Kan een maand zich iets afvragen?
Ja, volgens de mensen achter de Maand van de Filosofie editie 2023 (april, thema: weerloos en waardevol). Lees maar:
De Maand van de Filosofie 2023 vraagt zich af hoe het weerloze en waardevolle zich kan weren tegen de harde cijfers van verdienste, prestige en succes. En vooral hoe waarde weer zijn waarde krijgt.
Bij verdienste kun je nog aan inkomsten, dus 'harde cijfers', denken, maar zijn prestige en succes te vangen in harde cijfers? En is het niet het eigene van waarde dat het geen waarde heeft, maar is?
Zo zet de inleiding waaruit het bovenstaande is geciteerd meteen aan het denken. Niet gek, in dit verband.
Joke van Leeuwen dacht bij dit thema aan een pluisje, vermoed ik. Er verscheen namelijk een 'kinderboek voor de maand van de filosofie', Dát bedoel ik, zei de zalm, door haar geschreven, en dat gaat over een pluisje.
Op een dag trok de westenwind een pluisje van een dure trui en speelde ermee.
Het pluisje was van wol die niet kriebelde, mooie wol van geduldige schapen, geduldige schapen uit een groot land, een groot land in een ver werelddeel een ver werelddeel op de blauwe aardbol, de blauwe aardbol in het gigantische melkwegstelsel, het gigantische melkwegstelsel in het oneindige heelal.
Zo'n pluisje dus.
Het had echte schubben, maar dat kon je met mensenogen niet zien.
Er is zoveel wat je met mensenogen niet kunt zien.
Zo'n auteur dus. Relativiteit en bewustzijn, in- en uitzoomen in vijf zinnen.
Toen ik twaalf was, omschreef ik mijn adres aldus: Antilopenlaan 4, Eindhoven, Nederland, Europa, wereld, zonnestelsel, heelal. De andere kant op ging nog niet zo goed.
Dat van die schubben tekende ze er maar even bij. Onvervalst Joke van Leeuwen.
De wind en het pluisje voeren een gesprek. Stukje daaruit:
'We spelen helemaal niet leuk, wind. Jij speelt met mij, ik niet met jou.'
'Dat komt omdat jij zo'n klein, pietluttig, fluttig, niksig, onooglijk pluisje bent,'zei de wind, 'terwijl ik, westenwind zijnde, op mijn stevigste momenten in staat ben bomen om te duwen, dakpannen weg te laten vliegen en schepen te laten vergaan.'
'Je bent een blaaskaak, wind.'
De wind legt het pluisje in het oor van een mens. Een kampioen, die net een zware kampioensbeker omhoog houdt. Die laat ze vallen doordat ze in haar oor krabt, want het pluisje jeukt. De beker rolt het water in, waar-ie een donderpreek van een zalm over zich heen krijgt. Ja, die van de titel. Een zandkorrel spreekt de zalm aan, maar die ziet hem niet liggen.
'Ik zie echt geen verschil, hoor,' zei ze. 'Jullie zijn gewoon één grote hoop van hetzelfde.'
'Je kijkt niet goed,' zei de zandkorrel. 'O nee? Ik kijk anders gewoon zoals een zalm kijkt, hoor.'
De zandkorrel (ook getekend, zie boven) spoelt aan op een strand en ontmoet een denker.
'Vergeleken met mij ben je klein,' zei ze, 'maar vergeleken met een bacterie ben je groot. Dus ik weet niet zeker of je klein bent.'
'Maar dan weet u ook niet zeker of u groot bent,' zei de zandkorrel.
'Nee,' zei de denker. 'Dat is zo.'
De denker komt langs een paardenbloem. De paardenbloem ontmoet een regenworm. Die komt terecht in de snavel (en even later de maag) van een zilvermeeuw. De zilvermeeuw heeft een narrig gesprek met een net, bedoeld om meeuwen te weren.
'Ik zorg voor orde. En orde is belangrijk, het is iets onmisbaars. Ik ken mijn taak.'
'Ja, ja,' zei de meeuw. 'Het zal wel. Ik wilde op dat balkon gewoon mijn frietjes opeten. En jij doet meteen alsof ik van plan was de orde te verstoren.'
Het net reageerde niet. Het had geleerd om geen gesprekken te beginnen met tegenstanders.
Het net spreekt een hond, de hond pakt een liniaal, de liniaal wordt meegenomen door een jongetje, samen met een emmer, een schep en een speelgoedautootje. Het speelgoedautootje valt op een straatsteen, die heeft een fijn gesprek met een inktzwam, die met een telefoontje op een aanrecht belandt, een vlieg landt op het bijna lege telefoontje en komt daarna bij een verwaande diamant, die zijn verwaandheid ook nog eens aan een natte paraplu mag uitdragen, welke paraplu even later als 'waardeloos ding' in een prullenbak wordt gesmeten nadat de stormachtige oostenwind hem kapot heeft geblazen, en als die wind gaat liggen doet hij dat op een heuvel met gras waartussen het pluisje ligt.
'Laat me liggen,' zei het pluisje tegen de wind.
'Maar ik ben nu oostenwind, ik kan je terugbrengen.'
'Niet doen,' zei het pluisje, 'die trui kan wel zonder mij. Het is genoeg dat ik weet waar ik vandaan komt.'
Allemaal mooie gesprekjes, ik heb mijn vingers nog gespaard met citeren, want eigenlijk is alles citabel en dat tekent een goed verhaal. Zoals dit dus, met een knipoog naar Lewis Carroll en een buiging naar Hans Christian Andersen.
Nou, o.k., ik kan het niet laten om nog iets te citeren, want tussen de dingen en dieren zit ook nog een mensentoneeltje, ergens bij dat telefoontje en die stinkzwam (p. 72).
De mensenman, die hem altijd zo veel aandacht gaf, was bezig hem te vergeten. Die zat aan de andere kant van de keukendeur met zijn mensenvrouw soep te eten. Hij gaf al zijn aandacht aan haar, want ze was ontslagen en had nu geen werk meer. Ze moest afvloeien. Zo hadden ze dat tegen haar gezegd: afvloeien. Alsof ze slootwater was. En ze was overtollig genoemd. Twintig jaar had ze hard gewerkt en nu was ze overbodig geworden.
'Wie wil mij nog?' zei ze.
'Ik,' zei de mensenman. 'Zal ik nog wat soep opscheppen?'
Kijk, lees, dat is nog eens schrijven... zoals alleen Joke van Leeuwen dat kan.
Leeuwen, Joke van. Dát bedoel ik, zei de zalm. Querido, 2022. ISBN 978 90 451 2845 0, 96 p. 'Dit boek is geschreven voor de Maand van de Filosofie 2023.'