Ik merkte onlangs dat dit ook met een verhaal kan gebeuren dat ik las en weglegde om later te bespreken.
Gevaarlijk.
Dat 'later' bleek enkele maanden te worden, met een reis ertussen.
Het boek lag op een stapeltje zaken om nog iets mee te doen en onlangs pakte ik het van die stapel. Nu toch eens lezen en bespreken...
Lezen? Al bij het eerste bladeren herinnerde ik me dat ik het al gelezen hád en het zat vol ezelsoren en hier en daar een potloodstreepje. Met nog wat bladeren kwam het verhaal terug, maar onvolledig. Er zat niets anders op dan het nóg eens te lezen.
Net als ik wou dat ik sommige (niet alle!) dromen nóg eens zou dromen, zo bleek het herlezen van De een na laatste dood van het meisje Capone van Isabel Hoving de moeite waard. Maar toch...
In het algemeen houd ik van verhalen waarin spaarzaam met woorden wordt omgesprongen. Uitgebeend proza, tegen het poëtische aan. Zoiets als De Hemel, net genomineerd voor de Woutertje Pieterse Prijs. Geen woord teveel, dat vind ik doorgaans een compliment.
Maar ja, wanneer is een woord teveel?
De een na laatste dood van het meisje Capone is een barok verhaal, geschreven in een barokke stijl, en het is ook nog een toekomstverhaal, niet het soort verhaal dat bij wijze van spreken om de hoek zou kunnen plaatsvinden. Dat barokke ligt 'm zowel aan de ongelofelijk ingewikkelde plot als aan de verteller: Ewa zelf. Ze noemt zichzelf niet voor niets een 'flapuit'.
Herinnerde ik me dat het me bij eerste lezing niet stoorde, bij herlezen ging het me een beetje in de weg zitten. Zoals vaker in verhalen waarin een tienerhoofdpersoon vertelt, is een meisjesdagboek-achtige stijl toegepast. Nog afgezien van het risico dat zo'n stijl over tien jaar verouderd aandoet, doemt zo nu en dan het verlangen op naar een afstandelijker verteller, die zuiniger met woorden is.
Toch blijft het een interessant verhaal. Dat ligt deels aan de hersenspinsels van Ewa, deels aan de fantastische krullen van de intrige, die ons naar de meest bizarre taferelen leiden, maar vooral aan de lugubere plot, die ons uitzicht biedt op een wereld waarin de menselijke geest nog meer wordt beheerst door machthebbers dan nu al het geval is. Rupert Murdoch zou er zijn vingers bij aflikken, net als de staf van Vladimir Poetin.
Die hersenspinsels van de impulsieve tiener Ewa zijn op zich niet zo interessant, maar wel de volkomen vanzelfsprekendheid waarmee allerlei apparaten en verschijnsels worden genoemd die wij (nog) niet kennen. IJzeren consequentie van de auteur om geen enkele verklaring te bieden. Het is er gewoon, van tik tot gast, van box tot holo. Als je niet anders gewend bent, zoals Ewa, dan hoef je dat ook niet uit te leggen. De vraag blijft alleen aan wie ze dat allemaal vertelt, tot en met haar (bijna) laatste dood.
Het antwoord op die vraag is: aan ons. Nogal wiedes. Soms spreekt ze ons zelfs rechtstreeks aan.
En toen, snap je, toen begreep ik ineens alles. (p. 335)
(Dacht ze...) Maar met Ewa als verteller heeft het verhaal dezelfde zwakte als al die andere dagboek-achtige verhalen. Ik zit niet steeds te wachten op dat tiener-achtige getater en gesnater en al die quasi-coole uitdrukkingen (chill!).
Aan het eind komt er overigens wél even een andere (onbekende, alwetende) verteller, en dat levert een sterk staaltje gothic novel op. Had díe verteller vanaf het begin het woord gegeven, dacht ik soms...
Blijft die plot over. Die is zoals gezegd erg ingewikkeld. Heel in het kort dan.
De zestienjarige Ewa Capone (voluit Ewa Liberia Anastasia Capone, zie p. 40) rent in 2099 door de straten van Arnhem, op de vlucht voor twee mannen die haar proberen te vermoorden. Ze vlucht een deur in. Die blijkt de ingang van The Joy of Giving, een instituut waar mensen gedwongen hun organen, emoties en herinneringen afstaan. Als ze zich inschrijft, houdt The Joy haar achtervolgers tegen. Ewa sputtert, maar heeft geen keus. Ze krijgt echter nog een uitweg. Men verwijdert haar angstemotie en verkoopt haar door aan het bedrijf Wreck, officieel een opruimbedrijf, maar eigenlijk een gestrand voertuig ('engelenschip') waarin uiterst krachtige energiesterren in vervoerd werden en die zijn nu zoek. De baas van Wrech, ingenieur Gun, tracht die sterren terug te krijgen en heeft daartoe een wonderlijk gezelschap verzameld. Samen met Ortiz, een wat duistere jongen met goudbruine ogen, en haar geliefde hond Mazzie (die ze van 'thuis', Arnhem, heeft opgehaald) moet ze op pad. Ze worden belaagd door allerlei organisaties: PUT (Purification Taskforces, die ontspoorde jongeren vangen om ze te hersenspoelen of te doden), ARK, de organisatie die Wreck er ooit op uitstuurde, en diverse andere organisaties en groepen. Als ze bijna alle sterren hebben, keren ze terug naar Wreck, maar dat blijkt gevonden en geplunderd en bijna iedereen is dood, ook Gun. Ze vertrekken met een door Ortiz in elkaar gezet vliegtuigje en proberen een oord te vinden waar ze hun sterren veilig kunnen afleveren. Nu worden ze nog meer belaagd, o.a. door Ewa's eigen familie, en ze raken elkaar ook kwijt. Op het laatst lijkt dat afleveren bijna te lukken. Bijna... Uiteindelijk blijkt de verstekelinge Foxy, die ze uit een Alpenstaatje hebben overgehouden, een bloedmooi meisje met vossenoortjes en vossenstaart, toch een verraderlijke rol te spelen.
En dit alles (ik heb heel veel verwikkelingen weggelaten!) speelt zich af in een wereld waarin staten nog maar weinig macht hebben, waarin Europa grotendeels overstroomd is (veel mensen hebben zich teruggetrokken in de 'Alpenstaatjes'), waarin herinneringen en emoties gelezen en gekocht kunnen worden, en waarin wat nu virtuele werkelijkheid (virtual reality) heet dusdanig is doorontwikkeld dat je soms niet weet wat echt of virtueel is en waarin hologrammen ('holo's') tussen echte mensen in lopen en nog veel meer wonderlijks.
Wie dit verhaal gaat lezen, kan het best een blaadje aantekeningen maken en lijntjes trekken. Wie is wat, welke organisaties zijn er, hoe zijn de verbanden. De kans is anders groot dat je onherroepelijk de weg kwijt raakt en veel moet gaan bladeren.
Hoving, Isabel. De een na laatste dood van het meisje Capone. Querido, 2015. ISBN 978 90 4511833 8. 518 p.