Dit blog meandert uit over allerlei zaken die (soms wat losjes) met lezen en schrijven te maken hebben. Rode draad: jeugdliteratuur verdient aandacht.
Zoeken in deze blog
donderdag 23 april 2015
Valavond
Valavond is een mooi, 'Zuidnederlands' (laten we zeggen: Vlaams) woord voor de avondschemering, de deemstering (nog een prachtig woord). Het is extra mooi doordat er val inzit, en in Valavond maakt iemand, figuurlijk gesproken, een enorme val - door iemand in een val te laten lopen, als u me nog kan volgen. En verder vinden nogal wat zaken plaats in het duister,
Het is niet vreemd dat dit verhaal een Vlaamse titel kreeg, want het speelt zich af in België, ten noorden van Antwerpen, en de vertellers passen gul Vlaams idioom toe. Een 'Noordnederlandse' (de termen zijn uit Van Dale's woordenboek) lezer moet daar maar even aan wennen.
Vertellers, er zijn er formeel twee: deels is de hoofdpersoon aan het woord, Mona (eigenlijk Jeanne), een boerendeerne die emplooi vindt als serveuse in een 'uitzuipcafé' (de Londres) in Mariaburg, en een uitzuipcafé is een etablissement waar vooral mannelijke klanten worden verleid tot flink innemen en uitgeven, maar anders dan in de omringende hoerenkasten (er zijn er juist in Mariaburg nogal veel) is er een 'zilveren grens' aan het betasten van het vrouwelijk personeel.
In de andere delen is een anonieme verteller aan het woord, die diverse andere hoofdpersonen van dichtbij volgt: de neven Stan en Fons (die later in het verhaal halfbroers blijken), en Marieke, die niet kan kiezen tussen die twee.
Andere belangrijke personages worden met iets meer afstand gevolgd: cafébazin Angèle, kapster Simone, buurvrouw en bakker Germaine (moeder van Stan), met haar verlamde en getraumatiseerde echtgenoot Leo, advocaat Gregoor en anderen.
Die twee vertellers zitten elkaar niet in de weg, al is er één passage (op p. 38) waarvan ik niet duidelijk vond wie er nu eigenlijk aan het woord was en wiens/wier gedachte werd weergegeven. ('In De Londres liep er geen vader rond die flesjes nagellak kapotsmeet en foeterde dat beschilderde vrouwen eruitzagen of ze te koop waren. Zou die Mona te koop zijn?')
Ze hanteren dezelfde stijl, zodat ik me halverwege het verhaal afvroeg waarom het hele verhaal niet gewoon door die anonieme verteller wordt gedaan. In feite is dat namelijk zo, alleen doet ze (die anonieme verteller die we voor het gemak maar even Marita noemen) soms even net alsof ze Mona is.
Jeanne, de verlegen wees die is opgegroeid bij een tante en nonkel, vindt dus op haar zestiende emplooi in de Londres, onder de hoede van de hartelijke Angèle, die haar een nieuwe naam geeft, Mona. Het is mei 1935. Ze is beland in een roddeldorp, waar iedereen elkaar in de gaten houdt. Ze vindt buurjongen Stan een stuk, maar helaas heeft Stan een oogje op Marieke. Marieke kan maar niet kiezen tussen Stan en Fons, hoewel Fons niet op haar uit is. En een van de vaste gasten van De Londres, advocaat Gregoor, heeft weer een oogje op Mona. Ach, de liefde...
Maar hierbij blijft het niet. Er gebeuren zaken in Duitsland die het dorp verdelen in voor en tegen. Gregoor blijkt een fervent aanhanger van Hitler en zet deze voorkeur om in bijeenkomsten en meer - zijn groepje, om zo maar te zeggen, blijkt ook te zitten achter verwoestingen van synagoges e.d.. Buurvrouw Germaine sympathiseert, Stan ook, min of meer - maar Marieke heeft vriendschap gesloten met Gabriel en 'Moeder Sarov', de vertelster van het kinderuurtje van de SAROV (Socialistische Arbeiders Radio Omroep Vlaanderen) - en Gabriel is een Jood. Mona vindt Gregoor een griezel, maar vleit hem om inlichtingen te verzamelen, die ze doorgeeft aan Marieke, die ze weer doorgeeft aan Fons, die journalist is voor een niet erg Duits-gezind dagblad en in de oorlogsjaren verzetsdaden pleegt.
Marieke is dan inmiddels al getrouwd met Stan (1939), maar dat huwelijk loopt na een jaar of wat spaak, door een dramatisch voorval dat te maken heeft met Stans volgzaamheid (moeders wil is wet) en onvermogen om Marieke te volgen in haar afkeer van de Duitsgezinden.
Langzaam maar zeker sluipt de tweedracht, en later de oorlog het verhaal in. Het wordt steeds heftiger en de ontknoping, de val die ik hierboven noemde, heeft zowel hiermee als met de liefde te maken, een drama van de bovenste plank. Maar ik ga dat hier niet uit de doeken doen, wie het wil weten, kope het boek.
Het is een ingewikkelde, maar niettemin te volgen plot en niet eens zo onwaarschijnlijk, op de verwantschap en verwisseling van Stan en Fons na, maar die onwaarschijnlijkheid is hier wel te pruimen.
Ik til één episode uit het verhaal die ik typerend vind, en ook mooi gevonden. Op een gegeven moment (in december 1942) wordt het varken Adolf geslacht. Dat moet Mona doen, want die heeft als boerenkind ervaring. Ze weet het inderdaad te volbrengen. En:
'Zo gauw Roza, Angèle en Victor de kelder uit waren, pakten Marieke en ik elkaar beet. We knepen in elkaars armen, rammelden aan elkaars schouders.
Ik staarde naar de bloederige keldervloer en al dat verhakselde vlees.
Ik wist waar Marieke aan dacht, al zaten we nu niet op de zolder van haar huis, achter de kist, onder de deken, met ons oor tegen het radiotoestel aan gedrukt. Ik hoorde het deuntje van de BBC ook hier. En daarna de verklaring van de geallieerde landen. Een week lang had de BBC ze uitgezonden, elke dat werd ze herhaald, meermaals per dag. Tot we ze vanbuiten kenden.
"Dat de Duitse autoriteiten thans ten uitvoer brengen, het dikwijls door Hitler geuite voornemen het Joodse volk in Europa uit re roeien. Uit alle bezette landen worden Joden naar oost-Europa overgebracht. In Polen, dat de Duitseers tot hun voornaamste abattoir hebben gemaakt..."
Abattoir, slachthuis, dat woord achtervolgde me sindsdien. Dag en nacht ging ik ervoor op de vlucht, het kon, het mocht niet binnenkomen.
"Van hen die weggevoerd worden, wordt later taal noch teken vernomen. De krachtige onder hen worden langzaam doodgewerkt in arbeidskampen. De zwakken laat men sterven van kpude of honger, of zij worden door massa-executies afgeslacht. Het aantal slachtoffers wordt geschat op vele honderdduizenden onschuldige mannen, vrouwen en kinderen."
Nu was er geen houden meer aan. Dat afschuwelijke woord beukte de deur in, stampte naar binnen en sloeg me omver.
Nu pas zag en hoorde en rook en voelde ik e echt iets bij. Bij Adolfs abattoir.' (p. 188)
Men ziet, Marita is niet bang voor dik-theatrale effecten. Achterin het boek is een verklaring opgenomen over werkelijkheid en fictie in dit verhaal. De genoemde verklaring berust op werkelijkheid: die werd op 17 december 1942 uitgezonden door de BBC, European Service, en werd een week lang herhaald.
Nog zo'n dik theatraal effect is de geboorte van Marieke's zoon (december 1944), p. 218-226, waarbij Mona assisteert, Mona die nu juist volledig uit de gratie was geraakt door haar manoeuvre die leidt tot de arrestatie van een van de twee halfbroers, en wanhopig probeert Marieke, die haar niet meer wil zien, tot verzoening en vergeving te bewegen. En juist dan beginnen de weeën. Er wordt om de vroedvrouw (met de fraaie naam Moeke Pisdoek) gestuurd, maar intussen gaat de geboorte plaatsvinden. Mona herinnert zich hoe dat met koeien op de boerderij gebeurde.
'"Maar als..."
"Als het moet, kan ik een beetje helpen. Op de boerderij hielp ik bij het kalveren." Ik zei er niet bij dat de koeien op de boerderij bijna altijd hun plan trokken. De weinige keren dat ik erbij werd geroepen om nonkel te helpen, was er iets mis. Dan moest er gekozen worden: koe of kalf. Dan werd er gesleurd en getrokken, soms zelfs aan stukken gekapt. Werd er voor de koe gekozen, dan sneed nonkel haar jong kapot nog voor het geboren was, dan ging hij zo tekeer dat dat moederlijf in in een abattoir veranderde. Werd er voor het kalf gekozen, dan overleefde die koe het werpen niet en kwam dat kalf vanuit een kadaver ter wereld.
Waarom bleven die afgrijselijke beelden me bestoken? Ik probeerde ze weg te duwen door heel hard te denken aan al die gave, blinkende kalfjes die door hun moeders proper werden gelikt.
Buiten klonk er kabaal. De sirene loeide nog harder.
Op straat gilde een vrouw: "Terug de kelder in!"' (p. 218-219)
Ter geruststelling: de geboorte verloopt goed. Dankzij Mona.
'Stappen donderden de keldertrap af. Jos stormde naar binnen. Ik hoorde een bonk.
"Laat hem. Die komt vanzelf weer bij." Moeke Pisdoek liep naar Marieke. Haar vingers gleden over het kindje. "Goed gedaan."
Marieke wees naar mij.
"En gij ook goed gedaan, Mona. Geeft ge mij de schaar?"
Ik bracht haar de schaar. "Ik heb ze ontsmet."
"Knipt gij de navelstreng maar door, Mona."
Marieke knikte.' (p. 224)
Het is een hartverscheurende passage en toont Marita op haar best.
De bevrijding breekt aan en veel mensen zijn blij - behalve enkelen, waaronder Marieke en Mona, die met een loodzwaar geheim rondlopen.
Het moet er uit, dat geheim. Het verhaal eindigt met de aanzet tot een bekentenis door Mona. Bij wie anders dan de immer trouwe Angèle?
Laatste zinnen:
'Angèle legde haar hand op de mijne: "Vertel het maar."
Ik nam mijn aanloop. Linkervoet, rechtervoet. Linkerarm, rechterarm.
Misschien hielp het wel om in het vervolg hardop te zeggen wat ik zou gaan doen, zodat ik mijn eigen stommiteiten hoorde en ze herkende, nog voor ik ze zou begaan.
Maar nee, zo simpel was het niet.
Ik wist niet of het me zou lukken, maar ik zou het wel proberen.
Uit alle macht zou ik proberen om nooit meer iets te doen waarvan ik de herinnering niet zou kunnen verdragen.' (p. 242)
En die laatste episode leverde ook het antwoord op de vraag waarom verteller Marita zich zo nu en dan vermomt als Mona: deze en voorgaande dramatische episodes worden er sterker door.
Een prachtig en krachtig verhaal, voor lezers van veertien en ouder.
De afbeelding op de voorkant is uit commerciële motieven gekozen, vrees ik. Eigenlijk zou er iets met duiven op moeten, bijvoorbeeld een duivepoot met een briefje eraan. Wie dat wil snappen, leze het boek.
Sterck, Marita de. Valavond. Querido, 2014. ISBN 978 90 451 1730 0.
woensdag 22 april 2015
Indianen betasten
Zomaar een artikeltje in de krant van gisteren, door journalist-van-dienst Cor Speksnijder:
'Leden van een geïsoleerd levende indianenstam in het Amazonewoud die voor zover bekend nooit met antibiotica in aanraking zijn geweest, blijken bacteriën bij zich te dragen met genen die zorgen voor resistentie tegen deze medicijnen.
Amerikaanse en Venezolaanse wetenschappers onderzochten de lichaamseigen bacteriën van een groep Yanomami-indianen, die waarschijnlijk duizenden jaren afgesloten is geweest van de buitenwereld. De dorpelingen werden in 2009 aangetroffen in een afgelegen bergachtig deel van het Amazonegebied in het zuiden van Venezuela. Bij 34 indianen werden bacteriën uit de mond, de darmen en van de huid onderzocht.
De onderzoekers ontdekten dat de verscheidenheid aan bacteriën die de indianen bij zich dragen veel groter is dan die bij mensen in geïndustrialiseerde landen. De bacteriële gemeenschap van Europeanen en Amerikanen is zo'n 40 procent minder gevarieerd dan die van deze indianen. De onderzoekers gaan ervan uit dat de verminderde bacteriële diversiteit een gevolg is van het dieet van de moderne mens en van blootstelling aan (moderne) antibiotica.' Enzovoort. (Link in citaat door mij aangebracht.)
Mijn ogen vlogen eroverheen en bijna verder naar het volgende artikel, tot ineens een beeld opdoemde van indianen die bepoteld werden door hen onbekende blanke dames en heren: bloed en spuug afnemen, poepmonsters meenemen e.d. Een vreemd tafereel.
Het gaat me hier niet om de juistheid van het bericht of de medische details, zoals weergegeven in dit artikel in Science Magazine. Daarvoor zijn andere blogs, sites en periodieken.
Het gaat me om dat even fantastische als onwaarschijnlijke beeld dat de droge woorden oproepen en dat tot herlezen dwong en de verbeelding aan het werk zette.
Hoe ging dat. Er staat niets over in genoemd artikel (waaraan de foto is ontleend). Wel over de 'ontdekking': het dorp was in 2008 gespot door de bemanning van een legerhelikopter.
Een stel onderzoekers gaat vervolgens, na het verkrijgen van de nodige papiertjes, het oerwoud in.
Dorp gevonden! En toen? Mensen gerustgesteld en van cadeautjes voorzien? Gefoezeld met een opperhoofd, waarna 34 mensen zich beschikbaar stelden om geprikt en geraspt te worden en iets van hun poep mee te geven? Wat zou hun beloning zijn geweest? Welke ontmoetings- en andere rituelen zouden erbij te pas zijn gekomen? Zouden de onderzoekers hartelijk uitgezwaaid zijn, vaarwel, tot ziens?
We moeten het doen met dit citaat:
'The Yanomami health care workers who were the first to contact the remote villagers in a medical expedition in 2009 collected bacteria from the mouths, skin, and feces of 34 of the 54 Yanomami for the researchers.
They prescribed medicines to some children with respiratory ailments but have not published the name of the village to protect these people from further contact.
After 2 years of getting the proper permits and an 11-month delay when Dominguez-Bello’s lab in New York was closed by damage from Hurricane Sandy, she and her colleagues eventually sequenced the Yanomami gut bacteria RNA in their labs to compare it with samples from industrialized Americans and rural Guahibo Amerindians of Colombia and farmers from Malawi.'
'Collected bacteria from the mouths, skin, and feces': ja, maar hoe?
En worden die monsters dan ook teruggegeven, zoals de bloedmonsters waarover dit artikel op Survival International rept? Kennelijk hechten sommige indianen daaraan.
Wordt niet vervolgd.
'Leden van een geïsoleerd levende indianenstam in het Amazonewoud die voor zover bekend nooit met antibiotica in aanraking zijn geweest, blijken bacteriën bij zich te dragen met genen die zorgen voor resistentie tegen deze medicijnen.
Amerikaanse en Venezolaanse wetenschappers onderzochten de lichaamseigen bacteriën van een groep Yanomami-indianen, die waarschijnlijk duizenden jaren afgesloten is geweest van de buitenwereld. De dorpelingen werden in 2009 aangetroffen in een afgelegen bergachtig deel van het Amazonegebied in het zuiden van Venezuela. Bij 34 indianen werden bacteriën uit de mond, de darmen en van de huid onderzocht.
De onderzoekers ontdekten dat de verscheidenheid aan bacteriën die de indianen bij zich dragen veel groter is dan die bij mensen in geïndustrialiseerde landen. De bacteriële gemeenschap van Europeanen en Amerikanen is zo'n 40 procent minder gevarieerd dan die van deze indianen. De onderzoekers gaan ervan uit dat de verminderde bacteriële diversiteit een gevolg is van het dieet van de moderne mens en van blootstelling aan (moderne) antibiotica.' Enzovoort. (Link in citaat door mij aangebracht.)
Mijn ogen vlogen eroverheen en bijna verder naar het volgende artikel, tot ineens een beeld opdoemde van indianen die bepoteld werden door hen onbekende blanke dames en heren: bloed en spuug afnemen, poepmonsters meenemen e.d. Een vreemd tafereel.
Het gaat me hier niet om de juistheid van het bericht of de medische details, zoals weergegeven in dit artikel in Science Magazine. Daarvoor zijn andere blogs, sites en periodieken.
Het gaat me om dat even fantastische als onwaarschijnlijke beeld dat de droge woorden oproepen en dat tot herlezen dwong en de verbeelding aan het werk zette.
Hoe ging dat. Er staat niets over in genoemd artikel (waaraan de foto is ontleend). Wel over de 'ontdekking': het dorp was in 2008 gespot door de bemanning van een legerhelikopter.
Een stel onderzoekers gaat vervolgens, na het verkrijgen van de nodige papiertjes, het oerwoud in.
Dorp gevonden! En toen? Mensen gerustgesteld en van cadeautjes voorzien? Gefoezeld met een opperhoofd, waarna 34 mensen zich beschikbaar stelden om geprikt en geraspt te worden en iets van hun poep mee te geven? Wat zou hun beloning zijn geweest? Welke ontmoetings- en andere rituelen zouden erbij te pas zijn gekomen? Zouden de onderzoekers hartelijk uitgezwaaid zijn, vaarwel, tot ziens?
We moeten het doen met dit citaat:
'The Yanomami health care workers who were the first to contact the remote villagers in a medical expedition in 2009 collected bacteria from the mouths, skin, and feces of 34 of the 54 Yanomami for the researchers.
They prescribed medicines to some children with respiratory ailments but have not published the name of the village to protect these people from further contact.
After 2 years of getting the proper permits and an 11-month delay when Dominguez-Bello’s lab in New York was closed by damage from Hurricane Sandy, she and her colleagues eventually sequenced the Yanomami gut bacteria RNA in their labs to compare it with samples from industrialized Americans and rural Guahibo Amerindians of Colombia and farmers from Malawi.'
'Collected bacteria from the mouths, skin, and feces': ja, maar hoe?
En worden die monsters dan ook teruggegeven, zoals de bloedmonsters waarover dit artikel op Survival International rept? Kennelijk hechten sommige indianen daaraan.
Wordt niet vervolgd.
dinsdag 21 april 2015
Ik een mensch ben?
Het lag al te wachten op bespreking vóór het zwartepietengedoe, dat ongetwijfeld ook dit jaar weer in december losbreekt: Zwart.
Voluit: Zwart, Sambo, Tien kleine negertjes, Pijpje Drop, Pompernikkel en anderen, het beeld van de zwarte mens in de Nederlandse illustratiekunst 1880-1980, door Jeroen Kapelle, m.m.v. Dirk J. Tang, en het verscheen al in 2008. Sorry, toen bestond dit blog nog niet.
Misschien heb ik het laten liggen omdat het een beetje ontluisterend is. Ik laat mijn lezers graag weten dat er prachtige (jeugd)literatuur bestaat - en wie deze studie doorbladert, ziet het ene na het andere visuele cliché voorbij komen. Veel cliché's komen voort uit een mengsel van slordigheid, luiheid en minachting, maar sommige cliché's komen tevoorschijn ondanks goede bedoelingen.
Kapelle toont dat fraai aan de hand van een verhaal van Pieter Louwerse, Zwarte Sam, of Een neger is ook een mensch (1895). 'Ween niet, goede Sam!' staat er onder de titelplaat, die toont hoe een meisje de tranen droogt van Sam, die, zo blijkt uit de tekst, 'mishandeld is' (Kapelle). Het meisje zegt: 'Wij zijn hier in een vrij land Sam! Hier is een neger ook een mensch! Ik een mensch ben? riep Sam verwonderd.'... En zo wordt bediende Sam krompratend ten tonele gevoerd, als niet heel slim.
