Zoeken in deze blog

dinsdag 25 maart 2025

'Lekker bezig geweest, broertje'

   donderdagavond 31 januari
 
'Lekker bezig geweest, broertje.' 
Yara en Sem zitten samen op de bank. De tv staat aan, maar ze kijken er niet naar. Vanuit de keuken klinken geluiden van hun ouders, die het eten klaarmaken. En hoogstwaarschijnlijk praten ze nu over hem...
Hij heeft Yara alles verteld. Ze komt het toch wel te weten, dan vertelt hij het liever zelf,
 
We zijn op p. 154 van Geen saldo van Caja Cazemier. Dit gaat over geld, een buitengewoon onderbelicht onderwerp in verhalen en non-fictie voor kinderen en jongeren.
De intrige is door de auteur op haar website handig geschetst, beknopter dan de achterkanttekst:
 
De boete die Sem (16) voor appen op de fiets krijgt, stopt hij eerst ver weg. Als hij uiteindelijk toch betaalt, is hij in één klap al zijn spaargeld kwijt. Als geldezel kan hij snel wat extra geld verdienen…

Zijn zus Yara (18) is gek op shoppen, en met ‘koop nu, betaal later’ heeft ze altijd genoeg geld. Denkt ze. Maar de zorgverzekering moet óók nog betaald worden. Wat nu?
 
Het einde is natuurlijk positief. Het komt goed, al komt Sem als geldezel wel als verdachte bij de politie en bij Halt. Hij zweet peentjes. Zus Yara vraagt iets eerder hulp, maar heeft ook benauwde momenten. Ze hebben gelukkig ouders die achter hen blijven staan en hulp bieden, en ook een aardige oudere zus, zónder geldproblemen, die hen zodra ze er ontvankelijk voor zijn met raad en daad terzijde staat. En zelfs vrienden die beter in staat blijken met geld om te gaan dan ze dachten, en veel begrip hebben. Behoorlijk ideaal allemaal. En geen woord over hoe het toch komt dat bedrijven ons (ook jongeren) van alle kanten met kracht proberen iets te verkopen. Aanbieding hier, koop-nu-betaal-later daar, laatste rage zus, meer comfort zo. Is er een naam voor die mallemolen? Niet in dit verhaal, dat zou kennelijk te ver voeren.

Dit is een verhaal met een educatieve bedoeling, en deze keer wordt die niet verborgen. Achterin het boek staan een dankwoord en een nawoord. In het nawoord legt de auteur uit dat ze
 
in het voorjaar van 2024 werd benaderd door Paul Otter, die werkt bij gerechtsdeurwaarderskantoor Syncasso, met de vraag of ik een jeugdboek wilde schrijven over jongeren en schulden.
 
En in het dankwoord van 'Michaël Brouwer, CEO Syncasso', schrijft deze dat hij zich zorgde maakt over het grote aantal jongeren 'met geldproblemen' en 
 
toen ik op een avond op de basisschool van mijn dochter luisterde naar twee enthousiaste dames van de bibliotheek, besefte ik dat verhalen hierin een verschil kunnen maken.
 
Dus zocht Syncasso een auteur. En laten we wel wezen, bij Caja Cazemier waren ze aan het goede adres. Die heeft zo'n veertig titels voor lezers van 12+ op haar naam staan, en doorgaans zijn dat degelijke verhalen, met een goede opbouw en behoorlijk wat drama en spanning. Niets mis mee.
Deze opdracht heeft ze vaardig volbracht. Het verhaal leest vlot weg, ze weet er nog wat zijlijntjes in te werken, zoals Sems verliefdheid. De stijl is zoals die van het doorsnee moderne jongerenboek: verslagstijl, verteltijd onvoltooid tegenwoordige tijd, begin media-in-res, veel dialoog, veel innerlijke monoloog ondanks hij en zij. Ik zal een stuk citeren (p. 14/15):
 
De kwaadheid die hij voelde op het moment dat hij de eerste brief met de boete van het Centraal Justitioneel Incasso Bureau ontving, schiet opnieuw door hem heen. Hoezo moest de politie hém hebben, zijn vrienden zitten allemaal te appen op hun fiets. Iederéén zit te appen op de fiets. Linde net zo goed, en ze pikken hém eruit?!
Waar is die brief? Heeft hij niet betaald? Natuurlijk heeft hij dat overgemaakt! Sem verfrommelt het papier tot een prop, om hem meteen weer glad te vegen.
Nee, hij heeft niet betaald, hij heeft de vorige brief weggegooid: weg, klaar. Kop op zeg, dat gaat hij toch niet betalen?! Zo veel gaat hij echt niet dokken!
Maar nu kan hij niet checken... Was het echt zo'n giga bedrag?! Nee, ja, het was € 169,-. Hij kon wel de brief weggooien, maar niet het bedrag uit zijn hoofd wissen. Dat was ook al zo belachelijk veel!
En nu dus € 249,-?! Dat maakt hem nóg kwader. € 249,- is meer dan er per maand bij hem binnenkomt. Hij vindt dat hij aardig wat inkomsten heeft met wat hij van zijn ouders krijgt en zijn baantje in de supermarkt, maar dit bedrag is fokking hoog. Het staat wel op zijn rekening, hij was eindelijk serieus begonnen met sparen voor de rijlessen.
Oké, hij zat fout. Maar doe dan een aanvaardbaar bedrag, dan betaal je en klaar.
Sem laat de brief op tafel liggen en gaat naar de keuken. Driftig smeert hij een dikke laag chocoladepasta op een dubbele boterham. Hij schenkt een glas icetea in en gaat in de woonkamer zitten zappen. Niets boeit hem, er zit te veel onrust in zijn lijf. Hij grist de brief mee en gaat naar boven.
Zijn kamer is gezellig vol: overal slingeren kleren en op de vloer staat zijn tas met de inhoud er half uit: zijn voetbalkleren van de training van gisteravond. Ernaast vier bussen deo in een opengescheurd cellofaan, een voordeelaanbieding die hij laatst heeft gekocht. En verspreid door de kamer liggen schoolspullen.
 
Zo kan het wel even. 
De storm die in Sems hoofd woedt is aardig weergegeven, tegelijk neemt de verteller de moeite om wat details en decor te beschrijven die niets met Sems onrustige geest te maken hebben, want het is slecht voorstelbaar dat de boze jongen op dat moment bewust nagaat wat er allemaal in zijn kamer is en hoe het er bij ligt. En dat de laag chocoladepasta 'dik' is zou hij wellicht zelfs ontkennen. Het is aan de lezer om deze extra informatie te duiden.
 
Het verhaal zit vol met dergelijke passages. Voor een doorgewinterde recensent wat veel en soms wel erg voorspelbaar, een neiging tot bladeren diende zich aan. Maar dat geldt vast niet voor een lezer van pakweg veertien of vijftien. Hoop ik, voor Caja en voor Syncasso. En voor die jonge lezers die wellicht iets hebben aan dit verhaal.
 
 
Cazemier, Caja. Geen saldo. Ploegsma, 2025. ISBN 978 90 216 8638 7, 190 p.   
 
NB. Van 24 tot en met 28 maart 2025 is het de 'Week van het geld'.

zaterdag 22 maart 2025

Rocky

Nog onlangs kwamen we zo'n Disney-achtig figuurtje tegen dat zou moeten dienen om de belangstelling van jonge lezers te trekken: zie Topina. Niet een hoofdpersonage, toch een belangrijke en succesvolle rol.
Mutatis mutandis doet Joukje Akveld dat ook in Rock de pinguïn, het unieke pinguïnboek, dat eind vorig jaar verscheen.

 
In Rock de pinguïn is Rocky de tweede verteller, naast de anonieme verteller die we wel een beetje mogen vereenzelvigen met de auteur, althans zoals ze was toen ze dit boek schreef. Dat blijkt vooral uit deel 3. (Waar op p. 213 blijkt dat Rocky een vrouw is.)
Dat is goed verzonnen en verlevendigt het vertoog aanzienlijk. Zie bijvoorbeeld de twee bladzijden die volgen na de aankondiging van 'deel 1, wat is een pinguïn'.
 
 
 
Excuses aan de vormgever (Jelle F. Post), mijn scanapparaat moest dit overlaten aan een foto door een boven de bladzijden zwevende gsm... De tekst staat in het boek natuurlijk kaarsrecht op de bladzijde.
'Wat iedereen over pinguïns weet' wordt op p. 13 gevolgd door 'Wat bijna niemand over pinguïns weet':
 
Dat ze niet alleen op het ijs leven, maar ook in de tropen.
Dat ze één keer per jaar al hun veren verliezen en daar heel sikkeneurig van worden.
Dat ze nooit plassen, maar wel aan langeafstandspoepen doen.
Dat ze je met hun snavel keihard kunnen bijten en met hun vleugeltjes nog harder kunnen slaan.
 
Pinguïns zijn niet lief, behalve voor elkaar. 

Dit boek gaat over dingen die bijna niemand over pinguïns heet.
Maar als je doorleest, jij straks wel.
 
Let op het correcte 'bijna niemand'. Verder wordt de lezer hier direct aangesproken, wat niet zo opmerkelijk is maar hier wel werkt, er wordt iets beloofd en dat is mooi en nog waar ook. Want dit boek bevat een schat aan informatie over pinguïns die uiterst leesbaar en onderhoudend wordt gepresenteerd.
 
In het eerste deel, 'wat is een pinguïn', krijg je eerst wat geschiedenis voorgeschoteld, zoals de eerste pinguïn.
 
Dankzij fossielen weten we hoe Waimanu eruitzag. Zijn poten en snavel waren langer dan die van de pinguïns die nu leven. En zijn vleugels leken nog meer op vleugels dan op vinnen, al kon hij er niet meer mee vliegen. 

Daar is geen woord Chinees bij, en ook geen onbegrijpelijk vakjargon, hulde. Vervolgens leren we waar ze wonen, hoe ze gebouwd zijn...
 



... , hoe 'een pinguïn werkt',  dat wil zeggen zich voortbeweegt, slaapt, poept (het spuit eruit!), hoe ze elkaar verlokken tot paren en, niet onbelangrijk, hoe dat paren gaat, met zaad dat van cloaca naar cloaca naar eicel gaat. 
Er zijn in dit blog al ettelijke, vaak van Angelsaksische uitgeverijen overgenomen boeken besproken die van allerlei wetenswaardigheden bieden maar dit onderwerp schijnbaar achteloos vermijden. 
Hier niet, het zij geprezen, en wat een cloaca is wordt daarvóór ook uitgelegd.
 
De cloaca's moeten elkaar raken zodat de zaadjes en eitjes kunnen versmelten: de bevruchting. Dat gebeurt als het vrouwtje op haar buik ligt en het mannetje op haar rug klimt. Pinguïns hebben alleen seks als het vrouwtje daar toestemming voor geeft. De seks zelf duurt niet langer dan tien seconden. Ook daarin zijn pinguïns efficiënt.

 
Nest bouwen, broeden, voeden, crèche, van alles komt aan bod. 
Ook 'Zijn pinguïns slim?' Ook om een indruk van de stijl te geven volgt nu een lang citaat:
 
Dat zit zo.
Veel pinguïns blijven trouw aan de partner waarmee ze het jaar daarvoor een kuiken hebben gekregen. Om elkaar terug te vinden tussen duizenden andere vogels roepen ze elkaar. Maar niet alleen zij, álle pinguïnstelletjes roepen elkaar. Een pinguïnkolonie klinkt als een schoolplein na de zomervakantie waar iedereen tegelijk probeert te vertellen waar hij geweest is. In mensenoren dan. Pinguïnoren horen 'Liefje, ik ben hier!', maar wel in multimega-stereo. Dat ze tussen al die vogelstemmen de stem van hun partner herkennen, lukt doordat elke pinguïn net even anders klinkt dan zijn buurman of buurvrouw.
Wetenschappers noemen de kunst om in veel rumoer één stem te herkennen 'het cocktailparty-effect'. Zoals wij ons op een drukke verjaardag kunnen focussen op die ene persoon met wie we in gesprek zijn, zo kunnen pinguïns de ruis van de kolonie wegfilteren tot alleen de stem van hun partner overblijft.
Pinguïnologen waren diep onder de indruk. Knappe oren, schreven ze in hun notitieboekje.
 
Dit ging vergezeld van dit vignetje:

 
Heel goed, precies de rol van zo'n figuurtje. Prachtig werk van illustrator Kees de Boer.
 
Zo gaat het via 'Hebben pinguïns vijanden?' (ja, met foto'tjes) naar 'deel 2, alle pinguïns van de wereld'.
 

 
Daarin worden alle achttien soorten pinguïns gepresenteerd (foto) en verteld hoe het ermee gaat. Niet goed, maar de ene soort is er nog met tienduizenden, terwijl de andere met enkele duizenden op één of enkele plekken op de rand van uitsterven staat.
Dat ligt grotendeels aan veranderingen in het klimaat. Die gaan zo snel dat de pinguïns dat niet in een evolutionair tempo kunnen bijbenen, en die snelheid, tja, dat is een bijdrage van de mensheid. We zijn met heel erg veel, er zijn te veel rijke toeristen rond Antarctica en in het algemeen zijn we erg vervuilend.
Ook de verteller vindt dat je kinderen niet met zo'n troosteloos uitzicht kan achterlaten en biedt dus bescheiden wenken voor verbetering van onze wereld. Minder plastic, minder vlees, enzovoort. Sprankjes hoop. Ach ja...
 
In 'deel 3, pinguïns en ik' gaat het vooral over het Zuid-Afrikaanse dierenopvangcentrum SANCCOB. In tekst en beeld krijgen we een mooie indruk van het werk van de vrijwilligers - waaronder de auteur. Dat er mensen zijn die dit willen doen, stemt ook hoopvol. En ja, pinguïns kunnen bijten en heel hard slaan. Dat moeten ze vooral blijven doen, anders worden ze tam en kunnen ze niet meer voor zichzelf zorgen. Het zijn geen mensen.
 
Mooi gedaan, dit boek! 
 
Hoezo mooi gedaan?
 
1. Het gaat over wat er op staat: pinguïns.
2. Het is goed gedocumenteerd. Achterin bronopgave.
3. Alles staat in dienst van het doel, tot en met de schutbladen. (Voorin een kaart van 'plekken waar je door pinguïns gebeten kan worden', dat wil zeggen woonplaatsen van pinguïns, achterin ook, maar dan plekken op je lichaam...). Dus ook veel doeltreffende illustraties, die de tekst verduidelijken en aanvullen.
3. De tekst is levendig en leesbaar, ook voor de kinderen van negen en ouder voor wie dit boek eveneens bedoeld is. Jargon is tot een minimum beperkt en wordt uitgelegd. Waar nodig zijn duidelijke schema'tjes gebruikt, zie bijvoorbeeld p. 183 over het verband tussen aantallen Afrikaanse pinguïns, sardientjes en ansjovis. Achterin bijna ten overvloede een woordenlijst.
4. Het is overzichtelijk ingedeeld. 
5. Het is een gebonden, mooi vormgegeven, solide boek met leeslint. 
 
Zo doe je dat dus, non-fictie voor kinderen (en andere mensen).


Akveld, Joukje. Rock de pinguïn, het unieke pinguïnboek. Met illustraties van Kees de Boer. Volt, 2024. 
 

vrijdag 21 maart 2025

IBBY International Children's Book Day


 
Al vanaf 1967 viert IBBY op 2 april feest, want dan is het International Children's Book Day. Hans Christian Andersen was jarig op 2 april, vandaar.
 
