Als je een titel als Oertijd levensgroot in beeld ziet, weet je eigenlijk al dat je wordt beetgenomen, zeker als er de kop van een dinosaurus op prijkt. Hoewel er kleine waren, hadden die beesten immers doorgaans zulke enorme afmetingen dat ze niet in een boek passen, zelfs niet op een bioscoopscherm. In het Leidse museum Naturalis staat het geraamte van zo'n beest - dat zou je levensgroot kunnen noemen.
De mensen van Naturalis zijn trots op hun Trix en vertellen graag hoe ze tot deze reconstructie zijn gekomen, die begon met de vondst van een verzameling botten in Montana (VS).
Dan krijg je ook een idee van het wetenschappelijk speur- en giswerk dat eraan ten grondslag ligt, en dat we bijvoorbeeld nog steeds niet precies weten hoe die beesten er uitgezien hebben: dat blijft beredeneerd gokken, aannames maar geen zekerheden.
Zo'n afbeelding als
onder de kop 'Prehistorische zeewezens' is dus eigenlijk bluf.
Het is het risico dat kleeft aan het vertellen van geschiedenis als een verhaal, zonder aandacht voor bronnen. Een goed non-fictie-boek biedt een geloofwaardig antwoord op de vraag: hoe wéten we dat allemaal.
Dat vinden we in De Oertijd in beeld hier en daar wel, maar net wat te weinig tussen de spetterende platen van Juan Calle, Eugene Smith, Val Walerczuk, Simon Mendez, Mat Edwards en Diego Vaisberg. In de allereerste alinea, onder de kop 'Het eerste leven', staat bijvoorbeeld
Geologen schatten dat de aarde maar liefst 4,54 miljard jaar oud is. Uit fossielen blijkt dat de allereerste levensvormen simpele eencellige microben waren. Zij verschenen zo'n 3,5 miljard jaar geleden.
Hoe bleek dat dan? Wordt nauwelijks verteld, ja, twee blokjes over stromatolieten, maar dat is het en dat had echt beter gekund, al was het maar met twee pagina's over hoe paleontologen tot hun reconstructies komen. Het zij zo.
Wel even iets rechtzetten: dat 'levensgroot in beeld' wordt in zoverre waargemaakt dat hier en daar het vignetje 'op ware grootte' prijkt naast een afbeelding van het fossiel van een tand, een organisme of een stukje bot. Bij de brachiosaurus op p. 72-73 staat niets over 'ware grootte' - behalve bij zijn teen. En linksonder staat, zoals bij meer beesten, een silhouet met dat van een mens ernaast, om een indruk te geven van zijn 'ware grootte'. Hoe men uit die teen en andere botten afleidde dat die brachiosaurus er zo uitziet als afgebeeld, dat wordt niet beschreven, terwijl zo'n puzzel toch heel boeiend zou kunnen zijn.
Die spetterende platen lijken zo een beetje op een kermisattractie met tekst ertussen.
Die tekst zal feitelijk wel in orde zijn. De auteurs Dougal Dixon en Dean Lomax zijn paleontologen met enige staat van dienst en Nancy Dickmann is een ervaren auteur en redacteur van non-fictie.
Jammer is wel dat er een behoorlijke woordenkennis en leesvaardigheid vereist is. Mama, wat is een microbe? Over fotosynthese beschikkende cyanobacteriën? Gefossiliseerde afdrukken? Edacarische fossielen? Alleen al de eerste twee bladzijden. Dat zal menig lezertje afschrikken, zelfs al heeft het geleerd een woordenboek te raadplegen. (Kun je niet vroeg genoeg onderwezen krijgen.) (In ieder lokaal een wereldbol en een woordenboek, kan dat geregeld worden?)
Opmerkelijk is de aandacht voor de gewervelde dieren. De geschiedenis van algen (die uit die cyanobacteriën voortkwamen), schimmels, sporenplanten, naaktzadige en bedektzadige planten blijft onbelicht. Die van ongewervelde dieren wordt nauwelijks belicht, zij het dat die wel de allereerste beesten waren (trilobieten bijvoorbeeld) en op de eerste vier pagina's aandacht krijgen en later komen heel even de 'mega-weekdieren' langs op p. 25. Maar daarna gaat het van de eerste vissen via de dinosauriërs, waarbij wordt vermeld dat die nog steeds bestaan, naar de 'oerdieren'. Ja, dino's bestaan nog: daar stammen namelijk de vogels van af. Het is echter vreemd om de eerste zoogdieren oerdieren te noemen, alsof al die andere nog oudere beesten dat niet waren, en dan ook nog eens niet te vertellen waarom zoogdieren zoogdieren heten. Wordt kennelijk bekend verondersteld.

