Voor wie het niet kent: Literatuur zonder leeftijd is een tijdschrift-in-boekvorm over literatuur met een leeftijd, namelijk jeugdliteratuur. De naam wil zeggen: deze literatuur is ook interessant voor oudere lezers.
Waarvan akte.
Vanaf het begin streefde Literatuur zonder leeftijd academische status na. Nu het naast Leeswelp nog het enige Nederlandstalige periodiek over jeugdliteratuur is, vind ik dat jammer.
Verklaarbaar is het wel: er zijn in de personen van Helma van Lierop-Debrauwer en Toin Duijx nauwe banden met de masteropleiding aan de Universiteit van Tilburg. Helma van Lierop bekleedde bovendien lang de bijzondere leerstoel voor jeugdliteratuur aan Universiteit Leiden. (Tegenwoordig heet de eerstgenoemde educatieve instelling overigens Tilburg University, als het het goed heb.) Toin Duijx werkt ook nog aan de Universiteit Leiden.
Al dat enthousiaste jongvolk dat zich in academisch kader op de kinderboeken stort, mede in het kader van die master-opleiding of anders in Antwerpen door Vanessa Joosen op het spoor gezet, moet toch ergens zijn onderzoeksverslagen kwijt. Punten!
De voorjaarseditie van 2014 is verschenen (nummer 93). Een zakboek van 204 pagina's, voorop zoals gebruikelijk verlucht met de malicieus ogende schets van Ted van Lieshout. De redactie schrijft (bij monde van Helma van Lierop) dat het nummer geen thema heeft. Maar er gaan wel vier bijdragen over Dolf Verroen. Ik dacht even dat-ie dood was, want er gaan ook drie bijdragen over Mance Post, wegens haar overlijden op 2 december 2013.
Zoals vaker vind ik de niet-academische bijdragen in LZL interessanter dan de academisch. Er is wel wat geraapt om het nummer vol te krijgen: een interview met Mance Post door Bregje Boonstra uit 2004 en een dito interview met Dolf Verroen door Harm de Jonge uit de Nieuwsbrief 2013-2 van IBBY Nederland, dat een beetje is aangevuld.
Bregje Boonstra lezen is als altijd een genoegen. Een mooi, warm, informatief en nauwkeurig interview. Ook Jacques Dohmen kiest zijn woorden (over Mance Post) met zorg. Die zuurkoolclub moet een fijne club zijn geweest. Ook de bijdrage van Toon Tellegen mag er zijn. Bij elkaar een mooi eerbetoon aan Mance Post.
Waarom Dolf Verroen zoveel aandacht kreeg, werd me niet duidelijk tot ik in het redactioneel las dat hij in 2013 85 jaar is geworden. Zowel het interview als de bijdrage van Liesbeth ten Houten (oud-uitgever Leopold) waren een genoegen om te lezen. Harm de Jonge's neiging naar ouderwets woordgebruik vergeef ik hem graag als hij dat zó doet:
'We spreken vijf uur aaneengesloten, slechts onderbroken door lofprijs voor de spijs. Ook over de donkerte aan het zwerk gaat het. Gerard, de partner van Dolf, kampt met mislukte heupoperaties en ook andere scharnierende delen haperen.'
Bärbel Dorweiler drukt zich eveneens precies uit in haar Woutertje Pieterse-lezing, en Anne de Vries' recensie van Ik zoek een woord van Hans en Monique Hagen maakt nieuwsgierig naar die bundel.
Over naar de wetenschap.
Jan van Coillie en Mariet Raedts bieden een verslag dat zonder twijfel in Leesgoed was verschenen als dat nog zou hebben bestaan. Zij onderzochten het leesgedrag van 9- tot 12-jarige leerlingen, met de bedoeling iets te weten te komen over de invloed van digitaal gepubliceerde tekst ofwel 'digitale media'.
Helaas, 'onze studie kan geen antwoord bieden op de vraag of de nieuwe media ervoor gezorgd hebben dat kinderen tegenwoordig minder boeken lezen'. Er komen wel wat oude bekenden boven. Zo lezen meisjes liever dan jongens en neemt de leeslust af met de leeftijd. Dat is een constante in al dit soort onderzoeken tot nu toe.
Merkwaardig vind ik de onderverdeling in 'strips', 'fictie' en 'non-fictie'. Zijn strips geen fictie?
De overige bijdragen kampen met een verschijnsel dat ik al eerder heb belicht: de analyses lijken mij teveel op recensies. En juist door die academische stijl en tierlantijnen is het lezen ervan moeizaam.
Jongens en meisjes, als je dan toch graag wil verkennen welke moordende kinderen er voorkomen in verhalen voor kinderen, pak het dan wat journalistieker aan. Ga niet uitvoerig meieren over drie verhalen, maar breng een overzicht, een beetje geschiedenis, probeer een indeling (met verklaring) en geef wat voorbeelden. En ga er niet vanuit dat je als eenvoudig onderzoeker even kan bepalen wat wel en niet 'navolgbaar' is en in hoeverre 'de lezer' (wie?) zich kan 'identificeren' met de hoofdpersoon. Als recensent zonder wetenschappelijke pretenties mag dat best, maar niet als onderzoeker.
