Toevallig kwam ik het artikel 'Er was eens een Waseens, de jeugdliteratuur' tegen. Dat verscheen in 1993 in Nicolaas Matsier (red.), Het literair klimaat 1986-1992. De Bezige Bij, Amsterdam 1993, p. 125-154. Het is te lezen op DBNL en binnenkort voor kopers van Verborgen talenten op de bijbehorende website.
Bregje Boonstra is een recensente van formaat, haar oordelen worden op prijs gesteld. Toen ze dit terugblikkend artikel schreef, had ze net tien jaar recenseren voor NRC Handelsblad achter de rug.
Bedoeld of onbedoeld, zij hoorde zeker tot de kwaliteitsbewakers van de Parnassus over wie ik schreef in Jeugdliteratuur bestaat!, mijn eerste bericht over het boek, of eigenlijk over het gelijknamige hoofdstuk 7 van het boek Jeugdliteratuur bestaat niet.
Ze lijkt altijd zeker van haar zaak, maar beschikt over voldoende relativeringsvermogen. ik citeer:
' Het was aanzienlijk eenvoudiger geweest als de redactie mij omstreeks het jaar 2020 als hoogbejaarde mevrouw van het kinderboek had gevraagd of er nog iets gebeurd was tussen 1985 en 1992. Klonken er werkelijk nieuwe geluiden en hoe belangrijk waren die? Wat ik heb gehoord kan ik melden, met de kanttekening dat het waarschijnlijk sterk vervormd is, omdat ik midden in de ‘muziek’ zat. '
Intussen deed zij over de relatie kinderboek-volwassenenboek enkele behartenswaardige uitspraken. Is er wel of geen verschil in register? Lees:
' In het Rasternummer over kinderliteratuur (56) stelt Van Toorn dat schrijven voor kinderen een kwestie is van het goede register vinden. Het is een helder beeld, dat hij als volgt toelicht: ‘Het luistert nauw, register. Er valt van allerlei voor de hand liggends over te zeggen. Dat je rekening houdt met woordenschat en (levens- en lees)ervaringen waar je een beroep op kunt doen. Maar uiteindelijk komt het er toch gewoon op neer dat een volwassene die schrijven kan, meent dat hij kinderen iets mee te delen heeft. Met het eerste kinderboek dat ik echt aandurfde (Rooie) wilde ik nadrukkelijk iets tegen kinderen zeggen dat ik in een andere vorm weleens aan volwassenen had meegedeeld.’
Het misverstand ligt in het woord nadrukkelijk. Wie de stap naar een ander register wil maken zal daar als een zanger net zo lang aan moeten werken tot die overgang voor de luisteraar of lezer niet meer hoorbaar of zichtbaar is. '
Daarmee wordt dat register niet per se hetzelfde register als dat voor volwassenen. In dit verband vind ik het nog eens interessant om te wijzen op de auteur Michel Tournier, die van zijn Vendredi ou les Limbes du Pacifique (1967) in 1971 een versie voor de jeugd maakte, Vendredi ou la vie sauvage. Een simpeler versie? Geenszins, als we (bijvoorbeeld) vergelijker Jean-Michel Maulpoix mogen geloven:
' Certes, il s'agissait d'abord pour Tournier d'adapter son écriture aux exigences propres de la sensibilité des enfants et au rythme particulier de leur lecture, à la fois plus lente, précautionneuse, et plus soucieuse d'atteindre son but.
Mais ce procédé met ainsi en valeur l'attention que porte le romancier a la personnalité de son public: il ne s'agit ni d'abâtardir, ni d'infantiliser le texte, mais de le distiller, l'épurer... Il y a là une discipline et comme un amour, non pas une soumission mais une éducation de soi. Cette écriture est une éthique. '
Over de Woutertje Pieterseprijs:
' De Woutertje Pieterseprijs is in 1987 in het leven geroepen als reactie op de Griffels en Penselen door een groepje recensenten die het kinderboek wensten te beschouwen als volwaardig literair genre. De boeken worden beoordeeld op taal, inhoud en uiterlijke vormgeving door een jury waarin ook mensen zitting hebben van buiten het jeugdliteraire circuit. Dat is van belang, omdat daarmee de discussie over het kinderboek gevoed wordt met verse ideeën en omdat zo de vertrouwdheid met het genre buiten de eigen kring kan groeien. '
Het kinderboek beschouwen als 'volwaardig literair genre' maakt het nog niet tot boek voor iedereen, 'literatuur zonder leeftijd'.
Over de door Anne de Vries opgeworpen vraag of sommige (bekroonde) kinderboeken niet zo ingewikkeld zijn dat ze geen kinderboeken mogen heten. Ga er even voor zitten, dit wordt een lang citaat, gelukkig kan Bregje schrijven als de beste:
' Zoals gezegd zette Imme Dros de toon voor de Woutertje Pieterseprijs. Na haar volgen Margriet Heymans, het duo Vegter/Ten Bosch, Paul Biegel en Toon Tellegen. De jury maakt er een gebruik van om niet alleen met het bekroonde boek een statement af te leggen, maar om ook in het juryrapport de literaire zaken op scherp te stellen. Terugkerend standpunt hierin is dat lezen altijd een vorm van boven je macht reiken is (Jan Blokker). Ter adstructie worden Bordewijks Bint geciteerd - ‘de meester mag niet dalen, de scholier moet klimmen’ - en Paul Biegel: ‘De aard van het kind is niet het klein zijn, maar het groot worden. Niet wij moeten naar hen toe, zij moeten naar ons.’ Het klinkt provocerend en de reactie blijft dan ook niet uit.
Die komt van Anne de Vries in de lezing Het verdwijnende kinderboek, die hij in 1990 voor de SLAA houdt. Zijn verwijt is dat er steeds vaker kinderboeken bekroond worden, die vanwege hun moeilijkheidsgraad eigenlijk geen kinderboeken zijn. ‘De kwaliteit van deze boeken als zodanig stel ik niet ter discussie. Het is alleen de vraag of het kinderboeken zijn.’ Wat volgens hem overblijft, is het kinderboek dat exclusief voor volwassenen bestemd is.
Als getuigen à charge voert hij de kinderjury te Schagen aan, zijn dochter, een wanhopige bibliothecaris die Annetje Lie bij voortduring ongelezen op de balie kreeg gesmeten, en een onderwijzer van acht- en negenjarige kinderen.
HP/De Tijd, nooit vies van een kort, maar rellerig stukje, stookt het vuurtje met de door De Vries aangedragen brandstof nog eens lekker op: ‘Dante voor de peutertjes’. Niet gehinderd door eigen kennis en met het hitserige pennetje in de aanslag bestempelt Annejet van der Zijl de (voor sommige mensen uiterst verhelderende) kritiek die Kees Fens ooit schreef over Ter Haars Het wereldje van Beer Ligthart als het ‘openen van de vijandelijkheden’. Ook betreurt ze het dat het kinderboek niet langer het domein is van ‘de lieve oude mevrouw die de laatste pagina van het weekendbijvoegsel volschreef’, maar van de ‘Zichzelf Serieus Nemende Kinderboekenrecensent’. In de Arnhemse Courant veronderstelde men dat met de benoeming van Fens tot juryvoorzitter voor 1992 een verhaal over een konijn in een geloofscrisis de meeste kans op de Woutertje Pieterseprijs zou maken... '
Wij mogen, denk ik, blij zijn dat kinderboekrecensenten zich tegenwoordig doorgaans serieus nemen en dat het beoordelen van jeugdliteratuur niet overal wordt overgelaten aan die lieve oude mevrouw van Annejet. Niettemin bespeur ik hier nergens de neiging om te betogen dat jeugdliteratuur niet zou bestaan. De teneur is eerder: jeugdliteratuur bestaat en dient, nee, verdient het om met dezelfde maatstaven beoordeeld te worden beoordeeld als literatuur voor volwassenen.
' Tussen de literatuur voor volwassenen en die voor kinderen loopt een niet precies te traceren en meestal praktische scheidslijn. ' Zo is het maar net en dat praktische houdt vooral verband met het boek als handelswaar en de zeer verstandige neiging van bibliotheken om er jeugdafdelingen op na te houden. Verder is er status in het geding.
Ik laat Bregje weer aan het woord:
' Natuurlijk zijn er altijd enkele meesterwerken geweest die zich aan die tweedeling hebben onttrokken, maar de laatste jaren zijn er boeken, recensenten en jury's die demonstratief morrelen aan die grenzen. Dat levert niet alleen protest op in het ‘kinderkamp’. Ook van de kant waar men gaat over de ‘volwassen’ literatuur wordt geblazen. Op het moment dat Anne Vegters Verse bekken! genomineerd wordt voor de AKO Literatuurprijs struikelen de critici over elkaar heen om uit te leggen dat dit boekje ‘heel aardig’ is en ‘leuke plaatjes’ heeft, maar dat het natuurlijk geen ‘diep doordachte en doorwrochte roman’ is en bovendien een kinderboek. In het literair klimaat van de heren, Arnold Heumakers stelt het in de Volkskrant zonder omwegen, kan dat natuurlijk niet meetellen.
Wanneer er in de Kamercommissie voor Welzijn en Cultuur wordt voorgesteld niet alleen de status van de Theo Thijssen- en de P.C. Hooftprijs gelijk te trekken, maar ook het prijzengeld, vraagt Aad Nuis zich af of de jeugdliteratuur wel voldoende niveau bezit om regelmatig een prijs van een ton uit te reiken. En bij de bespreking van het Rasternummer over kinderliteratuur stelt Willem Kuipers vanaf grote hoogte vast hoe lachwekkend al dit gedoe is. '
Dat voorstel, overigens, heeft het wel gehaald.
Ja, er zijn dus verschillen en hoe je die definieert hangt er vanaf welk perspectief je kiest. Ik kan het niet nalaten om een mooi idee van Jacq Vogelaar in herinnering te brengen, alweer door Bregje Boonstra geciteerd:
' De aardigste en meest constructieve bijdrage aan de discussie is die van Jacq Vogelaar in De Groene: ‘Als het om literatuur gaat, bestaat er naast de categorieën kind en volwassen nog een derde, die zich weinig aan leeftijden en genres gelegen laat liggen, maar waarvoor verbeelding, verbazing, belangstelling, vergeetachtigheid en mogelijkheidszin onmisbare faculteiten zijn. En misschien mag die derde leeswereld ook geen naam hebben. Ik ben ervoor om de literatuur in twee sferen te verdelen: die van de verwondering en die van de realiteitszin.’ Het is een mooi voorstel. Juist binnen de jeugdliteratuur valt er in Vogelaars ‘eerste sfeer’ soms een verrassing te beleven. Dat moet ook de AKO-jury overkomen zijn, toen ze na stapels zwaarwichtigheid Verse bekken! in handen kreeg. En misschien is het aan deze literatuur van de verwondering om eindelijk het ongelijk te bewijzen van Jan Blokkers arrogante stelling uit 1974: ‘Twee eeuwen kinderlectuur en geen spoor van een eigen afzonderlijke inspiratie.’ '
Wat mij weer deed denken aan die bundel Wonders (1980, red. Jonathan Cott & Mary Gimbel), die ik kocht niet lang nadat ik benoemd was als redacteur bij Boek en Jeugd.
Of 'writings and drawings for the child in us all' ook literatuur voor kinderen opleverde, dat is een ander vertoog. Maar die verwondering van Jacq Vogelaar is er zeker hier en daar in terug te vinden.
Ik eindig met het korte verhaal van Isaac Asimov uit Wonders, 'Who will go to heaven?'.
A certain sage was roused from contemplation by the arrival of a young man seeking enlightenment.
'Who will go to Heaven, master?' asked the young man reverently.
'Everyone, my son,' sais the sage.
The young man was astonished. 'What? Are none to be sent to the place of fire and torment?'
'Not one.'
'But surely that is impossible.'
'Not at all. It can be demonstrated very simply.'
'Please do so, Master.'
'Gladly, my son. I think it is fair to assume that at least one person will so live as to be worthy of Heaven.'
'Certainly.'
'And that one, in heaven, will be perfectly happy.'
'Undoubtedly.'
'And sure the happiness would be tarnished, however slightly, and thus become less than perfect, if his or her friends and loved ones are absent; all the more so if he or she knows them to be in Hell.'
'So would seem to me, master.'
'Therefore, since we are agreed that in heaven he or she will be perfectly happy, that must be because his or her friends and loved ones, without exception, are with him or her. If there are any of those among them who in their own right deserve to be in Hell, that does not matter, since the merits of the Good must surely outweigh the demerits of the Bad.'
The young man nodded. 'Yes, it is more important to reward the Good that to punish the Bad.'
'And each of those friends and loved ones, may have friends and loved ones in addition to those of the original person in heaven. So those, too, must be brought. And they will have friends and loved ones, and so on. And thus, finally, all human beings will be in heaven, for who has ever lived who has never been befriended, vener been loved.'
'But then, if Hell is empty and has always been empty, Master, what purpose does it serve?'
'None. From which we reason that there is no Hell.'
The young man frowned. 'But if there is no Hell, and if all are translated to Heaven, for what purpose have we been placed on Earth? If this is not a testing ground to determine who deserves salvation and who damnation, what purpose our life?'
'From which we reason it has some other purpose.'
'But, Master, if the purpose is not to judge who is worthy of Heaven, what is the use of Heaven?'
'From which we deduce, my son, that there is no Heaven either.'
Voor kinderen of niet?
Ik zou zeggen, een mooie uitsmijter voor de les Engels in groep 8 van een christelijke basisschool. Te moeilijk? (Een van de weinige echte, min of meer meetbare verschillen tussen jeugd- en volwassenenliteratuur.) Vertaal het.
NB. Van Asimov vond ik nog op diverse websites het volgende citaat, zonder echte bronvermelding:
' If I am right, then (religious fundamentalists) will not go to Heaven, because there is no Heaven. If they are right, then they will not go to Heaven, because they are hypocrites. ' Gebruik die maar niet in die groep.
NB2. Op 19 september 2012 kwam van IBBY-Nederland het bericht binnen dat Literatuur zonder leeftijd zomer (!) 2012 gewijd zal zijn aan Peter van den Hoven.
Bregje Boonstra is een recensente van formaat, haar oordelen worden op prijs gesteld. Toen ze dit terugblikkend artikel schreef, had ze net tien jaar recenseren voor NRC Handelsblad achter de rug.
Bedoeld of onbedoeld, zij hoorde zeker tot de kwaliteitsbewakers van de Parnassus over wie ik schreef in Jeugdliteratuur bestaat!, mijn eerste bericht over het boek, of eigenlijk over het gelijknamige hoofdstuk 7 van het boek Jeugdliteratuur bestaat niet.
Ze lijkt altijd zeker van haar zaak, maar beschikt over voldoende relativeringsvermogen. ik citeer:
' Het was aanzienlijk eenvoudiger geweest als de redactie mij omstreeks het jaar 2020 als hoogbejaarde mevrouw van het kinderboek had gevraagd of er nog iets gebeurd was tussen 1985 en 1992. Klonken er werkelijk nieuwe geluiden en hoe belangrijk waren die? Wat ik heb gehoord kan ik melden, met de kanttekening dat het waarschijnlijk sterk vervormd is, omdat ik midden in de ‘muziek’ zat. '
Intussen deed zij over de relatie kinderboek-volwassenenboek enkele behartenswaardige uitspraken. Is er wel of geen verschil in register? Lees:
' In het Rasternummer over kinderliteratuur (56) stelt Van Toorn dat schrijven voor kinderen een kwestie is van het goede register vinden. Het is een helder beeld, dat hij als volgt toelicht: ‘Het luistert nauw, register. Er valt van allerlei voor de hand liggends over te zeggen. Dat je rekening houdt met woordenschat en (levens- en lees)ervaringen waar je een beroep op kunt doen. Maar uiteindelijk komt het er toch gewoon op neer dat een volwassene die schrijven kan, meent dat hij kinderen iets mee te delen heeft. Met het eerste kinderboek dat ik echt aandurfde (Rooie) wilde ik nadrukkelijk iets tegen kinderen zeggen dat ik in een andere vorm weleens aan volwassenen had meegedeeld.’
Het misverstand ligt in het woord nadrukkelijk. Wie de stap naar een ander register wil maken zal daar als een zanger net zo lang aan moeten werken tot die overgang voor de luisteraar of lezer niet meer hoorbaar of zichtbaar is. '
Daarmee wordt dat register niet per se hetzelfde register als dat voor volwassenen. In dit verband vind ik het nog eens interessant om te wijzen op de auteur Michel Tournier, die van zijn Vendredi ou les Limbes du Pacifique (1967) in 1971 een versie voor de jeugd maakte, Vendredi ou la vie sauvage. Een simpeler versie? Geenszins, als we (bijvoorbeeld) vergelijker Jean-Michel Maulpoix mogen geloven:
' Certes, il s'agissait d'abord pour Tournier d'adapter son écriture aux exigences propres de la sensibilité des enfants et au rythme particulier de leur lecture, à la fois plus lente, précautionneuse, et plus soucieuse d'atteindre son but.
Mais ce procédé met ainsi en valeur l'attention que porte le romancier a la personnalité de son public: il ne s'agit ni d'abâtardir, ni d'infantiliser le texte, mais de le distiller, l'épurer... Il y a là une discipline et comme un amour, non pas une soumission mais une éducation de soi. Cette écriture est une éthique. '
Over de Woutertje Pieterseprijs:
' De Woutertje Pieterseprijs is in 1987 in het leven geroepen als reactie op de Griffels en Penselen door een groepje recensenten die het kinderboek wensten te beschouwen als volwaardig literair genre. De boeken worden beoordeeld op taal, inhoud en uiterlijke vormgeving door een jury waarin ook mensen zitting hebben van buiten het jeugdliteraire circuit. Dat is van belang, omdat daarmee de discussie over het kinderboek gevoed wordt met verse ideeën en omdat zo de vertrouwdheid met het genre buiten de eigen kring kan groeien. '
Het kinderboek beschouwen als 'volwaardig literair genre' maakt het nog niet tot boek voor iedereen, 'literatuur zonder leeftijd'.
Over de door Anne de Vries opgeworpen vraag of sommige (bekroonde) kinderboeken niet zo ingewikkeld zijn dat ze geen kinderboeken mogen heten. Ga er even voor zitten, dit wordt een lang citaat, gelukkig kan Bregje schrijven als de beste:
' Zoals gezegd zette Imme Dros de toon voor de Woutertje Pieterseprijs. Na haar volgen Margriet Heymans, het duo Vegter/Ten Bosch, Paul Biegel en Toon Tellegen. De jury maakt er een gebruik van om niet alleen met het bekroonde boek een statement af te leggen, maar om ook in het juryrapport de literaire zaken op scherp te stellen. Terugkerend standpunt hierin is dat lezen altijd een vorm van boven je macht reiken is (Jan Blokker). Ter adstructie worden Bordewijks Bint geciteerd - ‘de meester mag niet dalen, de scholier moet klimmen’ - en Paul Biegel: ‘De aard van het kind is niet het klein zijn, maar het groot worden. Niet wij moeten naar hen toe, zij moeten naar ons.’ Het klinkt provocerend en de reactie blijft dan ook niet uit.
Die komt van Anne de Vries in de lezing Het verdwijnende kinderboek, die hij in 1990 voor de SLAA houdt. Zijn verwijt is dat er steeds vaker kinderboeken bekroond worden, die vanwege hun moeilijkheidsgraad eigenlijk geen kinderboeken zijn. ‘De kwaliteit van deze boeken als zodanig stel ik niet ter discussie. Het is alleen de vraag of het kinderboeken zijn.’ Wat volgens hem overblijft, is het kinderboek dat exclusief voor volwassenen bestemd is.
Als getuigen à charge voert hij de kinderjury te Schagen aan, zijn dochter, een wanhopige bibliothecaris die Annetje Lie bij voortduring ongelezen op de balie kreeg gesmeten, en een onderwijzer van acht- en negenjarige kinderen.
HP/De Tijd, nooit vies van een kort, maar rellerig stukje, stookt het vuurtje met de door De Vries aangedragen brandstof nog eens lekker op: ‘Dante voor de peutertjes’. Niet gehinderd door eigen kennis en met het hitserige pennetje in de aanslag bestempelt Annejet van der Zijl de (voor sommige mensen uiterst verhelderende) kritiek die Kees Fens ooit schreef over Ter Haars Het wereldje van Beer Ligthart als het ‘openen van de vijandelijkheden’. Ook betreurt ze het dat het kinderboek niet langer het domein is van ‘de lieve oude mevrouw die de laatste pagina van het weekendbijvoegsel volschreef’, maar van de ‘Zichzelf Serieus Nemende Kinderboekenrecensent’. In de Arnhemse Courant veronderstelde men dat met de benoeming van Fens tot juryvoorzitter voor 1992 een verhaal over een konijn in een geloofscrisis de meeste kans op de Woutertje Pieterseprijs zou maken... '
Wij mogen, denk ik, blij zijn dat kinderboekrecensenten zich tegenwoordig doorgaans serieus nemen en dat het beoordelen van jeugdliteratuur niet overal wordt overgelaten aan die lieve oude mevrouw van Annejet. Niettemin bespeur ik hier nergens de neiging om te betogen dat jeugdliteratuur niet zou bestaan. De teneur is eerder: jeugdliteratuur bestaat en dient, nee, verdient het om met dezelfde maatstaven beoordeeld te worden beoordeeld als literatuur voor volwassenen.
' Tussen de literatuur voor volwassenen en die voor kinderen loopt een niet precies te traceren en meestal praktische scheidslijn. ' Zo is het maar net en dat praktische houdt vooral verband met het boek als handelswaar en de zeer verstandige neiging van bibliotheken om er jeugdafdelingen op na te houden. Verder is er status in het geding.
Ik laat Bregje weer aan het woord:
' Natuurlijk zijn er altijd enkele meesterwerken geweest die zich aan die tweedeling hebben onttrokken, maar de laatste jaren zijn er boeken, recensenten en jury's die demonstratief morrelen aan die grenzen. Dat levert niet alleen protest op in het ‘kinderkamp’. Ook van de kant waar men gaat over de ‘volwassen’ literatuur wordt geblazen. Op het moment dat Anne Vegters Verse bekken! genomineerd wordt voor de AKO Literatuurprijs struikelen de critici over elkaar heen om uit te leggen dat dit boekje ‘heel aardig’ is en ‘leuke plaatjes’ heeft, maar dat het natuurlijk geen ‘diep doordachte en doorwrochte roman’ is en bovendien een kinderboek. In het literair klimaat van de heren, Arnold Heumakers stelt het in de Volkskrant zonder omwegen, kan dat natuurlijk niet meetellen.
Wanneer er in de Kamercommissie voor Welzijn en Cultuur wordt voorgesteld niet alleen de status van de Theo Thijssen- en de P.C. Hooftprijs gelijk te trekken, maar ook het prijzengeld, vraagt Aad Nuis zich af of de jeugdliteratuur wel voldoende niveau bezit om regelmatig een prijs van een ton uit te reiken. En bij de bespreking van het Rasternummer over kinderliteratuur stelt Willem Kuipers vanaf grote hoogte vast hoe lachwekkend al dit gedoe is. '
Dat voorstel, overigens, heeft het wel gehaald.
Ja, er zijn dus verschillen en hoe je die definieert hangt er vanaf welk perspectief je kiest. Ik kan het niet nalaten om een mooi idee van Jacq Vogelaar in herinnering te brengen, alweer door Bregje Boonstra geciteerd:
' De aardigste en meest constructieve bijdrage aan de discussie is die van Jacq Vogelaar in De Groene: ‘Als het om literatuur gaat, bestaat er naast de categorieën kind en volwassen nog een derde, die zich weinig aan leeftijden en genres gelegen laat liggen, maar waarvoor verbeelding, verbazing, belangstelling, vergeetachtigheid en mogelijkheidszin onmisbare faculteiten zijn. En misschien mag die derde leeswereld ook geen naam hebben. Ik ben ervoor om de literatuur in twee sferen te verdelen: die van de verwondering en die van de realiteitszin.’ Het is een mooi voorstel. Juist binnen de jeugdliteratuur valt er in Vogelaars ‘eerste sfeer’ soms een verrassing te beleven. Dat moet ook de AKO-jury overkomen zijn, toen ze na stapels zwaarwichtigheid Verse bekken! in handen kreeg. En misschien is het aan deze literatuur van de verwondering om eindelijk het ongelijk te bewijzen van Jan Blokkers arrogante stelling uit 1974: ‘Twee eeuwen kinderlectuur en geen spoor van een eigen afzonderlijke inspiratie.’ '
Wat mij weer deed denken aan die bundel Wonders (1980, red. Jonathan Cott & Mary Gimbel), die ik kocht niet lang nadat ik benoemd was als redacteur bij Boek en Jeugd.
Of 'writings and drawings for the child in us all' ook literatuur voor kinderen opleverde, dat is een ander vertoog. Maar die verwondering van Jacq Vogelaar is er zeker hier en daar in terug te vinden.
Ik eindig met het korte verhaal van Isaac Asimov uit Wonders, 'Who will go to heaven?'.
A certain sage was roused from contemplation by the arrival of a young man seeking enlightenment.
'Who will go to Heaven, master?' asked the young man reverently.
'Everyone, my son,' sais the sage.
The young man was astonished. 'What? Are none to be sent to the place of fire and torment?'
'Not one.'
'But surely that is impossible.'
'Not at all. It can be demonstrated very simply.'
'Please do so, Master.'
'Gladly, my son. I think it is fair to assume that at least one person will so live as to be worthy of Heaven.'
'Certainly.'
'And that one, in heaven, will be perfectly happy.'
'Undoubtedly.'
'And sure the happiness would be tarnished, however slightly, and thus become less than perfect, if his or her friends and loved ones are absent; all the more so if he or she knows them to be in Hell.'
'So would seem to me, master.'
'Therefore, since we are agreed that in heaven he or she will be perfectly happy, that must be because his or her friends and loved ones, without exception, are with him or her. If there are any of those among them who in their own right deserve to be in Hell, that does not matter, since the merits of the Good must surely outweigh the demerits of the Bad.'
The young man nodded. 'Yes, it is more important to reward the Good that to punish the Bad.'
'And each of those friends and loved ones, may have friends and loved ones in addition to those of the original person in heaven. So those, too, must be brought. And they will have friends and loved ones, and so on. And thus, finally, all human beings will be in heaven, for who has ever lived who has never been befriended, vener been loved.'
'But then, if Hell is empty and has always been empty, Master, what purpose does it serve?'
'None. From which we reason that there is no Hell.'
The young man frowned. 'But if there is no Hell, and if all are translated to Heaven, for what purpose have we been placed on Earth? If this is not a testing ground to determine who deserves salvation and who damnation, what purpose our life?'
'From which we reason it has some other purpose.'
'But, Master, if the purpose is not to judge who is worthy of Heaven, what is the use of Heaven?'
'From which we deduce, my son, that there is no Heaven either.'
Voor kinderen of niet?
Ik zou zeggen, een mooie uitsmijter voor de les Engels in groep 8 van een christelijke basisschool. Te moeilijk? (Een van de weinige echte, min of meer meetbare verschillen tussen jeugd- en volwassenenliteratuur.) Vertaal het.
NB. Van Asimov vond ik nog op diverse websites het volgende citaat, zonder echte bronvermelding:
' If I am right, then (religious fundamentalists) will not go to Heaven, because there is no Heaven. If they are right, then they will not go to Heaven, because they are hypocrites. ' Gebruik die maar niet in die groep.
NB2. Op 19 september 2012 kwam van IBBY-Nederland het bericht binnen dat Literatuur zonder leeftijd zomer (!) 2012 gewijd zal zijn aan Peter van den Hoven.