Op p. 86 begint die afdeling 'oerdieren' met de kop 'Hallo, voorouders' en de afbeelding hierboven.
Dat doet vermoeden dat de auteurs het idee hadden om een geschiedenis te vertellen die van de eerste dieren (die trilobieten dus) naar ons mensen leidt, een vermoeden dat nog versterkt wordt doordat ze in het laatste hoofdstuk eindigen met de australopithecus. Van trilobiet naar Trump, met alle andere monsters daartussen, zoiets. Maar dat vertellen ze niet. Dat is slordig.
Ook slordig is het strooien met tijdperken, terwijl slechts drie keer een verticale strook is afgebeeld met die tijdperken en hun namen, waarvan twee dezelfde en de derde ingezoomd op het Cenozoïcum.
Helemaal onderaan in die eerste twee stroken zit een klein donkerpaars blokje Precambrium en dat blijkt dan te duren van '4540-541 mjg' ofwel van rond 4,5 miljard jaar geleden tot zo'n 500 miljoen jaar geleden.
Als je dat naar evenredigheid op zo'n strook van pakweg 36 cm af zou beelden, iets meer dan de hoogte van dit boek (34 cm), zou daarvan 32 cm donkerpaars moeten zijn...
Niet praktisch, dat begrijp ik ook wel, maar het zou enig idee hebben gegeven hoe lang het duurde voordat er beesten op aarde waren. (En nogmaals, over algen en schimmels vertelt dit boek niets.) Afgezien dan van de eencelligen die zich na 12 cm (3 miljard jaar geleden) meldden.
Zo ziet de eerste tijdsschaal er een halve slag gedraaid uit:
En zoveel ruimte zou dat precambrium eigenlijk moeten innemen:
Waarbij die stippeltjes de eencelligen uitbeelden.
En een millimeter of minder helemaal rechts zou je kunnen reserveren voor mensen.
Het zou toch niet zo moeilijk zijn geweest om zo'n soort tijdsschaal in het begin van het boek te plaatsen. De tweede zou dan kunnen inzoomen op het Paleozoïcum tot en met het Cenozoïcum en de derde op enkel het Mesozoïcum tot en met het Cenozoïcum of alleen het Cenozoïcum.
Kortom, er valt genoeg te kijken in dit forse boek, maar bij nader inzien zit het slordig in elkaar.
Die slordigheid zit ook in de ondertitel op de voorkant. (Niet op de titelpagina annex colofon die op de binnenkant is gedrukt, een echte titelpagina en zo kon er kennelijk niet van af.) Want waarom heet die niet 'Prehistorische zeewezens, dinosariërs en zoogdieren'? Op volgorde, als het ware.
Achterin bevinden zich een trefwoordenregister en een begrippenlijst. Dat lijkt dan weer verzorgd, maar wat moet je, om een voorbeeld te noemen, met deze omschrijving van reptiel:
Het basistype landdier. Reptielen zijn koudbloedig en leggen eieren met een taaie, harde schaal. Basistype?
Of, bijna grappig (de auteurs zijn kennelijk geharde vleeseters), de omschrijving van herbivoor:
Dier dat in plaats van vlees planten eet.
Carnivoor dan?
Dier dat in plaats van planten het vlees van andere dieren eet.
Eten verteren blijkt nog een kunst apart. Want een omnivoor heet:
Dier dat zowel dierlijk als plantaardig materiaal eet en verteert.
Tja, het is wel zo...
Dixon, Dougal, Nancy Dickmann & dr. Dean Lomax. De oertijd levensgroot in beeld, dinosauriërs, oerdieren & prehistorische zeewezens. Met illustraties van Juan Calle, Eugene Smith, Val Walerczuk, Simon Mendez, Mat Edwards en Diego Vaisberg. Gottmer, 2024. ISBN 978 90 257 8038 8, 127 p.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten