender maakt.
Rita Verschuur. Met wortel en tak. Lemniscaat, 2014. ISBN 978 90 477 0282 5, 250 p.
donderdag 23 juli 2015
Pippi 70
In 1945 verscheen Pippi Långstrump van Astrid Lindgren, bij uitgeverij Rabén & Sjögren, Stockholm (Zweden). Dat is dus zeventig jaar geleden. De verjaardag is in onze streken bescheiden gevierd, hoewel Ploegsma dat wel deed en er een jubileumuitgave tegenaan gooide.
'Pippi is geen bejaarde dame geworden, want dankzij haar peperneutpillen blijft ze voor altijd 9 jaar oud.' Aldus de website van Ploegsma.
Dat is het fascinerende van Pippi: ze blijft zichzelf, verandert niet, maakt geen ontwikkeling door. Tot en met Assar Bubbla eller Det var nära ögat att det inte blev någon bok om Pippi Långstrump (Stockholm, 1986, Assar Bubbla, of Hoe het boek over Pippi Langkous bijna verloren was gegaan, Ploegsma 1988) bleef ze datzelfde typetje dat niet oud wilde worden, net als haar verre neefje Peter Pan. Vertaald in 70 talen, verkocht in 60 miljoen boeken, volgens Rabén & Sjögren.
Over Peter Pan schreef Jacqueline Rose in 1984 de boeiende studie The Case of Peter Pan or the Impossibility of Children's Literature (Londen, Macmillan, New Cultural Studies, zie recensie).
Het eeuwige kind als uitvinding van en voor volwassenen.
Maar kennelijk ook heel aantrekkelijk voor kinderen.
Maar blijft Pippi echt altijd hetzelfde? Alleen al de vergelijking van de Zweedse en de Nederlandse Pippi levert de conclusie op dat ze ietwat van elkaar verschillen, al is het maar in beeld. Carl Hollander (hierboven) maakte een heel andere Pippi dan Ingrid Vang Nyman (bovenaan) of Ilon Wikland. Vergelijkingen (zie ook hieronder) toonden dat er ook verschillen in vertalingen zijn.
Pippi's verjaardag werd opgemerkt door de redactie van Literatuur zonder leeftijd, en in aflevering 97 (zomer 2015) gevierd met vijf artikelen:
- 'In het spoor van Pippi Langkous, een verkenning van de receptiegeschiedenis van Astrid Lindgrens Pippi-trilogie in het Nederlandse taalgebied', door Sara Van den Bossche.
Sara Van den Bossche verklaart niet over welke trilogie ze het heeft en eveneens neemt ze aan dat haar lezers begrijpen wat er met receptiegeschiedenis wordt bedoeld: hoe recensenten in de loop der tijd over Pippi oordeelden. De trilogie: Pippi Långstrump (1945), Pippi Långstrump går ombord (1946, Pippi Langkous gaat aan boord) en Pippi Långstrump i Söderhavet (1948, Pippi Langkous in Taka-Tukaland). In Zweden was meer kritiek dan in Nederland en Vlaanderen.
- Bettina Kümmerling-Meibauer belicht de verschillen tussen afbeeldingen van Pippi in Zweden en Duitsland en eindigt met een conclusie onder de veelzeggende kop 'Contrasterende beelden: Zweedse opstandigheid versus Duitse idylle'. De in zwart afgedrukte plaatjes ondersteunen deze conclusie echter niet, naar mijn smaak. Bettina Kümmerling-Meibauer houdt een lofrede voor Ingrid Vang Nyman, maar kent wellicht niet alle varianten, Carl Hollander wordt in ieder geval nergens genoemd.
- Linda van Scherrenburg ging in gesprek met Martine Schaap en Dominique Riaskoff over de vertalingen van Pippi in het Nederlands en dat levert interessante details op, en de conclusie dat Lindgren soberder schreef dan haar vertalers.
- Helma van Lierop-Debrauwer ging op zoek naar 'Nederlandse (klein)dochters van Pippi Langkous', en vond ze ook nog, hoewel Pippi toch geheel zonder seks door het leven gaat en er voor haar, zoals ze opmerkt, 'geen noodzaak is om op te groeien'. Ze komt uit bij Floddertje (Annie M.G. Schmidt), Madelief, Polleke (Guus Kuijer), Bobbel en Viegeltje (Joke van Leeuwen) en beschrijft de verschillen.
- Sara Van den Bossche ging in gesprek met Rita Verschuur over Astrid Lindgren, met andermaal een interessant inkijkje in vertalingen, en ook de negerkoning komt langs.
We zijn dan op p. 82 van deze 250 pagina's tellende aflevering van Literatuur zonder leeftijd.
Van wat er meer in staat noem ik:
- de Annie M.G. Schmidtlezing van Els Beerten, die vooral haar ontwikkeling als auteur beschrijft. De lezing wordt gevolgd door een interview met haar door Eline Rottier.
- de Woutertje Pietertje Lezing door Tamara Bos, met een pleidooi voor meer heldinnen in de jeugdliteratuur en in de jeugdfilm.
En verder nog wat artikelen en besprekingen.
Literatuur zonder leeftijd wordt uitgegeven door Stichting IBBY Nederland, en dat is de Nederlandse sectie van de International Board on Books for Young people (IBBY), een 'non-profit organization which represents an international network of people from all over the world who are committed to bringing books and children together', opgericht in 1953.
IBBY organiseert o.a. elke twee jaar een conferentie, en beheert de Andersen Awards, 'the highest international recognition given to an author and an illustrator of children's books' volgens IBBY. Intussen echter komt de Astrid Lindgren Memorial Award (ALMA) ook een eind in die richting, al was het maar omdat het prijzengeld van 5 miljoen Zweedse Kronen veel hoger is dan dat van de Andersen Awards (een medaille en een reis naar de conferentie).
Literatuur zonder leeftijd (LZL) is academischer dan je zou verwachten van zo'n organisatie en hoort eerder thuis bij de International Research Society for Children's Literature (IRSCL).
Sterk aan LZL is dat het een podium biedt aan Nederlandstalige onderzoekers van jeugdliteratuur. Nogal wat studenten aan de masteropleiding jeugdliteratuur van de Tilburgse universiteit kunnen hier hun eerste onderzoeksresultaten publiceren. De drijvende krachten achter die masteropleiding, Helma van Lierop-Debrauwer en Toin Duijx, maken ook beiden deel uit van de redactie van LZL.
Het moet een krachttoer zijn om drie afleveringen per jaar te maken, en dat lukt met verve want die afleveringen zijn vaak dikker dan formeel toegezegd (140 pagina's per aflevering).
De redactie verdient er een medaille voor.
Die medaille heeft echter als keerzijde dat de artikelen en besprekingen soms wel heel uitvoerig en academisch zijn en wat doorzettingsvermogen van de lezer vergen. Zou de redactie wat meer wetenschapsjournalistiek bedrijven, dan zou de omvang makkelijk met de helft bekort kunnen worden. Maar ja, dan zou er nog wel iets meer moeten veranderen, wat betreft lay-out e.d. Als middel om kinderen en boeken bij elkaar te brengen (zie doelstelling IBBY) is LZL niet geschikt.
Abonnementsprijzen 2015: Instellingen 45,00; Particulieren 32,00; Studenten 24,25 (bewijs van inschrijving meesturen; moet elk jaar vernieuwd worden). Abonnementen kunnen op elk tijdstip van het jaar ingaan. Bestellingen voor losse nummers (19,95 euro per stuk) en abonnementen kunnen gericht worden aan het secretariaat van IBBY-Nederland.
Literatuur zonder leeftijd 97 (zomer 2015). Stichting IBBY Nederland, Amsterdam. ISBN 978 90 6167 246 9, 250 p.
woensdag 22 juli 2015
'Ik ga niet dood'
Over Roy Looman staat op de flap van Het kankerkampioenschap voor junioren: ‘Het verhaal van Max is gebaseerd op het levensverhaal van Roy Looman, die als tiener kanker kreeg én overwon. Inmiddels is Roy ambassadeur van KiKa en studeert hij Geneeskunde om oncoloog te worden.’ Met foto, waarop Roy naast de auteur Edward van de Vendel staat.
Die laatste verklaart in een nawoord (‘Dank je wel’): ‘Dit boek is geschreven op basis van de vele, vele gesprekken die Roy Looman en ik de afgelopen jaren hebben gevoerd.’ […] ‘Dat Roy met zoveel overtuiging aan dit boek heeft meegewerkt, ligt aan zijn uitzonderlijke persoonlijkheid, zijn wijsheid en zijn enthousiasme.’ En ook: ‘”Je moet Roy ontmoeten. En daarna moet je een boek over hem schrijven.” Dat zei Bibi Dumon Tak, en Bibi is mijn beste vriendin, dus als zij zoiets zegt, dan luister ik.’
Achterin het boek staat eveneens een ‘Dank je wel’ van Roy Looman, waarin hij veel mensen bedankt, onder wie oncoloog ‘Jaap-Jan of Jan-Jaap Boelens’. Een grapje dat verteller Max, zijn net-niet alter-ego in het verhaal, tot het eind toe volhoudt. Even googlen: dat is dus Jaap Jan Boelens, oncoloog in het UMC.
Zoals altijd met verhalen die gebaseerd zouden zijn op ‘waar gebeurd’, is het onjuist om aan te nemen dat verteller Max een-op-een lijkt op de genoemde Roy. Dit dankwoord doet echter vermoeden dat de gelijkenis groot is.
Het verhaal wordt achteraf verteld, aan het eind wordt gesuggereerd dat het een ingesproken tekst (van Max!) is. Stijl spreektaal, zoals jongens van vijftien met elkaar zouden kunnen praten. De lezer wordt soms direct aangesproken. Als voorbeeld de eerste twee zinnen:
‘Dit is het ziekste spelletje dat ik ooit heb gespeeld – maar ik kan ongelooflijk slecht tegen mijn verlies, dus ik ga niet dood.
Dan weet je dat alvast.’
Dat staat in cursief, als een soort commentaar in het verhaal op het verhaal. Zulke commentaren komen van tijd tot tijd terug, maar dan in een kleinere letter gedrukt.
In het kort: Max ontdekt een knobbel boven zijn rechter sleutelbeen. Het blijkt lymfeklierkanker. Hij ondergaat een reeks chemokuren en de ziekte gaat over. Daarna lijdt hij nog een tijd aan angstaanvallen. Ook dat gaat over, inderdaad, hij gaat niet dood.
Hij beschrijft nauwgezet, maar niet methodisch, wat hem overkomt en hoe zijn ouders, broertjes (een jongere tweeling), zijn voetbalvrienden, psycholoog Isabel en anderen hem steunen.
Hij pakt het op als een gevecht.
‘Als ik er maar in kom, dacht ik. Als ik maar een kans krijg om te strijden. Wanneer kunnen de eerste medicijnen erin?'
'Ik zat daar, en ik bleef natuurlijk gewoon zitten, maar eigenlijk sprong ik op. Eigenlijk ging ik toen al, midden in dat kamertje, in de gevechtshouding staan.’
Dat geeft het verhaal een apart aspect, en dat voetbal belangrijk is (ook voor Roy, blijkt) helpt erbij dat het inderdaad een soort strijd wordt. Die instelling blijkt van groot belang om alle narigheid die met chemobehandelingen gepaard gaan te doorstaan.
In die zin is dit verhaal niet alleen een levendig en soms indringend verslag van een ziekteproces, maar kan het een voorbeeld zijn voor tieners (maar ook anderen) die in zo’n situatie verzeild raken.
Edward van de Vendel en Roy Looman. Het kankerkampioenschap voor junioren. Querido, 2015. ISBN 978 90 451 1780 5, 216 p.
Die laatste verklaart in een nawoord (‘Dank je wel’): ‘Dit boek is geschreven op basis van de vele, vele gesprekken die Roy Looman en ik de afgelopen jaren hebben gevoerd.’ […] ‘Dat Roy met zoveel overtuiging aan dit boek heeft meegewerkt, ligt aan zijn uitzonderlijke persoonlijkheid, zijn wijsheid en zijn enthousiasme.’ En ook: ‘”Je moet Roy ontmoeten. En daarna moet je een boek over hem schrijven.” Dat zei Bibi Dumon Tak, en Bibi is mijn beste vriendin, dus als zij zoiets zegt, dan luister ik.’
Achterin het boek staat eveneens een ‘Dank je wel’ van Roy Looman, waarin hij veel mensen bedankt, onder wie oncoloog ‘Jaap-Jan of Jan-Jaap Boelens’. Een grapje dat verteller Max, zijn net-niet alter-ego in het verhaal, tot het eind toe volhoudt. Even googlen: dat is dus Jaap Jan Boelens, oncoloog in het UMC.
Zoals altijd met verhalen die gebaseerd zouden zijn op ‘waar gebeurd’, is het onjuist om aan te nemen dat verteller Max een-op-een lijkt op de genoemde Roy. Dit dankwoord doet echter vermoeden dat de gelijkenis groot is.
Het verhaal wordt achteraf verteld, aan het eind wordt gesuggereerd dat het een ingesproken tekst (van Max!) is. Stijl spreektaal, zoals jongens van vijftien met elkaar zouden kunnen praten. De lezer wordt soms direct aangesproken. Als voorbeeld de eerste twee zinnen:
‘Dit is het ziekste spelletje dat ik ooit heb gespeeld – maar ik kan ongelooflijk slecht tegen mijn verlies, dus ik ga niet dood.
Dan weet je dat alvast.’
Dat staat in cursief, als een soort commentaar in het verhaal op het verhaal. Zulke commentaren komen van tijd tot tijd terug, maar dan in een kleinere letter gedrukt.