Each year a different National Section of IBBY has the opportunity to be the international sponsor of ICBD. It decides upon a theme and invites a prominent author from the host country to write a message to the children of the world and a well-known illustrator to design a poster. These materials are used in different ways to promote books and reading. Many IBBY Sections promote ICBD through the media and organize activities in schools and public libraries. Often ICBD is linked to celebrations around children's books and other special events that may include encounters with authors and illustrators, writing competitions or announcements of book awards.
 
Dit jaar kreeg IBBY Nederland deze feestelijke opdracht.
Dat leidde tot dit gedicht van kinderboekenambassadeur Rian Visser, in zes talen 
 

 
en deze poster van Janneke Ipenburg, met de laatste regels van dat gedicht in tien talen
 

 
waarvan overigens ook een speciale versie bestaat voor Nederland, met de Nederlandstalige tekst bovenaan.
De materialen werden op 21 maart gepresenteerd op een studiemiddag van IBBY Nederland.

donderdag 20 maart 2025

Hèhè

Hèhè, Hèhè uit. Flauw, best een leuk boekje en zó uit.
Ach, ik miste goh, och en ach. Maar goed, maar goed staat er wel in. En goh, goh, och en ach komen eigenlijk alleen aan het begin van zinnen voor. Ach, wat geeft dat voor een vertoog waarin vooral 'gezelligheid' en 'eerlijkheid' een rol spelen, en afkeuring of afgunst minder. Het is toch een eye-opener, hè, echt wel. (Toch?) (Is er een autochtoner klinkend equivalent voor eye-opener?) 
Hèhè van Paulien Cornelisse is een 'uitgave van Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek ter gelegenheid van de Boekenweek 2025'. Nou, van mij krijgt ze een dikke voldoende. Temeer omdat er vast wel een maximum aantal woorden was. (Vast wel.)
Nederlands: kampioen stemmingswoordjes. Maar Finland heeft huhhuh.
 
 
Cornelisse, Paulien. Hèhè, over wat we zeggen zonder dat we het doorhebben. Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, 2025. ISBN 978 90 6503 940 4, 62 p.  
 
NB. De maker van de vignetjes wordt niet vermeld. Vermoedelijk zijn ze van Paulien Cornelisse zelf.

dinsdag 18 maart 2025

Oertijd

Als je een titel als Oertijd levensgroot in beeld ziet, weet je eigenlijk al dat je wordt beetgenomen, zeker als er de kop van een dinosaurus op prijkt. Hoewel er kleine waren, hadden die beesten immers doorgaans zulke enorme afmetingen dat ze niet in een boek passen, zelfs niet op een bioscoopscherm. In het Leidse museum Naturalis staat het geraamte van zo'n beest - dat zou je levensgroot kunnen noemen.
 


De mensen van Naturalis zijn trots op hun Trix en vertellen graag hoe ze tot deze reconstructie zijn gekomen, die begon met de vondst van een verzameling botten in Montana (VS).
 
Dan krijg je ook een idee van het wetenschappelijk speur- en giswerk dat eraan ten grondslag ligt, en dat we bijvoorbeeld nog steeds niet precies weten hoe die beesten er uitgezien hebben: dat blijft beredeneerd gokken, aannames maar geen zekerheden.
Zo'n afbeelding als
 


onder de kop 'Prehistorische zeewezens' is dus eigenlijk bluf. 
Het is het risico dat kleeft aan het vertellen van geschiedenis als een verhaal, zonder aandacht voor bronnen. Een goed non-fictie-boek biedt een geloofwaardig antwoord op de vraag: hoe wéten we dat allemaal.
 
Dat vinden we in De Oertijd in beeld hier en daar wel, maar net wat te weinig tussen de spetterende platen van Juan Calle, Eugene Smith, Val Walerczuk, Simon Mendez, Mat Edwards en Diego Vaisberg. In de allereerste alinea, onder de kop 'Het eerste leven', staat bijvoorbeeld
 
Geologen schatten dat de aarde maar liefst 4,54 miljard jaar oud is. Uit fossielen blijkt dat de allereerste levensvormen simpele eencellige microben waren. Zij verschenen zo'n 3,5 miljard jaar geleden.
 
Hoe bleek dat dan? Wordt nauwelijks verteld, ja, twee blokjes over stromatolieten, maar dat is het en dat had echt beter gekund, al was het maar met twee pagina's over hoe paleontologen tot hun reconstructies komen. Het zij zo. 
Wel even iets rechtzetten: dat 'levensgroot in beeld' wordt in zoverre waargemaakt dat hier en daar het vignetje 'op ware grootte' prijkt naast een afbeelding van het fossiel van een tand, een organisme of een stukje bot. Bij de brachiosaurus op p. 72-73 staat niets over 'ware grootte' - behalve bij zijn teen. En linksonder staat, zoals bij meer beesten, een silhouet met dat van een mens ernaast, om een indruk te geven van zijn 'ware grootte'. Hoe men uit die teen en andere botten afleidde dat die brachiosaurus er zo uitziet als afgebeeld, dat wordt niet beschreven, terwijl zo'n puzzel toch heel boeiend zou kunnen zijn.

 
Die spetterende platen lijken zo een beetje op een kermisattractie met tekst ertussen.
Die tekst zal feitelijk wel in orde zijn. De auteurs Dougal Dixon en Dean Lomax zijn paleontologen met enige staat van dienst en Nancy Dickmann is een ervaren auteur en redacteur van non-fictie.
Jammer is wel dat er een behoorlijke woordenkennis en leesvaardigheid vereist is. Mama, wat is een microbe? Over fotosynthese beschikkende cyanobacteriën? Gefossiliseerde afdrukken? Edacarische fossielen? Alleen al de eerste twee bladzijden. Dat zal menig lezertje afschrikken, zelfs al heeft het geleerd een woordenboek te raadplegen. (Kun je niet vroeg genoeg onderwezen krijgen.) (In ieder lokaal een wereldbol en een woordenboek, kan dat geregeld worden?)
 
 

 
Opmerkelijk is de aandacht voor de gewervelde dieren. De geschiedenis van algen (die uit die cyanobacteriën voortkwamen), schimmels, sporenplanten, naaktzadige en bedektzadige planten blijft onbelicht. Die van ongewervelde dieren wordt nauwelijks belicht, zij het dat die wel de allereerste beesten waren (trilobieten bijvoorbeeld) en op de eerste vier pagina's aandacht krijgen en later komen heel even de 'mega-weekdieren' langs op p. 25. Maar daarna gaat het van de eerste vissen via de dinosauriërs, waarbij wordt vermeld dat die nog steeds bestaan, naar de 'oerdieren'. Ja, dino's bestaan nog: daar stammen namelijk de vogels van af. Het is echter vreemd om de eerste zoogdieren oerdieren te noemen, alsof al die andere nog oudere beesten dat niet waren, en dan ook nog eens niet te vertellen waarom zoogdieren zoogdieren heten. Wordt kennelijk bekend verondersteld.



 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Op p. 86 begint die afdeling 'oerdieren' met de kop 'Hallo, voorouders' en de afbeelding hierboven. 
Dat doet vermoeden dat de auteurs het idee hadden om een geschiedenis te vertellen die van de eerste dieren (die trilobieten dus) naar ons mensen leidt, een vermoeden dat nog versterkt wordt doordat ze in het laatste hoofdstuk eindigen met de australopithecus. Van trilobiet naar Trump, met alle andere monsters daartussen, zoiets. Maar dat vertellen ze niet. Dat is slordig.
 

 
Ook slordig is het strooien met tijdperken, terwijl slechts drie keer een verticale strook is afgebeeld met die tijdperken en hun namen, waarvan twee dezelfde en de derde ingezoomd op het Cenozoïcum. 
Helemaal onderaan in die eerste twee stroken zit een klein donkerpaars blokje Precambrium en dat blijkt dan te duren van '4540-541 mjg' ofwel van rond 4,5 miljard jaar geleden tot zo'n 500 miljoen jaar geleden.
Als je dat naar evenredigheid op zo'n strook van pakweg 36 cm af zou beelden, iets meer dan de hoogte van dit boek (34 cm), zou daarvan 32 cm donkerpaars moeten zijn... 
Niet praktisch, dat begrijp ik ook wel, maar het zou enig idee hebben gegeven hoe lang het duurde voordat er beesten op aarde waren. (En nogmaals, over algen en schimmels vertelt dit boek niets.) Afgezien dan van de eencelligen die zich na 12 cm (3 miljard jaar geleden) meldden.
 
Zo ziet de eerste tijdsschaal er een halve slag gedraaid uit:


 
En zoveel ruimte zou dat precambrium eigenlijk moeten innemen: 


Waarbij die stippeltjes de eencelligen uitbeelden.
En een millimeter of minder helemaal rechts zou je kunnen reserveren voor mensen.
Het zou toch niet zo moeilijk zijn geweest om zo'n soort tijdsschaal in het begin van het boek te plaatsen. De tweede zou dan kunnen inzoomen op het Paleozoïcum tot en met het Cenozoïcum en de derde op enkel het Mesozoïcum tot en met het Cenozoïcum of alleen het Cenozoïcum.
 
Kortom, er valt genoeg te kijken in dit forse boek, maar bij nader inzien zit het slordig in elkaar.
Die slordigheid zit ook in de ondertitel op de voorkant. (Niet op de titelpagina annex colofon die op de binnenkant is gedrukt, een echte titelpagina en zo kon er kennelijk niet van af.) Want waarom heet die niet 'Prehistorische zeewezens, dinosariërs en zoogdieren'? Op volgorde, als het ware.
 
Achterin bevinden zich een trefwoordenregister en een begrippenlijst. Dat lijkt dan weer verzorgd, maar wat moet je, om een voorbeeld te noemen, met deze omschrijving van reptiel:
Het basistype landdier. Reptielen zijn koudbloedig en leggen eieren met een taaie, harde schaal. Basistype?
 
Of, bijna grappig (de auteurs zijn kennelijk geharde vleeseters), de omschrijving van herbivoor:
Dier dat in plaats van vlees planten eet.
 
Carnivoor dan?
Dier dat in plaats van planten het vlees van andere dieren eet. 
 
Eten verteren blijkt nog een kunst apart. Want een omnivoor heet:
Dier dat zowel dierlijk als plantaardig materiaal eet en verteert.
 
Tja, het is wel zo...
 

Dixon, Dougal, Nancy Dickmann & dr. Dean Lomax. De oertijd levensgroot in beeld, dinosauriërs, oerdieren & prehistorische zeewezens. Met illustraties van Juan Calle, Eugene Smith, Val Walerczuk, Simon Mendez, Mat Edwards en Diego Vaisberg. Gottmer, 2024. ISBN 978 90 257 8038 8, 127 p. 
 




NB. Voor een echt goed non-fictieboek, zie hier. Of hier. Of hier.

zondag 16 maart 2025

Citaatje van de week (of de maand): al die campagnes hebben geen sodemieter geholpen

Deze komt van Wijnand Mijnhardt en stond in een interview met hem in de Volkskrant 15 maart 2025. Heerlijk, zo'n uitspraak middenin de Boekenweek. Want die campagnes, daarmee bedoelde hij leesbevorderingscampagnes.
Een wat riskante uitspraak, want we weten niet hoe het met ons gesteld zou zijn zonder die leesbevorderingscampagnes. Oud-directeur Barry Wiebenga van Stichting Lezen zei het al ooit eens: het effect van al die inspanningen is niet te meten bij gebrek aan controlegroep.
 
Wijnand Mijnhardt was tot 2019 hoogleraar vergelijkende wetenschapsgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht, waar hij in 2007 het Descartes Centrum voor wetenschapsgeschiedenis en wetenschapsfilosofie oprichtte. Tussen 2001 en 2005 was hij gasthoogleraar vroegmoderne intellectuele geschiedenis aan de University of California in Los Angeles. Hij is gespecialiseerd in de 18e eeuw.
 
Wat maakt de 18de eeuw zo interessant? (Vroeg interviewer Wilma de Rek.)

Dat er voor het eerst ruimte werd gecreëerd, niet meteen in de praktijk maar wel in de theorie, voor een vrijheid van denken. Dat is iets wat mij tot de dag van vandaag blijft fascineren. Het klassieke voltairiaanse standpunt: het kan me niet schelen wat je vindt, maar iedereen moet de ruimte hebben zijn onzin te verkopen.'
Daarvan komt naar zijn mening in de wereld van sociale media niets terecht, omdat een belangrijk aspect ontbreekt: het tolereren van andere meningen en daarover in gesprek gaan.

Afijn, het is een zeer interessant interview maar het gaat hier even over die boude uitspraak, die trouwens kan concurreren met dat andere citaat uit dit interview: 'Om de wereld te begrijpen moet je goed kunnen lezen, luidt al jaren de boodschap van boekenbranche en overheid. Maar volgens wetenschapshistoricus Wijnand Mijnhardt is dat een treurig misverstand.'
 
Even terug naar de 18e eeuw.
‘Als je kijkt hoe denkbeelden in die tijd bij de mensen terechtkwamen – dus niet zozeer bij een handjevol intellectuelen in een of andere Parijse salon, maar bij de gewone man – dan is het antwoord: via boeken. En daar komen uitgevers en boekhandelaren als Jean Frédéric Bernard en Marc-Michel Rey in beeld. Het is geen toeval dat zij zich in Amsterdam vestigden. De relatief tolerante Nederlandse Republiek heeft weliswaar zelf niet zo veel iconische wijsgeren voortgebracht, maar de verbeelding had er vrij baan en het werk van verlichte denkers kon er op schrift worden gesteld. Bernard en Rey vonden dat alle boeken en tijdschriften gedrukt en geconsumeerd moesten kunnen worden; ieder mens moest van alle standpunten kennis kunnen nemen. Zíj zorgden ervoor dat de denkbeelden van Rousseau, Diderot en noem ze allemaal maar op verspreid konden worden.’ Plechtig: ‘De Franse Verlichting, of liever gezegd: de Europese Verlichting, is in Nederland geproduceerd.’ 
‘In de loop van de 18de eeuw ontstond hier een wat ik zou willen noemen ontwikkeldencultuur. Die hebben we nog steeds, daar horen jij en ik bij; we vormen niet de toplaag, we zijn gewoon ontwikkelden. Aanvankelijk werd die groep gevormd door slechts een paar procent van de bevolking. 2, misschien 3 procent van de inwoners van de Republiek kocht boeken. Het percentage lezers was wel wat groter, maar niet veel.'
'Onderdeel van die ontwikkeldencultuur was de gedachte dat mensen, om volwaardige burgers te kunnen worden, a) moesten leren lezen en schrijven en b) lid moesten worden van een genootschap of een vereniging. Want dáárin kon je de dingen bespreken die je had gelezen. In clubverband leerden mensen tolerant te zijn, te accepteren dat er andere denkbeelden bestonden dan de hunne: ze leerden er burger te worden. Leesvaardigheid en sociabiliteit – het kunnen leven in groepen – waren de twee fundamentele grondslagen onder de burgersamenleving.’
 
Wilma de Rek voegt hier een behulpzame samenvatting toe: 'Aan het einde van de 18de eeuw, Nederland telde twee miljoen inwoners, kon ongeveer twee derde van de volwassenen lezen en schrijven (in elk geval een beetje). In 2025 zijn er bijna 18 miljoen inwoners en heeft nog altijd een op de vijf volwassenen moeite met lezen en schrijven, en trouwens ook met rekenen. Met de leesvaardigheid van jongeren gaat het bergafwaarts; bij een derde van de 15-jarigen schiet die inmiddels tekort.'
En daarna volgt dan die ontboezeming en ik citeer met opzet een flink deel dialoog:
 
Mijnhardt: ‘Er is de afgelopen twee eeuwen enorm veel geld gestoken in het bevorderen van de leesvaardigheid. En het is verbijsterend hoe weinig resultaat dat heeft gehad. Al die campagnes hebben geen sodemieter geholpen.’

Nou ja, wel iets dus.

‘Maar hoeveel mensen lezen nu echt geregeld een boek, dus niet heel af en toe? Dat zal hooguit de helft van de Nederlanders zijn, waarschijnlijk minder.’

Ongeveer een derde van de Nederlanders zegt zich geen leven zonder boeken te kunnen voorstellen. Eveneens ongeveer een derde leest weinig of helemaal geen boeken.

‘Precies. De conclusie is dat het boek in de verste verte niet is gekomen waar de verlichte burger rond 1800 het had verwacht. Op de vraag naar de oorzaken van het beperkte effect van ruim twee eeuwen offensief volgt steevast het antwoord dat dat offensief kennelijk niet krachtig genoeg is geweest. Daarop is het hele overheidshandelen gebaseerd: we hebben niet genoeg gedaan, we moeten meer doen! Dus gaan we voort op de ingeslagen weg, huren we een pseudoprinses in om kinderen voor te lezen en verzinnen we nog maar eens een campagne. En dat is dus grote flauwekul.
‘Het punt is dat we de oorzaken van het geringe effect van al die lezersoffensieven in een totaal verkeerde richting zoeken. Naar mijn mening moeten we op een heel andere manier naar het probleem kijken, en om te beginnen accepteren dat leesvaardigheid in een samenleving een soort van natuurlijke bovengrens kent. Hooguit 50 procent van de mensen is in staat werkelijk leesvaardig te worden, dus lange en ingewikkelde teksten te begrijpen, en dan kun je twisten over een procentje meer of minder. Maar dat accepteren we niet. Want we vinden lezen zo belangrijk. Maar waarom eigenlijk?’

Nou?

‘Omdat we lezen nog steeds beschouwen als grondslag van de kennisoverdracht. Die misvatting danken we aan de burger van de 18de eeuw. Geen kwaad woord over die burger, maar hij heeft ons wél opgezadeld met een ideologische fixatie op lezen waarop veel is af te dingen. Ik denk dat het hoog tijd is de grondslag van de kennisoverdracht aanzienlijk te verbreden.'
 

Zijn punt is dat we leesvaardigheid als deugd zijn gaan zien en dat kennisoverdracht met meer middelen kan dan alleen boeken.
Niet dat hij een hekel heeft aan boeken, integendeel, zijn huis staat er mudvol mee (zoals ook de foto's bij het interview tonen) en 
 
‘Begrijp me niet verkeerd, ik ben niet tegen literatuur: lezen maakt de mens vrolijker en wijzer, net als muziek of theater, en er mag best meer geld naartoe. Maar niet op de dwangmatige manier die je nu ziet, waar vanuit de branche trouwens vooral een economische motivering achter zit, en vanuit de overheid de onjuiste aanname dat je via leesbevordering mensen tot politiek rijpe burgers kan maken. Die aanname is gebaseerd op de 18de-eeuwse idee dat als we allemaal maar goed kunnen lezen, we ons als volwaardig burger zullen gedragen. Het is tijd dat we erkennen dat dit een mythe is.’ 

Waarvan akte.
Lezen maakt de mens vrolijker en wijzer, die zit. Volgens mij rechtvaardigt dat heel wat leesbevordering. En is een goede leesvaardigheid niet zozeer een deugd als toch wel een handige vaardigheid in het leven.
 

woensdag 12 maart 2025

Die Gedanken sind frei

 ... maar niet altijd.
 
Want
 
Als hetzelfde woord uit verschillende monden komt, steeds weer opnieuw, wordt het moeilijker te negeren. Het wordt een soort waarheid.
Drup
drup
drup...
Zo groeien stalagmieten in het donker.
Zo groeien gruwelen binnen in ons.
 
Dan ga je denken dat je slecht bent. Want iedereen zegt het.
Toch lukt het hoofdpersoon en verteller Faye in Het eiland aan de rand van de nacht om nog een beetje twijfel te koesteren. Want ze kan zich niet herinneren wát ze dan aan slechts heeft gedaan. Het was buiten, het was nacht, er was storm en onweer, een boom - en haar tante, een bijl en bloed. Haar vader is op dat moment bijna een zombie, haar tante stuurt haar 'voor haar eigen bestwil' naar een kostschool op een verafgelegen Schots eiland voor heel moeilijke, 'slechte' kinderen. Zo moeilijk dat er wel eens een kind verdwijnt.
 
Het is 1932, leren we op p. 37. Faye's vader, Arthur Fitzgerald, is een bekende bioloog, maar is gebroken uit de oorlog gekomen en bovendien wegens een onwaarschijnlijke theorie terzijde geschoven in vakkringen. Een moeder is niet in zicht. (Wordt later verklaard.) Zijn zus Christina bestiert het gezin, maar dat gaat dus niet goed. Lijkt het. Faye is een echt buitenkind, doet het niet goed op de diverse scholen, en er is dus dat drama.
Eenmaal aangekomen op die school van Doctor en Violet Lighter blijken er slechts acht leerlingen te zijn, nee, zeven want een is net overleden. Lijkt het.
 
Dit is het soort verhaal waarvan het zonde is de intrige uit de doeken te doen. Het soort verhaal dat je in een klas kan voorlezen en dat leerlingen dan gaan smeken om het vervolg.
Er zit veel weer en wind en duisternis in, de school is gevestigd in een oude abdij vol geheime gangen en schuilplaatsen, de kamers van de leerlingen zijn de oude cellen van monniken, uiterst sober ingericht en 'zuster Violet' doet die kamers 's avonds op slot om de leerlingen 'tegen elkaar te beschermen'. Een decor om rillend van te genieten, 'aan de rand van de nacht'.
En een intrige die op zich helemaal niet zo vernieuwend en bijzonder is maar wel heel knap en kleurrijk opgebouwd, vol cliffhangers, zijlijntjes en spanning. Waarbij er ook nog plaats is voor vriendschap, solidariteit en zelfs liefde, voor opoffering en heldhaftigheid en een klare keuze tussen goed en kwaad. En een achter een waterval verborgen bos, een grote hertenbok, een slimme en trouwe hond en jawel, een bijl.
 
In ieder van ons zit wel iets slechts, weet een van de kinderen (is het Boudicca of prins Filiberto?) Faye te vertellen, zo ver gaat de nuance zeker in dit verhaal, maar niet zo ver dat aan het eind niet zonneklaar is wie er misdaden hebben begaan. Dat is op zich net zo lekker ouderwets en veilig als dat het de kinderen zijn die in opstand komen en de boel weten te ontmantelen. Wat voor boel, dat vertel ik niet. Wel dat Faye zich uiteindelijk, dankzij die bijl, weet te herinneren wat er voorviel, die ene nacht, en dat is een bevrijding.
 
Even lekker ouderwets is het dat het verhaal een volmaakt happy end heeft. Bij elkaar zoveel knap opgebouwde spanning en emotie dat je de auteur die paar onwaarschijnlijkheden en niet-essentiële losse eindjes ('Prins' Filiberto?) graag vergeeft.
 
 
Strange, Lucy. Het eiland aan de rand van de nacht. Vertaling: Aleid van Eekelen-Benders. Gottmer, 2024. ISBN 978 90 257 8035 7, 118 p. Oorspr.: The Island at the Edge of Night, Chicken House, 2024.
 
NB. Voor de jongere lezers, die zich afvragen waar 'Die Gedanken sind frei' op slaat? Zie Wikipedia. Of Nena of Hannes Weder op Youtube. En de verklaring voor de mooie tekeningen van boomwortels boven ieder nieuw hoofdstuk: p. 132. Ze zijn van Katie Hickley.
Lucy Strange debuteerde in 2016 met The Secret of Nightingale Wood (Het geheim van het nachtegaalbos). Daarna volgden met regelmaat nieuwe titels, waaronder het in dit blog besproken Sisters of the Lost Marsh (2021, De zusjes uit het Verzonken Moeras). 
 

maandag 10 maart 2025

Hoe doen ze het in Ierland?

Nou, wat betreft leesonderwijs een stuk beter dan in Nederland, schijnt het. Zoiets was al op te pikken uit diverse artikelen, wat columniste en onderwijsjournalist Aleid Truijens al op 11 december 2023 tot een fel stukje verleidde in de Volkskrant. En dit viel deze week te lezen op LinkedIn, een bericht van Inouk Boerma, medewerker IPABO:
 
Wat maakt het Ierse leesonderwijs zo succesvol? En wat kunnen wij in Nederland hiervan leren?
 
Afgelopen week reisden José Smeets en ik met een groep van zeventien vierdejaarsstudenten van de afstudeerrichting Lezen van Hogeschool IPABO naar Dublin om te ontdekken waarom het Ierland wél lukt om de leesprestaties te verbeteren.
 
Op het Marino Institute of Education gingen onze studenten onder leiding van docent Geletterdheid Jen O’Sullivan, PhD in gesprek met Ierse pabostudenten over de Irish Literacy Approach. Zij deelden met ons de vijf succesfactoren van het Ierse leesonderwijs:
 
✅ Sterke lerarenopleiding: leraar is een prestigieus beroep en een populaire studiekeuze
✅ Behoud van leraren: Ierse leraren zijn over het algemeen tevreden en uitval is laag
✅ Duidelijk beleid & curriculum: de overheid heeft na tegenvallende resultaten een grootschalige en landelijke aanpak ingevoerd om het leesonderwijs te verbeteren
✅ Leesinstructie in het gehele curriculum: lezen wordt vakoverstijgend geïntegreerd in het Ierse onderwijs
✅ Cultuur van lezen: Ieren hebben een sterke liefde voor taal en literatuur

 
Niet mis te verstaan. De liefde voor taal en literatuur is hier te lande wellicht minder sterk, maar aan de andere vier vinkjes valt zó iets te doen. Als onze regering zou willen.
 
Hier nog eens dat stukje van Aleid Truijens uit december 2023:
 
Wat we kunnen opsteken van Ierland, dat wél in staat is kinderen te leren lezen

Hoe ligt onderwijsland erbij, een week na de ontploffing van de Pisa-bom? We dalen internationaal gestaag met prestaties in wiskunde en natuurwetenschappen, maar bij leesvaardigheid hebben we de bodem bereikt. Eenderde van onze 15-jarigen is praktisch laaggeletterd en leest niet goed genoeg om te functioneren in de maatschappij. Eenderde!

 Iets om je ogen uit je kop te schamen. Een collectief falen, van de overheid, de inspectie, schoolbesturen, schoolleiders en leraren. In 2003 haalde 10 procent van de 15-jarigen de ondergrens niet, in 2018 24 procent en nu 33 procent. Wat nu? Op naar de 50?

Wij verwaarlozen kinderen. De belangrijkste taak van scholen is álle kinderen te leren lezen en schrijven. We verzuimen om iedereen de belangrijkste instrumenten in een mensenleven mee te geven. Een jongere die niet kan lezen is verloren, ook al kan hij reuzegoed samenwerken in groepjes of zelfsturend filmpjes aanklikken. Wie niet goed leest, struikelt overal: in het vervolgonderwijs, in de samenleving, op het werk en als opvoeder. Het besef dat dit bedroevende leesniveau een bedreiging is voor de samenleving en voor de economie, daalt hier nauwelijks in.

Ik zag weinig verantwoordelijken met het boetekleed om. Na het ‘zorgelijk…’ van demissionair minister Mariëlle Paul bleef het stil. Van de Onderwijsinspectie geen commentaar, noch van de lerarenopleidingen. De leden van de VO-Raad, de werkgeversclub van schoolbestuurders die de baas meent te zijn over het onderwijs, zaten zich niet snikkend te schamen in een hoekje. De raad schoof de schuld vakkundig af: het lag aan het lerarentekort en aan corona. Dat corona volgens de Pisa-onderzoekers een kleine rol speelt, dat de daling al twintig jaar gaande is en dat de prestaties ook bij voldoende leraren dalen, werd genegeerd.

 Andreas Schleicher, hoofd van het Pisa-onderzoek, deelde enkele corrigerende tikjes uit in Trouw. Hij merkte dat in Nederland excellentie en ambitie weinig worden beloond; de nadruk ligt op welzijn en kansengelijkheid. Niet dat dat hielp: de verschillen tussen leerlingen groeiden hier juist; elders doen kinderen met een migratieachtergrond het beter dan bij ons. Kennis biedt kansen. Ook ontkracht Schleicher de valse tegenstelling tussen welzijn van scholieren en goede resultaten; die twee gaan best samen.

Bij onze zuiderburen is het gevoel van urgentie groter. In de Vlaamse pers overheerste ontzetting over hun slechtste Pisa-resultaat ooit, ook al scoort Vlaanderen met leesvaardigheid twintig punten hoger dan Nederland. Terecht werd de vraag gesteld: wat kunnen we leren van Ierland, het met lezen best presterende Europese land?

Ierland kreeg dit succes niet cadeau. De Morgen interviewde Harold Hislop, hoofd van de Ierse onderwijsinspectie. Nadat Ierland in 2009 bij Pisa dramatisch was gezakt met leesvaardigheid, besloot Hislop dat hard overheidsingrijpen nodig was. Hij startte in 2011 Literacy Strategy, landelijk beleid dat vruchten afwerpt: ‘Politiek leiderschap is cruciaal’.

Kern van het Ierse wonder: betere lerarenopleidingen, ondersteuning van starters en regelmatige bijscholing van leraren, die je vervolgens veel vrijheid biedt. De leraren zijn enthousiast; er zijn weinig afhakers. Verder: besteed meer uren aan lezen, zet lezen centraal bij alle schoolvakken, maak alle spelers – schoolleiders, ouders, schoolboekenuitgevers, bibliotheken – medeverantwoordelijk; wijs niet beschuldigend naar elkaar. Kijk of lesmethodes werken en meet de vooruitgang van leerlingen. En: houd dit lang vol.

Het zijn geen opzienbarende adviezen – ook hier weten we dat een dergelijke aanpak werkt – maar zie ze maar eens landelijk uit te voeren. Dat lukt alleen als de overheid de eindverantwoordelijkheid bij de besturen weghaalt en de regie in eigen hand neemt. Doe het, er is geen tijd te verliezen.

 
En er is alweer een ruim jaar voorbij.

vrijdag 7 maart 2025

Leesbevorderd

Nieuw: leesbevorderen als werkwoord. Ik leesbevorder, jij leesbevordert, wij leesbevorderen en 'ook volwassenen verdienen het om leesbevorderd te worden'.
 
Hoe zou dat zijn, om leesbevorderd te worden? Hoe verdien je dat? En waarom is het niet geleesbevorderd?
 
Als iemand het weet, dan Romkje de Bildt, directeur-bestuurder van het Nederlands Letterenfonds, 'één van de zes rijkscultuurfondsen die namens de samenleving in culturele makers, instellingen en projecten investeren'. Want de uitspraak is van haar, in een interview door Maarten Dessing in Lezen 2025-1.
 
Lezen is, ter herinnering, het kwartaaltijdschrift van Stichting Lezen, niet een van die rijkscultuurfondsen maar wel door de regering ingesteld. Om het lezen te bevorderen, inderdaad.
Maar nu heeft het Nederlands Letterenfonds ook geld vrijgemaakt om eh, te leesbevorderen.
 
Met de pilotregeling Leesbevordering stimuleert en ondersteunt het Letterenfonds projecten op het gebied van leesbevordering, die vanwege hun vernieuwend karakter een aanvulling vormen op het bestaande aanbod. Organisaties kunnen subsidie aanvragen voor uiteenlopende activiteiten voor jong en oud: van leesclubs tot digitale projecten, en van workshops creatief schrijven of performen tot activiteiten gericht op intermediairs. Of voor projecten die nu nog niet bestaan, maar waarvan het belangrijk is dat ze in het leven worden geroepen om lezen te stimuleren.
 
De regeling is inmiddels wel 'gesloten'. Projectplannen zijn ter toetsing voorgelegd aan Stichting Lezen.
In het interview meer over de 'uiteenlopende' projecten die voor ondersteuning in aanmerking kwamen.
 
In hetzelfde nummer ook een interview met Marco Kunst, auteur van Vuile handen, dat speciaal voor de Maand van de filosofie (april) werd geschreven. Een 'filosofisch verhaal', over een jongen die radicaliseert. Uitspraak van de maand: 'Door te lezen, leer je denken.'
Past wel bij zo'n maand en vast ook wel bij Vuile handen en ander werk van Marco Kunst, maar in zijn algemeenheid is het niet waar. Veel teksten zijn puur vermaak.
 
Er staat meer lezenswaardigs in Lezen 2025-1. Lezen is gratis, maar natuurlijk kost het de stichting geld. Die vraagt daarom een 'vrijwillige bijdrage', zie hier.

 

donderdag 27 februari 2025

Hoefgetrappel, sabelgekletter en onversneden vaderlandsliefde

Een verhaal als Jacht op Don Antonio (Uitgeverij Born, 1948) zou er waarschijnlijk heden ten dage bij geen enkele uitgeverij door komen. De auteur, P. Joh. Zonruiter (1904-1985), is zo goed als vergeten. In DBNL wordt slechts één titel vermeld: Twee jongens op avontuur. Verhaal van list en durf in bezettingstijd en dat nog in een (afkeurende) bespreking door ene C. Vermeer in 1946 in Ontmoeting. Zwarte lading van Ab Visser was veel beter, vond C. Vermeer, veel verantwoorder jegens een 'jeugd in nood'... Laten we Zonruiter eer aan doen, hij werd met één titel vermeld in het bekende Wormcruyt met suycker van D.L. Daalder (1950): Jacht op Don Antonio.
 
Als hij geen straatgenoot zou zijn geweest van mijn grootouders (en tot ze groot werd mijn moeder), had hij dit blog vast niet gehaald. Ze woonden in Gouda en daar was hij goed thuis, getuige ook het boekje Ken uw buren van a tot z, uitgave bij 700 jaar stadsrechten Gouda, dat nog tweedehands te koop is. (Zonder datum, maar aangezien Gouda in 1272 stadsrechten kreeg...) 
Er zijn nog meer titels van hem te koop bij tweedehands-winkeltjes, zie vooral Boekwinkeltjes.nl. De man was een veelschrijver, ook niet te beroerd om een 'avondvullend blijspel' te schrijven (De doffer op de dakgoot) of iets als Tussen rem en gaspedaal, en een hele reeks over speurder Peter Fleming, waarvan 1 exemplaar, Peter Fleming en de groene smaragd, zich nog in een familiale boekenkast moet bevinden.
In mijn jeugd stond het naast Jacht op Don Antonio in mijn Tomado-boekenrekje, naast minstens vijf deeltjes Biggles, tien deeltjes Bulletje en Bonestaak, de verantwoorde (bekroonde) boeken die mijn moeder me elk jaar gaf en niet te vergeten Alleen op de wereld.
Zijn verhalen tonen kenmerkende stijltrekjes, waarover hieronder meer.
 
Edoch. (Om alvast in de stemming van oud taalgebruik te komen.) Ter zake. Maar geen haast, zoals de dief tegen de beul zei.
 
Uit zo'n familiale boekenkast, die van mijn broer, kwam onlangs Jacht op Don Antonio weer naar mij terug. (Ik verwacht nog zo'n boek van hem, Ware en onware verhalen van Eduard het Schaap, maar daarover gaat het nu even niet.)
 
Het verhaal begint op een manier die Kieviet (C. Joh.) niet zou hebben misstaan, zie Fulco de Minstreel:
 
EERSTE HOOFDSTUK
 
De Gouwenaars zien een optocht en een uittocht en het laatste wat ze ervan zien, is een blond jongenshoofd, waarin allerlei gedachten rondspoken.
 
Op een najaarsdag van het jaar 1571 was het stadje Gouda in de namiddag in rep en roer. Vele Gouwenaars dromden samen bij de Rotterdamse Poort, op de Oost- en West-Haven en op de Markt en uit de opgewonden gesprekken die ze voerden kon men opmaken dat er iets bijzonders op tij was. 
In de voormiddag was als een lopend vuurtje het gerucht door de stad gegaan dat Spaanse troepen uit Rotterdam in aantocht waren. Een reiziger uit die stad gearriveerd had in kleuren en geuren verteld wat hij had gezien: Spaanse ruiters, die zich opmaakten om in de richting Gouda te vertrekken.
Nieuwsgierig en daarbij ook een beetje angstig, wat huiverig, met een onbehagelijk gevoel, wachtten de burgers de dingen die komen gingen af.
Zeker .... Gouda had van de Spanjaarden niets te duchten, de stad was op de hand van de koning; van de Prins van Oranje en zijn Geuzen moest men niets hebben, men was tegen elke opstand  .... zonder vrees kon men de soldaten zien binnentrekken .... Of .... doortrekken ....?
Als men het voor het zeggen had .... dan liever doortrekken ...
Een boer is een boer en als je hem omkeert, is het nog een boer, was een spreekwoord in die dagen ...
Maar .... een soldaat is een soldaat en als je hem omkeert, is het nog een soldaat ...
Dat kon men met evenveel recht beweren ...
'Daar komen ze ....!'
Dof hoefgetrappel weerklonk op de dijk, het klonk sterker onder het gewelf van het poortgebouw.
Daar trekken ze de stad binnen.
 
Daar laat ik het even bij. 
Die puntjes, ruimte voor associaties als het ware, komen op ongeveer iedere bladzijde terug. En let op, in de laatst geciteerde regel verandert de verteltijd van onvoltooid verleden tijd in onvoltooid tegenwoordige tijd en dat blijft zo, best opmerkelijk voor een verteller die het even daarvoor nog over in die dagen had. Let verder op een woord als men, en uitdrukkingen als samen drommen, lopend vuurtje, op de hand zijn van en rep en roer.
Wie de verteller is blijft het hele verhaal op de vlakte, niet opzienbarend, en hij (of zij, officieel) verplaatst zich vaak in de gedachten van personages - ook niet opzienbarend. Dat doet hij met veel verve: de stemming ten opzichte van de Spaanse soldaten is treffend weergegeven.
 
Het verhaal gaat over een jongen, Maarten, zoon van een al drie jaar vermiste zeeman en een twee jaar geleden overleden moeder, die door zijn oom als lansknechtje verhuurd is aan een Spaanse vaandrig. Maar (Zonruiter zou schrijven: doch) hij heeft geen zin om echt soldaat in het Spaanse leger te worden en tijdens een nachtelijke aanval door Geuzen grijpt hij zijn kans en een ruiterloos paard en loopt over.
Eerst belandt hij in een cel van een fort. Hij maakt er kennis met de cipier. Nog een citaat, wel ja, waarom niet:

De gedaante waggelt tot in het midden van de cel, zonder iets te zeggen en Maarten is ook te verbaasd om een woord te uiten. Dan hoort de gevangene een gesnuif als van een verkouden zeehond, een geblaas als van een kwaadaardige kater en een bons, een gesteun en de vreemdeling zit.
Hij kijkt Maarten aan.
'De cipier', denkt deze.
'Zo broer', klinkt de stem van de dikkerd, 'en hier zijn we dan, zoals de dief tegen de beul zei. En dit is je eten.'
Hij legt een homp brood met een stuk vlees op de tafel.
'En hier is je drinken.'
En daar staat een kruik op de tafel.
Hij zit wijdbeens op het krukje. Maarten echter loopt naar op de tafel toe.
Hongerig begint hij aan zijn maaltijd.
'Ik ben Steven, de cipier', klinkt het vanaf de driepoot. 'En hoe heet jij?'
'Maarten',  komt het uit volle mond.
'Zo, broer .... Maarten .... zo ..... zo. Nou, je zit lelijk in de klem, broer, zoals de jager tegen de vos zei. Wat ze hier eenmaal in d'r handen hebben, laten ze niet gemakkelijk weer los.'
 
Dat blijkt echter mee te vallen. 
De verkouden zeehond (kennelijk weet de verteller hoe dat klinkt), de rare vergelijkingen (zoals de jager tegen de vos zei), het tekent de stijl, waarbij dient aangemerkt dat die zoals-vergelijkingen beperkt blijven tot cipier Steven - die in het hele verhaal van tijd tot tijd opduikt. En hoewel de verteller regelmatig in de gedachten van Maarten duikt, met of zonder aanhalingstekens (een bijzondere eigenaardigheid die hij deelt met niet de minste, namelijk Lewis Carroll), blijkt uit zulke woorden als de gevangene weer enige afstandelijkheid, alsof de verteller een toneeltje aanschouwt.
 
Maarten wordt ondervraagd en dat loopt goed af. Hij treedt in dienst als koerier. Na enkele proefklussen krijgt hij een grote opdracht: het opsporen van een superspion die vele namen heeft maar eigenlijk Don Antonio heet. Heel eervol en eerst denkt Maarten dat hij er alleen voor staat. En hoe spoor je iemand op die overal kan zijn en meesterlijke vermommingen heeft.
Op een bepaald moment overnacht hij in een herberg waar hij in de gelagkamer een zich Van Waandere noemende koopman een gloedvol betoog ziet afsteken en we volgen even de gedachtegang van Maarten:
 
De jonge man heeft men belangstelling geluisterd. Dat is pas praten. Een mens zou er van onder de indruk komen, zonder dat dat hij dat zelf wil ... Maar toch vergeet de geachte spreker één ding, één voornáám ding. Het betreft hier mensen die voor hun vrijheid vechten. En dan is men tot grote dingen in staat. Hun aantal is klein, nóg klein, dat is zeker. De kooplieden en rijke burgers houden de koorden van de beurs nog dicht. Maar machtiger dan geld en legers is de vastberaden wil om te zegevieren: de koppigheid der Nederlanders, zoals de Spanjaarden dat noemen.
En voor de rest zou ik wel eens willen weten: wie is die meneer? Is dat soms een zekere Don Antonio? Als dat eens waar was ... Dan viel ondergetekende precies met zijn neus in de boter ... Een mens moet maar geluk hebben ... Als ik er maar zeker van was ... Ik zal hem in elk geval heel goed in de gaten houden.
De oude soldaat heeft de minste belangstelling getoond. Hij is gaan zitten en met zijn hoofd op de tafel in slaap gevallen.
 
Woorden als herberg en gelagkamer horen bij een verhaal dat zich eeuwen geleden afspeelt, Thea Beckman maakte er ook gebruik van.
Voor het overige kruipen we in Maartens hoofd, en blijft het opmerkelijk dat die jonge man even later ik heet, en zelfs ondergetekende.
Helaas voor Maarten had hij geen geluk en het werd nog wat gedoe in die herberg, maar die Van Waandere was wel een spion - net als die oude soldaat, maar dat blijkt pas veel later in het verhaal. Waar het hier om gaat is dat onversneden partij kiezen, nationalisme zou je het bijna noemen, dat de verteller hier in zijn personage legt, en dat later nog enkele keren terugkeert en al helemaal als hij bijna op het eind kennis mag maken met de Prins van Oranje, in Enkhuizen. Past helemaal in het verhaal en bij de hoofdpersoon, die dan ook nog eens zicht krijgt op een mogelijke ontdekking van zijn vader, maar zo treffen we het in de hedendaagse jeugdliteratuur zelden meer aan. 
Nuance: de Spaanse soldaten worden in het geheel niet naargeestig weergegeven, zodat de jonge lezer anno 1948 wel ruimte wordt geboden voor relativering. Sterker, een weddenschap omtrent een stout stukje dwingt cipier Steven nog eens zijn hoed af te nemen voor een gevangen genomen Spaanse soldaat, die de sergeant blijkt in het regiment waar Maarten ooit diende.
En hoewel die Don Antonio uiteindelijk in een zwaardgevecht wordt overwonnen is er verder geen directe doodslag in dit verhaal. Dat maakt het verhaal heel menselijk en met of ondanks al die eigenaardige stijltrekjes toch redelijk te pruimen. Van dat nationalisme nog één proeve, in het slot, waarin hij op pad gestuurd met een nieuwe opdracht maar ook met de mogelijkheid zijn vader te ontmoeten.
 
Hij neemt afscheid van alle bekenden.
'Denk om je boodschap in Woerden', zegt de voorzichtige sinjeur Vrancken.
'Goede reis', zegt Luwe kalm.
'Van 't zelfde,' zegt Maarten.
Zo doet men dat, geen praatjes en geen sentimentaliteit.
'Goede reis', wenst Steven, 'en tot ziens, zoals het paard tegen de ruiter zei toen hij hem in 't zand wierp.'
En zo trok Maarten Holland weer in.
Hij keek naar het landschap om zich heen, hij zag de kikkerbloemen hun witte hoofdjes boven het groene kroos uitsteken, en aan de overkant graasden de koeien in de wei; de knotwilgen staken hun jonge scheuten met de tere blaadjes triomfantelijk de lucht in, een pereboom stond uitbundig te bloeien als een bouquet, de lucht geurde naar meidoorn en sering, in de verte draaide een molen, een spits kerktorentje gluurde over een troepje bomen en een boerenkar reed voorbij, het paard dampte, de boer stak zijn hand op ten groet, langs een slootrand stapte een ooievaar ....
En dat alles bij elkaar, dat was nou Holland, zijn Holland ...
 
EINDE
 
Dat laatste, dat tevreden EINDE, tref je ook zelden meer aan in hedendaagse boeken. Het is wat komisch, want aan het begin staat geen BEGIN. Verder is het een nogal onschuldige vaderlandsliefde, zo'n landschapsbeschrijving. In het algemeen berust het patriottisme in dit verhaal niet op uitsluiting en zure afwijzing zoals in de politiek tegenwoordig in zwang is, al zouden we tegenwoordig wellicht net wat sceptischer zijn over types als Willem van Oranje en de te verwachten vrijheid. Aan religieuze aspecten wordt in dit verhaal nauwelijks aandacht besteed.
En ja, toen dit geschreven werd zag het weidelandschap er nog niet zo eentonig uit als nu. Het was nog niet getransformeerd tot egaal-groene agrarische industrievloeren zonder hagen of bomen en de koeien bleven nog niet het hele jaar op stal. Auteur Zonruiter was duidelijk gesteld op zijn woonplaats en omgeving.
 
Al met al: het verhaal zou wellicht tegenwoordig geen kans meer maken, het was toch een prettige hernieuwde kennismaking.


Zonruiter, P. Joh. Jacht op Don Antonio. Geïllustreerd door Hein Kray. Uitgeverij Born, 1948. Geen ISBN, 218 p. 


Een benauwd momentje...