Een voorbeeld. Het is natuurlijk leuk om een nieuwe term te introduceren. Dat gaat zó:
'Terwijl de tekst alleen weinig elementen bevat om de lezer uit te nodigen zich met Roodkapje te identificeren, komt een ander identificatieprocédé tot uiting tussen tekst en illustraties. Een auteur kan identificatie bevorderen door dat personage op te laten treden tegen personen, dingen of machten waarvan verondersteld mag worden dat de lezer ze als negatief of onsympathiek zal ervaren (Walraven, 1980, p. 183). In Rood Rood Roodkapje komt het rood van Roodkapjes vrolijkheid in conflict met het grijs van verveling en eentonigheid. Dr combinatie van tekst en illustraties maakt begrijpelijk waarom het nodig is dat Roodkapje tegen de kleur grijs in opstand zal moeten komen. Fit gebeurt door middel van een strategie die Maria Nikolajeva en Carole Scott (2001) een counterpoint in perspective noemen (p. 25).
Bij een counterpoint in perspective is het perspectief van tekst en illustraties verschillend en creëert die afwijking een extra betekenis. Terwijl de tekst op de eerste pagina zich bijvoorbeeld op Roodkapje en haar rode wensen ripcht, laat de illustratie haar donkere en verlaten omgeving zien. In het hele prentenboek worden maar twee kleuren inkt gebruikt: rood en donkergrijs (bijna zwart). De eerste illustratie is bijna helemaal donkergrijs, alleen de touwtjespringende Roodkapje is roodgekleurd. Terwijl Roodkapje in het midden van de illustratie staat, ziet ze er erg klein uit naast de twee en drie verdiepingen tellende gebouwen rondom haar en tegen het dichte en intimiderende bos achter haar. Ze is het enige gekleurde en bewegende object in de afbeelding: er is niemand op straat, de deuren van de huizen zijn gesloten, de luiken omlaag en achter de ramen is niemand of niets te sien. Het contrapunt tussen het perspectief van de tekst en illustratie leidt tot het besef dat, terwijl Roodkapje maar kleine wensen heeft, niets in haar omgeving haar helpt om deze kleine wensen te vervullen. Een contrapunt op een van de volgende pagina's versterkt deze indruk door te laten zien dat Roodkapjes moeder totaal geen aandacht voor haar heeft. De strijd die Roodkapje in haar eentje tegen de negatieve kleur grijs moet leveren, kan ervoor zorgen dat lezers met Roodkapje mee gaan leven.' (p. 27)
Dat kan, ja. Maar afgezien van het wijdlopige van deze tekst en de stilistische vondsten (een identificatieprocédé dat tussen tekst en illustraties tot uiting komt?): wat is hierin wetenschap en wat vrije interpretatie? Waar houdt de onderzoeker op en begint de recensent?
Dat gegoochel met 'de lezer' leidt tot speculatie:
'De lezer moet Milo's interne monologen opnieuw interpreteren en concluderen dat het geen oprechte bekentenissen, maar uitgekiende zelfpresentaties waren. Milo heeft niet alleen de mensen om hem heen, maar ook de lezer bedrogen. In plaats van sterke identificatie met Milo zal de lezer na het lezen van de epiloog waarschijnlijk afkeer gaan voelen.' (p.38) Ja, wie weet. Maar wat is hier nog voor wetenschappelijks aan? Beide voorbeelden komen aan een vertoog door Rosalyn Eva Borst over 'Moordende kinderen als hoofdpersonen'.
Nog een voorbeeld, nu uit een artikel van Hans Boel getiteld 'Tussen twee werelden', over 'Per Nilsson als schrijver voor lezers van verschillende leeftijden'.
'Aan de ene kant lijkt Nilsson zijn lezers te waarschuwen voor de gevaren van extremistische gedaxchten en ideologieën. Ondanks dat hij zelf geen extremistisch standpunt inneemt in het boek, krijg je als lezer het gevoel dat hij extremisme veroordeelt.' (p. 53) Van een onderzoeker (en dat is Hans Boel) verwacht ik dat-ie eerst nagaat (bij voldoende lezers) of dat zo is en vervolgens dat hij mij uitlegt hoe dat komt.
Nee, waardeloos maakt het deze artikelen niet en evenmin de andere: een bespreking van drie films gebaseerd op werk van Annie M.G. Schmidt en een rondgang langs jonge en oude lezers van Spinder (Simon van der Geest, Gouden Griffel 2013). Allen zit de wetenschap hier de journalistiek in de weg. Alle vier artikelen hadden er in meer of mindere mate baat bij gehad als de academische standaard was losgelaten.
Intussen wil ik iedereen met grote belangstelling voor jeugdliteratuur natuurlijk toch aanraden een abonnement te nemen. Aangezien de website van IBBY Nederland met daarop een info-pagina over Literatuur zonder leeftijd zwaar is verouderd, zijn de meest recente gegevens alleen via Facebook te vinden: hier.
Wat die oude website betreft: 'Wij hopen in januari 2014 onze nieuwe website te lanceren.' staat er als bericht d.d. 14 juni 2013. Nog niets gezien. Dat belooft niet veel goeds.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten