In 1914 begon een zeer ingrijpende oorlog en dat wordt allerwegen herdacht, zelfs in Nederland, in diverse periodieken, zie bijvoorbeeld het Historisch Nieuwsblad. Het is dan ook handig dat hoofdredacteur en vrijwel enig scribent Hanneke Koene in Boekenwurmblad 4 (juni 2014) een interview opnam met Do van Ranst, die indruk maakte met Iedereen bleef brood eten (De Eenhoorn, 2013).
Als lezer moet je wel even gaan zitten voor dit interview. Boekenwurmblad is een online periodiek en maakt maximaal gebruik van het medium, wat wil zeggen dat dit en vrijwel alle interviews gefilmd zijn. Je moet dus luisteren, niet lezen. En dat vergt tijd. Je krijgt er wel wat extra's bij: beeld. Niet alleen de pratende Do van Ranst, ook kaartjes en landschappen. Het is te merken dat het periodiek met enige vaart in elkaar wordt gezet. Het eerste filmpje toont vooral een voorlezende auteur, in het tweede vertelt de auteur over zijn boek (vooral over de voorbereiding), en dan komt er een derde filmpje met als titel 'Do van Ranst over Iedereen bleef brood eten'... Eh, daarover gingen filmpje een en twee ook al...
Dat derde filmpje is opgenomen in het museum In Flanders Fields te Ieper, een indrukwekkend museum, zeer het bezoeken waard.
Het vierde filmpje (titel: 'de trillende soldaat') is een vervolg, met veel beelden uit het museum, en veel voorleesfragmenten. Idem vijfde en laatste filmpje. Daar kwam ik al luisterend en kijkend achter, de structuur wordt niet vooraf aangeboden. Lekker rommelig, maar intussen kreeg ik wel een goed idee van de auteur, zijn beweegredenen, de voorbereiding, enkele ideeën over schrijven, en van het verhaal zelf.
Zo is er meer te vinden in deze aflevering van Boekenwurmblad.
- Een reportage over de riddering van Sjoerd Kuyper (die nu Officier in de Orde van Oranje-Nassau is, en overigens zijn website wel eens mag bijwerken),
- een interview met Ton van Reen,
- een reportage van de opening van het educatief centrum Willewete in Hasselt (zie ook Leesplein),
- interviews met de 'digischrijvers' en Boekentrailer-makers Michiel Reefs en Marcel van Driel,
- vrouwelijke illustratoren (ofwel illustratrices) aan het woord,
- voetbal komt langs (in de woorden van Koos Meinderts en het citaat is gelicht uit de ceremonie waarmee Sjoerd Kuyper werd geridderd),
- een reportage van de bekendmaking van de Nederlandse Kinderjury,
...en dan nog de vaste rubrieken, zoals
- 'Wat zegt de ambassadeur', Jacques Vriens over (deze keer) 'de rol van boeken bij het levend houden van het verleden' (naar aanleiding van WO I, zie boven) (en even ter herinnering: Vries is nog steeds Kinderboekenambassadeur)
- 'Van de werkvloer', deze keer over dyslexieletters, voordrachten van Christian Boer de man achter Dyslexiefont, en Werner Bartels (uitgever Dyslexion)
- 'Colloqium', Hanneke Koene in correspondentie met de wetenschap, deze keer Bob Jennekens, over pesten, en zowaar in geschreven tekst, dus geen filmpjes
- 'Leeservaringen', die geen recensies mogen heten van Hanneke, en last but not least
- 'Hannekes', een (eveneens geschreven) column van Hanneke Koene, deze keer over 'hedendaags onderwijs', en
- 'cartoon', zie onder.
Kortom, veel te lezen en (vooral) te luisteren. Het is nog steeds eenvrouwswerk (mijn bijdragen komen nog niet zo erg op gang, sorry, maar dat zou zomaar kunnen veranderen), met vaart in elkaar gezet, soms wat rommelig, maar wel informatief en onderhoudend.
En intussen is het er toch maar, een online periodiek over jeugdliteratuur dat eigenlijk niet te missen is voor wie zich met kinderboeken bezig houdt.
Een abonnement kost slechts € 12,- per jaar. Meteen doen.
Dit blog meandert uit over allerlei zaken die (soms wat losjes) met lezen en schrijven te maken hebben. Rode draad: jeugdliteratuur verdient aandacht.
Zoeken in deze blog
maandag 30 juni 2014
donderdag 26 juni 2014
Jongeren
Lezen 2014-2 gaat grotendeels over jongeren en lezen. Jongeren is een rekbaar begrip, ook in deze editie. Mijn oude Van Dale (1976) houdt het op 'persoon van jeugdige leeftijd', en daaronder zou dan ook de baby van de buren passen, tenzij de Van Dale baby's nog niet onder personen schaart.
Rond het leesgoed waarmee ik me het meest heb beziggehouden (kinderboeken) kwam ik vooral de trits kinderen - jongeren - volwassenen tegen. En regelmatig ook kinderen - jeugd- volwassenen, alsof kinderen geen jeugd zijn. Jongeren zijn in die omgeving dus geen kind meer, maar ook nog geen volwassenen.
Dan is het verrassend om op p. 18 en 19 van Lezen 2014-2 acht mensen geportretteerd te zien onder de kop 'Hoezo, jongeren lezen minder?', van wie de jongste geboren is in 1997 (dus laten we zeggen: 17 jaar) en de oudste in 1987 (27 jaar). Dat bedoel ik met rekbaar. 27 jaar en nog niet volwassen?
Nou ja, ik gun ze hun uitgerekte jeugd van harte. Willen we niet (bijna) allemaal 'forever young' blijven? Hoor het (na Bob Dylan) de grijsaard Pete Seeger zingen:
May your hands always be busy
May your feet always be swift
May you have a strong foundation
When the winds of changes shift
May your heart always be joyful
May your song always be sung
May you stay forever young
Forever young, forever young
May you stay forever young!
Volgens mij hoef je niet lang te zoeken om ook 'jongeren' van 30 of zelfs 40 jaar oud te vinden. (Pete Seeger, jongens en meisjes, komt nog uit de tijd dat er in het land van de Teaparty nog enig sociaal benul was en men doorhad dat niet iederéén met hard werken rijk kon worden.)
Overigens blijkt uit dit nummer van Lezen, p. 12, dat je ook 'minderjarige jongens' kan vinden - naast meerderjarige jongens dus, neem ik aan!
Best een leuk artikel overigens, over dat project van de Leescoalitie in de Rijksinrichting De Hartelborcht, door mederecensent en blogger Pjotr van Lenteren.
Vanwege die jongeren is er waarschijnlijk de aandacht voor Maartje Wortel en Ineke Riem in dit nummer, net als een bespreking door Joukje Akveld van Bunkerdagboek van Kevin Brooks ('naargeestig, bloedstollend en inktzwart'). Ineke Riem won onlangs met Zeven pogingen om een geliefde te wekken de Dioraphte Jongerenliteratuurprijs.
En uiteraard (en terecht) is er een artikel over het vak literatuur in het voortgezet onderwijs en de website Lezenvoordelijst, die is voortgekomen uit het promotie-onderzoek Het oog van de meester van Theo Witte (2008). Zie trouwens ook Literaryframework.
Eveneens is er aandacht voor De Jonge Jury. Kijk, zo zijn we terug bij die mensen die zich geen kind meer vinden maar zich nog niet volwassen durven of willen vinden.
Maar zoals altijd zijn er ook artikelen over boeken en activiteiten voor andere leeftijdsgroepen, per slot hecht Stichting Lezen, de uitgever van Lezen, zeer aan de doorgaande leeslijn. Neem bijvoorbeeld het interview met Marjolein Hof door Joukje Akveld, of het kijkje in het atelier van Alice Hoogstad, en de aandacht voor het onvolprezen project de Schoolschrijver.
Lezen is 'is voor lezers in Nederland kosteloos'. Neem dus vooral een abonnement! Ze zijn bij Stichting Lezen vast heel blij als zich enkele honderdduizenden lezers melden. (Hoeveel 'lezers in Nederland' zouden er zijn?) Wel pech voor de Vlaamse lezers, overigens.
Rond het leesgoed waarmee ik me het meest heb beziggehouden (kinderboeken) kwam ik vooral de trits kinderen - jongeren - volwassenen tegen. En regelmatig ook kinderen - jeugd- volwassenen, alsof kinderen geen jeugd zijn. Jongeren zijn in die omgeving dus geen kind meer, maar ook nog geen volwassenen.
Dan is het verrassend om op p. 18 en 19 van Lezen 2014-2 acht mensen geportretteerd te zien onder de kop 'Hoezo, jongeren lezen minder?', van wie de jongste geboren is in 1997 (dus laten we zeggen: 17 jaar) en de oudste in 1987 (27 jaar). Dat bedoel ik met rekbaar. 27 jaar en nog niet volwassen?
Nou ja, ik gun ze hun uitgerekte jeugd van harte. Willen we niet (bijna) allemaal 'forever young' blijven? Hoor het (na Bob Dylan) de grijsaard Pete Seeger zingen:
May your hands always be busy
May your feet always be swift
May you have a strong foundation
When the winds of changes shift
May your heart always be joyful
May your song always be sung
May you stay forever young
Forever young, forever young
May you stay forever young!
Volgens mij hoef je niet lang te zoeken om ook 'jongeren' van 30 of zelfs 40 jaar oud te vinden. (Pete Seeger, jongens en meisjes, komt nog uit de tijd dat er in het land van de Teaparty nog enig sociaal benul was en men doorhad dat niet iederéén met hard werken rijk kon worden.)
Overigens blijkt uit dit nummer van Lezen, p. 12, dat je ook 'minderjarige jongens' kan vinden - naast meerderjarige jongens dus, neem ik aan!
Best een leuk artikel overigens, over dat project van de Leescoalitie in de Rijksinrichting De Hartelborcht, door mederecensent en blogger Pjotr van Lenteren.
Vanwege die jongeren is er waarschijnlijk de aandacht voor Maartje Wortel en Ineke Riem in dit nummer, net als een bespreking door Joukje Akveld van Bunkerdagboek van Kevin Brooks ('naargeestig, bloedstollend en inktzwart'). Ineke Riem won onlangs met Zeven pogingen om een geliefde te wekken de Dioraphte Jongerenliteratuurprijs.
En uiteraard (en terecht) is er een artikel over het vak literatuur in het voortgezet onderwijs en de website Lezenvoordelijst, die is voortgekomen uit het promotie-onderzoek Het oog van de meester van Theo Witte (2008). Zie trouwens ook Literaryframework.
Eveneens is er aandacht voor De Jonge Jury. Kijk, zo zijn we terug bij die mensen die zich geen kind meer vinden maar zich nog niet volwassen durven of willen vinden.
Maar zoals altijd zijn er ook artikelen over boeken en activiteiten voor andere leeftijdsgroepen, per slot hecht Stichting Lezen, de uitgever van Lezen, zeer aan de doorgaande leeslijn. Neem bijvoorbeeld het interview met Marjolein Hof door Joukje Akveld, of het kijkje in het atelier van Alice Hoogstad, en de aandacht voor het onvolprezen project de Schoolschrijver.
Lezen is 'is voor lezers in Nederland kosteloos'. Neem dus vooral een abonnement! Ze zijn bij Stichting Lezen vast heel blij als zich enkele honderdduizenden lezers melden. (Hoeveel 'lezers in Nederland' zouden er zijn?) Wel pech voor de Vlaamse lezers, overigens.
Zomaar wat schetsen van Lagos
Ik had het mee op mijn tablet: Everyday is for the thief van Teju Cole. Zomaar wat dagen in Lagos, met zomaar wat kiekjes van Lagos. Want ik ging naar Afrika, en had dus wat leesgoed mee dat over Afrika ging.
Teju Cole is een Amerikaanse Nigeriaan, of een Nigeriaanse Amerikaan, daarover zal hij nog niet uit zijn. Hij woont in de VS, dat wel. Hij is fotograaf en auteur.
Zijn bezoek aan Lagos was een heimwee-bezoek, na lange afwezigheid. Of 'zijn', merkwaardig genoeg brengt de uitgeverij het als fictie. Mogelijk heeft Cole zijn reisverslag voorzien van verzonnen elementen, à la Ryszard Kapuściński, en besloot-ie het resultaat daarom fictie te noemen.
Hoe dan ook, het is een reisverslag. Zal, denk ik, heel herkenbaar zijn voor wie Lagos kent, en zijn schetsen zijn fascinerend omdat hij buitenstaander en ingewijde tegelijk is. De verteller bezoekt familie, logeert bij een tante, bezoekt een ex, krijgt vrienden van jaren her op bezoek (die hij soms eerst niet herkent), kortom, hij heeft zijn sporen in de stad. Maar hij is er zo lang weggeweest dat heel veel nieuw voor hem is. Hij loopt door de straten, laat zich leiden door zijn intuïtie, bezoekt enkele musea, kijkt als een betrokken buitenstaander. Voelt zich thuis en tegelijk en vreemde.
Zijn oordeel is niet mals. Smeergeld is normaal, corruptie is er tot in het detail: de titel verwijst ernaar, is namelijk een spreekwoord ter plekke. Als een jongen verdacht wordt van diefstal, wordt hem een band over het lijf getrokken, wordt hij met benzine overgoten en verbrand. Het kunstmuseum is een droevig zootje. Heimwee krijgt hij alleen bij zijn bezoek aan het grafkisttimmerstraatje, dat als een relict van vroeger verscholen in een wijk ligt. Dat gebeurt in het laatste hoofdstuk, dat meteen ook het beste is.
Tussen de hoofdstukken door staan foto's. Sfeerfoto's, vast wel treffend, maar ik slaagde er niet in om verband te zien met de tekst.
Onderhoudend, dit reisverslag - zij het niet aanmoedigend tot een bezoek aan die stad.
Teju Cole. Everything is for the thief. Random House / Faber & Faber, 2014. ISBN 978-0-8129-9578-7. Ook als e-boek verkrijgbaar.
Teju Cole is een Amerikaanse Nigeriaan, of een Nigeriaanse Amerikaan, daarover zal hij nog niet uit zijn. Hij woont in de VS, dat wel. Hij is fotograaf en auteur.
Zijn bezoek aan Lagos was een heimwee-bezoek, na lange afwezigheid. Of 'zijn', merkwaardig genoeg brengt de uitgeverij het als fictie. Mogelijk heeft Cole zijn reisverslag voorzien van verzonnen elementen, à la Ryszard Kapuściński, en besloot-ie het resultaat daarom fictie te noemen.
Hoe dan ook, het is een reisverslag. Zal, denk ik, heel herkenbaar zijn voor wie Lagos kent, en zijn schetsen zijn fascinerend omdat hij buitenstaander en ingewijde tegelijk is. De verteller bezoekt familie, logeert bij een tante, bezoekt een ex, krijgt vrienden van jaren her op bezoek (die hij soms eerst niet herkent), kortom, hij heeft zijn sporen in de stad. Maar hij is er zo lang weggeweest dat heel veel nieuw voor hem is. Hij loopt door de straten, laat zich leiden door zijn intuïtie, bezoekt enkele musea, kijkt als een betrokken buitenstaander. Voelt zich thuis en tegelijk en vreemde.
Zijn oordeel is niet mals. Smeergeld is normaal, corruptie is er tot in het detail: de titel verwijst ernaar, is namelijk een spreekwoord ter plekke. Als een jongen verdacht wordt van diefstal, wordt hem een band over het lijf getrokken, wordt hij met benzine overgoten en verbrand. Het kunstmuseum is een droevig zootje. Heimwee krijgt hij alleen bij zijn bezoek aan het grafkisttimmerstraatje, dat als een relict van vroeger verscholen in een wijk ligt. Dat gebeurt in het laatste hoofdstuk, dat meteen ook het beste is.
Tussen de hoofdstukken door staan foto's. Sfeerfoto's, vast wel treffend, maar ik slaagde er niet in om verband te zien met de tekst.
Onderhoudend, dit reisverslag - zij het niet aanmoedigend tot een bezoek aan die stad.
Teju Cole. Everything is for the thief. Random House / Faber & Faber, 2014. ISBN 978-0-8129-9578-7. Ook als e-boek verkrijgbaar.
donderdag 19 juni 2014
Van apenliedjes tot Finnigan's Wake
Een opmerkelijk bericht in Live Science: enkele taalonderzoekers denken dat de menselijke taal verwant is aan de liedjes die gibbons blijken te zingen: 'Human Language Rooted in Monkey 'Song,' Scientists Suggest'. 1 juni, geschreven door Tanya Lewis, 'staff writer'.
Nou is dit wat kort door de bocht. Dus voor als de link niet (meer) blijkt te werken, citeer ik hier het bericht, inclusief links en plaatje:
'From Shakespearean sonnets to impassioned speeches to lovers' whispers, human language is an amazingly rich form of expression, whose evolution has long puzzled scientists.
Now, some researchers propose that human language represents the blending of two different communication systems, those found in songbirds and monkeys. Content-based language may have its roots in monkey alarm calls, while grammar may come from the expressive parts of bird song.
"One of the big mysteries in the evolution of humans is the evolution of language — it appears to have come out of nowhere 100,000 years ago," said Shigeru Miyagawa, a linguist at MIT in Cambridge, Massachusetts. "There was nothing like it before, and [there is] nothing like it in other animals." [10 Things That Make Humans Special]
Miyagawa and his colleagues said their 'integration hypothesis' could explain how human language, which can theoretically produce infinite meanings, developed from the limited forms of communication seen in the rest of the animal world, the researchers reported June 9 in the journal Frontiers in Psychology.
"Human language didn't just appear out of thin air. There's a perfectly good Darwinian explanation," Miyagawa told Live Science.
Roots of language
Previously, MIT linguist Noam Chomsky proposed that there is just one rule for building structure in language, which he called "Merge," which takes two items and combines them into a set.
The integration hypothesis states that the animal kingdom contains two kinds of communication systems, which the researchers dubbed the expressive and the lexical, and that human language represents the merging of these two.
The expressive system is found in songbirds and corresponds to grammar in human language. Male songbirds sing to attract mates or protect territory, but their songs don't have any concrete meaning in the real world, the researchers said.
The lexical system is found in monkeys and corresponds to words in human language. For example, vervet monkeys use unique alarm calls to warn of specific predators, with calls communicating threats such as "eagle," "snake" or "leopard."
These two systems are widespread in the animal kingdom, but only in humans did they come together as language, the researchers said. Taken alone, these communication systems can produce only finite meanings, but together, they give rise to the potentially infinite meaning of human language.
But how did these two systems merge? "That's the million-dollar question," Miyagawa said.
Humans couldn't have inherited expressive communication from birds, because the last common ancestor of humans and birds lived hundreds of millions of years ago, and evidence suggests language is only about 100,000 years old, Miyagawa said.
But the researchers said another animal appears to use expressive communication: silvery gibbons. These primates produce lengthy, complex songs in order to guard their territory and communicate with potential mates and family members.
The researchers believe this expressive ability is present in other animals, but could be latent. "It's there as part of genetic makeup, but it doesn't get externalized," Miyagawa said.
In order to determine how the expressive and lexical systems may have combined in humans, the researchers plan to look for other mammals that have this expressive ability. [8 Humanlike Behaviors of Primates]
Doubts about hypothesis
But the integration hypothesis received somewhat mixed responses.
"This is an interesting hypothesis that is consistent with much of what we know about animal communication systems, but takes seriously the extremely unusual nature of human language," said Tecumseh Fitch, a cognitive biologist at the University of Vienna, who was not involved with the study. However, Fitch told Live Science, he wished the authors proposed some ways to test the hypothesis.
Miyagawa admitted that finding evidence for events that occurred in the distant past is "challenging," but said it is possible to test his hypothesis by comparing the communication systems of other primates, as well as using modern genomics.
Fitch also disagreed with comparing gibbon song to that of birds, because birdsong is a learned behavior, while gibbons don't learn songs from other gibbons. However, the primates do have neural control over their vocal tract, like songbirds and humans, Miyagawa said.
Other linguists don't buy the integration hypothesis.
"I think it is far too simplistic. It makes the emergence of language seem like a sudden process, like the combination of hydrogen and oxygen to yield water," said Jim Hurford, an emeritus professor of language evolution at the University of Edinburgh, in Scotland.
It's much more likely that a number of social and mental pre-adaptations had been occurring in the ape lineage for a few million years before humans evolved, Hurford told Live Science.
In response, Miyagawa said that "while evolutionary change is often gradual, it can sometimes be very swift, and this has been confirmed by genomic data on several of the traits that make humans different from other species." For example, the ability to digest milk as an adult developed quickly tens of thousands of years ago, he said.
Another criticism comes from William Croft, a linguist at the University of New Mexico, in Albuquerque. "The Chomskyan theory that the authors assume is very controversial, and there are many other theories of language out there, which draw much more on the social and cognitive abilities language employs," Croft told Live Science.
But the researchers said their hypothesis makes sense across a number of competing ideas, including those that are thought to be in direct competition with Chomsky's theory of language.
The integration hypothesis is based largely on linguistics, but fundamentally, language arises from biological processes. Miyagawa said he would like to see how the expressive and lexical language systems might be mapped in the brain.'
Als zanger trekt het me wel aan dat zang aan de oorsprong van taal zou staan. Poëzie is het hart van alle taalkunst.
Maar het lijkt me een hypothese die niet zal worden bewezen.
Mooie opdracht voor scholieren. Draag het volgende gedicht voor met maximale expressie, of vertaal het in vogelgeluiden. (Sla de etcetera's over of verdubbel de voorgaande woorden.)
OOTE
Oote oote oote
Boe
Oote oote
Oote oote oote boe
Oe oe
Oe oe oote oote oote
A
A a a
Oote a a a
Oote oe oe
Oe oe oe
Oe oe oe oe oe
Oe oe oe oe oe
Oe oe oe oe oe oe oe
Oe oe oe etc.
Oote oote oote
Eh eh euh
Euh euh etc.
Oote oote oote boe
etc.
etc. etc.
Hoe boe hoe boe
Hoe boe hoe boe
B boe
Boe oe oe
Oe oe (etc.)
Oe oe oe oe
etc.
Eh eh euh euh euh
Oo-eh oo-eh o-eh eh eh eh
Ah ach ah ach ach ah a a
Oh ohh ohh hh hhh (etc.)
Hhd d d
Hdd
D d d d da
D dda d dda da
D da d da d da d da d da da
da
Da da demband
Demband demband dembrand dembrandt
Dembrandt Dembrandt Dembrandt
Doe d doe d doe dda doe
Da do do do da do do do
Do do da do deu d
Do do do deu deu doe deu deu
Deu deu deu da dd deu
Deu deu deu deu
Kneu kneu kneu kneu ote kneu eur
Kneu kneu ote kneu eur
Kneu ote ote ote ote ote
Ote ote oote
Ote ote
Boe
Oote oote oote boe
Oote oote boe oote oote oote boe
(Jan Hanlo, 1952, zie ook hier)
Eh, als die vogelgeluiden wat moeite kosten, probeer dan dit, ook van Jan Hanlo:
Met maximale expressie, natuurlijk.
(Met dank aan het onvolprezen Taalpost van het Genootschap Onze Taal, dat me op het spoor van het geciteerde bericht bracht.)
Nou is dit wat kort door de bocht. Dus voor als de link niet (meer) blijkt te werken, citeer ik hier het bericht, inclusief links en plaatje:
'From Shakespearean sonnets to impassioned speeches to lovers' whispers, human language is an amazingly rich form of expression, whose evolution has long puzzled scientists.
Now, some researchers propose that human language represents the blending of two different communication systems, those found in songbirds and monkeys. Content-based language may have its roots in monkey alarm calls, while grammar may come from the expressive parts of bird song.
"One of the big mysteries in the evolution of humans is the evolution of language — it appears to have come out of nowhere 100,000 years ago," said Shigeru Miyagawa, a linguist at MIT in Cambridge, Massachusetts. "There was nothing like it before, and [there is] nothing like it in other animals." [10 Things That Make Humans Special]
Miyagawa and his colleagues said their 'integration hypothesis' could explain how human language, which can theoretically produce infinite meanings, developed from the limited forms of communication seen in the rest of the animal world, the researchers reported June 9 in the journal Frontiers in Psychology.
"Human language didn't just appear out of thin air. There's a perfectly good Darwinian explanation," Miyagawa told Live Science.
Roots of language
Previously, MIT linguist Noam Chomsky proposed that there is just one rule for building structure in language, which he called "Merge," which takes two items and combines them into a set.
The integration hypothesis states that the animal kingdom contains two kinds of communication systems, which the researchers dubbed the expressive and the lexical, and that human language represents the merging of these two.
The expressive system is found in songbirds and corresponds to grammar in human language. Male songbirds sing to attract mates or protect territory, but their songs don't have any concrete meaning in the real world, the researchers said.
The lexical system is found in monkeys and corresponds to words in human language. For example, vervet monkeys use unique alarm calls to warn of specific predators, with calls communicating threats such as "eagle," "snake" or "leopard."
These two systems are widespread in the animal kingdom, but only in humans did they come together as language, the researchers said. Taken alone, these communication systems can produce only finite meanings, but together, they give rise to the potentially infinite meaning of human language.
But how did these two systems merge? "That's the million-dollar question," Miyagawa said.
Humans couldn't have inherited expressive communication from birds, because the last common ancestor of humans and birds lived hundreds of millions of years ago, and evidence suggests language is only about 100,000 years old, Miyagawa said.
But the researchers said another animal appears to use expressive communication: silvery gibbons. These primates produce lengthy, complex songs in order to guard their territory and communicate with potential mates and family members.
The researchers believe this expressive ability is present in other animals, but could be latent. "It's there as part of genetic makeup, but it doesn't get externalized," Miyagawa said.
In order to determine how the expressive and lexical systems may have combined in humans, the researchers plan to look for other mammals that have this expressive ability. [8 Humanlike Behaviors of Primates]
Doubts about hypothesis
But the integration hypothesis received somewhat mixed responses.
"This is an interesting hypothesis that is consistent with much of what we know about animal communication systems, but takes seriously the extremely unusual nature of human language," said Tecumseh Fitch, a cognitive biologist at the University of Vienna, who was not involved with the study. However, Fitch told Live Science, he wished the authors proposed some ways to test the hypothesis.
Miyagawa admitted that finding evidence for events that occurred in the distant past is "challenging," but said it is possible to test his hypothesis by comparing the communication systems of other primates, as well as using modern genomics.
Fitch also disagreed with comparing gibbon song to that of birds, because birdsong is a learned behavior, while gibbons don't learn songs from other gibbons. However, the primates do have neural control over their vocal tract, like songbirds and humans, Miyagawa said.
Other linguists don't buy the integration hypothesis.
"I think it is far too simplistic. It makes the emergence of language seem like a sudden process, like the combination of hydrogen and oxygen to yield water," said Jim Hurford, an emeritus professor of language evolution at the University of Edinburgh, in Scotland.
It's much more likely that a number of social and mental pre-adaptations had been occurring in the ape lineage for a few million years before humans evolved, Hurford told Live Science.
In response, Miyagawa said that "while evolutionary change is often gradual, it can sometimes be very swift, and this has been confirmed by genomic data on several of the traits that make humans different from other species." For example, the ability to digest milk as an adult developed quickly tens of thousands of years ago, he said.
Another criticism comes from William Croft, a linguist at the University of New Mexico, in Albuquerque. "The Chomskyan theory that the authors assume is very controversial, and there are many other theories of language out there, which draw much more on the social and cognitive abilities language employs," Croft told Live Science.
But the researchers said their hypothesis makes sense across a number of competing ideas, including those that are thought to be in direct competition with Chomsky's theory of language.
The integration hypothesis is based largely on linguistics, but fundamentally, language arises from biological processes. Miyagawa said he would like to see how the expressive and lexical language systems might be mapped in the brain.'
Als zanger trekt het me wel aan dat zang aan de oorsprong van taal zou staan. Poëzie is het hart van alle taalkunst.
Maar het lijkt me een hypothese die niet zal worden bewezen.
Mooie opdracht voor scholieren. Draag het volgende gedicht voor met maximale expressie, of vertaal het in vogelgeluiden. (Sla de etcetera's over of verdubbel de voorgaande woorden.)
OOTE
Oote oote oote
Boe
Oote oote
Oote oote oote boe
Oe oe
Oe oe oote oote oote
A
A a a
Oote a a a
Oote oe oe
Oe oe oe
Oe oe oe oe oe
Oe oe oe oe oe
Oe oe oe oe oe oe oe
Oe oe oe etc.
Oote oote oote
Eh eh euh
Euh euh etc.
Oote oote oote boe
etc.
etc. etc.
Hoe boe hoe boe
Hoe boe hoe boe
B boe
Boe oe oe
Oe oe (etc.)
Oe oe oe oe
etc.
Eh eh euh euh euh
Oo-eh oo-eh o-eh eh eh eh
Ah ach ah ach ach ah a a
Oh ohh ohh hh hhh (etc.)
Hhd d d
Hdd
D d d d da
D dda d dda da
D da d da d da d da d da da
da
Da da demband
Demband demband dembrand dembrandt
Dembrandt Dembrandt Dembrandt
Doe d doe d doe dda doe
Da do do do da do do do
Do do da do deu d
Do do do deu deu doe deu deu
Deu deu deu da dd deu
Deu deu deu deu
Kneu kneu kneu kneu ote kneu eur
Kneu kneu ote kneu eur
Kneu ote ote ote ote ote
Ote ote oote
Ote ote
Boe
Oote oote oote boe
Oote oote boe oote oote oote boe
(Jan Hanlo, 1952, zie ook hier)
Eh, als die vogelgeluiden wat moeite kosten, probeer dan dit, ook van Jan Hanlo:
Met maximale expressie, natuurlijk.
(Met dank aan het onvolprezen Taalpost van het Genootschap Onze Taal, dat me op het spoor van het geciteerde bericht bracht.)
dinsdag 3 juni 2014
Literatuur zonder leeftijd 93
Voor wie het niet kent: Literatuur zonder leeftijd is een tijdschrift-in-boekvorm over literatuur met een leeftijd, namelijk jeugdliteratuur. De naam wil zeggen: deze literatuur is ook interessant voor oudere lezers.
Waarvan akte.
Vanaf het begin streefde Literatuur zonder leeftijd academische status na. Nu het naast Leeswelp nog het enige Nederlandstalige periodiek over jeugdliteratuur is, vind ik dat jammer.
Verklaarbaar is het wel: er zijn in de personen van Helma van Lierop-Debrauwer en Toin Duijx nauwe banden met de masteropleiding aan de Universiteit van Tilburg. Helma van Lierop bekleedde bovendien lang de bijzondere leerstoel voor jeugdliteratuur aan Universiteit Leiden. (Tegenwoordig heet de eerstgenoemde educatieve instelling overigens Tilburg University, als het het goed heb.) Toin Duijx werkt ook nog aan de Universiteit Leiden.
Al dat enthousiaste jongvolk dat zich in academisch kader op de kinderboeken stort, mede in het kader van die master-opleiding of anders in Antwerpen door Vanessa Joosen op het spoor gezet, moet toch ergens zijn onderzoeksverslagen kwijt. Punten!
De voorjaarseditie van 2014 is verschenen (nummer 93). Een zakboek van 204 pagina's, voorop zoals gebruikelijk verlucht met de malicieus ogende schets van Ted van Lieshout. De redactie schrijft (bij monde van Helma van Lierop) dat het nummer geen thema heeft. Maar er gaan wel vier bijdragen over Dolf Verroen. Ik dacht even dat-ie dood was, want er gaan ook drie bijdragen over Mance Post, wegens haar overlijden op 2 december 2013.
Zoals vaker vind ik de niet-academische bijdragen in LZL interessanter dan de academisch. Er is wel wat geraapt om het nummer vol te krijgen: een interview met Mance Post door Bregje Boonstra uit 2004 en een dito interview met Dolf Verroen door Harm de Jonge uit de Nieuwsbrief 2013-2 van IBBY Nederland, dat een beetje is aangevuld.
Bregje Boonstra lezen is als altijd een genoegen. Een mooi, warm, informatief en nauwkeurig interview. Ook Jacques Dohmen kiest zijn woorden (over Mance Post) met zorg. Die zuurkoolclub moet een fijne club zijn geweest. Ook de bijdrage van Toon Tellegen mag er zijn. Bij elkaar een mooi eerbetoon aan Mance Post.
Waarom Dolf Verroen zoveel aandacht kreeg, werd me niet duidelijk tot ik in het redactioneel las dat hij in 2013 85 jaar is geworden. Zowel het interview als de bijdrage van Liesbeth ten Houten (oud-uitgever Leopold) waren een genoegen om te lezen. Harm de Jonge's neiging naar ouderwets woordgebruik vergeef ik hem graag als hij dat zó doet:
'We spreken vijf uur aaneengesloten, slechts onderbroken door lofprijs voor de spijs. Ook over de donkerte aan het zwerk gaat het. Gerard, de partner van Dolf, kampt met mislukte heupoperaties en ook andere scharnierende delen haperen.'
Bärbel Dorweiler drukt zich eveneens precies uit in haar Woutertje Pieterse-lezing, en Anne de Vries' recensie van Ik zoek een woord van Hans en Monique Hagen maakt nieuwsgierig naar die bundel.
Over naar de wetenschap.
Jan van Coillie en Mariet Raedts bieden een verslag dat zonder twijfel in Leesgoed was verschenen als dat nog zou hebben bestaan. Zij onderzochten het leesgedrag van 9- tot 12-jarige leerlingen, met de bedoeling iets te weten te komen over de invloed van digitaal gepubliceerde tekst ofwel 'digitale media'.
Helaas, 'onze studie kan geen antwoord bieden op de vraag of de nieuwe media ervoor gezorgd hebben dat kinderen tegenwoordig minder boeken lezen'. Er komen wel wat oude bekenden boven. Zo lezen meisjes liever dan jongens en neemt de leeslust af met de leeftijd. Dat is een constante in al dit soort onderzoeken tot nu toe.
Merkwaardig vind ik de onderverdeling in 'strips', 'fictie' en 'non-fictie'. Zijn strips geen fictie?
De overige bijdragen kampen met een verschijnsel dat ik al eerder heb belicht: de analyses lijken mij teveel op recensies. En juist door die academische stijl en tierlantijnen is het lezen ervan moeizaam.
Jongens en meisjes, als je dan toch graag wil verkennen welke moordende kinderen er voorkomen in verhalen voor kinderen, pak het dan wat journalistieker aan. Ga niet uitvoerig meieren over drie verhalen, maar breng een overzicht, een beetje geschiedenis, probeer een indeling (met verklaring) en geef wat voorbeelden. En ga er niet vanuit dat je als eenvoudig onderzoeker even kan bepalen wat wel en niet 'navolgbaar' is en in hoeverre 'de lezer' (wie?) zich kan 'identificeren' met de hoofdpersoon. Als recensent zonder wetenschappelijke pretenties mag dat best, maar niet als onderzoeker.
Een voorbeeld. Het is natuurlijk leuk om een nieuwe term te introduceren. Dat gaat zó:
'Terwijl de tekst alleen weinig elementen bevat om de lezer uit te nodigen zich met Roodkapje te identificeren, komt een ander identificatieprocédé tot uiting tussen tekst en illustraties. Een auteur kan identificatie bevorderen door dat personage op te laten treden tegen personen, dingen of machten waarvan verondersteld mag worden dat de lezer ze als negatief of onsympathiek zal ervaren (Walraven, 1980, p. 183). In Rood Rood Roodkapje komt het rood van Roodkapjes vrolijkheid in conflict met het grijs van verveling en eentonigheid. Dr combinatie van tekst en illustraties maakt begrijpelijk waarom het nodig is dat Roodkapje tegen de kleur grijs in opstand zal moeten komen. Fit gebeurt door middel van een strategie die Maria Nikolajeva en Carole Scott (2001) een counterpoint in perspective noemen (p. 25).
Bij een counterpoint in perspective is het perspectief van tekst en illustraties verschillend en creëert die afwijking een extra betekenis. Terwijl de tekst op de eerste pagina zich bijvoorbeeld op Roodkapje en haar rode wensen ripcht, laat de illustratie haar donkere en verlaten omgeving zien. In het hele prentenboek worden maar twee kleuren inkt gebruikt: rood en donkergrijs (bijna zwart). De eerste illustratie is bijna helemaal donkergrijs, alleen de touwtjespringende Roodkapje is roodgekleurd. Terwijl Roodkapje in het midden van de illustratie staat, ziet ze er erg klein uit naast de twee en drie verdiepingen tellende gebouwen rondom haar en tegen het dichte en intimiderende bos achter haar. Ze is het enige gekleurde en bewegende object in de afbeelding: er is niemand op straat, de deuren van de huizen zijn gesloten, de luiken omlaag en achter de ramen is niemand of niets te sien. Het contrapunt tussen het perspectief van de tekst en illustratie leidt tot het besef dat, terwijl Roodkapje maar kleine wensen heeft, niets in haar omgeving haar helpt om deze kleine wensen te vervullen. Een contrapunt op een van de volgende pagina's versterkt deze indruk door te laten zien dat Roodkapjes moeder totaal geen aandacht voor haar heeft. De strijd die Roodkapje in haar eentje tegen de negatieve kleur grijs moet leveren, kan ervoor zorgen dat lezers met Roodkapje mee gaan leven.' (p. 27)
Dat kan, ja. Maar afgezien van het wijdlopige van deze tekst en de stilistische vondsten (een identificatieprocédé dat tussen tekst en illustraties tot uiting komt?): wat is hierin wetenschap en wat vrije interpretatie? Waar houdt de onderzoeker op en begint de recensent?
Dat gegoochel met 'de lezer' leidt tot speculatie:
'De lezer moet Milo's interne monologen opnieuw interpreteren en concluderen dat het geen oprechte bekentenissen, maar uitgekiende zelfpresentaties waren. Milo heeft niet alleen de mensen om hem heen, maar ook de lezer bedrogen. In plaats van sterke identificatie met Milo zal de lezer na het lezen van de epiloog waarschijnlijk afkeer gaan voelen.' (p.38) Ja, wie weet. Maar wat is hier nog voor wetenschappelijks aan? Beide voorbeelden komen aan een vertoog door Rosalyn Eva Borst over 'Moordende kinderen als hoofdpersonen'.
Nog een voorbeeld, nu uit een artikel van Hans Boel getiteld 'Tussen twee werelden', over 'Per Nilsson als schrijver voor lezers van verschillende leeftijden'.
'Aan de ene kant lijkt Nilsson zijn lezers te waarschuwen voor de gevaren van extremistische gedaxchten en ideologieën. Ondanks dat hij zelf geen extremistisch standpunt inneemt in het boek, krijg je als lezer het gevoel dat hij extremisme veroordeelt.' (p. 53) Van een onderzoeker (en dat is Hans Boel) verwacht ik dat-ie eerst nagaat (bij voldoende lezers) of dat zo is en vervolgens dat hij mij uitlegt hoe dat komt.
Nee, waardeloos maakt het deze artikelen niet en evenmin de andere: een bespreking van drie films gebaseerd op werk van Annie M.G. Schmidt en een rondgang langs jonge en oude lezers van Spinder (Simon van der Geest, Gouden Griffel 2013). Allen zit de wetenschap hier de journalistiek in de weg. Alle vier artikelen hadden er in meer of mindere mate baat bij gehad als de academische standaard was losgelaten.
Intussen wil ik iedereen met grote belangstelling voor jeugdliteratuur natuurlijk toch aanraden een abonnement te nemen. Aangezien de website van IBBY Nederland met daarop een info-pagina over Literatuur zonder leeftijd zwaar is verouderd, zijn de meest recente gegevens alleen via Facebook te vinden: hier.
Wat die oude website betreft: 'Wij hopen in januari 2014 onze nieuwe website te lanceren.' staat er als bericht d.d. 14 juni 2013. Nog niets gezien. Dat belooft niet veel goeds.
Waarvan akte.
Vanaf het begin streefde Literatuur zonder leeftijd academische status na. Nu het naast Leeswelp nog het enige Nederlandstalige periodiek over jeugdliteratuur is, vind ik dat jammer.
Verklaarbaar is het wel: er zijn in de personen van Helma van Lierop-Debrauwer en Toin Duijx nauwe banden met de masteropleiding aan de Universiteit van Tilburg. Helma van Lierop bekleedde bovendien lang de bijzondere leerstoel voor jeugdliteratuur aan Universiteit Leiden. (Tegenwoordig heet de eerstgenoemde educatieve instelling overigens Tilburg University, als het het goed heb.) Toin Duijx werkt ook nog aan de Universiteit Leiden.
Al dat enthousiaste jongvolk dat zich in academisch kader op de kinderboeken stort, mede in het kader van die master-opleiding of anders in Antwerpen door Vanessa Joosen op het spoor gezet, moet toch ergens zijn onderzoeksverslagen kwijt. Punten!
De voorjaarseditie van 2014 is verschenen (nummer 93). Een zakboek van 204 pagina's, voorop zoals gebruikelijk verlucht met de malicieus ogende schets van Ted van Lieshout. De redactie schrijft (bij monde van Helma van Lierop) dat het nummer geen thema heeft. Maar er gaan wel vier bijdragen over Dolf Verroen. Ik dacht even dat-ie dood was, want er gaan ook drie bijdragen over Mance Post, wegens haar overlijden op 2 december 2013.
Zoals vaker vind ik de niet-academische bijdragen in LZL interessanter dan de academisch. Er is wel wat geraapt om het nummer vol te krijgen: een interview met Mance Post door Bregje Boonstra uit 2004 en een dito interview met Dolf Verroen door Harm de Jonge uit de Nieuwsbrief 2013-2 van IBBY Nederland, dat een beetje is aangevuld.
Bregje Boonstra lezen is als altijd een genoegen. Een mooi, warm, informatief en nauwkeurig interview. Ook Jacques Dohmen kiest zijn woorden (over Mance Post) met zorg. Die zuurkoolclub moet een fijne club zijn geweest. Ook de bijdrage van Toon Tellegen mag er zijn. Bij elkaar een mooi eerbetoon aan Mance Post.
Waarom Dolf Verroen zoveel aandacht kreeg, werd me niet duidelijk tot ik in het redactioneel las dat hij in 2013 85 jaar is geworden. Zowel het interview als de bijdrage van Liesbeth ten Houten (oud-uitgever Leopold) waren een genoegen om te lezen. Harm de Jonge's neiging naar ouderwets woordgebruik vergeef ik hem graag als hij dat zó doet:
'We spreken vijf uur aaneengesloten, slechts onderbroken door lofprijs voor de spijs. Ook over de donkerte aan het zwerk gaat het. Gerard, de partner van Dolf, kampt met mislukte heupoperaties en ook andere scharnierende delen haperen.'
Bärbel Dorweiler drukt zich eveneens precies uit in haar Woutertje Pieterse-lezing, en Anne de Vries' recensie van Ik zoek een woord van Hans en Monique Hagen maakt nieuwsgierig naar die bundel.
Over naar de wetenschap.
Jan van Coillie en Mariet Raedts bieden een verslag dat zonder twijfel in Leesgoed was verschenen als dat nog zou hebben bestaan. Zij onderzochten het leesgedrag van 9- tot 12-jarige leerlingen, met de bedoeling iets te weten te komen over de invloed van digitaal gepubliceerde tekst ofwel 'digitale media'.
Helaas, 'onze studie kan geen antwoord bieden op de vraag of de nieuwe media ervoor gezorgd hebben dat kinderen tegenwoordig minder boeken lezen'. Er komen wel wat oude bekenden boven. Zo lezen meisjes liever dan jongens en neemt de leeslust af met de leeftijd. Dat is een constante in al dit soort onderzoeken tot nu toe.
Merkwaardig vind ik de onderverdeling in 'strips', 'fictie' en 'non-fictie'. Zijn strips geen fictie?
De overige bijdragen kampen met een verschijnsel dat ik al eerder heb belicht: de analyses lijken mij teveel op recensies. En juist door die academische stijl en tierlantijnen is het lezen ervan moeizaam.
Jongens en meisjes, als je dan toch graag wil verkennen welke moordende kinderen er voorkomen in verhalen voor kinderen, pak het dan wat journalistieker aan. Ga niet uitvoerig meieren over drie verhalen, maar breng een overzicht, een beetje geschiedenis, probeer een indeling (met verklaring) en geef wat voorbeelden. En ga er niet vanuit dat je als eenvoudig onderzoeker even kan bepalen wat wel en niet 'navolgbaar' is en in hoeverre 'de lezer' (wie?) zich kan 'identificeren' met de hoofdpersoon. Als recensent zonder wetenschappelijke pretenties mag dat best, maar niet als onderzoeker.
Een voorbeeld. Het is natuurlijk leuk om een nieuwe term te introduceren. Dat gaat zó:
'Terwijl de tekst alleen weinig elementen bevat om de lezer uit te nodigen zich met Roodkapje te identificeren, komt een ander identificatieprocédé tot uiting tussen tekst en illustraties. Een auteur kan identificatie bevorderen door dat personage op te laten treden tegen personen, dingen of machten waarvan verondersteld mag worden dat de lezer ze als negatief of onsympathiek zal ervaren (Walraven, 1980, p. 183). In Rood Rood Roodkapje komt het rood van Roodkapjes vrolijkheid in conflict met het grijs van verveling en eentonigheid. Dr combinatie van tekst en illustraties maakt begrijpelijk waarom het nodig is dat Roodkapje tegen de kleur grijs in opstand zal moeten komen. Fit gebeurt door middel van een strategie die Maria Nikolajeva en Carole Scott (2001) een counterpoint in perspective noemen (p. 25).
Bij een counterpoint in perspective is het perspectief van tekst en illustraties verschillend en creëert die afwijking een extra betekenis. Terwijl de tekst op de eerste pagina zich bijvoorbeeld op Roodkapje en haar rode wensen ripcht, laat de illustratie haar donkere en verlaten omgeving zien. In het hele prentenboek worden maar twee kleuren inkt gebruikt: rood en donkergrijs (bijna zwart). De eerste illustratie is bijna helemaal donkergrijs, alleen de touwtjespringende Roodkapje is roodgekleurd. Terwijl Roodkapje in het midden van de illustratie staat, ziet ze er erg klein uit naast de twee en drie verdiepingen tellende gebouwen rondom haar en tegen het dichte en intimiderende bos achter haar. Ze is het enige gekleurde en bewegende object in de afbeelding: er is niemand op straat, de deuren van de huizen zijn gesloten, de luiken omlaag en achter de ramen is niemand of niets te sien. Het contrapunt tussen het perspectief van de tekst en illustratie leidt tot het besef dat, terwijl Roodkapje maar kleine wensen heeft, niets in haar omgeving haar helpt om deze kleine wensen te vervullen. Een contrapunt op een van de volgende pagina's versterkt deze indruk door te laten zien dat Roodkapjes moeder totaal geen aandacht voor haar heeft. De strijd die Roodkapje in haar eentje tegen de negatieve kleur grijs moet leveren, kan ervoor zorgen dat lezers met Roodkapje mee gaan leven.' (p. 27)
Dat kan, ja. Maar afgezien van het wijdlopige van deze tekst en de stilistische vondsten (een identificatieprocédé dat tussen tekst en illustraties tot uiting komt?): wat is hierin wetenschap en wat vrije interpretatie? Waar houdt de onderzoeker op en begint de recensent?
Dat gegoochel met 'de lezer' leidt tot speculatie:
'De lezer moet Milo's interne monologen opnieuw interpreteren en concluderen dat het geen oprechte bekentenissen, maar uitgekiende zelfpresentaties waren. Milo heeft niet alleen de mensen om hem heen, maar ook de lezer bedrogen. In plaats van sterke identificatie met Milo zal de lezer na het lezen van de epiloog waarschijnlijk afkeer gaan voelen.' (p.38) Ja, wie weet. Maar wat is hier nog voor wetenschappelijks aan? Beide voorbeelden komen aan een vertoog door Rosalyn Eva Borst over 'Moordende kinderen als hoofdpersonen'.
Nog een voorbeeld, nu uit een artikel van Hans Boel getiteld 'Tussen twee werelden', over 'Per Nilsson als schrijver voor lezers van verschillende leeftijden'.
'Aan de ene kant lijkt Nilsson zijn lezers te waarschuwen voor de gevaren van extremistische gedaxchten en ideologieën. Ondanks dat hij zelf geen extremistisch standpunt inneemt in het boek, krijg je als lezer het gevoel dat hij extremisme veroordeelt.' (p. 53) Van een onderzoeker (en dat is Hans Boel) verwacht ik dat-ie eerst nagaat (bij voldoende lezers) of dat zo is en vervolgens dat hij mij uitlegt hoe dat komt.
Nee, waardeloos maakt het deze artikelen niet en evenmin de andere: een bespreking van drie films gebaseerd op werk van Annie M.G. Schmidt en een rondgang langs jonge en oude lezers van Spinder (Simon van der Geest, Gouden Griffel 2013). Allen zit de wetenschap hier de journalistiek in de weg. Alle vier artikelen hadden er in meer of mindere mate baat bij gehad als de academische standaard was losgelaten.
Intussen wil ik iedereen met grote belangstelling voor jeugdliteratuur natuurlijk toch aanraden een abonnement te nemen. Aangezien de website van IBBY Nederland met daarop een info-pagina over Literatuur zonder leeftijd zwaar is verouderd, zijn de meest recente gegevens alleen via Facebook te vinden: hier.
Wat die oude website betreft: 'Wij hopen in januari 2014 onze nieuwe website te lanceren.' staat er als bericht d.d. 14 juni 2013. Nog niets gezien. Dat belooft niet veel goeds.
Even iets anders
Het was even stil op dit blog. Sorry, even iets anders. Trok met geliefde een maand door Namibië en Botswana.
Boel moois gezien, ook nog twee keer vastgezeten in de modder van de Okavango-delta. (Het water stond hoog dit jaar...)
Maar wat betreft lezen en schrijven weinig te melden. Ja, ik las. Onder meer een autobiografie van Libertina Amathila, Making a Difference, en A Short History of Nearly Everything van Bill Bryson. Dat heb ik nog niet uit.
Boel moois gezien, ook nog twee keer vastgezeten in de modder van de Okavango-delta. (Het water stond hoog dit jaar...)
Maar wat betreft lezen en schrijven weinig te melden. Ja, ik las. Onder meer een autobiografie van Libertina Amathila, Making a Difference, en A Short History of Nearly Everything van Bill Bryson. Dat heb ik nog niet uit.
Abonneren op:
Posts (Atom)