In het kort: Max ontdekt een knobbel boven zijn rechter sleutelbeen. Het blijkt lymfeklierkanker. Hij ondergaat een reeks chemokuren en de ziekte gaat over. Daarna lijdt hij nog een tijd aan angstaanvallen. Ook dat gaat over, inderdaad, hij gaat niet dood.
Hij beschrijft nauwgezet, maar niet methodisch, wat hem overkomt en hoe zijn ouders, broertjes (een jongere tweeling), zijn voetbalvrienden, psycholoog Isabel en anderen hem steunen.
Hij pakt het op als een gevecht.
‘Als ik er maar in kom, dacht ik. Als ik maar een kans krijg om te strijden. Wanneer kunnen de eerste medicijnen erin?'
'Ik zat daar, en ik bleef natuurlijk gewoon zitten, maar eigenlijk sprong ik op. Eigenlijk ging ik toen al, midden in dat kamertje, in de gevechtshouding staan.’
Dat geeft het verhaal een apart aspect, en dat voetbal belangrijk is (ook voor Roy, blijkt) helpt erbij dat het inderdaad een soort strijd wordt. Die instelling blijkt van groot belang om alle narigheid die met chemobehandelingen gepaard gaan te doorstaan.
In die zin is dit verhaal niet alleen een levendig en soms indringend verslag van een ziekteproces, maar kan het een voorbeeld zijn voor tieners (maar ook anderen) die in zo’n situatie verzeild raken.
Edward van de Vendel en Roy Looman. Het kankerkampioenschap voor junioren. Querido, 2015. ISBN 978 90 451 1780 5, 216 p.
Een architect in de mediatheek
Een niet-alledaags thema in La revue des livres pour enfants 283 (juni 2015): architectuur en bibliotheken. Dit is leesgoed voor bibliotheekmedewerkers: acht degelijke artikelen over de bouw en inrichting van Franse bibliotheken, met uiteraard de nadruk op de afdelingen voor kinderen en jongeren.
Ik vrees dat helaas de kennis van het Frans hard achteruit is gehold onder bibliotheekmedewerkers, vooral in Nederland.
Maar toch... Het lijkt me een niet te missen item voor wie toevallig met dat onderwerp bezig is.
Voor wie Frans kan lezen: download hier de inhoudsopgave en het redactioneel.
Ik vrees dat helaas de kennis van het Frans hard achteruit is gehold onder bibliotheekmedewerkers, vooral in Nederland.
Maar toch... Het lijkt me een niet te missen item voor wie toevallig met dat onderwerp bezig is.
Voor wie Frans kan lezen: download hier de inhoudsopgave en het redactioneel.
maandag 13 juli 2015
'Alsof de lezer erbij is'
Dat Annet Huizing in Hoe ik per ongeluk een boek schreef diverse keren reclame maakt voor een product van Apple vergeef ik haar graag, zoals ik haar ook graag vergeef dat de vader die eerst de gewoonte had om bier uit een flesje te drinken (p. 44) op p. 72 rondjes met zijn bierglas draait alsof-ie dat altijd deed. ('Vroeger noemden wij dat bier met slagroom.') 't Is niet onmogelijk.
Verder vergeef ik haar graag dat ik de titel wat vreemd vond, want naar mijn indruk wou Katinka niets liever dan een boek schrijven, en vergeef ik haar ook graag dat ze naar mijn idee een belangrijk schrijfprincipe (vraag je af wie het verhaal vertelt) pas laat aan bod laat komen, en misschien is dat ook te lastig voor schrijfgrage kinderen.
Want afgezien van deze kanttekeningen is het een juweel van een verhaal.
Eerst een samenvatting. Dertienjarige hoofdpersoon en verteller Katinka Kapteijn wil schrijver worden en gaat naar overbuurvrouw Lidwien voor advies, want Lidwien is een bekende auteur. Elke week helpt ze Lidwien tuinieren, terwijl ze tips krijgt over schrijven. Een houvast in roerige tijden, want haar vader krijgt kennis aan ene Dirkje en die gaat al snel een belangrijke rol spelen.
Al schrijvend wordt ze bovendien nieuwsgierig naar haar moeder, die overleed toen ze drie was. In een pijnlijke scène ontploft ze als een dienster Dirkje aanziet voor haar moeder, nadat eerst al (ze waren juist gezellig samen aan het winkelen) Dirkje haar een jurk aanbeval die precies leek op een jurk van haar moeder. Dirkje ruimt even het veld, maar het komt allemaal goed, dit is een verhaal met een happy end.
Een verhaal in een verhaal. Katinka wil schrijver worden (verhaal 1) - en slaagt daar fictief in met dit boek. En, verhaal 2, Katinka leert opnieuw leven zonder moeder, ze maakt een ontwikkeling door volgens de beste tradities van de romankunst. Zoals ook uiteengezet in verhaal 1. Dat wordt bovendien door de verteller nog eens, zogenaamd achteraf, becommentarieerd, in blauwe letters. Een kunststukje dat hier goed uitpakt. Het is natuurlijk zo onwaarschijnlijk als wat, maar ik werd als lezer snel overgehaald om erin mee te gaan, to suspend my disbelief, zoals dat heet in een aan Samuel Coleridge ontleende Engelse term die in verhaal 1 niet voorkomt.
Ik ging daarin mee doordat het eerste stukje meteen alle thema's introduceert. Het start met de zin
'Best lastig als je moeder dood is.'
beschrijft dan wat doorsnee-reacties van mensen, eindig met de opvallend andere reactie van Dirkje.
'Dirkje was anders. Dirkje schrok niet, ze sloeg haar hand niet voor de mond, ze sloeg haar armen niet om me heen, ze kreeg geen tranen in haar ogen en ze zei niet "o, wat erg".
Ze zei alleen maar "o" toen ik het haar vertelde. Gewoon "o", met haar rode gelipstifte lippen.'
En dan volgt dit in blauwe letters, net als hier:
'Dit stukje heb ik twaalf keer herschreven.
Twaalf!
En dat is heel normaal volgens Lidwien. Zelfs doorgewinterde schrijvers produceren soms maar één zin op een dag, zegt ze.
Eén!
En die ene zin verdwijnt dan ook nog in de prullenmand.'
Vlot geschreven, leesbaar voor de gemiddelde dertienjarige - maar niet noodzakelijkerwijs het product van een schrijvende dertienjarige. Dat beetje onwaarschijnlijkheid aanvaard ik.
Ik aanvaard ook dat Katinka dagdroomt over beroemd worden. Past bij de huidige nadruk op competitie, willen uitstijgen boven anonimiteit.
'Katinka Kapteijn, van harte gefeliciteerd met de AKO-literatuurprijs. Hebt u als gevierd schrjfster, want zo mag ik u na vier bestsellers wel noemen, nog een tip voor beginnende schrijvers?
'Nou, meneer Van Nieuwkerk, daar kan ik kort over zijn. Het is dezelfde tip die ik kreeg toen ik begon: je moet niet meteen een roman willen schrijven. [...]'
Die schrijftips:
- eh, niet meteen een roman willen schrijven.
- afkijken bij schrijvers die je bewondert
- 'je mag in het midden beginnen en van daaruit terugkijken en vooruitkijken, dat is veel spannender'.
- eindig eventueel met een cliffhanger, dan 'willen je lezers weten hoe het verder gaat'. (Deze tip suggereert wél een roman, of vervolgverhalen.)
- dialogen, 'wat mensen níet zeggen is minstens zo belangrijk als wat ze wel zeggen'.
- jawel hoor, 'show, don't tell', 'laat het zien, in plaats van het te vertellen.'
- introduceer personages in stukjes en beetjes, beschrijf ze niet van top tot teen, 'de lezers leren je vader kennen door wat hij doet, wat hij zegt en hoe hij praat'.
- 'bedenk niet alleen wat je gaat opschrijven, maar ook wat je weglaat'.
- 'waar het om gaat is de worsteling. De worsteling die iedereen wel ergens mee heeft. Dáár zit het verhaal.'
- 'een belangrijk instrument is de tijd. Je kunt versnellen of vertragen. Zomaar tien jaar overslaan met een enkele zin.'
- perspectief. Lidwiens eerste schrijfopdracht was: 'zet je eerste herinnering op papier. Schrijf in de tegenwoordige tijd en beschrijf de situatie vanuit de ogen van het kind dat je toen was'.
Zo'n lijstje is een zeer beknopte handleiding, met typisch hedendaagse trekjes, waaronder het beruchte 'show, don't tell'. Dat zit hem erin dat de onzichtbare verteller al decennialang populair is, wellicht in samenhang met de opkomst van de film. De verteller mag niet opvallen, behalve als hij zelf een personage is. De verteller als registrerend camera-oog en een term als perspectief, die Lidwien hanteert, past daar goed bij, net als de aanbeveling te schrijven 'alsof de lezer erbij is'.
Het gaat niet altijd even strikt, sommige registreerders dringen diep door in het gedachten- en gevoelsleven van (meestal, maar niet altijd één) personage. Dat wordt natuurlijker door van zo'n personage een verteller te maken, we hebben dan wat met een kinderlijke (maar ook door veel recensenten gehanteerde) term een ik-verhaal heet, waarvan Hoe ik per ongeluk een boek schreef een voorbeeld is. In sommige verhalen, maar niet hier, leidt dat tot oeverloos (soms briljant) geleuter.
Die tip van die cliffhanger is ondanks de term heel oud, want die is bedoeld om de aandacht van het publiek vast te houden en is veel effectiever dan het op tv vaak gebezigde 'Blijf kijken!' voor het reclameblok. De opperromantische kunstenaar in zijn hutje hield zich er wellicht niet mee bezig, maar wel eenieder die voor een levend publiek stond of moest leven van de opbrengst van een feuilleton (Dostojevski!), en zo ook de auteur die zijn denkbeeldige publiek wil vasthouden en uitbreiden.
Dat Annet Huizing juist zo'n constructie maakte, werd begrijpelijk toen ik een blik op haar website wierp. Ze doet aan schrijfbegeleiding! Het bloed kruipt...
Lemniscaat liet het boek vergezeld gaan van een schrift, waarin de beginnende schrijver meteen kan gaan pennen, met onderaan de gelinieerde pagina's tips uit het boek. Om er meteen een laptop bij te leveren, het instrument waarmee Katinka (en wellicht ook Annet) schrijft, was te begrotelijk, neem ik voetstoots aan.
Verhaal 2 zit dus als het ware verstopt in de schrijfoefeningen van verhaal 1, maar dat deert allerminst. Alsof ze een volleerd auteur is (zie boven, onwaarschijnlijkheid) beschrijft ze de gebeurtenissen. Met zoals al gemeld een mooi dramatisch hoogtepunt, en (nog niet gemeld) nóg een (film over haar moeder), en een gelukkige afloop. Sterker, ook schrijfster Lidwien maakt een ontwikkeling door, compleet met writer's block, in die zin is het een dubbelportret.
De combinatie maakt Hoe ik per ongeluk een boek schreef tot een onalledaags boek. Twee verhalen in één, eigenlijk uiteraard één verhaal.
Fascinerend vond ik dat er op een andere manier wel degelijk twee verhalen blijken te zijn: het een zit in het hoofd van de auteur, het andere is het resultaat in woorden. Hoe anders kan Lidwien adviseren 'in het midden' te beginnen? Welk midden? Wat 'het midden' is blijft voor altijd virtueel, want ieder verhaal begint immers bij het begin. Zie boven, eerste zin. En uit het advies 'weglaten' volgt dat er kennelijk meer in het hoofd zit dan er uiteindelijk in woorden terechtkomt.
Vervolgens begint ik als lezer mijn eigen aanzet tot een virtuele, tweede verhaal te maken, een soort uitvoerige constructie in woord en beeld, geen storyboard maar een reader's board, en in een min of meer chronologische volgorde die niet start bij genoemde eerste zin, maar bij wat eraan voorafgegaan moet zijn en die eerste zin roept dat meteen op, want zij had dus een moeder.
Zou ik die constructie trachten te verwoorden ('vertel na in eigen woorden', brrr), dan zou het resultaat een saaie waslijst worden.
Zou ik die willen veranderen in een boeiend verhaal, dan beginnen we weer van voren af aan, dan word ik de auteur die een verteller uitvindt die een verhaal vertelt. Is dat dan hetzelfde verhaal? Ja, als je die virtuele constructie, die waslijst, als verhaal beschouwt. Nee, als je de woorden op papier (of uit de mond van een levende verteller of acteur) als verhaal beschouwt.
Er was eens een verhaal.
Dames en heren, het lijkt wel literatuurwetenschap.
En dat naar aanleiding van dit verhaal. Petje af voor
Annet Huizing. Hoe ik per ongeluk een boek schreef. Lemniscaat, 2014. ISBN 978 90 477 0159 0, 128 p. Bekroond met een Zilveren Griffel in juni 2015.
Verder vergeef ik haar graag dat ik de titel wat vreemd vond, want naar mijn indruk wou Katinka niets liever dan een boek schrijven, en vergeef ik haar ook graag dat ze naar mijn idee een belangrijk schrijfprincipe (vraag je af wie het verhaal vertelt) pas laat aan bod laat komen, en misschien is dat ook te lastig voor schrijfgrage kinderen.
Want afgezien van deze kanttekeningen is het een juweel van een verhaal.
Eerst een samenvatting. Dertienjarige hoofdpersoon en verteller Katinka Kapteijn wil schrijver worden en gaat naar overbuurvrouw Lidwien voor advies, want Lidwien is een bekende auteur. Elke week helpt ze Lidwien tuinieren, terwijl ze tips krijgt over schrijven. Een houvast in roerige tijden, want haar vader krijgt kennis aan ene Dirkje en die gaat al snel een belangrijke rol spelen.
Al schrijvend wordt ze bovendien nieuwsgierig naar haar moeder, die overleed toen ze drie was. In een pijnlijke scène ontploft ze als een dienster Dirkje aanziet voor haar moeder, nadat eerst al (ze waren juist gezellig samen aan het winkelen) Dirkje haar een jurk aanbeval die precies leek op een jurk van haar moeder. Dirkje ruimt even het veld, maar het komt allemaal goed, dit is een verhaal met een happy end.
Een verhaal in een verhaal. Katinka wil schrijver worden (verhaal 1) - en slaagt daar fictief in met dit boek. En, verhaal 2, Katinka leert opnieuw leven zonder moeder, ze maakt een ontwikkeling door volgens de beste tradities van de romankunst. Zoals ook uiteengezet in verhaal 1. Dat wordt bovendien door de verteller nog eens, zogenaamd achteraf, becommentarieerd, in blauwe letters. Een kunststukje dat hier goed uitpakt. Het is natuurlijk zo onwaarschijnlijk als wat, maar ik werd als lezer snel overgehaald om erin mee te gaan, to suspend my disbelief, zoals dat heet in een aan Samuel Coleridge ontleende Engelse term die in verhaal 1 niet voorkomt.
Ik ging daarin mee doordat het eerste stukje meteen alle thema's introduceert. Het start met de zin
'Best lastig als je moeder dood is.'
beschrijft dan wat doorsnee-reacties van mensen, eindig met de opvallend andere reactie van Dirkje.
'Dirkje was anders. Dirkje schrok niet, ze sloeg haar hand niet voor de mond, ze sloeg haar armen niet om me heen, ze kreeg geen tranen in haar ogen en ze zei niet "o, wat erg".
Ze zei alleen maar "o" toen ik het haar vertelde. Gewoon "o", met haar rode gelipstifte lippen.'
En dan volgt dit in blauwe letters, net als hier:
'Dit stukje heb ik twaalf keer herschreven.
Twaalf!
En dat is heel normaal volgens Lidwien. Zelfs doorgewinterde schrijvers produceren soms maar één zin op een dag, zegt ze.
Eén!
En die ene zin verdwijnt dan ook nog in de prullenmand.'
Vlot geschreven, leesbaar voor de gemiddelde dertienjarige - maar niet noodzakelijkerwijs het product van een schrijvende dertienjarige. Dat beetje onwaarschijnlijkheid aanvaard ik.
Ik aanvaard ook dat Katinka dagdroomt over beroemd worden. Past bij de huidige nadruk op competitie, willen uitstijgen boven anonimiteit.
'Katinka Kapteijn, van harte gefeliciteerd met de AKO-literatuurprijs. Hebt u als gevierd schrjfster, want zo mag ik u na vier bestsellers wel noemen, nog een tip voor beginnende schrijvers?
'Nou, meneer Van Nieuwkerk, daar kan ik kort over zijn. Het is dezelfde tip die ik kreeg toen ik begon: je moet niet meteen een roman willen schrijven. [...]'
Die schrijftips:
- eh, niet meteen een roman willen schrijven.
- afkijken bij schrijvers die je bewondert
- 'je mag in het midden beginnen en van daaruit terugkijken en vooruitkijken, dat is veel spannender'.
- eindig eventueel met een cliffhanger, dan 'willen je lezers weten hoe het verder gaat'. (Deze tip suggereert wél een roman, of vervolgverhalen.)
- dialogen, 'wat mensen níet zeggen is minstens zo belangrijk als wat ze wel zeggen'.
- jawel hoor, 'show, don't tell', 'laat het zien, in plaats van het te vertellen.'
- introduceer personages in stukjes en beetjes, beschrijf ze niet van top tot teen, 'de lezers leren je vader kennen door wat hij doet, wat hij zegt en hoe hij praat'.
- 'bedenk niet alleen wat je gaat opschrijven, maar ook wat je weglaat'.
- 'waar het om gaat is de worsteling. De worsteling die iedereen wel ergens mee heeft. Dáár zit het verhaal.'
- 'een belangrijk instrument is de tijd. Je kunt versnellen of vertragen. Zomaar tien jaar overslaan met een enkele zin.'
- perspectief. Lidwiens eerste schrijfopdracht was: 'zet je eerste herinnering op papier. Schrijf in de tegenwoordige tijd en beschrijf de situatie vanuit de ogen van het kind dat je toen was'.
Zo'n lijstje is een zeer beknopte handleiding, met typisch hedendaagse trekjes, waaronder het beruchte 'show, don't tell'. Dat zit hem erin dat de onzichtbare verteller al decennialang populair is, wellicht in samenhang met de opkomst van de film. De verteller mag niet opvallen, behalve als hij zelf een personage is. De verteller als registrerend camera-oog en een term als perspectief, die Lidwien hanteert, past daar goed bij, net als de aanbeveling te schrijven 'alsof de lezer erbij is'.
Het gaat niet altijd even strikt, sommige registreerders dringen diep door in het gedachten- en gevoelsleven van (meestal, maar niet altijd één) personage. Dat wordt natuurlijker door van zo'n personage een verteller te maken, we hebben dan wat met een kinderlijke (maar ook door veel recensenten gehanteerde) term een ik-verhaal heet, waarvan Hoe ik per ongeluk een boek schreef een voorbeeld is. In sommige verhalen, maar niet hier, leidt dat tot oeverloos (soms briljant) geleuter.
Die tip van die cliffhanger is ondanks de term heel oud, want die is bedoeld om de aandacht van het publiek vast te houden en is veel effectiever dan het op tv vaak gebezigde 'Blijf kijken!' voor het reclameblok. De opperromantische kunstenaar in zijn hutje hield zich er wellicht niet mee bezig, maar wel eenieder die voor een levend publiek stond of moest leven van de opbrengst van een feuilleton (Dostojevski!), en zo ook de auteur die zijn denkbeeldige publiek wil vasthouden en uitbreiden.
Dat Annet Huizing juist zo'n constructie maakte, werd begrijpelijk toen ik een blik op haar website wierp. Ze doet aan schrijfbegeleiding! Het bloed kruipt...
Lemniscaat liet het boek vergezeld gaan van een schrift, waarin de beginnende schrijver meteen kan gaan pennen, met onderaan de gelinieerde pagina's tips uit het boek. Om er meteen een laptop bij te leveren, het instrument waarmee Katinka (en wellicht ook Annet) schrijft, was te begrotelijk, neem ik voetstoots aan.
Verhaal 2 zit dus als het ware verstopt in de schrijfoefeningen van verhaal 1, maar dat deert allerminst. Alsof ze een volleerd auteur is (zie boven, onwaarschijnlijkheid) beschrijft ze de gebeurtenissen. Met zoals al gemeld een mooi dramatisch hoogtepunt, en (nog niet gemeld) nóg een (film over haar moeder), en een gelukkige afloop. Sterker, ook schrijfster Lidwien maakt een ontwikkeling door, compleet met writer's block, in die zin is het een dubbelportret.
De combinatie maakt Hoe ik per ongeluk een boek schreef tot een onalledaags boek. Twee verhalen in één, eigenlijk uiteraard één verhaal.
Fascinerend vond ik dat er op een andere manier wel degelijk twee verhalen blijken te zijn: het een zit in het hoofd van de auteur, het andere is het resultaat in woorden. Hoe anders kan Lidwien adviseren 'in het midden' te beginnen? Welk midden? Wat 'het midden' is blijft voor altijd virtueel, want ieder verhaal begint immers bij het begin. Zie boven, eerste zin. En uit het advies 'weglaten' volgt dat er kennelijk meer in het hoofd zit dan er uiteindelijk in woorden terechtkomt.
Vervolgens begint ik als lezer mijn eigen aanzet tot een virtuele, tweede verhaal te maken, een soort uitvoerige constructie in woord en beeld, geen storyboard maar een reader's board, en in een min of meer chronologische volgorde die niet start bij genoemde eerste zin, maar bij wat eraan voorafgegaan moet zijn en die eerste zin roept dat meteen op, want zij had dus een moeder.
Zou ik die constructie trachten te verwoorden ('vertel na in eigen woorden', brrr), dan zou het resultaat een saaie waslijst worden.
Zou ik die willen veranderen in een boeiend verhaal, dan beginnen we weer van voren af aan, dan word ik de auteur die een verteller uitvindt die een verhaal vertelt. Is dat dan hetzelfde verhaal? Ja, als je die virtuele constructie, die waslijst, als verhaal beschouwt. Nee, als je de woorden op papier (of uit de mond van een levende verteller of acteur) als verhaal beschouwt.
Er was eens een verhaal.
Dames en heren, het lijkt wel literatuurwetenschap.
En dat naar aanleiding van dit verhaal. Petje af voor
Annet Huizing. Hoe ik per ongeluk een boek schreef. Lemniscaat, 2014. ISBN 978 90 477 0159 0, 128 p. Bekroond met een Zilveren Griffel in juni 2015.
Abonneren op:
Posts (Atom)