Het was goed dat spreekster Janny van der Molen tijdens de bijeenkomst voor Vrienden van IBBY in het Gemeentelijk Museum Den Haag op 18 november aandacht besteedde aan Jenny Smelik-Kiggen.
Want al is de Jenny Smelik-IBBY Prijs naar haar genoemd, zelfs van de ruim honderd aanwezige IBBY-vrienden zal niet iedereen haar kennen.
Jenny Smelik-Kiggen schreef vier kinderboeken. Ze hebben de tand des tijds niet doorstaan en zijn alleen nog te vinden in collecties oude jeugdliteratuur, waaronder die van de Koninklijke Bibliotheek. Titels zijn te vinden in het Centraal Bestand Kinderboeken. Ze was getrouwd met Klaas Smelik, ook een auteur. Hun zoon Klaas Smelik werd geleerde en (o.a.) bezorger van de dagboeken van Etty Hillesum.
Jenny Smelik-Kiggen liet een legaat na, dat door IBBY-Nederland van een bestemming mocht worden voorzien. Dat werd de Jenny Smelik-Kiggen Prijs, later de Jenny Smelik-IBBY Prijs, bedoeld voor 'schrijvers en illustratoren van kinder- en jeugdboeken die een bijdrage leveren aan een betere verstandhouding tussen de verschillende etnische groeperingen in de samenleving'. Een doelstelling die keurig in het verlengde ligt van die van IBBY, zie onder. De winnaar ontvangt een oorkonde en € 2000,-, de eervolle vermelding eveneens een oorkonde en € 500,-. Zie Leesplein voor de lijst winnaars.
IBBY-Nederland is een afdeling van de International Board on Books for Young people (IBBY), een 'non-profit organization which represents an international network of people from all over the world who are committed to bringing books and children together'. Het bestuur van IBBY-Nederland is uitermate handig in het vinden van partners om bijeenkomsten te organiseren.
Deze prijsuitreiking vond zoals afgelopen jaren plaats in het Gemeentelijk Museum Den Haag, dat al een tijd lang veel aandacht aan jeugdliteratuur besteedt. Zo is er nu een tentoonstelling 'Van Rodin tot Bourgeois, sculptuur in de 20e eeuw', en Ted van Lieshout en Ludwig Volbeda maakten er een boek bij, De vogels. Dat levert dan meteen een lezing op, dus aandacht voor die tentoonstelling, en als dank van het museum een gratis onderkomen voor deze IBBY-bijeenkomst. Soortgelijke combi's waren er in het verleden ook.
Het was meteen de interessantste lezing van de bijeenkomst.
Ludwig Volbeda (eerder besprak ik het door hem geïllustreerde Hoe Tortot zijn vissenhart verloor) lijkt bezeten van tekenen en wist ons daar in mee te nemen. De eerst wat verlegen overkomende illustrator raakte allengs zelf ook begeesterd en stortte een vloed aan mooie schetsen over ons uit.
De twee andere lezingen waren van Annette de Bruijn en Janny van der Molen.
De eerste berichtte over de Leeskalender, onderzoeksproject van de Universiteit van Maastricht, de tweede over haar boek Helden!, en dan vooral over die helden.
Tussendoor werden de prijzen uitgedeeld.
Eerst oorkondes ter ere van de IBBY Honour List 2016, waarop titels prijken van Bette Westera (Doodgewoon), Thys Wadman (In nije heit), Floor Rieder (De avonturen van Alice in wonderland en Alice in spiegelland) en Jenny de Jonge (Bunkerdagboek). De IBBY Honour List is 'a biennial selection of outstanding, recently published books, honouring writers, illustrators and translators from IBBY member countries'.
Vervolgens de Jenny Smelik-IBBY Prijs, aan Sjoerd Kuyper en Sanne te Loo wegens De duik (Lemniscaat). Een eervolle vermelding ging naar Liesbet Ruben voor haar boek Mijn opa de trekvogel (Tropenmuseum Junior / Querido). Sjoerd Kuyper werd daarna nog kort geïnterviewd door Susan Venings (Kinderboekenpraatjes).
Ten slotte mocht men aan de borrel in café-restaurant Gember, dat aan het Gemeentelijk Museum grenst.
PS. (d.d. 12-9-2017) Ludwig Volbeda ontving voor zijn illustraties in De vogels in 2017 de Grand Prix Bratislava tijdens de Bienále Bratislava Ilustrácií (Biennial of Illustrations Bratislava).
Dit blog meandert uit over allerlei zaken die (soms wat losjes) met lezen en schrijven te maken hebben. Rode draad: jeugdliteratuur verdient aandacht.
Zoeken in deze blog
dinsdag 6 december 2016
woensdag 16 november 2016
Witte raven
De Internationale Jeugdbibliotheek is een gelukkig overblijfsel van na-oorlogs idealisme. Jeugdliteratuur werd beschouwd als een vredebevorderend bindmiddel. Literatuur brengt kinderen begrip voor anderen bij, zoiets. Het is waar, natuurlijk, al zou ik het voorzichtig beperken tot: verhalen zouden kinderen begrip voor anderen kunnen bijbrengen. Niet overdrijven, evenwel. (Dagobert Duck, begrip voor Donald Trump?)
Zie hier voor hoe de bibliotheek het zelf formuleert - desgewenst in het Engels.
De bibliotheek is gevestigd in een mooi kasteel bij München en houdt zich werkend door donaties, o.a. (neem ik aan) door de VN en de Bondsrepubliek. Ze organiseert tentoonstellingen, workshops en meer en wie langs München komt, raad ik aan er langs te gaan (zie ook hier).
De collectie van ruim 70.000 banden komt geheel tot stand door donaties uit vele landen. Uit de nieuwe aanwinsten maakt de staf jaarlijks een keuze, die onder de titel White Ravens wordt gepubliceerd - zo ook de White Ravens 2016. En omdat zulke publicaties doorgaans weinig aandacht trekken, wijs ik er hier op.
Er zijn dit jaar 200 titels opgenomen in 42 talen uit 60 landen, waaronder negen Nederlandstalige en één tweetalig-Fries/Nederlandse titel (Het meisje met de rode paraplu):
- De jongen, de neushoornvogel, de olifant, de tijger en het meisje / Peter Verhelst (tekst) / Carll Cneut (ill.) (De Eenhoorn)
- Grensgangers / Aline Sax (Davidsfonds)
- Kunst met taart / Thé Tjong-Khing (ill.) (Lannoo)
- Schetsboek van Jeroen Bosch : anno 1463 / Annemarie Bon (tekst) / Marie José van der Linden (ill.) (Zwijsen)
- Schobbejacques en de 7 geiten / Merlijne Marell (tekst & ill.) (Loopvis)
- Een aap op de wc: een dierentuin in oorlogstijd / Joukje Akveld (tekst) / Martijn van der Linden (ill.) (Hoogland & Van Klaveren)
- Rond vierkant vierkant rond / Ted van Lieshout (tekst & ill.) (Leopold)
- Groter dan de lucht, erger dan de zon / Daan Remmerts de Vries (Querido)
- Het wonder van jou en je biljoenen bewoners / Jan Paul Schutten (tekst) / Floor Rieder (ill.) (Gottmer)
- Het meisje met de rode paraplu / Edward van de Vendel, Harm de Jonge, Marian De Smet, Mindert Wijnstra en Lida Dijkstra (tekst) / Roelof van der Schans (ill.) (Wijdemeer)
Een zorgvuldige keuze, gemaakt onder leiding van de vakreferent voor Nederlandstalige jeugdliteratuur Toin Duijx.
Vanaf 18 oktober zijn de korte annotaties van de boeken te vinden in de database White Ravens 2016 op de website van de IJB. Eveneens verscheen er een gedrukte catalogus tijdens de boekenbeurs in Frankfurt.
Zie hier voor hoe de bibliotheek het zelf formuleert - desgewenst in het Engels.
De bibliotheek is gevestigd in een mooi kasteel bij München en houdt zich werkend door donaties, o.a. (neem ik aan) door de VN en de Bondsrepubliek. Ze organiseert tentoonstellingen, workshops en meer en wie langs München komt, raad ik aan er langs te gaan (zie ook hier).
De collectie van ruim 70.000 banden komt geheel tot stand door donaties uit vele landen. Uit de nieuwe aanwinsten maakt de staf jaarlijks een keuze, die onder de titel White Ravens wordt gepubliceerd - zo ook de White Ravens 2016. En omdat zulke publicaties doorgaans weinig aandacht trekken, wijs ik er hier op.
Er zijn dit jaar 200 titels opgenomen in 42 talen uit 60 landen, waaronder negen Nederlandstalige en één tweetalig-Fries/Nederlandse titel (Het meisje met de rode paraplu):
- De jongen, de neushoornvogel, de olifant, de tijger en het meisje / Peter Verhelst (tekst) / Carll Cneut (ill.) (De Eenhoorn)
- Grensgangers / Aline Sax (Davidsfonds)
- Kunst met taart / Thé Tjong-Khing (ill.) (Lannoo)
- Schetsboek van Jeroen Bosch : anno 1463 / Annemarie Bon (tekst) / Marie José van der Linden (ill.) (Zwijsen)
- Schobbejacques en de 7 geiten / Merlijne Marell (tekst & ill.) (Loopvis)
- Een aap op de wc: een dierentuin in oorlogstijd / Joukje Akveld (tekst) / Martijn van der Linden (ill.) (Hoogland & Van Klaveren)
- Rond vierkant vierkant rond / Ted van Lieshout (tekst & ill.) (Leopold)
- Groter dan de lucht, erger dan de zon / Daan Remmerts de Vries (Querido)
- Het wonder van jou en je biljoenen bewoners / Jan Paul Schutten (tekst) / Floor Rieder (ill.) (Gottmer)
- Het meisje met de rode paraplu / Edward van de Vendel, Harm de Jonge, Marian De Smet, Mindert Wijnstra en Lida Dijkstra (tekst) / Roelof van der Schans (ill.) (Wijdemeer)
Een zorgvuldige keuze, gemaakt onder leiding van de vakreferent voor Nederlandstalige jeugdliteratuur Toin Duijx.
Vanaf 18 oktober zijn de korte annotaties van de boeken te vinden in de database White Ravens 2016 op de website van de IJB. Eveneens verscheen er een gedrukte catalogus tijdens de boekenbeurs in Frankfurt.
dinsdag 15 november 2016
Hoe leg ik het uit... de verkiezing van de Tweede Kamer
Kreten (soundbytes) genoeg in de aanloop tot de verkiezing van de Tweede Kamer. Ze vinden plaats op 15 maart 2017, maar herfst 2016 vlogen de spetters al in het rond, hoewel aardig gemengd met de vieze klodders van de presidentsverkiezing in de VS.
Hoe onze verkiezing formeel verloopt, is niet moeilijk uit te leggen. Een kind kan het snappen. Er zijn boekjes te vinden, en op tv (schooltv) en op internet is ook wel iets te vinden, hoewel die uitleg niet altijd echt helder is. Ik vond op 18 oktober bijvoorbeeld dit in Wikikids:
De Tweede Kamer is belangrijker dan de Eerste Kamer, hier worden veel beslissingen over Nederland genomen. De Tweede Kamer maakt en ontwerpt de weten die de Eerste Kamer dan moet goedkeuren. Er zitten 150 leden in de Tweede Kamer. Zij heten Tweede Kamerleden of volksvertegenwoordigers. De Kamerleden zijn verspreid over verschillende politieke partijen. Politieke partijen zijn groepjes mensen die hetzelfde over veel dingen denken: Je hebt christelijke partijen, liberale partijen, sociaaldemocratische partijen, enzovoorts.
Dat weten is een authentieke spelfout - misschien wordt-ie nu hersteld (1). 'Hier worden veel beslissingen genomen': niet alle, dus. Welke dan? Waarom moet de Eerste Kamer die goedkeuren? Wat betekent 'verspreid over verschillende politieke partijen'? Groepjes?
Op de termen christelijk, liberaal en sociaaldemocratisch kun je doorlinken. De uitleg bij de eerste twee termen is begrijpelijk voor kinderen, bij sociaaldemokratisch staat er iets onbegrijpelijks:
Socialisme (naar het Latijnse socius = gemeenschappelijk) is een begrip uit zowel de economie als de politiek. In de politiek is het een verzamelnaam voor allerlei linkse politieke stromingen variërend van communisme (proletarisch socialisme) tot aan sociaal-democratie. Volgens sommigen is het christendom ook een vorm van socialisme. "Christus was de eerste socialist," zegt men dan.
Socialisme is het tegenovergestelde van kapitalisme, volgens sommigen van liberalisme.
Eh... Nou ja. Dan deed Schooltv-weekjournaal het in 2012 toch beter, hoewel ook twijfelachtig hier en daar, want politiek gaat natuurlijk over meer dan alleen hoeveel geld ergens aan uitgegeven zou moeten worden.
Hier begint de soep. Er doen zo'n vijftien politieke partijen mee (2). Het is voor volwassen krantenlezers vaak al lastig om uit te vinden waar ze voor staan, er zijn niet voor niets kieswijzers, laat staan voor minder onderlegde mensen(kinderen).
Wie mogen er eigenlijk kiezen? Wikikids:
Elke vier jaar kiezen alle volwassenen in Nederland de leden van de Tweede Kamer.
Dat is strikt genomen niet waar. Niet alle volwassenen zijn kiesgerechtigd, en niet alle kiesgerechtigde volwassenen kiezen, ruim een derde laat die keuze aan zich voorbij gaan. Correct is: als er een nieuwe Tweede Kamer moet worden gekozen, mogen alle kiesgerechtigde Nederlanders hun stem uitbrengen.
Kiesgerechtigd is een mooi woord, want al klinkt het plechtig, het is duidelijk en een kind kan het snappen. Kiesgerechtigd ben je als je recht hebt om te kiezen. Of je aan kinderen ook moet uitleggen wanneer je dat recht krijgt (of hoe je het verliest), is vers twee.
Terug naar de soep. Wat is links, wat rechts? Waar komen die termen vandaan? Hier geeft Wikikids wel een leuke (en ook elders wel gegeven) verklaring: 'De termen "links" en "rechts" stammen uit het Franse parlement. Daar zaten de progressieve (vooruitstrevende) politici links van de voorzitter en de meer conservatieve (behoudende) rechts.' Juist ja. Grappig dat dit nu in de Tweede Kamer nog min of meer zo is.
Maar wat is vooruitstrevend, wat behoudend? Nou ja, behoudend is duidelijk, maar vooruitstrevend suggereert een weg en een doel. Streven waarheen? Zijn mensen die de regering willen afschaffen rechts (libertariër) of links (anarchist)? Behoudend zijn ze in ieder geval niet, want ze willen nogal wat veranderen. Zijn communisten die hun bewind willen handhaven nu behoudend of rechts, of nog steeds vooruitstrevend? Misverstanden te over.
Het enige dat er op zit is de termen te laten voor wat ze zijn, en eens te bespreken hoe de samenleving er idealiter uit zou kunnen zien. En als dat te ingewikkeld is: de school.
Ook kan het geen kwaad om de ideale bestuurder te schetsen. Want meer dan ooit stemmen mensen op pratende hoofden (op tv of internet) in plaats van op ideeën. Waarmee ik terug ben bij de kreten. Want praten, gebeurt dat nog?
1. D.d. 10-2-2017: inderdaad, hersteld.
2. D.d. 10-2-2017: pardon, inmiddels al meer dan 20...
Hoe onze verkiezing formeel verloopt, is niet moeilijk uit te leggen. Een kind kan het snappen. Er zijn boekjes te vinden, en op tv (schooltv) en op internet is ook wel iets te vinden, hoewel die uitleg niet altijd echt helder is. Ik vond op 18 oktober bijvoorbeeld dit in Wikikids:
De Tweede Kamer is belangrijker dan de Eerste Kamer, hier worden veel beslissingen over Nederland genomen. De Tweede Kamer maakt en ontwerpt de weten die de Eerste Kamer dan moet goedkeuren. Er zitten 150 leden in de Tweede Kamer. Zij heten Tweede Kamerleden of volksvertegenwoordigers. De Kamerleden zijn verspreid over verschillende politieke partijen. Politieke partijen zijn groepjes mensen die hetzelfde over veel dingen denken: Je hebt christelijke partijen, liberale partijen, sociaaldemocratische partijen, enzovoorts.
Dat weten is een authentieke spelfout - misschien wordt-ie nu hersteld (1). 'Hier worden veel beslissingen genomen': niet alle, dus. Welke dan? Waarom moet de Eerste Kamer die goedkeuren? Wat betekent 'verspreid over verschillende politieke partijen'? Groepjes?
Op de termen christelijk, liberaal en sociaaldemocratisch kun je doorlinken. De uitleg bij de eerste twee termen is begrijpelijk voor kinderen, bij sociaaldemokratisch staat er iets onbegrijpelijks:
Socialisme (naar het Latijnse socius = gemeenschappelijk) is een begrip uit zowel de economie als de politiek. In de politiek is het een verzamelnaam voor allerlei linkse politieke stromingen variërend van communisme (proletarisch socialisme) tot aan sociaal-democratie. Volgens sommigen is het christendom ook een vorm van socialisme. "Christus was de eerste socialist," zegt men dan.
Socialisme is het tegenovergestelde van kapitalisme, volgens sommigen van liberalisme.
Eh... Nou ja. Dan deed Schooltv-weekjournaal het in 2012 toch beter, hoewel ook twijfelachtig hier en daar, want politiek gaat natuurlijk over meer dan alleen hoeveel geld ergens aan uitgegeven zou moeten worden.
Hier begint de soep. Er doen zo'n vijftien politieke partijen mee (2). Het is voor volwassen krantenlezers vaak al lastig om uit te vinden waar ze voor staan, er zijn niet voor niets kieswijzers, laat staan voor minder onderlegde mensen(kinderen).
Wie mogen er eigenlijk kiezen? Wikikids:
Elke vier jaar kiezen alle volwassenen in Nederland de leden van de Tweede Kamer.
Dat is strikt genomen niet waar. Niet alle volwassenen zijn kiesgerechtigd, en niet alle kiesgerechtigde volwassenen kiezen, ruim een derde laat die keuze aan zich voorbij gaan. Correct is: als er een nieuwe Tweede Kamer moet worden gekozen, mogen alle kiesgerechtigde Nederlanders hun stem uitbrengen.
Kiesgerechtigd is een mooi woord, want al klinkt het plechtig, het is duidelijk en een kind kan het snappen. Kiesgerechtigd ben je als je recht hebt om te kiezen. Of je aan kinderen ook moet uitleggen wanneer je dat recht krijgt (of hoe je het verliest), is vers twee.
Terug naar de soep. Wat is links, wat rechts? Waar komen die termen vandaan? Hier geeft Wikikids wel een leuke (en ook elders wel gegeven) verklaring: 'De termen "links" en "rechts" stammen uit het Franse parlement. Daar zaten de progressieve (vooruitstrevende) politici links van de voorzitter en de meer conservatieve (behoudende) rechts.' Juist ja. Grappig dat dit nu in de Tweede Kamer nog min of meer zo is.
Maar wat is vooruitstrevend, wat behoudend? Nou ja, behoudend is duidelijk, maar vooruitstrevend suggereert een weg en een doel. Streven waarheen? Zijn mensen die de regering willen afschaffen rechts (libertariër) of links (anarchist)? Behoudend zijn ze in ieder geval niet, want ze willen nogal wat veranderen. Zijn communisten die hun bewind willen handhaven nu behoudend of rechts, of nog steeds vooruitstrevend? Misverstanden te over.
Het enige dat er op zit is de termen te laten voor wat ze zijn, en eens te bespreken hoe de samenleving er idealiter uit zou kunnen zien. En als dat te ingewikkeld is: de school.
Ook kan het geen kwaad om de ideale bestuurder te schetsen. Want meer dan ooit stemmen mensen op pratende hoofden (op tv of internet) in plaats van op ideeën. Waarmee ik terug ben bij de kreten. Want praten, gebeurt dat nog?
1. D.d. 10-2-2017: inderdaad, hersteld.
2. D.d. 10-2-2017: pardon, inmiddels al meer dan 20...
maandag 14 november 2016
Dingen zonder internet
Ik wil een koelkast die niet meldt dat er iets op is en geen boodschappen doet. Koken doe ik zo nodig met een simpele kookwekker, zo een die met een lekker irritante ouderwetse trrring meldt dat het gas uit moet.
Wekker: een die niet meteen allerlei apparaten aanzet. Dat doe ik zelf wel, als ik dat wil, zoals ik ook wel wil besluiten of en wanneer ik de gordijnen open doe.
Ik wil een domme cv-thermostaat die ik handmatig instel en die niets doorgeeft aan het energiebedrijf en aan mijn telefoon. Als ik van huis ben wil ik niet weten hoe warm of koud het thuis is en of er iemand in huis rondloopt of aan het slot morrelt, en ik wil al helemaal niet dat de verwarming speciaal voor die inbreker aangaat. Een camera hoeft dus ook niet. Ik kan er toch niets aan veranderen en vertrouw op de buren.
En ik ben blij dat onze buurt vooralsnog gevrijwaard is van agressieve alarmmelderverkopers. ('De buren hebben hem ook, u doet uzelf tekort als u hem niet neemt.') Kan ik ook niet vergeten het alarm aan dan wel uit te zetten. Goede sloten, die ik met de hand kan bedienen, niet met mijn zaktelefoon: dat lijkt me afdoende.
Een slimme energiemeter is ongewenst, ik geef zelf de meterstanden wel door. Zie ik meteen of er iets raars aan is.
Ik hoef geen wasmachine die aan mijn telefoon meldt dat-ie klaar is en geen printer die automatisch nieuwe inkt bestelt. (Hij meldt toch al veel te vroeg dat de inkt op zou zijn.) Ook de vaatwasser mag zich beperken tot wat akoestische piepjes, net als de magnetron.
Ik zou best kranen willen die zichzelf sluiten als het water de overloop bereikt, maar dan mechanisch, niet per zendertje.
Ik ben blij dat ik mijn auto nog zelf mag besturen en ook zelf mag beslissen hoe ik hem bestuur. Haastige spoed is zelden goed, maar in noodgevallen wil ik met spoed kunnen rijden. De computers in de auto zijn o.k., want ze verbeteren de werking, maar bij voorkeur geven ze geen gegevens door aan bevoegde en al helemaal niet aan onbevoegde instanties.
Kortom, het Internet der Dingen hou ik graag nog op afstand.
Wekker: een die niet meteen allerlei apparaten aanzet. Dat doe ik zelf wel, als ik dat wil, zoals ik ook wel wil besluiten of en wanneer ik de gordijnen open doe.
Ik wil een domme cv-thermostaat die ik handmatig instel en die niets doorgeeft aan het energiebedrijf en aan mijn telefoon. Als ik van huis ben wil ik niet weten hoe warm of koud het thuis is en of er iemand in huis rondloopt of aan het slot morrelt, en ik wil al helemaal niet dat de verwarming speciaal voor die inbreker aangaat. Een camera hoeft dus ook niet. Ik kan er toch niets aan veranderen en vertrouw op de buren.
En ik ben blij dat onze buurt vooralsnog gevrijwaard is van agressieve alarmmelderverkopers. ('De buren hebben hem ook, u doet uzelf tekort als u hem niet neemt.') Kan ik ook niet vergeten het alarm aan dan wel uit te zetten. Goede sloten, die ik met de hand kan bedienen, niet met mijn zaktelefoon: dat lijkt me afdoende.
Een slimme energiemeter is ongewenst, ik geef zelf de meterstanden wel door. Zie ik meteen of er iets raars aan is.
Ik hoef geen wasmachine die aan mijn telefoon meldt dat-ie klaar is en geen printer die automatisch nieuwe inkt bestelt. (Hij meldt toch al veel te vroeg dat de inkt op zou zijn.) Ook de vaatwasser mag zich beperken tot wat akoestische piepjes, net als de magnetron.
Ik zou best kranen willen die zichzelf sluiten als het water de overloop bereikt, maar dan mechanisch, niet per zendertje.
Ik ben blij dat ik mijn auto nog zelf mag besturen en ook zelf mag beslissen hoe ik hem bestuur. Haastige spoed is zelden goed, maar in noodgevallen wil ik met spoed kunnen rijden. De computers in de auto zijn o.k., want ze verbeteren de werking, maar bij voorkeur geven ze geen gegevens door aan bevoegde en al helemaal niet aan onbevoegde instanties.
Kortom, het Internet der Dingen hou ik graag nog op afstand.
woensdag 12 oktober 2016
Ach ja, de jaren zeventig
Ik had Literatuur zonder leeftijd aflevering 100 al gerecenseerd, terwijl aflevering 99 nog lag te wachten. Vreemd, maar waar.
Niettemin biedt aflevering 99 ook veel lezenswaardigs. Het thema: jeugdliteratuur in de jaren zeventig, volgens de redactionele inleiding (door Helma van Lierop-Debrauwer) de 'kraamkamer van de hedendaagse jeugdliteratuur'.
Een krachtige uitdrukking, waarmee alle jeugdliteratuur van vóór die jaren tot ongeboren spul wordt verklaard. Nou ja, zo bedoelde ze het natuurlijk niet, wel dat de jeugdliteratuur zoals die er nu uitziet zo ongeveer in die tijd vorm kreeg. 'Wij blikken dus volop terug in dit nummer.'
Grappig dat er zowel wordt teruggeblikt door mensen die die jaren hebben meegemaakt als door mensen die toen nog kind waren of later werden geboren, zoals Sara Van den Bossche, die schrijft over 'de jaren zeventig als bakermat van het ideologiekritisch jeugdliteratuuronderzoek in Nederland en Vlaanderen'. Eric Hulsens (zie ook hier), Lea Dasberg, Peter van den Hoven...
Of Eefje Buenen, die schrijft over 'de wedergeboorte van de historische jeugdroman', over Thea Beckman. Eefje is voor mij de verpersoonlijking van de jonge garde: zij startte haar loopbaan op kinderboekenvlak met artikelen in Leesgoed, het tijdschrift dat ik van 1977 tot en met 2010 onder mijn hoede had.
Of zij met meer distantie terugblikken dan de oudere garde?
In ieder geval ontbreken bij hen persoonlijke ervaringen zoals Joke Linders die beschrijft in 'een persoonlijke visie op een decennium met veel gezichten'. Zij eindigt zo:
De ware emancipatie, dat wil zeggen streven naar een volwaardige plaats in de samenleving vanuit een achtergestelde positie, heeft de meeste kans van slagen als die van binnenuit komt, in dit geval dus vanuit de kinderboekenschrijvers en -illustratoren zelf. Vanuit mijn bejaarde uitkijktoren heb ik de indruk dat de jaren zeventig de voorwaarden hebben geleverd om het kinderboek rijker, veelzijdiger, interessanter en geëmancipeerder te maken. Of ik daar gelijk in heb, zal de tijd bewijzen. De verschillende deelstudies in dit themanummer van Literatuur zonder leeftijd kunnen de inzichten van de lezer op dit punt wellicht verder helpen.
Voorzichtiger zou ik het niet kunnen opschrijven.
In mijn eigen bijdrage aan deze aflevering, 'Verbeter de wereld en begin met het kinderboek, terugblik op "de werkgroepen"', (ook met persoonlijke terugblikken...) was ik iets stelliger.
Nogmaals, het lijkt me buiten kijf vaststaan dat de werkgroepen het kritisch denken over kinderboeken in de jaren ’70 en ’80 flink gestimuleerd hebben, in het kielzog van andere maatschappelijke ontwikkelingen.
En daarop liet ik de volgende slotpassage volgen:
Inmiddels kan eveneens worden vastgesteld dat deze ontwikkelingen plaatsvonden in een periode van stijgende welvaart, waarin bovendien de boekdruktechniek zich spectaculair ontwikkelde en daardoor bijvoorbeeld steeds mooiere prentenboeken voortbracht. Er werden steeds meer boeken verkocht en de bibliotheken hadden middelen om met kracht aan leesbevordering te doen. De jeugdliteratuur ging steeds meer variatie vertonen. En dat kinderboeken een belangrijke rol kunnen spelen in het leesonderwijs is daardoor inmiddels ook een algemeen gedeeld inzicht, een project als ‘Bibliotheek op school’ speelt daar goed op in.
Helaas stijgt de laatste decennia de welvaart niet meer (behalve voor de happy few), boekverkopen zakken per jaar, de gemiddelde boekomloop wordt steeds korter en in de bibliotheken is zeer fors bezuinigd. Uitgeverijen moeten hard aan de weg timmeren om te kunnen voortbestaan en wagen zich niet meer zo makkelijk aan uitgeefavonturen met ongewisse opbrengst.
We mogen ons gelukkig prijzen dat er nog steeds een gestage stroom aan goede jeugdliteratuur verschijnt, van betrokken en hun kunst serieus nemende auteurs en illustratoren en hun uitgevers, maar onvermijdelijk is er ook een berg boeken die geen ander doel lijken te hebben dan de uitgeverijen (niet toevallig vaak onderdeel van grote bedrijven) draaiend te houden. Op zijn best nog braaf werk, maar inderdaad ‘zo voorzichtig allemaal dat we soms denken, waar hebben we nu in vredesnaam voor gestreden’ (...).
Genoeg reden om niet tevreden achterover te leunen, terugkijkend op al die prachtige boeken die er sinds de jaren ’70 zijn verschenen, maar de vinger aan de pols te houden, de krenten uit de pap onder de aandacht te brengen en van tijd tot tijd die pap zelf eens goed te zeven. Werk aan de winkel voor een kritisch tijdschrift.
Dat laatste is natuurlijk een hint voor de redactie van LZL, zoals Literatuur zonder leeftijd in kinderboekkringen kortweg wordt genoemd.
Niettemin biedt aflevering 99 ook veel lezenswaardigs. Het thema: jeugdliteratuur in de jaren zeventig, volgens de redactionele inleiding (door Helma van Lierop-Debrauwer) de 'kraamkamer van de hedendaagse jeugdliteratuur'.
Een krachtige uitdrukking, waarmee alle jeugdliteratuur van vóór die jaren tot ongeboren spul wordt verklaard. Nou ja, zo bedoelde ze het natuurlijk niet, wel dat de jeugdliteratuur zoals die er nu uitziet zo ongeveer in die tijd vorm kreeg. 'Wij blikken dus volop terug in dit nummer.'
Grappig dat er zowel wordt teruggeblikt door mensen die die jaren hebben meegemaakt als door mensen die toen nog kind waren of later werden geboren, zoals Sara Van den Bossche, die schrijft over 'de jaren zeventig als bakermat van het ideologiekritisch jeugdliteratuuronderzoek in Nederland en Vlaanderen'. Eric Hulsens (zie ook hier), Lea Dasberg, Peter van den Hoven...
Of Eefje Buenen, die schrijft over 'de wedergeboorte van de historische jeugdroman', over Thea Beckman. Eefje is voor mij de verpersoonlijking van de jonge garde: zij startte haar loopbaan op kinderboekenvlak met artikelen in Leesgoed, het tijdschrift dat ik van 1977 tot en met 2010 onder mijn hoede had.
Of zij met meer distantie terugblikken dan de oudere garde?
In ieder geval ontbreken bij hen persoonlijke ervaringen zoals Joke Linders die beschrijft in 'een persoonlijke visie op een decennium met veel gezichten'. Zij eindigt zo:
De ware emancipatie, dat wil zeggen streven naar een volwaardige plaats in de samenleving vanuit een achtergestelde positie, heeft de meeste kans van slagen als die van binnenuit komt, in dit geval dus vanuit de kinderboekenschrijvers en -illustratoren zelf. Vanuit mijn bejaarde uitkijktoren heb ik de indruk dat de jaren zeventig de voorwaarden hebben geleverd om het kinderboek rijker, veelzijdiger, interessanter en geëmancipeerder te maken. Of ik daar gelijk in heb, zal de tijd bewijzen. De verschillende deelstudies in dit themanummer van Literatuur zonder leeftijd kunnen de inzichten van de lezer op dit punt wellicht verder helpen.
Voorzichtiger zou ik het niet kunnen opschrijven.
In mijn eigen bijdrage aan deze aflevering, 'Verbeter de wereld en begin met het kinderboek, terugblik op "de werkgroepen"', (ook met persoonlijke terugblikken...) was ik iets stelliger.
Nogmaals, het lijkt me buiten kijf vaststaan dat de werkgroepen het kritisch denken over kinderboeken in de jaren ’70 en ’80 flink gestimuleerd hebben, in het kielzog van andere maatschappelijke ontwikkelingen.
En daarop liet ik de volgende slotpassage volgen:
Inmiddels kan eveneens worden vastgesteld dat deze ontwikkelingen plaatsvonden in een periode van stijgende welvaart, waarin bovendien de boekdruktechniek zich spectaculair ontwikkelde en daardoor bijvoorbeeld steeds mooiere prentenboeken voortbracht. Er werden steeds meer boeken verkocht en de bibliotheken hadden middelen om met kracht aan leesbevordering te doen. De jeugdliteratuur ging steeds meer variatie vertonen. En dat kinderboeken een belangrijke rol kunnen spelen in het leesonderwijs is daardoor inmiddels ook een algemeen gedeeld inzicht, een project als ‘Bibliotheek op school’ speelt daar goed op in.
Helaas stijgt de laatste decennia de welvaart niet meer (behalve voor de happy few), boekverkopen zakken per jaar, de gemiddelde boekomloop wordt steeds korter en in de bibliotheken is zeer fors bezuinigd. Uitgeverijen moeten hard aan de weg timmeren om te kunnen voortbestaan en wagen zich niet meer zo makkelijk aan uitgeefavonturen met ongewisse opbrengst.
We mogen ons gelukkig prijzen dat er nog steeds een gestage stroom aan goede jeugdliteratuur verschijnt, van betrokken en hun kunst serieus nemende auteurs en illustratoren en hun uitgevers, maar onvermijdelijk is er ook een berg boeken die geen ander doel lijken te hebben dan de uitgeverijen (niet toevallig vaak onderdeel van grote bedrijven) draaiend te houden. Op zijn best nog braaf werk, maar inderdaad ‘zo voorzichtig allemaal dat we soms denken, waar hebben we nu in vredesnaam voor gestreden’ (...).
Genoeg reden om niet tevreden achterover te leunen, terugkijkend op al die prachtige boeken die er sinds de jaren ’70 zijn verschenen, maar de vinger aan de pols te houden, de krenten uit de pap onder de aandacht te brengen en van tijd tot tijd die pap zelf eens goed te zeven. Werk aan de winkel voor een kritisch tijdschrift.
En wie wil weten wie of wat er wordt bedoeld met 'de werkgroepen', zal het artikel moeten lezen...
Er staan uiteraard nog veel meer lezenswaardige bijdrage in deze aflevering. Ik noem:
- Bea Ros over 'criteria bij bekroningen in de zeventiger jaren'. Zoals ik in mijn recensie van LZL 100 al schreef: 'Ik begrijp dat we binnenkort een promotie-onderzoek van haar mogen verwachten over 'de jeugdliteraire kritiek in dagbladen in de periode 1950-2015'. Ik zie er naar uit.'
- Harry Bekkering, die zich afvraagt 'Hoe "jaren zeventig" is Madelief eigenlijk?'. Niet heel erg, vindt hij, veel werk van Guus Kuijer is 'tijdloos', met name Krassen in het tafelblad.
- Sanne Parlevliet (nog iemand van de jongere garde) met 'Wie weet waren ze het niet, Wim Hofman debuteert met drie boeken vol grillige fantasie'.
- Lieke van Duin over Peter van Gestel, onder de mooie kop 'Er komt godzijgeprezen geen normaal kind in voor', Een citaat van de beschreven auteur uiteraard, uit 1985.
- Anne de Vries over de liedjes van het Schrijverscollectief, met de fraaie openingszinnen:
De belangrijkste kinderpoëzie van de jaren zeventig werd destijds niet als poëzie opgemerkt. Het ging om liedjes voor televisieprogramma's en die worden nu eenmaal niet op de literatuurpagina gerecenseerd.
Maar, merkt hij terecht op:
Wie aan deze kinderpoëzie voorbijgaat, krijgt een vertekend beeld van het klimaat van de jeugdliteratuur van de jaren zeventig.
Zo is 't maar net.
- Karen Woets over het 'tijdgebonden succes van Henk Barnard'. Tijdgebonden, want zijn werk zou meer een pamflet zijn dan woordkunst. Voor de inhoud van dat pamflet kan Karen Woets echter wel waardering opbrengen.
En zo nog wat artikelen.
LZL is, zoals ik in menig eerdere recensie al schreef, geen periodiek voor wie voor zijn of haar beroepspraktijk naar relevante titels van of informatie over kinderboeken zoekt. Zo'n lezer zal overdonderd worden en kan bij gebrek aan ander periodiek beter terecht in de bibliotheek of (kinder)boekwinkel.
Het is een periodiek met academische ambitie, met vaak lange, doorwrochte artikelen. Hier wordt vaker wetenschap bedreven dan wetenschapsjournalistiek, hoewel dat in dit themanummer nogal meevalt - of tegenvalt, 't is maar wat je verlangt.
Maar voor wie eenmaal 'in de kinderboeken' zit, is het een onmisbare uitgave.
Abonnement op LZL? Prijzen 'zijn in 2017 als volgt: Instellingen 47,50; Particulieren 34,50; Studenten 24,25 (bewijs van inschrijving meesturen; moet elk jaar vernieuwd worden). Abonnementen gaan in per volledig kalenderjaar (reeds verschenen nummers worden toegezonden).'
Voor die prijs krijg je drie afleveringen per jaar, bij elkaar ruim 700 pagina's.
Losse nummers? 'Bestellingen voor losse nummers (19,95 euro per stuk) en abonnementen kunnen gericht worden aan het secretariaat van IBBY-Nederland.' ISBN LZL 99: 978 90 6167 275 9.
De ontwerpen voor het omslag zijn van Ted van Lieshout.
- Lieke van Duin over Peter van Gestel, onder de mooie kop 'Er komt godzijgeprezen geen normaal kind in voor', Een citaat van de beschreven auteur uiteraard, uit 1985.
- Anne de Vries over de liedjes van het Schrijverscollectief, met de fraaie openingszinnen:
De belangrijkste kinderpoëzie van de jaren zeventig werd destijds niet als poëzie opgemerkt. Het ging om liedjes voor televisieprogramma's en die worden nu eenmaal niet op de literatuurpagina gerecenseerd.
Maar, merkt hij terecht op:
Wie aan deze kinderpoëzie voorbijgaat, krijgt een vertekend beeld van het klimaat van de jeugdliteratuur van de jaren zeventig.
Zo is 't maar net.
- Karen Woets over het 'tijdgebonden succes van Henk Barnard'. Tijdgebonden, want zijn werk zou meer een pamflet zijn dan woordkunst. Voor de inhoud van dat pamflet kan Karen Woets echter wel waardering opbrengen.
En zo nog wat artikelen.
LZL is, zoals ik in menig eerdere recensie al schreef, geen periodiek voor wie voor zijn of haar beroepspraktijk naar relevante titels van of informatie over kinderboeken zoekt. Zo'n lezer zal overdonderd worden en kan bij gebrek aan ander periodiek beter terecht in de bibliotheek of (kinder)boekwinkel.
Het is een periodiek met academische ambitie, met vaak lange, doorwrochte artikelen. Hier wordt vaker wetenschap bedreven dan wetenschapsjournalistiek, hoewel dat in dit themanummer nogal meevalt - of tegenvalt, 't is maar wat je verlangt.
Maar voor wie eenmaal 'in de kinderboeken' zit, is het een onmisbare uitgave.
Abonnement op LZL? Prijzen 'zijn in 2017 als volgt: Instellingen 47,50; Particulieren 34,50; Studenten 24,25 (bewijs van inschrijving meesturen; moet elk jaar vernieuwd worden). Abonnementen gaan in per volledig kalenderjaar (reeds verschenen nummers worden toegezonden).'
Voor die prijs krijg je drie afleveringen per jaar, bij elkaar ruim 700 pagina's.
Losse nummers? 'Bestellingen voor losse nummers (19,95 euro per stuk) en abonnementen kunnen gericht worden aan het secretariaat van IBBY-Nederland.' ISBN LZL 99: 978 90 6167 275 9.
De ontwerpen voor het omslag zijn van Ted van Lieshout.
Eerste herinneringen: de kleuterschool
De kleuterschool lag naast de lagere school, de 4e Philips Lagere School en zag er zo uit (met dank aan Eindhoven-in-beeld):
Wat ik er deed? Geen idee. Eigenlijk weet ik me vooral het gezicht en de lange gestalte van juffrouw André nog duidelijk te herinneren. Een felle, die juffrouw André. Vaag herinner ik me ook klaslokalen, maar misschien komt dat door andere foto's. Deze foto riep in ieder geval onmiddellijk herinneringen op - maar tegelijk zouden die gevormd kunnen worden door de foto.
De school is inmiddels afgebroken en vervangen door woningen.
Ik weet absoluut niet meer of ik die twee jaar naar school werd gebracht of zelf liep. Weet ook niet meer of ik tijdens die periode aan mijn schildklier ben geopereerd of later.
Ik moet een dromerig jongetje zijn geweest - maar dat herinner ik me niet. Wel dat ik goed kon fantaseren en me uitstekend in mijn eentje kon bezighouden. Mijn verzameling houten dieren, met hok, en mijn doos met stenen bouwblokken zie ik ook nog voor me.
Herinneringen kunnen zich aaneenschakelen: de ene roept de andere op.
Dat zo heel goed kunnen leiden tot in principe eindeloze stukken. Dat doe ik niet.
En over de kleuterschool heb ik ook echt niets meer te melden.
Wat ik er deed? Geen idee. Eigenlijk weet ik me vooral het gezicht en de lange gestalte van juffrouw André nog duidelijk te herinneren. Een felle, die juffrouw André. Vaag herinner ik me ook klaslokalen, maar misschien komt dat door andere foto's. Deze foto riep in ieder geval onmiddellijk herinneringen op - maar tegelijk zouden die gevormd kunnen worden door de foto.
De school is inmiddels afgebroken en vervangen door woningen.
Ik weet absoluut niet meer of ik die twee jaar naar school werd gebracht of zelf liep. Weet ook niet meer of ik tijdens die periode aan mijn schildklier ben geopereerd of later.
Ik moet een dromerig jongetje zijn geweest - maar dat herinner ik me niet. Wel dat ik goed kon fantaseren en me uitstekend in mijn eentje kon bezighouden. Mijn verzameling houten dieren, met hok, en mijn doos met stenen bouwblokken zie ik ook nog voor me.
Herinneringen kunnen zich aaneenschakelen: de ene roept de andere op.
Dat zo heel goed kunnen leiden tot in principe eindeloze stukken. Dat doe ik niet.
En over de kleuterschool heb ik ook echt niets meer te melden.
zaterdag 8 oktober 2016
Overleven in de Ardennen
Verteller in Survival van Lydia Rood is de dertienjarige hoofdpersoon Liesbeth. Ze doet dat in de onvoltooid tegenwoordige tijd, dus alsof ze de lezer een soort live verslag levert van haar wedervaren.
Dat is een stijl die vaker wordt toegepast in tienerverhalen en soms geforceerd overkomt. Vaak past de vlotte vertelstem immers helemaal niet bij het karakter van de verteller, of de verteller irriteert door overmatig tienerjargon, hem of haar in de mond gelegd door een auteur die overduidelijk graag een tienerpubliek wil aanspreken. Je hebt als lezer soms veel ‘willing suspension of disbelief’ nodig om deze paradox te aanvaarden.
In Survival is zo’n niet makkelijk pratende maar kennelijk wel verbaal begaafd schrijvende verstelster aan het woord.
De eerste zinnen:
Soms kan ik mijn stem niet vinden. Ze zeggen dat ik schreeuw en met dingen smijt en veel te veel lawaai maak, maar dan is het altijd te laat. Op de momenten dat het moet kan ik niets zeggen.
Daarmee is de aard van de hoofdpersoon al aardig getekend. Zij is het meisje dat als enige rechtop zit als de bus terugkomt van het schooluitstapje, terwijl de rest op de bodem hurkt. Want ze wordt toch niet opgehaald, en ze conformeert zich niet aan de anderen. Haar vader Ferdi heeft het te druk met zijn bestaan als regisseur en versierder, haar moeder Hella heeft het te druk met de autistische tweeling Janne en Wessel, haar twee jaar jongere zus en broer. En Hella en Ferdi vinden dat ze een apart gezin zijn, niet burgerlijk en zo, heel modern.
Je gaat naar een survival-kamp, leuk he, kondigt haar moeder aan: zo start het verhaal ongeveer. Ze wil nee zeggen, maar het lukt haar niet, en dat ze nee knikt ziet haar moeder Hella niet. Het lukt haar niet tijdens de maaltijd, het lukt haar niet daarna, als Hella met gesloten ogen tegen de muur leunt. ’Nee, Liesbeth, nu even niet.’ Dus gaat ze.
We zijn dan nog maar 14 pagina’s verder (van de 166) en hebben al een rijk beeld van het ongewone en met een vracht aan problemen opgezadelde gezin waarin ze opgroeit.
Wel blijkt toch het nadeel van de hoofdpersoon als verteller. Met een onpersoonlijke verteller zou het wat compacter en dus krachtiger hebben kunnen zijn en zou de bovengenoemde paradox opgelost zijn. Het zou mogelijkheden hebben gegeven om de lezer iets meer door de ogen van andere personages naar de hoofdpersoon te laten kijken.
Niettemin is dit een verteller die er wel in slaagt om geloofwaardig te zijn. In het kamp voelt ze zich alleen en buitengesloten. Contact leggen, vriendschap sluiten, ze weet niet hoe dat moet, denkt ze. Ze zegt en doet de verkeerde dingen, vindt ze. En de kampleider vindt ze een vervelende macho.
De geïnteresseerde maar zich niet vereenzelvigende lezer heeft dan inmiddels al door dat Liesbeth juist uit angst om afgewezen te worden zelf al behoorlijk afstand neemt van de mensen om haar heen, maar ook dat ze inderdaad niet de juiste verbale pasmunt lijkt te hebben op de juiste momenten. Ze babbelt niet, heeft geen interesse in make-up of bepaalde tv-series, en zo meer. En ze schaamt zich omdat ze nog niet ongesteld is en nauwelijks borsten heeft.
Intussen weet ze haar kampgenoten uiterst raak te typeren, uiteraard vooral de meisjes met wie ze een tent deelt, maar ook sommige jongens.
Verder blijkt ze bij de eerste de beste survivaltocht, een kanotocht, uitstekend te navigeren. Ze heeft haar ogen niet in haar zak zitten. De kampleider merkt dit op en wijst haar bij een raft-tocht aan als leider van een vlot - met uitsluitend jongens als mede-opvaarders. Ze bakt er niets van, vindt ze zelf (de lezer heeft mét de kampleiding in de gaten dat dit nogal meevalt), en tijdens de vaart vindt ook nog een incident plaats. Jort raakt te water, sterke Raf redt hem, maar in plaats van dankbaarheid krijgt Raf ‘fokking homo’ naar zijn kop geslingerd.
Zo merken we dat hoofdpersoon Liesbeth een somberder beeld van zichzelf heeft dan nodig is, en dat ze veel oog heeft voor haar omgeving. We krijgen Rafs problemen opgedist (inderdaad: homo, en zijn vader wil het niet weten), die van anderen, en ze weet precies wie ze sympathiek vindt en wie niet en waarom.
Halverwege het verhaal, ook dankzij regelmatige flashbacks, krijgen we te weten dat Liesbeth permanent een zakje in haar schoen verbergt, met een scheermes erin. En dat ze al eens haar posten heeft opengesneden thuis - en daarna zo in paniek raakte over het resultaat dat ze het bad uitstapte, de wondjes dichtdrukte en verbond en de badkamer schoonmaakte. Uiteraard merkten Hella en Ferdi niets.
Dat leidt naar de climax. Na een reeks intense ervaringen van afwijzing loopt ze naar de afgrond enkele kilometers verder. Springen is de bedoeling, maar ze aarzelt en op dat moment grijpen handen haar beet. Daarna blijken sommige lotgenoten toch meer met haar mee te leven dan ze zelf dacht. Waarachtig, ze heeft contact. De kampleiding besluit haar naar huis te sturen en Ferdi komt haar ophalen. En vertelt haar dat hij en Hella uit elkaar zijn. Hij is vol van zichzelf en op dat moment besluit Liesbeth dat ze liever in het kamp blijft en vindt ze haar stem: ze weet het hem te vertellen.
Laatste zinnen, ook om een indruk te krijgen van de stijl:
Maar misschien denkt hij dat ik daarom als een gek sta te hakken. Uit kwaadheid om dat gerommel onder mijn shirt. Ik stop en leun op de bijl.
‘Ik ben en idioot,’ zeg ik. ‘Wist ik veel wat ik moest doen.’
‘Ja, ik ook niet. Je bent mijn eerste meisje.’
Jort zet zijn bril af. Zijn ogen zijn best dichtbij. Groene dan die van Erik. Ik schrik me dood.
‘Ik ben niemand meisje, hoor!’
Hij knippert even, veegt zijn bril langs zijn shirt en zet hem weer op.
‘Vrienden dan.’
‘Mij best.’
Hij grijnst. ‘Kunnen we samen dingen doen, in het echte leven bedoel ik.’
Breskens. Alleen het treinkaartje al.
Ik zie me al tussen vreemden in de herrie van zo’n drankkeet staan, terwijl mijn vriend de-beste-dj-van-Zeeland uit de verte naar me staart.
En - postduiven?
Maar toch is het fijn dat hij dat wil.
‘We houden contact,’ zeg ik.
Daarmee is het verhaal rond, want daarom ging het.
Het is een verhaal met een zware thematiek, en de keuze voor de hoofdpersoon als verteller heeft zijn nadelen. Maar de ontwikkelingsgang van de hoofdpersoon is goed in beeld gebracht. Het verhaal klopt en is goed gedoseerd. Hier is een kundige auteur aan het werk geweest.
Lydia Rood. Survival. Leopold, 2015. ISBN 978 90 258 6887 1, 174 p.
Dat is een stijl die vaker wordt toegepast in tienerverhalen en soms geforceerd overkomt. Vaak past de vlotte vertelstem immers helemaal niet bij het karakter van de verteller, of de verteller irriteert door overmatig tienerjargon, hem of haar in de mond gelegd door een auteur die overduidelijk graag een tienerpubliek wil aanspreken. Je hebt als lezer soms veel ‘willing suspension of disbelief’ nodig om deze paradox te aanvaarden.
In Survival is zo’n niet makkelijk pratende maar kennelijk wel verbaal begaafd schrijvende verstelster aan het woord.
De eerste zinnen:
Soms kan ik mijn stem niet vinden. Ze zeggen dat ik schreeuw en met dingen smijt en veel te veel lawaai maak, maar dan is het altijd te laat. Op de momenten dat het moet kan ik niets zeggen.
Daarmee is de aard van de hoofdpersoon al aardig getekend. Zij is het meisje dat als enige rechtop zit als de bus terugkomt van het schooluitstapje, terwijl de rest op de bodem hurkt. Want ze wordt toch niet opgehaald, en ze conformeert zich niet aan de anderen. Haar vader Ferdi heeft het te druk met zijn bestaan als regisseur en versierder, haar moeder Hella heeft het te druk met de autistische tweeling Janne en Wessel, haar twee jaar jongere zus en broer. En Hella en Ferdi vinden dat ze een apart gezin zijn, niet burgerlijk en zo, heel modern.
Je gaat naar een survival-kamp, leuk he, kondigt haar moeder aan: zo start het verhaal ongeveer. Ze wil nee zeggen, maar het lukt haar niet, en dat ze nee knikt ziet haar moeder Hella niet. Het lukt haar niet tijdens de maaltijd, het lukt haar niet daarna, als Hella met gesloten ogen tegen de muur leunt. ’Nee, Liesbeth, nu even niet.’ Dus gaat ze.
We zijn dan nog maar 14 pagina’s verder (van de 166) en hebben al een rijk beeld van het ongewone en met een vracht aan problemen opgezadelde gezin waarin ze opgroeit.
Wel blijkt toch het nadeel van de hoofdpersoon als verteller. Met een onpersoonlijke verteller zou het wat compacter en dus krachtiger hebben kunnen zijn en zou de bovengenoemde paradox opgelost zijn. Het zou mogelijkheden hebben gegeven om de lezer iets meer door de ogen van andere personages naar de hoofdpersoon te laten kijken.
Niettemin is dit een verteller die er wel in slaagt om geloofwaardig te zijn. In het kamp voelt ze zich alleen en buitengesloten. Contact leggen, vriendschap sluiten, ze weet niet hoe dat moet, denkt ze. Ze zegt en doet de verkeerde dingen, vindt ze. En de kampleider vindt ze een vervelende macho.
De geïnteresseerde maar zich niet vereenzelvigende lezer heeft dan inmiddels al door dat Liesbeth juist uit angst om afgewezen te worden zelf al behoorlijk afstand neemt van de mensen om haar heen, maar ook dat ze inderdaad niet de juiste verbale pasmunt lijkt te hebben op de juiste momenten. Ze babbelt niet, heeft geen interesse in make-up of bepaalde tv-series, en zo meer. En ze schaamt zich omdat ze nog niet ongesteld is en nauwelijks borsten heeft.
Intussen weet ze haar kampgenoten uiterst raak te typeren, uiteraard vooral de meisjes met wie ze een tent deelt, maar ook sommige jongens.
Verder blijkt ze bij de eerste de beste survivaltocht, een kanotocht, uitstekend te navigeren. Ze heeft haar ogen niet in haar zak zitten. De kampleider merkt dit op en wijst haar bij een raft-tocht aan als leider van een vlot - met uitsluitend jongens als mede-opvaarders. Ze bakt er niets van, vindt ze zelf (de lezer heeft mét de kampleiding in de gaten dat dit nogal meevalt), en tijdens de vaart vindt ook nog een incident plaats. Jort raakt te water, sterke Raf redt hem, maar in plaats van dankbaarheid krijgt Raf ‘fokking homo’ naar zijn kop geslingerd.
Zo merken we dat hoofdpersoon Liesbeth een somberder beeld van zichzelf heeft dan nodig is, en dat ze veel oog heeft voor haar omgeving. We krijgen Rafs problemen opgedist (inderdaad: homo, en zijn vader wil het niet weten), die van anderen, en ze weet precies wie ze sympathiek vindt en wie niet en waarom.
Halverwege het verhaal, ook dankzij regelmatige flashbacks, krijgen we te weten dat Liesbeth permanent een zakje in haar schoen verbergt, met een scheermes erin. En dat ze al eens haar posten heeft opengesneden thuis - en daarna zo in paniek raakte over het resultaat dat ze het bad uitstapte, de wondjes dichtdrukte en verbond en de badkamer schoonmaakte. Uiteraard merkten Hella en Ferdi niets.
Dat leidt naar de climax. Na een reeks intense ervaringen van afwijzing loopt ze naar de afgrond enkele kilometers verder. Springen is de bedoeling, maar ze aarzelt en op dat moment grijpen handen haar beet. Daarna blijken sommige lotgenoten toch meer met haar mee te leven dan ze zelf dacht. Waarachtig, ze heeft contact. De kampleiding besluit haar naar huis te sturen en Ferdi komt haar ophalen. En vertelt haar dat hij en Hella uit elkaar zijn. Hij is vol van zichzelf en op dat moment besluit Liesbeth dat ze liever in het kamp blijft en vindt ze haar stem: ze weet het hem te vertellen.
Laatste zinnen, ook om een indruk te krijgen van de stijl:
Maar misschien denkt hij dat ik daarom als een gek sta te hakken. Uit kwaadheid om dat gerommel onder mijn shirt. Ik stop en leun op de bijl.
‘Ik ben en idioot,’ zeg ik. ‘Wist ik veel wat ik moest doen.’
‘Ja, ik ook niet. Je bent mijn eerste meisje.’
Jort zet zijn bril af. Zijn ogen zijn best dichtbij. Groene dan die van Erik. Ik schrik me dood.
‘Ik ben niemand meisje, hoor!’
Hij knippert even, veegt zijn bril langs zijn shirt en zet hem weer op.
‘Vrienden dan.’
‘Mij best.’
Hij grijnst. ‘Kunnen we samen dingen doen, in het echte leven bedoel ik.’
Breskens. Alleen het treinkaartje al.
Ik zie me al tussen vreemden in de herrie van zo’n drankkeet staan, terwijl mijn vriend de-beste-dj-van-Zeeland uit de verte naar me staart.
En - postduiven?
Maar toch is het fijn dat hij dat wil.
‘We houden contact,’ zeg ik.
Daarmee is het verhaal rond, want daarom ging het.
Het is een verhaal met een zware thematiek, en de keuze voor de hoofdpersoon als verteller heeft zijn nadelen. Maar de ontwikkelingsgang van de hoofdpersoon is goed in beeld gebracht. Het verhaal klopt en is goed gedoseerd. Hier is een kundige auteur aan het werk geweest.
Lydia Rood. Survival. Leopold, 2015. ISBN 978 90 258 6887 1, 174 p.
Eerste herinneringen - de bedstee
Mijn allereerste herinnering is die aan een bedstee in een boerderij. Mijn ouders kwamen me ophalen.
Daaraan verbonden is een vage herinnering aan de zandweg aan het eind van de Hezerweg, die ik steppend insloeg. Nou ja, vaag: ik zie nog duidelijk een zandweg voor me, na de laatste huizen aan de Hezerweg, links, en rechts de Hazeloop, de laatste straat van het 'Oostenrijkse dorp'. Ik zie zelfs de struiken en bomen nog voor me. Zelfs een soort gevoel: ik ging het avontuur tegemoet. Zoiets.
Kloppen deze herinneringen? Wat heb ik eraan toegevoegd?
In ieder geval, denk ik, de omgeving. Ik herinner me de Hezerweg zoals die er toen uitzag - het moet ongeveer 1951 zijn geweest. En onze buurt, het 'Oostenrijkse dorp', in Stratum, het zuiden van Eindhoven. Die herinneringen zijn bovendien versterkt door foto's en latere bezoeken.
Waar de zandweg begon, begint inmiddels links een nieuwe woonwijk en de Heezerweg gaat geasfalteerd door in een bos.
Dat ik met step en al ben verdwaald heeft mijn moeder later bevestigd. Van een bedstee wist ze niets. De step kon ook een fietsje zijn, volgens haar.
Volgens mij was het een step. Logisch is dat niet, op een fietsje kom je verder.
Omdat deze herinnering zo permanent lijkt te zijn, vraag ik wel af in hoeverre ik hem later heb verstevigd of veranderd. Die bedstee, bijvoorbeeld, die zie ik voor me alsof ik er tegenaan kijk. Dat kan niet - ik lag erin. Of niet? Heb ik die bedstee erbij gesleept uit een prentje? Ik weet het niet.
Onze buurt weet ik me goed voor de geest te halen. Maar dat is geen wonder, want ik woonde er tot ik achttien was. Locaties roepen herinneringen op. Bijvoorbeeld het snoepwinkeltje in de Kangoeroestraat (die naam moest ik even opzoeken), dat o.a. zwartwitpoeder verkocht. Lag aan de route naar school. En de speeltuin aan de Hezerweg, met een houten gebouw bij de ingang aan de kruising met de Floralaan. Heb ik er ooit gespeeld? Daarvan herinner ik me niets meer.
Wel weet ik dat bij bezoeken achteraf zowel ouderlijk huis als straat veel kleiner c.q. smaller bleken dan ik me herinner. Met het huis viel me dat het eerst op toen ik, nu alweer decennia geleden, eens aanbelde en vroeg of ik het mocht zien. Heel herkenbaar, maar zoveel kleiner!
Ik zie nog mijn blote moeder bovenaan een heel hoge trap. De trap bleek bij nader beschouwen veel minder hoog. Alle kamers waren ook veel kleiner dan ik me herinner.
De straat was ook breder, vroeger. Het zijn nu heel smalle straten.
In het laatste jaar dat mijn moeder nog leefde, 2010, ben ik met haar nog eens (o.a.) door die straat gereden en we stopten voor waar ons huis was. Het was afgebroken, een leeg veld lag voor ons. Hoe symbolisch... (Later is er een nieuw huis gekomen.)
Aanleiding tot het noteren van mijn herinneringen is de verschijning van het boek Als mijn geheugen me niet bedriegt van Douwe Draaisma. Ik heb het nog niet gelezen en daarmee heb ik geen haast, want de teneur is me uit de besprekingen al duidelijk geworden.
Alleen al dat prachtcitaat van Marten Toonder: ‘…omdat iets wat in de jeugd gebeurd is, dikwijls het gevolg is van een voorval op oudere leeftijd.’
Zo'n idee had ik al.
Daarom ga ik vanaf nu te hooi en te gras mijn herinneringen opschrijven en daarbij vooral letten op wat volgens mij 'het gevolg is van een voorval op oudere leeftijd'. Zo'n voorval hoeft niet spectaculair te zijn, kan variëren van het doorbladeren van een foto-album en een tochtje op lokatie tot een muziekstuk of een geluid.
Daaraan verbonden is een vage herinnering aan de zandweg aan het eind van de Hezerweg, die ik steppend insloeg. Nou ja, vaag: ik zie nog duidelijk een zandweg voor me, na de laatste huizen aan de Hezerweg, links, en rechts de Hazeloop, de laatste straat van het 'Oostenrijkse dorp'. Ik zie zelfs de struiken en bomen nog voor me. Zelfs een soort gevoel: ik ging het avontuur tegemoet. Zoiets.
Kloppen deze herinneringen? Wat heb ik eraan toegevoegd?
In ieder geval, denk ik, de omgeving. Ik herinner me de Hezerweg zoals die er toen uitzag - het moet ongeveer 1951 zijn geweest. En onze buurt, het 'Oostenrijkse dorp', in Stratum, het zuiden van Eindhoven. Die herinneringen zijn bovendien versterkt door foto's en latere bezoeken.
Waar de zandweg begon, begint inmiddels links een nieuwe woonwijk en de Heezerweg gaat geasfalteerd door in een bos.
Dat ik met step en al ben verdwaald heeft mijn moeder later bevestigd. Van een bedstee wist ze niets. De step kon ook een fietsje zijn, volgens haar.
Volgens mij was het een step. Logisch is dat niet, op een fietsje kom je verder.
Omdat deze herinnering zo permanent lijkt te zijn, vraag ik wel af in hoeverre ik hem later heb verstevigd of veranderd. Die bedstee, bijvoorbeeld, die zie ik voor me alsof ik er tegenaan kijk. Dat kan niet - ik lag erin. Of niet? Heb ik die bedstee erbij gesleept uit een prentje? Ik weet het niet.
Onze buurt weet ik me goed voor de geest te halen. Maar dat is geen wonder, want ik woonde er tot ik achttien was. Locaties roepen herinneringen op. Bijvoorbeeld het snoepwinkeltje in de Kangoeroestraat (die naam moest ik even opzoeken), dat o.a. zwartwitpoeder verkocht. Lag aan de route naar school. En de speeltuin aan de Hezerweg, met een houten gebouw bij de ingang aan de kruising met de Floralaan. Heb ik er ooit gespeeld? Daarvan herinner ik me niets meer.
Wel weet ik dat bij bezoeken achteraf zowel ouderlijk huis als straat veel kleiner c.q. smaller bleken dan ik me herinner. Met het huis viel me dat het eerst op toen ik, nu alweer decennia geleden, eens aanbelde en vroeg of ik het mocht zien. Heel herkenbaar, maar zoveel kleiner!
Ik zie nog mijn blote moeder bovenaan een heel hoge trap. De trap bleek bij nader beschouwen veel minder hoog. Alle kamers waren ook veel kleiner dan ik me herinner.
De straat was ook breder, vroeger. Het zijn nu heel smalle straten.
In het laatste jaar dat mijn moeder nog leefde, 2010, ben ik met haar nog eens (o.a.) door die straat gereden en we stopten voor waar ons huis was. Het was afgebroken, een leeg veld lag voor ons. Hoe symbolisch... (Later is er een nieuw huis gekomen.)
Aanleiding tot het noteren van mijn herinneringen is de verschijning van het boek Als mijn geheugen me niet bedriegt van Douwe Draaisma. Ik heb het nog niet gelezen en daarmee heb ik geen haast, want de teneur is me uit de besprekingen al duidelijk geworden.
Alleen al dat prachtcitaat van Marten Toonder: ‘…omdat iets wat in de jeugd gebeurd is, dikwijls het gevolg is van een voorval op oudere leeftijd.’
Zo'n idee had ik al.
Daarom ga ik vanaf nu te hooi en te gras mijn herinneringen opschrijven en daarbij vooral letten op wat volgens mij 'het gevolg is van een voorval op oudere leeftijd'. Zo'n voorval hoeft niet spectaculair te zijn, kan variëren van het doorbladeren van een foto-album en een tochtje op lokatie tot een muziekstuk of een geluid.
vrijdag 7 oktober 2016
Alles voor Puck
Jacob moet naar zijn vader Yiannis Zervakis, want moeder en haar nieuwe vriend Kees willen naar Thailand op foto-excursie en met zijn drieën zou te duur worden.
De eerste drie dagen hokt hij met een stapel meegebrachte strips boven het restaurant (en woonhuis) van zijn vader en komt hij de deur niet uit.
Na een boze bui van Yiannis (en dito reactie van Jacob) gaat hij naar buiten en ontmoet Michális, die een beetje Nederlands spreekt. Ze sluiten vriendschap en vanaf dat moment gaat het goed.
Het wordt wat ingewikkeld als Puck een week eerder dan verwacht aankomt. Puck is Michális’ meisje. Jacob is bang buitengesloten te worden, maar al snel vormen ze een onverbrekelijk drietal en gaat het opnieuw goed. Jacob wordt ook verliefd op Puck.
Het gaat het mis als Jacob en Puck elkaar zoenen en naar Michális’ zin te lang wegblijven. Nu voelt Michális zich in de steek gelaten door zijn beste vriend. Er volgen enkele nare dagen maar vlak voordat Jacob zowel als Puck weer terug moeten naar Nederland, maken ze het op meesterlijke wijze weer goed – op initiatief van Jacob. Eind goed al goed.
Bijzonder aan Eilanddagen van Gideon Samson is dat de anonieme verteller de hoofdpersoon Jacob aanspreekt – en daarmee ook de lezer, die zo wel erg gedwongen wordt zich te vereenzelvigen met Jacob.
'Dit boek is voor jou', staat er dan ook nog op de pagina, voorafgaand aan waar het verhaal begint.
En dat begint zo:
Je staat er. Jij wel. In de schooltas op je rug zit geen broodtrommeltje of versgemaakt huiswerk, maar een fonkelnieuw paspoort, een uitgeschakelde telefoon, een half ingevuld puzzelboekje en een bijna leeggegeten zak drop.
Naast je leunt een blauwe koffer tegen de bruingeroeste spijlen van het hoge hek. Nog geen meter verderop ligt een vlekkerige hond languit te slapen op de stoep. Die koffer hoort bij jou, de hond niet. Het dier hoort zo te zien bij niemand.
En zo gaat het verder.
Het komt geforceerd over, vind ik, zo'n verteller die zich tot mij richt, en dat is jammer van dit verder soepel vertelde verhaal met goed gedoseerde diepte- en hoogtepunten en een feel-good-einde dat door menig jonge lezer op prijs zal worden gesteld.
Gideon Samson. Eilanddagen. Leopold, 2015, ISBN 978 90 258 6807 9, 166 p.
De eerste drie dagen hokt hij met een stapel meegebrachte strips boven het restaurant (en woonhuis) van zijn vader en komt hij de deur niet uit.
Na een boze bui van Yiannis (en dito reactie van Jacob) gaat hij naar buiten en ontmoet Michális, die een beetje Nederlands spreekt. Ze sluiten vriendschap en vanaf dat moment gaat het goed.
Het wordt wat ingewikkeld als Puck een week eerder dan verwacht aankomt. Puck is Michális’ meisje. Jacob is bang buitengesloten te worden, maar al snel vormen ze een onverbrekelijk drietal en gaat het opnieuw goed. Jacob wordt ook verliefd op Puck.
Het gaat het mis als Jacob en Puck elkaar zoenen en naar Michális’ zin te lang wegblijven. Nu voelt Michális zich in de steek gelaten door zijn beste vriend. Er volgen enkele nare dagen maar vlak voordat Jacob zowel als Puck weer terug moeten naar Nederland, maken ze het op meesterlijke wijze weer goed – op initiatief van Jacob. Eind goed al goed.
Bijzonder aan Eilanddagen van Gideon Samson is dat de anonieme verteller de hoofdpersoon Jacob aanspreekt – en daarmee ook de lezer, die zo wel erg gedwongen wordt zich te vereenzelvigen met Jacob.
'Dit boek is voor jou', staat er dan ook nog op de pagina, voorafgaand aan waar het verhaal begint.
En dat begint zo:
Je staat er. Jij wel. In de schooltas op je rug zit geen broodtrommeltje of versgemaakt huiswerk, maar een fonkelnieuw paspoort, een uitgeschakelde telefoon, een half ingevuld puzzelboekje en een bijna leeggegeten zak drop.
Naast je leunt een blauwe koffer tegen de bruingeroeste spijlen van het hoge hek. Nog geen meter verderop ligt een vlekkerige hond languit te slapen op de stoep. Die koffer hoort bij jou, de hond niet. Het dier hoort zo te zien bij niemand.
En zo gaat het verder.
Het komt geforceerd over, vind ik, zo'n verteller die zich tot mij richt, en dat is jammer van dit verder soepel vertelde verhaal met goed gedoseerde diepte- en hoogtepunten en een feel-good-einde dat door menig jonge lezer op prijs zal worden gesteld.
Gideon Samson. Eilanddagen. Leopold, 2015, ISBN 978 90 258 6807 9, 166 p.
donderdag 6 oktober 2016
Van de schoorsteen gevallen - of gesprongen
Verteller Kees van Duin blikt in De zee zien van Koos Meinderts ruim 55 jaar terug en vertelt over het ontstaan en het einde van zijn vriendschap met de net geen jaar oudere Jan, in een klein dorpje, jaren '50.
Ja, dat is even iets anders dan de jonge verteller die nu vaak in jeugdliteratuur aan het woord is, of de alwetende verteller die zich zo min mogelijk toont.
Vriend Jan was net even anders dan anderen en bepaalde graag wat er gebeurde. Verteller Kees liet zich leiden, en raakte verliefd op Jans tweelingzus Marijke. In een tuinderij bij het dorp stond een lange schoorsteen, ruim twintig meter hoog, met ijzeren klimhaken.
Er zat soms een buizerd op.
Wat zou die zien, zou hij de zee zien, ging Jan zich afvragen en daagde Kees uit om een keer samen de schoorsteen te beklimmen.
Voor het zover was, bleek op een dag dat Marijke ook veel voor Kees voelde, en omdat ze even met z'n tweeën waren, konden ze zoenen en aan elkaar zitten.
Toen het beklimmen echt doorging, kwam Kees niet verder dan vijf meter, toen ging hij terug. Jan klom naar boven, zwaaide naar Kees, en viel.
Niet alleen dat einde van Jan is goed beschreven, het hele verhaal munt uit door stijlvastheid en geloofwaardigheid. In de laatste hoofdstukjes spreekt de verteller, op zijn 70e verjaardag, Jan direct aan, bijna zoals je zou doen bij een uitvaart. Daarbij komen Jans karakter en de vraag of hij verongelukte of zich met opzet liet vallen (wat zijn zus 55 jaar na dato blijkt te denken) wat explicieter aan de orde.
Een prachtig verhaal, met jongensvriendschap, ontluikende seksualiteit en mogelijke suïcide als thema's.
Het wordt aangeboden als een jongerenboek. Niet heel zichtbaar, maar toch: een aanbevelingstekst door Edward van de Vendel, een imprint Uitgeverij Fontein Jeugd op de titelpagina, en bovendien staat Koos Meinderts nu eenmaal bekend als auteur van jeugdliteratuur. Het is vlot geschreven en een goede lezer van twaalf zal er geen moeite mee hebben. De proloog begint met een jeugdherinnering, dé herinnering - en eindigt zo:
Volgende week word ik zeventig. En dat moet gevierd. Dat vinden de kinderen. Ik wil ze het feest niet onthouden. Ze krijgen hun feest, maar mijn verhaal hou ik voor mezelf.
Dat is natuurlijk een heerlijke, echt literaire ongerijmdheid: in een gepubliceerde uitgave schrijven dat je het verhaal voor jezelf houdt.
Voor jonge lezers zal het apart zijn om te ontdekken dat de verteller een heel oude man is. Komt zoals gezegd tegenwoordig in jeugdliteratuur niet zo vaak voor. Als ze verder lezen worden ze vanzelf het verhaal ingetrokken, een beletsel is het niet.
Het maakt het boek wel een gaaf voorbeeld van een roman voor twaalf tot tachtig en ouder. Zou het de eerste tekst van Koos Meinderts zijn die ooit onder ogen van een uitgever kwam, dan vraag ik me af of die uitgever het als jongerenroman in de markt had gezet.
Nu dus wel. Het staat op de longlist voor de Jongerenjury 2017.
Koos Meinderts. De zee zien. De Fontein, 2015, ISBN 978 90 261 3913 0, 160 p.
Ja, dat is even iets anders dan de jonge verteller die nu vaak in jeugdliteratuur aan het woord is, of de alwetende verteller die zich zo min mogelijk toont.
Vriend Jan was net even anders dan anderen en bepaalde graag wat er gebeurde. Verteller Kees liet zich leiden, en raakte verliefd op Jans tweelingzus Marijke. In een tuinderij bij het dorp stond een lange schoorsteen, ruim twintig meter hoog, met ijzeren klimhaken.
Er zat soms een buizerd op.
Wat zou die zien, zou hij de zee zien, ging Jan zich afvragen en daagde Kees uit om een keer samen de schoorsteen te beklimmen.
Voor het zover was, bleek op een dag dat Marijke ook veel voor Kees voelde, en omdat ze even met z'n tweeën waren, konden ze zoenen en aan elkaar zitten.
Toen het beklimmen echt doorging, kwam Kees niet verder dan vijf meter, toen ging hij terug. Jan klom naar boven, zwaaide naar Kees, en viel.
Niet alleen dat einde van Jan is goed beschreven, het hele verhaal munt uit door stijlvastheid en geloofwaardigheid. In de laatste hoofdstukjes spreekt de verteller, op zijn 70e verjaardag, Jan direct aan, bijna zoals je zou doen bij een uitvaart. Daarbij komen Jans karakter en de vraag of hij verongelukte of zich met opzet liet vallen (wat zijn zus 55 jaar na dato blijkt te denken) wat explicieter aan de orde.
Een prachtig verhaal, met jongensvriendschap, ontluikende seksualiteit en mogelijke suïcide als thema's.
Het wordt aangeboden als een jongerenboek. Niet heel zichtbaar, maar toch: een aanbevelingstekst door Edward van de Vendel, een imprint Uitgeverij Fontein Jeugd op de titelpagina, en bovendien staat Koos Meinderts nu eenmaal bekend als auteur van jeugdliteratuur. Het is vlot geschreven en een goede lezer van twaalf zal er geen moeite mee hebben. De proloog begint met een jeugdherinnering, dé herinnering - en eindigt zo:
Volgende week word ik zeventig. En dat moet gevierd. Dat vinden de kinderen. Ik wil ze het feest niet onthouden. Ze krijgen hun feest, maar mijn verhaal hou ik voor mezelf.
Dat is natuurlijk een heerlijke, echt literaire ongerijmdheid: in een gepubliceerde uitgave schrijven dat je het verhaal voor jezelf houdt.
Voor jonge lezers zal het apart zijn om te ontdekken dat de verteller een heel oude man is. Komt zoals gezegd tegenwoordig in jeugdliteratuur niet zo vaak voor. Als ze verder lezen worden ze vanzelf het verhaal ingetrokken, een beletsel is het niet.
Het maakt het boek wel een gaaf voorbeeld van een roman voor twaalf tot tachtig en ouder. Zou het de eerste tekst van Koos Meinderts zijn die ooit onder ogen van een uitgever kwam, dan vraag ik me af of die uitgever het als jongerenroman in de markt had gezet.
Nu dus wel. Het staat op de longlist voor de Jongerenjury 2017.
Koos Meinderts. De zee zien. De Fontein, 2015, ISBN 978 90 261 3913 0, 160 p.
dinsdag 4 oktober 2016
Strips: ook jeugdliteratuur
Leesgoed mag dan opgeheven zijn, La revue des livres pour enfants gaat onversaagd door, nu al meer dan 50 jaar, geholpen door de Franse overheid middels de Bibliothèque nationale de France en het daartoe horende Centre national de la littérature pour ja jeunesse la Joie par les livres.
Het bevordert de zichtbaarheid van dat centrum. Het in 1997 in de Koninklijke Bibliotheek (NL) opgenomen Boek en Jeugd zou ik zo'n zichtbaarheid graag gegund hebben. De KB beheert de collectie voortreffelijk, maar een centrum voor de Nederlandse jeugdliteratuur ontbreekt sindsdien. Ik schrijf Nederlandse, niet Nederlandstalige, want in Vlaanderen is er nog het centrum Iedereen leest.
Kenmerkend voor de Franse benadering van jeugdliteratuur is dat strips gerekend worden tot de jeugdliteratuur - in tegenstelling tot de wereld van de jeugdliteratuur in Nederland en andere Noordeuropese landen. Daar heerst apartheid: niet alleen stripwinkels naast kinderboekwinkels, ook eigen netwerken, recensenten en onderzoek.
Bandes dessinées (of kortweg: BD) heten die boekjes op zijn Frans en La revue des livres pour enfants aflevering 289 (juni 2016) bevat een 90 pagina's tellend dossier getiteld 'La nouvelle jeunesse de la bande dessinée', ofwel 'de nieuwe jeugd van de strip', met elf bijdragen. Manga, striplezers ('Qui lit quoi?', wie leest wat?), strips in de bibliotheek, stripmakers - van alles komt voorbij.
Voor het overige bevat dit nummer (van 212 p.) de vertrouwde berg recensies en nieuws. Voor wie een abonnement wil: zie hier.
Het bevordert de zichtbaarheid van dat centrum. Het in 1997 in de Koninklijke Bibliotheek (NL) opgenomen Boek en Jeugd zou ik zo'n zichtbaarheid graag gegund hebben. De KB beheert de collectie voortreffelijk, maar een centrum voor de Nederlandse jeugdliteratuur ontbreekt sindsdien. Ik schrijf Nederlandse, niet Nederlandstalige, want in Vlaanderen is er nog het centrum Iedereen leest.
Kenmerkend voor de Franse benadering van jeugdliteratuur is dat strips gerekend worden tot de jeugdliteratuur - in tegenstelling tot de wereld van de jeugdliteratuur in Nederland en andere Noordeuropese landen. Daar heerst apartheid: niet alleen stripwinkels naast kinderboekwinkels, ook eigen netwerken, recensenten en onderzoek.
Bandes dessinées (of kortweg: BD) heten die boekjes op zijn Frans en La revue des livres pour enfants aflevering 289 (juni 2016) bevat een 90 pagina's tellend dossier getiteld 'La nouvelle jeunesse de la bande dessinée', ofwel 'de nieuwe jeugd van de strip', met elf bijdragen. Manga, striplezers ('Qui lit quoi?', wie leest wat?), strips in de bibliotheek, stripmakers - van alles komt voorbij.
Voor het overige bevat dit nummer (van 212 p.) de vertrouwde berg recensies en nieuws. Voor wie een abonnement wil: zie hier.
maandag 3 oktober 2016
Schakelen tussen hier en daar
Na eerder werk van Timothée de Fombelle dat ofwel ‘onze’ werkelijkheid (maar dan in het verleden) (Vango) ofwel een fantasiewereld tot decor heeft (Tobie Lolness), verscheen Het schrift van Perle (oorspr.: Le livre de Perle), dat zich in beide afspeelt. Niet uniek maar altijd fijn, zo'n doorbreking van genregrenzen, die immers de ' werkelijkheid' van onze werkelijkheid op losse schroeven zet, zie ook de oude meesteres Tonke Dragt.
In een sprookjeswereld (die, zoals vele sprookjeswerelden, een beetje Middeleeuws aandoet en waarin magie alledaags is) wordt een koningszoon Iliån geboren die er niet mag zijn en daardoor een verborgen leven leeft in en rond een afgelegen kasteel, waarin verder alleen een oude kamerheer en zijn vader, de koning, wonen.
Die koning leeft in een waanwereld. Dat is mooi gedaan: een waanwereld in een onwerkelijke wereld naast een fictieve 'werkelijke' wereld. Driedubbele fictie, min of meer.
Iliåns broer Iån is de machthebber geworden, wil dat zo houden en jaagt daarom op zijn broer, overigens denkend dat het een zus is.
Iliån wordt op een van zijn zwerftochten verliefd op een elf, Oliå. Beiden ontsnappen aan de achtervolging door een magische entree in ‘onze’ wereld, ten tijde van de Tweede Wereldoorlog.
Zij mogen elkaar echter niet zien: Iliån weet dit niet en weet ook niet van Oliå’s komst. Oliå weet het wel en volgt Iliån – en soms beschermt ze hem. Iliån komt te werken in een winkel, Maison Perle, waar de lekkerste spekkies van Parijs worden gemaakt. De eigenaren van de winkel hechten zich aan deze jongen, die hen doet denken aan hun overleden zoon Joshua.
Als de winkel wordt bezocht door agenten op zoek naar jonge mannen voor het leger, biedt de toevallig aanwezige Iliån zich aan. Later neemt hij de naam aan van de overleden zoon, Joshua Perle.
Na de overgave aan het Duitse leger gaat Iliån / Joshua naar het zuiden van Frankrijk (Vichy-Frankrijk) en bezoekt klandestien Parijs. Bij zijn laatste bezoek ontdekt hij dat de winkel gesloten is en het echtpaar Perle is verdwenen. Verder ontdekt hij dat er ook in deze wereld jacht op hem wordt gemaakt.
Hij besluit zich te verschuilen door in een bos aan een rivier te gaan wonen op een plekje precies tussen twee landkaarten in. Daar verzamelt hij bewijzen voor zijn afkomst uit de sprookjeswereld en daar ontdekt de verteller van het verhaal hem als hij verdwaalt tijdens een fotografie-opdracht, hoofd en hart op hol gebracht door de verschijning van een onaards mooi meisje. Dit gebeurt in het tweede hoofdstuk en pas veel later komt de lezer er achter dat dit meisje Oliå was. Dan is Iliån / Joshua inmiddels verhuisd naar Venetië, Oliå uiteraard ook, en veel later ontdekt de verteller hen daar. In Venetië vindt de apotheose plaats van dit zeer romantische, knap geconstrueerde (maar ook knap ingewikkelde) verhaal.
Ik las dit verhaal in de vertaling door Eef Gratama en heb die niet vergeleken met de originele tekst.
In een sprookjeswereld (die, zoals vele sprookjeswerelden, een beetje Middeleeuws aandoet en waarin magie alledaags is) wordt een koningszoon Iliån geboren die er niet mag zijn en daardoor een verborgen leven leeft in en rond een afgelegen kasteel, waarin verder alleen een oude kamerheer en zijn vader, de koning, wonen.
Die koning leeft in een waanwereld. Dat is mooi gedaan: een waanwereld in een onwerkelijke wereld naast een fictieve 'werkelijke' wereld. Driedubbele fictie, min of meer.
Iliåns broer Iån is de machthebber geworden, wil dat zo houden en jaagt daarom op zijn broer, overigens denkend dat het een zus is.
Iliån wordt op een van zijn zwerftochten verliefd op een elf, Oliå. Beiden ontsnappen aan de achtervolging door een magische entree in ‘onze’ wereld, ten tijde van de Tweede Wereldoorlog.
Zij mogen elkaar echter niet zien: Iliån weet dit niet en weet ook niet van Oliå’s komst. Oliå weet het wel en volgt Iliån – en soms beschermt ze hem. Iliån komt te werken in een winkel, Maison Perle, waar de lekkerste spekkies van Parijs worden gemaakt. De eigenaren van de winkel hechten zich aan deze jongen, die hen doet denken aan hun overleden zoon Joshua.
Als de winkel wordt bezocht door agenten op zoek naar jonge mannen voor het leger, biedt de toevallig aanwezige Iliån zich aan. Later neemt hij de naam aan van de overleden zoon, Joshua Perle.
Na de overgave aan het Duitse leger gaat Iliån / Joshua naar het zuiden van Frankrijk (Vichy-Frankrijk) en bezoekt klandestien Parijs. Bij zijn laatste bezoek ontdekt hij dat de winkel gesloten is en het echtpaar Perle is verdwenen. Verder ontdekt hij dat er ook in deze wereld jacht op hem wordt gemaakt.
Hij besluit zich te verschuilen door in een bos aan een rivier te gaan wonen op een plekje precies tussen twee landkaarten in. Daar verzamelt hij bewijzen voor zijn afkomst uit de sprookjeswereld en daar ontdekt de verteller van het verhaal hem als hij verdwaalt tijdens een fotografie-opdracht, hoofd en hart op hol gebracht door de verschijning van een onaards mooi meisje. Dit gebeurt in het tweede hoofdstuk en pas veel later komt de lezer er achter dat dit meisje Oliå was. Dan is Iliån / Joshua inmiddels verhuisd naar Venetië, Oliå uiteraard ook, en veel later ontdekt de verteller hen daar. In Venetië vindt de apotheose plaats van dit zeer romantische, knap geconstrueerde (maar ook knap ingewikkelde) verhaal.
Ik las dit verhaal in de vertaling door Eef Gratama en heb die niet vergeleken met de originele tekst.
Timothée de Fombelle. Het schrift van Perle. Querido, 2015, ISBN 978 90 451 1917 5, 468 p. Oorspr.: Le livre de Perle, Gallimard Jeunesse, 2014. Vert. Eef Gratama.
zondag 2 oktober 2016
Reclame voor het Nederlands?
Deze week kreeg ik een Taalkrant, als bijlage bij een weekblad. (Of was het bij Onze taal?)
Aanleiding: de Week van het Nederlands. (Niet te verwarren met de Week van het Nederlandse bier. Dat i-adres verscheen eerder als suggestie in mijn zoekvenster dan de Week van het Nederlands.)
De Week van het Nederlands valt deels samen met de Kinderboekenweek, die overigens anderhalve week duurt.
Nu vind ik dat kinderboeken wel enige ondersteuning kunnen gebruiken, tussen al het media-lawaai. Er verschijnt veel moois, waarvan ook dit blog getuigt.
Maar onze taal, heeft die ook ondersteuning nodig?
Er bestaat, geloof ik, niet zoiets als een 'Week of the English' in Groot-Brittannië of de VS. (Wél in diverse andere landen.) Evenmin een Woche der deutschen sprache in Duitsland. (Alweer: wél in diverse andere landen.) Er bestaat wel een Semaine de la langue française et de la francophonie (18-26 maart 2017), bedoeld om 'partout en France et à l'étranger' gevierd te worden.
Kennelijk meent de Taalunie dat het Nederlands (net als het Frans?) een bedreigde taal is, die gaat uitsterven als er niet voor ondersteuning wordt gezorgd. Nergens in het krantje of op de website vind ik een uitleg voor deze actie. Moet ik mij ongerust maken? Nederlands is, aldus een van de weetjes in het krantje (en zie ook Taalunieversum), 'van de ongeveer 6000 talen in de wereld, de 40e taal. Op Twitter is het zelfs de 8e taal'. Tsjonge! De taal komt niet voor op de Unesco Atlas of Endangered Languages.
Ik zie een lange lijst voor me, waarbij Nederlands op plek 40 staat vermeld. Dan zal het geen alfabetisch geordende lijst zijn, maar een waarbij de meest gesproken taal bovenaan staat. Zoiets: er zijn overigens diverse talenlijsten, met verschillende getallen, zie bijvoorbeeld hier en hier.
Er wordt ook al eeuwenlang Nederlands gesproken en geschreven, onze taal heeft een lange traditie.
Dus vanwaar dan die reclame? Zou het toeval zijn dat juist nu in de media een discussie woedt over het in het Engels gegeven onderwijs? Engels is natuurlijk een 'rare taal', maar staat in die lijst waarschijnlijk ergens (ver) boven plek 40, dus het is wel praktisch om wat Engels te kennen, if you know what I mean.
Maar zelfs al zou de trend doorzetten om in Neder-Engels colleges te houden, dan nog zie ik onze taal niet snel verdwijnen. Ik neem (uit de tweede hand) waar dat de van oorsprong Nederlandstalige studenten die deze colleges volgen na afloop gewoon Nederlands met elkaar praten, al dan niet doorspekt met Engelse termen. Dat laatste is al decennia gaande, sinds WO II. Daarvoor hadden Duits, Frans en Latijn sterke invloed, en nog wat talen. Afijn (enfin, Frans), het is sowieso (Duits) nutteloos en nodeloos om onze taal te willen vrijwaren voor zulke invloeden.
Wacht even, misschien is het de bedoeling van de Taalunie om ons te leren beter Nederlands te spreken en schrijven? Een soort aanvulling op ons onderwijs, getuige de verwijzing naar de website Taalhelden en een adviesje omtrent kan je of kun je. (Beide goed, dat kan je vooral Vlaams is wordt niet vermeld.) Kan geen kwaad, lijkt me. Maar de rest van het krantje bevat weetjes en aanbevelingen die daarmee niets te maken hebben.
Het krantje ligt inmiddels bij het oud papier.
Zie ook: WACHT tot het rode licht gedoofd is.
Aanleiding: de Week van het Nederlands. (Niet te verwarren met de Week van het Nederlandse bier. Dat i-adres verscheen eerder als suggestie in mijn zoekvenster dan de Week van het Nederlands.)
De Week van het Nederlands valt deels samen met de Kinderboekenweek, die overigens anderhalve week duurt.
Nu vind ik dat kinderboeken wel enige ondersteuning kunnen gebruiken, tussen al het media-lawaai. Er verschijnt veel moois, waarvan ook dit blog getuigt.
Maar onze taal, heeft die ook ondersteuning nodig?
Er bestaat, geloof ik, niet zoiets als een 'Week of the English' in Groot-Brittannië of de VS. (Wél in diverse andere landen.) Evenmin een Woche der deutschen sprache in Duitsland. (Alweer: wél in diverse andere landen.) Er bestaat wel een Semaine de la langue française et de la francophonie (18-26 maart 2017), bedoeld om 'partout en France et à l'étranger' gevierd te worden.
Kennelijk meent de Taalunie dat het Nederlands (net als het Frans?) een bedreigde taal is, die gaat uitsterven als er niet voor ondersteuning wordt gezorgd. Nergens in het krantje of op de website vind ik een uitleg voor deze actie. Moet ik mij ongerust maken? Nederlands is, aldus een van de weetjes in het krantje (en zie ook Taalunieversum), 'van de ongeveer 6000 talen in de wereld, de 40e taal. Op Twitter is het zelfs de 8e taal'. Tsjonge! De taal komt niet voor op de Unesco Atlas of Endangered Languages.
Ik zie een lange lijst voor me, waarbij Nederlands op plek 40 staat vermeld. Dan zal het geen alfabetisch geordende lijst zijn, maar een waarbij de meest gesproken taal bovenaan staat. Zoiets: er zijn overigens diverse talenlijsten, met verschillende getallen, zie bijvoorbeeld hier en hier.
Er wordt ook al eeuwenlang Nederlands gesproken en geschreven, onze taal heeft een lange traditie.
Dus vanwaar dan die reclame? Zou het toeval zijn dat juist nu in de media een discussie woedt over het in het Engels gegeven onderwijs? Engels is natuurlijk een 'rare taal', maar staat in die lijst waarschijnlijk ergens (ver) boven plek 40, dus het is wel praktisch om wat Engels te kennen, if you know what I mean.
Maar zelfs al zou de trend doorzetten om in Neder-Engels colleges te houden, dan nog zie ik onze taal niet snel verdwijnen. Ik neem (uit de tweede hand) waar dat de van oorsprong Nederlandstalige studenten die deze colleges volgen na afloop gewoon Nederlands met elkaar praten, al dan niet doorspekt met Engelse termen. Dat laatste is al decennia gaande, sinds WO II. Daarvoor hadden Duits, Frans en Latijn sterke invloed, en nog wat talen. Afijn (enfin, Frans), het is sowieso (Duits) nutteloos en nodeloos om onze taal te willen vrijwaren voor zulke invloeden.
Wacht even, misschien is het de bedoeling van de Taalunie om ons te leren beter Nederlands te spreken en schrijven? Een soort aanvulling op ons onderwijs, getuige de verwijzing naar de website Taalhelden en een adviesje omtrent kan je of kun je. (Beide goed, dat kan je vooral Vlaams is wordt niet vermeld.) Kan geen kwaad, lijkt me. Maar de rest van het krantje bevat weetjes en aanbevelingen die daarmee niets te maken hebben.
Het krantje ligt inmiddels bij het oud papier.
Zie ook: WACHT tot het rode licht gedoofd is.
zaterdag 1 oktober 2016
De vrouw en het jongetje
Elke dag komt het jongetje (een naam krijgt hij niet) langs een huis waar soms een reusachtige vrouw op het balkon staat.
Ze eet vast kinderen, dacht het jongetje. Ze staat op haar balkon en schept ze met een grote zwaai van de straat. Met haar parasol. Zomaar. Lukraak. En ze stopt ze dan in een grote vogelkooi. Tot het etenstijd is.
Deze angstfantasie wordt in prachtige dubbelpaginaprenten knap uitgewerkt. Het jongetje is bang en tegelijk trekt de vrouw hem aan.
Ik toon hier zes van die prenten (meer zijn te vinden op de website van Kaatje Vermeire), maar daarmee doe ik ze geen recht, want ze strekken zich in het boek over twee (grote) pagina's uit, met bescheiden en goed geplaatste tekst.
De vrouw had het jongetje betoverd. Hij was bang voor haar en toch wilde hij haar zien. Hij liep soms met opzet langs haar huis. En dan bleef hij even staan.
Ik toon hier zes van die prenten (meer zijn te vinden op de website van Kaatje Vermeire), maar daarmee doe ik ze geen recht, want ze strekken zich in het boek over twee (grote) pagina's uit, met bescheiden en goed geplaatste tekst.
De vrouw had het jongetje betoverd. Hij was bang voor haar en toch wilde hij haar zien. Hij liep soms met opzet langs haar huis. En dan bleef hij even staan.
Tekst en beeld gaan niet helemaal parallel. Dat maakt het verhaal spannend: het beeld vertelt meer dan de tekst. De eerste tekst, boven geciteerd, staat in een prent die suggereert dat het jongetje tegenover haar woont. De lezer leest in het perspectief van het jongetje. De toeschouwer kijkt vanuit het perspectief van de vrouw en ziet het jongetje in een verlichte deuropening, of een raam.
De kleuren zijn bijna monocolor, van lichtbeige tot heel donker bruin.
Het jongetje zag de vrouw ook af en toe in de stad. Groot en vreselijk. Met dikke mantels aan of met wijde jurken waar beslist van alles onder kon. Twee of drie kinderen tegelijk. Gevangen in een kooi van stijve plooien. Dan verstopte hij zich. Achter een paal. Of om een hoek. Hij had de vrouw voor het eerst gezien op de markt. Ze baande zich een weg tussen de kraampjes. Als een tank. Met een reusachtige tas aan haar arm. Ze liep af en toe iets omver. En ze keek niet eens om. Ze had hem ook bijna omver gelopen. Hij had haar zelfs even gevoeld. En geroken. Ze rook naar een oude kast. En naar kindervlees...
Deze tekst staat linksboven in de linker pagina van onderstaande dubbelpaginaprent.
In de tekst proef je de angst van het jongetje. In de prent zie je zijn verbeelding. Nogmaals, dat komt in het boek beter tot zijn recht als hier.
Ze komen elkaar vaker tegen, en de vrouw spreekt hem zelfs een keer aan. Hij vindt uit hoe ze heet: Rosa Vandersmissen. Alleen al de naam Rosa maakt haar minder angstwekkend. Langzaam verliest het jongetje zijn angst, vooral als hij helpt uit haar tas gevallen sinaasappels op te rapen.
Zie hoe knap die prent hierboven is gemaakt. De vrouw en het jongetje hebben een band, tussen de benen door, een sinaasappelband, ze hebben iets meer kleur dan die benen, ze kijken elkaar aan.
Het jongetje stuurt haar tekeningen en ze sluiten vriendschap. Hij komt regelmatig op bezoek en helpt met boodschappen doen.
De kleuren zijn bijna monocolor, van lichtbeige tot heel donker bruin.
Het jongetje zag de vrouw ook af en toe in de stad. Groot en vreselijk. Met dikke mantels aan of met wijde jurken waar beslist van alles onder kon. Twee of drie kinderen tegelijk. Gevangen in een kooi van stijve plooien. Dan verstopte hij zich. Achter een paal. Of om een hoek. Hij had de vrouw voor het eerst gezien op de markt. Ze baande zich een weg tussen de kraampjes. Als een tank. Met een reusachtige tas aan haar arm. Ze liep af en toe iets omver. En ze keek niet eens om. Ze had hem ook bijna omver gelopen. Hij had haar zelfs even gevoeld. En geroken. Ze rook naar een oude kast. En naar kindervlees...
Deze tekst staat linksboven in de linker pagina van onderstaande dubbelpaginaprent.
Ze komen elkaar vaker tegen, en de vrouw spreekt hem zelfs een keer aan. Hij vindt uit hoe ze heet: Rosa Vandersmissen. Alleen al de naam Rosa maakt haar minder angstwekkend. Langzaam verliest het jongetje zijn angst, vooral als hij helpt uit haar tas gevallen sinaasappels op te rapen.
Zie hoe knap die prent hierboven is gemaakt. De vrouw en het jongetje hebben een band, tussen de benen door, een sinaasappelband, ze hebben iets meer kleur dan die benen, ze kijken elkaar aan.
Het jongetje stuurt haar tekeningen en ze sluiten vriendschap. Hij komt regelmatig op bezoek en helpt met boodschappen doen.
Maar het allermooist is als het jongetje op het balkon mag staan. Met de parasol van Rosa. Dan kijken alle kinderen die voorbijkomen verschrikt omhoog. En ze haasten zich snel voorbij het huis. Het grote huis van de reusachtige vrouw, die zachter is dan muisjes en zoeter ruikt dan snoep…
Dit is typisch zo'n prentenboek dat vragen kan oproepen over de bedoelde lezer. Dat ligt niet aan de tekst. Die is toegankelijk genoeg. Goede voorlezers zullen kinderen van vijf en ouder weten te boeien. Zelf lezen kan lukken vanaf een jaar of acht. Dat ' het jongetje' geen naam krijgt, kan afstand scheppen, maar juist ook vereenzelviging mogelijk maken. (Misschien iets minder voor meisjes.)
Het is, vind ik, een mooie tekst van Geert De Kockere. Hij roept herinneringen op aan verhalen over heksen, aan sprookjes, en zal bij menig jonge kijker-luisteraar misschien herinneringen oproepen aan allerlei angsten. (Opgegeten worden!) Het einde is troostrijk. Hier verandert een tovenares in een oude vriendin.
Het zijn de prachtige prenten die dit een bijzonder boek maken. Ze zijn niet alledaags, voldoen niet aan het verwachtingspatroon dat veel mensen hebben omtrent boeken voor jonge kinderen, al helemaal niet als ze gedrenkt zijn in Disney-achtige afbeeldingen.
Ze lijken op flarden van een droom, vormgegeven door een volgens mij onmiskenbaar talentvolle kunstenaar. Ze vergen aandacht, lang kijken. Dat is niet vervelend... De aandachtige kijker wordt beloond. De jonge kijker is een kunstzinnige ervaring rijker.
Dit is typisch zo'n prentenboek dat vragen kan oproepen over de bedoelde lezer. Dat ligt niet aan de tekst. Die is toegankelijk genoeg. Goede voorlezers zullen kinderen van vijf en ouder weten te boeien. Zelf lezen kan lukken vanaf een jaar of acht. Dat ' het jongetje' geen naam krijgt, kan afstand scheppen, maar juist ook vereenzelviging mogelijk maken. (Misschien iets minder voor meisjes.)
Het is, vind ik, een mooie tekst van Geert De Kockere. Hij roept herinneringen op aan verhalen over heksen, aan sprookjes, en zal bij menig jonge kijker-luisteraar misschien herinneringen oproepen aan allerlei angsten. (Opgegeten worden!) Het einde is troostrijk. Hier verandert een tovenares in een oude vriendin.
Het zijn de prachtige prenten die dit een bijzonder boek maken. Ze zijn niet alledaags, voldoen niet aan het verwachtingspatroon dat veel mensen hebben omtrent boeken voor jonge kinderen, al helemaal niet als ze gedrenkt zijn in Disney-achtige afbeeldingen.
Ze lijken op flarden van een droom, vormgegeven door een volgens mij onmiskenbaar talentvolle kunstenaar. Ze vergen aandacht, lang kijken. Dat is niet vervelend... De aandachtige kijker wordt beloond. De jonge kijker is een kunstzinnige ervaring rijker.
Geert De Kockere (tekst) en Kaatje Vermeire (ills.). De vrouw en het jongetje. De Eenhoorn, 2007. ISBN 978 90 5838 399 0.
NB. Ik heb dit boek veel te laat ontdekt. In 2008 werd het bekroond met een Boekenpluim, de eervolle vermelding horend bij de Boekenpauw.
NB. Ik heb dit boek veel te laat ontdekt. In 2008 werd het bekroond met een Boekenpluim, de eervolle vermelding horend bij de Boekenpauw.
zondag 25 september 2016
Asteroïde nadert aarde
... en de klap kan zo hard aankomen dat de mensheid vergaat.
Op p. 201 drong het tot Peter door
dat hij de ernst van de situatie had onderschat. Die vergissing kon je maken als je je jezelf toestond om te vergeten dat door Ardor het hele leven in een soap was veranderd.
Maar ook zonder Ardor zou dit hele verhaal zonder meer kunnen doorgaan als een variant op GTST. Andy wil Eliza, maar Eliza wil Peter, maar weet dat pas heel laat, want eerst wil ze helemaal niemand en verbergt ze zich achter haar fotocamera. Peter weet al heel vroeg, zeker nadat Stacey hem laat vallen, dat hij Eliza wil. Anita loopt weg van huis, omdat ze wil zingen en gebukt gaat onder het regime van haar streng-christelijke ouders. Ze vindt Andy, die ook muzikale aspiraties heeft. Pas heel laat vinden ze elkaar in de liefde, of wat daarvoor doorgaat. Peter wou eerst een beroemde basketballer worden, maar gaat twijfelen of dat nou het enige is. Enzovoort.
We keken allemaal op bestaat uit hoofdstukken waarin de anonieme verteller beurtelings zijn hoofdpersonen volgt: in volgorde van opkomst Peter, Eliza, Andy, Anita. Ondanks de existentiële twijfels van Peter houden ze zich vooral bezig met zichzelf en elkaar, wat niet wil zeggen dat er geen andere dierbaren in hun leven zijn. Zo is Peter erg begaan met zijn zus, die het houdt met woeste, misdadige types, en is Eliza dol op haar terminaal zieke vader. Enzovoort.
Allemaal verteld in een wat stoere, op vermeend tieneridioom leunende stijl, waarbij de verteller als het ware in de huid van de hoofdpersoon kruipt en slechts een heel enkele keer aan een vooruitblik doet. (Aannemende dat de vertaling van Aimée Warmerdam hierin het Amerikaanse origineel volgt.)
Deze soap is echter wat anders dan vele andere soaps, want er is Ardor: de meteoriet die langzaam maar zeker de aarde nadert en die met een zekerheid van zo’n 60 procent zal raken, wat een klap zal geven met het equivalent van ‘ honderdduizend atoombommen’.
Het einde der tijden!
Wel jammer dat dit in de flaptekst op de achterkant al wordt aangekondigd, anders zou de verrassing groter zijn. Die asteroïde begint immers als een onaanzienlijke blauwe stip aan de nachtelijke hemel. Die stip wordt stilaan helderder, krijt op p. 58 een naam en pas op p. 86 kondigt de president van de VS, een zekere Obama (!), officieel het gevaar aan.
De waarschijnlijkheid van nog maar twee maanden te leven drijft mensen van hun ankers óf doet hen er juist aan vasthouden (Anita’s ouders) en zo ook de hoofdpersonen, die zich reageren dat hun twee maanden rest om te doen wat ze eigenlijk willen.
De omgeving verandert intussen in chaos.
Instituties (incl. hun school, de hoofdpersonen bezoeken allemaal dezelfde) functioneren steeds minder, winkels raken leeg, de stroomvoorziening hapert, er zijn plunderingen, er is een door misdadigers geleide would-be opstand tegen het gezag, en zo meer. Er doken bij mij herinneringen op aan Memoirs of A Survivor van Doris Lessing en aan Anna van Nicoló Ammaniti.
Dat blijft allemaal wat op de achtergrond, want de verteller is druk bezig met de jonge hoofdpersonen - en die zijn zoals vermeld vooral bezig met zichzelf en hun directe omgeving.
De verwikkelingen lopen wel dusdanig uit de hand dat er doden vallen - waaronder Peter. Aan drama geen gebrek. Aan hoop evenmin, gelukkig. Het verhaal eindigt met een licht religieuze touch:
Ze lachten. De asteroïde werd groter en helderder, maar ze lachten nog steeds. Ze lachten om dat wat ze niet konden voorspellen of beheersen. Zou het hel en verdoemenis zijn? Zou het Armageddon zijn? Of zou er een tweede kans komen? Terwijl Ardor zijn verdoemde baan vervolgde, voelde Eliza een paar handen zacht als dons op haar schouders landen, als de handen van een geest, en ze hield haar vrienden stevig vast, lachend en tegelijk biddend. Biddend voor vergiffenis en biddend voor gratie. Biddend voor genade.
Deze licht religieuze touch zit ook in de slotscène van het hoofdstuk waarin Peter sterft, overigens wel een sterke scène. (HV)
Tommy Wallach. We keken allemaal op. Querido, 2015. ISBN 978 90 451 1864 2. Oorspr.: We al looked up (2015). Vertaling Aimée Warmerdam. 382 p.
zaterdag 24 september 2016
Hertz
is de op eerste gezicht raadselachtige titel van een verhaal door Marleen Nelen. De ondertitel luidt: De zoektocht van Finn Revel.
Het begint met een soort inleiding, onder het kopje 'Het vertrek'.
Een dag voor Finns elfde verjaardag vertrok Johannes met een schip vol kabeljauw. Het was een koude dag in februari van het jaar 1911.
Uit die inleiding blijkt al dat Finn het moeilijk vindt dat zijn vader steeds weg is - en zijn moeder, pianiste Tove, eveneens. Hij snuffelt in zijn vaders werkkamer, vindt aantekeningen waaruit blijkt dat Johannes allerlei onderzoek doet, en troost zich met het vioolspel van zijn vriend Isaak, de zigeunervondeling.
Daarna springt de verteller (die zijn personage op de voet volgt) 'Drieëneenhalf jaar verder', en dus is het dan 1914.
Een omineus jaartal, maar de Eerste Wereldoorlog speelt hoegenaamd geen rol in dit verhaal. Verklaarbaar, want het speelt zich af aan de kust van Noorwegen, dat buiten die oorlog bleef.
Zijn vader komt terug. Hoogste tijd, want Tove en Finn hebben gebrek aan geld en leven inmiddels deels op de pof. Finn gaat daarom met het hondenspan van de kruidenier boodschappen bezorgen. De hond, Toisa, blijft bijna het hele verhaal bij hem, ook als hij inmiddels andere dingen doet.
Zijn vader komt terug - en gaat weer weg, nu met een schip (de Tor Viking) naar de Noordpool. Na een tijd verdwijnt elk spoor. Schip vergaan? Niemand weet het. En dat terwijl het schip als een van de eerste schepen radio aan boord had en morse-seinen kon uitzenden.
In de tussentijd probeert Tove rond te komen door piano te spelen, maar ze krijgt tuberculose. En Finn struint na school met vriend Isaak en vriendin Wanja door het stadje. Samen plegen ze inbraken in de huizen van de rijkste bewoners. En hij leert Aage kennen, een jongen die in een wagen woont en zich met techniek bezighoudt.
Aage bouwt onder meer een radiotoestel. Met dat toestel proberen ze contact te krijgen met de Tor Viking, met Johannes Revel. Op een gegeven moment lijkt dat te lukken, maar als ze met een zelf opgelapt scheepje de zee op gaan (ook Isaak gaat mee) komen ze terecht in een kapersnest, een stel zeelieden dat oorspronkelijk in opstand kwam tegen de rijke reders, maar nu min of meer voor eigen gewin overvallen op schepel pleegt. Vals spoor gevolgd. Met grote moeite weten ze na een tijd te ontsnappen. Daarbij raken zowel Finn als Toisa gewond en hun vriendschap wordt tijdens deze mislukte expeditie op de proef gesteld.
De afloop ga ik hier niet vertellen. De speurtocht houdt wat betreft Finn niet op, daar laat ik het bij.
Hertz is een fascinerend, rijk en spannend verhaal, tegen de achtergrond van armoede, groeiend verzet tegen arbeidsomstandigheden op de werven, en technische ontwikkeling. Sterke karakters, die dankzij een meesterlijke verteller stuk voor stuk vorm krijgen.
Wat mij betreft mogen we nog veel meer van Marleen Nelen gaan lezen.
Nelen, Marleen. Hertz. Querido, 2015. ISBN 978 90 451 1880 2. 368 p.
Het begint met een soort inleiding, onder het kopje 'Het vertrek'.
Een dag voor Finns elfde verjaardag vertrok Johannes met een schip vol kabeljauw. Het was een koude dag in februari van het jaar 1911.
Uit die inleiding blijkt al dat Finn het moeilijk vindt dat zijn vader steeds weg is - en zijn moeder, pianiste Tove, eveneens. Hij snuffelt in zijn vaders werkkamer, vindt aantekeningen waaruit blijkt dat Johannes allerlei onderzoek doet, en troost zich met het vioolspel van zijn vriend Isaak, de zigeunervondeling.
Daarna springt de verteller (die zijn personage op de voet volgt) 'Drieëneenhalf jaar verder', en dus is het dan 1914.
Een omineus jaartal, maar de Eerste Wereldoorlog speelt hoegenaamd geen rol in dit verhaal. Verklaarbaar, want het speelt zich af aan de kust van Noorwegen, dat buiten die oorlog bleef.
Zijn vader komt terug. Hoogste tijd, want Tove en Finn hebben gebrek aan geld en leven inmiddels deels op de pof. Finn gaat daarom met het hondenspan van de kruidenier boodschappen bezorgen. De hond, Toisa, blijft bijna het hele verhaal bij hem, ook als hij inmiddels andere dingen doet.
Zijn vader komt terug - en gaat weer weg, nu met een schip (de Tor Viking) naar de Noordpool. Na een tijd verdwijnt elk spoor. Schip vergaan? Niemand weet het. En dat terwijl het schip als een van de eerste schepen radio aan boord had en morse-seinen kon uitzenden.
In de tussentijd probeert Tove rond te komen door piano te spelen, maar ze krijgt tuberculose. En Finn struint na school met vriend Isaak en vriendin Wanja door het stadje. Samen plegen ze inbraken in de huizen van de rijkste bewoners. En hij leert Aage kennen, een jongen die in een wagen woont en zich met techniek bezighoudt.
Aage bouwt onder meer een radiotoestel. Met dat toestel proberen ze contact te krijgen met de Tor Viking, met Johannes Revel. Op een gegeven moment lijkt dat te lukken, maar als ze met een zelf opgelapt scheepje de zee op gaan (ook Isaak gaat mee) komen ze terecht in een kapersnest, een stel zeelieden dat oorspronkelijk in opstand kwam tegen de rijke reders, maar nu min of meer voor eigen gewin overvallen op schepel pleegt. Vals spoor gevolgd. Met grote moeite weten ze na een tijd te ontsnappen. Daarbij raken zowel Finn als Toisa gewond en hun vriendschap wordt tijdens deze mislukte expeditie op de proef gesteld.
De afloop ga ik hier niet vertellen. De speurtocht houdt wat betreft Finn niet op, daar laat ik het bij.
Hertz is een fascinerend, rijk en spannend verhaal, tegen de achtergrond van armoede, groeiend verzet tegen arbeidsomstandigheden op de werven, en technische ontwikkeling. Sterke karakters, die dankzij een meesterlijke verteller stuk voor stuk vorm krijgen.
Wat mij betreft mogen we nog veel meer van Marleen Nelen gaan lezen.
Nelen, Marleen. Hertz. Querido, 2015. ISBN 978 90 451 1880 2. 368 p.
donderdag 22 september 2016
Avonturen van Odysseus
Vertel me, Muze, over die schrandere man
die zoveel zwierf, nadat hij de grote stad Troje verwoestte.
Het verhaal over de zwerftocht van Odysseus is bekend. Het zou opgetekend zijn door ene Homeros, over wie we verder nagenoeg niets weten, ook al staat er een afbeelding van zijn hoofd in het British Museum. Ondanks die buste is het zelfs de vraag of hij heeft bestaan.
Het verhaal zelf is tot ons gekomen dankzij noeste arbeid van mensen die vonden dat het bewaard moest worden voor het nageslacht. De oudste fragmenten op papyrus zijn ruin tweeduizend jaar oud, het oudste complete manuscript dateert uit de Middeleeuwen.
De tekst is tegenwoordig integraal op internet te vinden, bijvoorbeeld hier, met een vertaling door Ben Bijnsdorp ernaast, of hier, met wetenschappelijk commentaar en bronnen. Het is vele malen bewerkt. Die bewerkingen zijn o.a. te onderscheiden naar de mate waarin zij de oorspronkelijke tekst volgen.
Het lastigst daarbij zijn niet zozeer de woorden, maar het ritme.
Voor wie geen Griekse letters kan lezen, hieronder een transcriptie (zoals ik dat ooit op school leerde):
Andra moi ennepe, Moesa, politropon, hos mala polla
planchthè, epei Trojès iëron ptoliëthron eperse.
Zes lichte beklemtoonde lettergrepen per regel, ieder gevolgd door twee of één minder beklemtoonde lettergrepen: voilà de hexameter, het ritme van de Odyssee. Dat moet ongeveer zo geklonken hebben (denkt men) (En ik denk: vast zonder hoestjes vooraf, en misschien toch met meer passie. Zo, misschien?) Hoe dan ook, het verhaal was bedoeld om naar te luisteren!
Zie dat maar eens na te doen in het Nederlands. Levert niet echt soepele taal op. Sommige bewerkers, waaronder Imme Dros, kozen voor een wat vrijer metrum, anderen voor proza. (Dat van Dros klinkt trouwens vaak als proza.) Ook werd de volgorde nog wel eens omgegooid.
Homeros zou echter vast wel erg hebben opgekeken van de bewerking van zijn epos die Daan Remmerts de Vries onlangs afleverde. Geen zangerig metrum maar staccato proza en een dosis ironie die hij wellicht ongepast zou hebben gevonden. Het heldendicht is veranderd in een cabareteske tekst, met ingebouwde mono- en dialogen. De muze wordt al helemaal niet aangeroepen, toch wordt er in de eerste zin een beroep gedaan op iemand. Laten we aannemen: de lezer.
Zie hem. Bekijk hem. Odysseus. Daar staat-ie, op de voorplecht van zijn zwarte schip. Een baard, een rechte neus, een mantel die wappert in de wind.
Maar hoewel de oproep om hem te bezien enkele keren wordt herhaald, is deze start atypisch.
Dit citaat, ook uit het begin, is typerender:
Odysseus staat op dat schip. Eindelijk op de terugweg…
Maar schepen hadden in die tijd voortdurend voedsel nodig. Geen ijskasten. Geen blikken soep. Wat zagen ze daar voor zich uit? Ismaros! Een eiland vol Kikoniërs!
Ja, maar wacht eens even! Die Kikoniërs, dat waren rotzakken! Die hadden de Trojanen aangemoedigd!
Hallo! Momentje! Mannen, doe je zwaarden maar weer om! Pak je spreek en je bogen! Die Kikoniërs zullen ervan lusten!
Krijsend gingen de Grieken daar aan land. Gillend renden ze de stad binnen. Vermoord alles wat een baard draagt! Steek de hens in wat van hout is! Tegenstand? Vechten ze terug? Het lef! De smeerlappen! Hak ze gauw in nootjes!
Wat vertelt Odysseus achteraf? ‘De vrouwen en veel rijkdommen maakten we buit en eerlijk verdeelden we alles.’
Ja, ja. Hij vond het allemaal volkomen op zijn plaats. Helaas, zijn mannen gingen daarna aan het fuiven. Vretend van het vee. En lol maken met de vrouwen die ze hadden meegenomen. Nee, vrouwen hadden niet veel te vertellen toen…
Dat staccato proza is intussen wel goed voor te dragen! 'Hallo! Momentje': dat brengt ons terug naar de oude versie. Maar die werd vermoedelijk gezongen. Zangerig kun je de tekst van déze Odyssee echt niet noemen. Het klinkt meer als een sterkeverhalenverteller aan een cafétafel.
De Odyssee is in dit boek verdeeld in 18 hoofdstukken. Dat zijn er 6 minder dan het origineel, maar sowieso verschilt de indeling van die van Homerus. Die laat Odysseus een groot deel van zijn belevenissen terugblikkend vertellen, een aspect waaraan Imme Dros zich in haar veelgeroemde bewerking (Odysseia, Querido, 1991, en in 2016 opnieuw als herziene uitgave verschenen) wel hield.
In de versie van Remmerts is er wel een terugblikkende verteller (en hoe: ‘geen ijskasten’, ‘geen blikken soep’), maar de avonturen volgen elkaar op in tijd. Hier is een verteller aan het woord die min of meer een loopje neemt met zijn held en met de goden, met de bedoeling, zo lijkt het, om de lachers op zijn hand te krijgen. Amusant, maar na enige tijd misschien wat vermoeiend. In ieder geval heel apart.
Bijzonder aan dit boek zijn maar de illustraties.
Naast Remmerts zelf, die hoofdstuk 8 van een afbeelding voorzag (zie boven), werden 17 illustratoren uitgenodigd om een hoofdstuk van een afbeelding te voorzien. Dat levert een rijk palet aan stijlen op - met hier en daar (maar lang niet zoveel als in de tekst) ook een ironische noot. Wat dat betreft zijn de sirenen van Annemarie van Haeringen (bij hoofdstuk 10, ‘ De Sirenen zingen’, zie onder) meesterlijk.
Daan Remmerts de Vries. Avonturen van Odysseus, met illustraties van Charlotte Dematons, Annette Fienieg e.a. (Hoogland & Van Klaveren, 2015)
woensdag 21 september 2016
Hoe vertel ik het mijn kinderen
Een van de somberste artikelen van de afgelopen tijd verscheen in Vrij Nederland 18-08-2016. Het was van Ed Croonenberg en de kop luidde: 'Hoe vertel ik het mijn kinderen; de onontkoombare uitstervingsgolf'. Boudste voorspelling (door Guy McPherson): over dertig jaar is het afgelopen met de mensheid. (Goede tweede in pessimisme: Peter Ward.) Het ging vergezeld door fraaie platen van Isaac Cordal.
Hoe vertel ik het mijn kinderen?
Ogenschijnlijk heeft dit vertoog te maken met hoe mensen met hun wereld omgaan, met 'het milieu' dus. Maar hoe 'wij' met 'onze wereld' omgaan heeft alles te maken met hoe we de wereld gebruiken, en dus met financiën, handel en nijverheid. (De Kunsten en Wetenschappen laat ik nu even buiten beschouwing.) (Voor wie dit niet begrijpt, zie Lijmen / Het been van Willem Elschot.)
Er is een direct verband tussen 'het milieu' (in de dubbele betekenis van het woord) en handel & nijverheid. Kort door de bocht: hoe ruiger de handel en nijverheid, hoe viezer de wereld.
Financiën zie ik nu maar even als deel van handel en nijverheid. De tak van wetenschap die zich daarmee zou moeten bezighouden heet economie.
Al tijden valt het me op dat er voor kinderen vrijwel geen enkel boek verschijnt waarin economie op een zinnige manier wordt uitgelegd. In de trefwoordenlijst van Boek en jeugd komen noch economie noch geld voor, ook op Leesfeest en Boekenzoeker is het lastig zoeken met die termen. Leesplein doet het ietsje beter.
Ik heb in al die tijd dat ik me beroepshalve met kinderboeken bezighield wel wat boeken zien langskomen, maar die beperken zich doorgaans tot wat voorzichtige uitleg over geld en verklaren nauwelijks waarom in kranten zo veel staat over financiële crisis e.d.. Bijvoorbeeld Wat kost dat?!: wat je wilt weten over geld & economie van Marga van Zundert (2008, geen slecht boek, komt dichtbij), Het geldboek voor kinderen (1998) en Hoe word je snel rijk? en andere vragen van kinderen over geld (2012) van Bas van Lier of Je geld of je leven van Alvin Hall (goed boek, komt het dichtst bij m'n idee). (Het gelijknamige boek van Hanneke van Veen en Rob van Eeden is voor volwassenen en meer een praktische handleiding.) (Het eveneens gelijknamige boek van Catharina Ingelman-Sundberg is een thriller voor kinderen.)
De enige uitzondering was een goed Duits boek - waarvan de vertaling helaas te kostbaar bleek om zonder subsidie uit te voeren. (Nikolaus Piper, Geschichte der Wirtschaft.)
Dan maar zelf schrijven? Ik heb nooit aanvechting gevoeld om zelf een boek te schrijven, maar wie weet. In een creatieve bui verzon ik alvast een tiental hoofdstukken:
Hoofdstuk 10, gebakken lucht, gebakken peren of, vertrouwen komt te voet en gaat te paard
En nu? Daar sta je dan, met je spaarpotje en idealen. Hoe ziet je toekomst er uit? Over argwaan en samenwerking. Kunnen we elkaar nog vertrouwen?
Hoe vertel ik het mijn kinderen?
Ogenschijnlijk heeft dit vertoog te maken met hoe mensen met hun wereld omgaan, met 'het milieu' dus. Maar hoe 'wij' met 'onze wereld' omgaan heeft alles te maken met hoe we de wereld gebruiken, en dus met financiën, handel en nijverheid. (De Kunsten en Wetenschappen laat ik nu even buiten beschouwing.) (Voor wie dit niet begrijpt, zie Lijmen / Het been van Willem Elschot.)
Er is een direct verband tussen 'het milieu' (in de dubbele betekenis van het woord) en handel & nijverheid. Kort door de bocht: hoe ruiger de handel en nijverheid, hoe viezer de wereld.
Financiën zie ik nu maar even als deel van handel en nijverheid. De tak van wetenschap die zich daarmee zou moeten bezighouden heet economie.
Al tijden valt het me op dat er voor kinderen vrijwel geen enkel boek verschijnt waarin economie op een zinnige manier wordt uitgelegd. In de trefwoordenlijst van Boek en jeugd komen noch economie noch geld voor, ook op Leesfeest en Boekenzoeker is het lastig zoeken met die termen. Leesplein doet het ietsje beter.
Ik heb in al die tijd dat ik me beroepshalve met kinderboeken bezighield wel wat boeken zien langskomen, maar die beperken zich doorgaans tot wat voorzichtige uitleg over geld en verklaren nauwelijks waarom in kranten zo veel staat over financiële crisis e.d.. Bijvoorbeeld Wat kost dat?!: wat je wilt weten over geld & economie van Marga van Zundert (2008, geen slecht boek, komt dichtbij), Het geldboek voor kinderen (1998) en Hoe word je snel rijk? en andere vragen van kinderen over geld (2012) van Bas van Lier of Je geld of je leven van Alvin Hall (goed boek, komt het dichtst bij m'n idee). (Het gelijknamige boek van Hanneke van Veen en Rob van Eeden is voor volwassenen en meer een praktische handleiding.) (Het eveneens gelijknamige boek van Catharina Ingelman-Sundberg is een thriller voor kinderen.)
De enige uitzondering was een goed Duits boek - waarvan de vertaling helaas te kostbaar bleek om zonder subsidie uit te voeren. (Nikolaus Piper, Geschichte der Wirtschaft.)
Dan maar zelf schrijven? Ik heb nooit aanvechting gevoeld om zelf een boek te schrijven, maar wie weet. In een creatieve bui verzon ik alvast een tiental hoofdstukken:
Hoofdstuk 1, zout en schelpen
We weten haast niets van onze eerste voorouders. Ons iets verbeelden kunnen we wel: zie bijvoorbeeld Kinderen van de Maanvalk (oorspr. The Kin) van Peter Dickinson, een auteur die ook met ander werk gefascineerd blijkt door de allereerste mensen.
We kunnen ons alleen maar voorstellen dat er iets geruild werd tussen groepen. Maar hoe dat ging, daarover vertellen de gevonden botjes niets, de gevonden potjes een heel klein beetje, en ruilhandel onder indianenstammen in Zuid-Amerika misschien ook iets.
We kunnen ons alleen maar voorstellen dat er iets geruild werd tussen groepen. Maar hoe dat ging, daarover vertellen de gevonden botjes niets, de gevonden potjes een heel klein beetje, en ruilhandel onder indianenstammen in Zuid-Amerika misschien ook iets.
Hoofdstuk 2, de macht van het zwaard en kop of munt
Van de streepjes op kleitabletten in Mesopotamië tot de munten met de kop van Karel de Grote. De eerste sporen van geld en andere pasmunt. Waarom op oude munten zo vaak koppen van heersers staan.
Hoofdstuk 3, je lijf als onderpand
Koning, leenman, lijfeigene, een andere vorm van handel, zonder geld. Ik bewerk mijn akker, u beschermt mij... zolang het u goed uitkomt.
Van de streepjes op kleitabletten in Mesopotamië tot de munten met de kop van Karel de Grote. De eerste sporen van geld en andere pasmunt. Waarom op oude munten zo vaak koppen van heersers staan.
Hoofdstuk 3, je lijf als onderpand
Koning, leenman, lijfeigene, een andere vorm van handel, zonder geld. Ik bewerk mijn akker, u beschermt mij... zolang het u goed uitkomt.
Hoofdstuk 4, wisselbriefjes en armlastige heersers
Lenen en laten lenen. Wat te doen als je niet genoeg baar geld op zak hebt en toch een schip wil uitrusten. Of een heel leger. La banca: de houten bank van de Italiaanse geldwisselaars. Kan een koning bankroet gaan?
Lenen en laten lenen. Wat te doen als je niet genoeg baar geld op zak hebt en toch een schip wil uitrusten. Of een heel leger. La banca: de houten bank van de Italiaanse geldwisselaars. Kan een koning bankroet gaan?
Hoofdstuk 5, de tulpenrage (tulpen uit Amsterdam)
Wat is de waarde van een tulp? Over gokken, speculeren en windhandel. Worden we nooit wijzer?
Wat is de waarde van een tulp? Over gokken, speculeren en windhandel. Worden we nooit wijzer?
Hoofdstuk 6, de grote roof (koloniën, slaven)
Heen: wapens, snuisterijen en vrome praatjes. Terug: specerijen, goud, en meer. Ook handel in mensen. Wat begon met handelsposten eindigde met veroveringen en overname van lokaal bestuur. Hoe overmacht de handel scheeftrekt - en de rechtvaardiging ervan.
Heen: wapens, snuisterijen en vrome praatjes. Terug: specerijen, goud, en meer. Ook handel in mensen. Wat begon met handelsposten eindigde met veroveringen en overname van lokaal bestuur. Hoe overmacht de handel scheeftrekt - en de rechtvaardiging ervan.
Hoofdstuk 7, patriciërs, de droom van de natie en het werkvolk
Wij hebben het zo goed - en dat is goed zo, zo hoort het, en we gunnen ons personeel ook wel iets (maar niet teveel). Zie ons, verheven en gegoede ingezetenen, wij zijn de kern van de natie. Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje. Het werkvolk moet kort gehouden worden, anders krijgen ze een grote mond.
Aldus de zelfvoldane gegoede burger. Maar het werkvolk ging morren.
Over de verdeling van geld en goederen.
Wij hebben het zo goed - en dat is goed zo, zo hoort het, en we gunnen ons personeel ook wel iets (maar niet teveel). Zie ons, verheven en gegoede ingezetenen, wij zijn de kern van de natie. Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje. Het werkvolk moet kort gehouden worden, anders krijgen ze een grote mond.
Aldus de zelfvoldane gegoede burger. Maar het werkvolk ging morren.
Over de verdeling van geld en goederen.
Hoofdstuk 8, geketend aan de lopende band, een auto voor iedereen
Modern Times, de uitvinding van de lopende band. Kopen moeten we, kopen... maar het duurde even voor de patriciërs van weleer doorhadden dat hun werkvolk dan ook iets te besteden moet hebben. De mallemolen van maken en kopen. Van koning en fabrikant tot de loodgieter: iedereen leent. De mallemolen (opnieuw) van schulden en rente, en de handel in geld. Wie maakt het geld? Hoeveel geld is er eigenlijk? Kan het ook anders? Over het falen van de communistische heilstaat.
Modern Times, de uitvinding van de lopende band. Kopen moeten we, kopen... maar het duurde even voor de patriciërs van weleer doorhadden dat hun werkvolk dan ook iets te besteden moet hebben. De mallemolen van maken en kopen. Van koning en fabrikant tot de loodgieter: iedereen leent. De mallemolen (opnieuw) van schulden en rente, en de handel in geld. Wie maakt het geld? Hoeveel geld is er eigenlijk? Kan het ook anders? Over het falen van de communistische heilstaat.
Hoofdstuk 9, spelen met geld (beurzen, aandelen) en het kind van de rekening
Verder over de handel in geld en het gokken met geld. Wat zijn beurzen, aandelen, obligaties, opties enzovoort. Wat was de Gouden Standaard? Nog eens: wie maakt het geld, wie bewaakt de waarde ervan, en hoe komt het dat er veel meer geld bijkomt als spullen en diensten? Goud is niet meer wat het was, het spaarvarkentje heeft een gat van onderen...
Verder over de handel in geld en het gokken met geld. Wat zijn beurzen, aandelen, obligaties, opties enzovoort. Wat was de Gouden Standaard? Nog eens: wie maakt het geld, wie bewaakt de waarde ervan, en hoe komt het dat er veel meer geld bijkomt als spullen en diensten? Goud is niet meer wat het was, het spaarvarkentje heeft een gat van onderen...
En nu? Daar sta je dan, met je spaarpotje en idealen. Hoe ziet je toekomst er uit? Over argwaan en samenwerking. Kunnen we elkaar nog vertrouwen?
Tja, nu de tekst nog. Het is mooi weer...
Abonneren op:
Posts (Atom)