Het is de start van hoofdstuk 1 en een reeks afbeeldingen waarvoor karikaturaal de vriendelijkste benaming is. Al zijn er ook minder diskwalificerende afbeeldingen, en worden ook blanke figuren als karikatuur afgebeeld.
Als we bijvoorbeeld kijken naar Oki en Doki in de kookpannen van de nikkers (ca 1955) dan wel negers (1974) (p. 55), zien we vier karikaturen. Maar de zwarte figuren zijn wel het meest vertekend.
Carol Voges kon er wat van, ook de pastoor uit Joeko in het land van de zon (1961) (links hieronder) is een karikatuur.
Ook het jagertje in Peter; Pierre; Pedro (van A.H. Boswijk, 1955) is een karikatuurtje - maar hij loopt mooi wel voorop, het baasje.
Enfin, al met al toont Jeroen Kapelle dat er langzamerhand wat variatie kwam. Op p. 71 wijst hij op de rol van zending en missie. 'De te bekeren Afrikanen, Zuid-Amerikanen en Papoea's werden wel weergegeven als primitieve volken, maar niet zo karikaturaal als dat aanvankelijk gebeurde. Het waren mensen van vlees en bloed en zo weren ze gaandeweg afgebeeld door de verschillende illustratoren.' Met Jenny Dalenoord als voorbeeld.
'Eind jaren zeventig komt er een algemene kentering in het weergeven van zwarte mensen. Wereldwijd emanciperen vanaf de jaren vijftig en zestig zwarte bevolkingsgroepen zich. Het stereotiepe beeld van zwarten wordt als beledigend en not done aangemerkt.' Met Annemarie van Haeringen in Ik heb twee staarten als voorbeeld.
Het is een informatieve studie.
Jammer vind ik het gebrek aan aandacht voor de tekst waarbij al die plaatjes werden afgedrukt. Bij Bulletje en Bonestaak gaat hij op dat punt (p. 58) de mist in. Slechts enkele keren komt de tekst ter sprake, bijvoorbeeld op p. 68-69 over Nienke van Hichtum, en vooral aan versjes besteedt hij wel enige aandacht. Maar het is toch te weinig. Met alle waardering voor de aandacht voor illustratiewerk blijft het bespreken daarvan zonder context toch een heikele zaak.
Jammer vind ik ook het buiten beeld blijven van Vlaamse illustraties. Kuifje (in Afrika) had beslist een plaats moeten krijgen in een studie met dit onderwerp.
Jeroen Kapelle en Dirk J. Tang. Zwart; Sambo, Tien kleine negertjes, Pijpje Drop, Pompernikkel en anderen; Het beeld van de zwarte mens in de Nederlandse illustratiekunst 1880-1980. Koninklijke Bibliotheek / d' jonge Hond, 2008. ISBN 978 90 89100 78 8.
Voluit: Zwart, Sambo, Tien kleine negertjes, Pijpje Drop, Pompernikkel en anderen, het beeld van de zwarte mens in de Nederlandse illustratiekunst 1880-1980, door Jeroen Kapelle, m.m.v. Dirk J. Tang, en het verscheen al in 2008. Sorry, toen bestond dit blog nog niet.
Misschien heb ik het laten liggen omdat het een beetje ontluisterend is. Ik laat mijn lezers graag weten dat er prachtige (jeugd)literatuur bestaat - en wie deze studie doorbladert, ziet het ene na het andere visuele cliché voorbij komen. Veel cliché's komen voort uit een mengsel van slordigheid, luiheid en minachting, maar sommige cliché's komen tevoorschijn ondanks goede bedoelingen.
Kapelle toont dat fraai aan de hand van een verhaal van Pieter Louwerse, Zwarte Sam, of Een neger is ook een mensch (1895). 'Ween niet, goede Sam!' staat er onder de titelplaat, die toont hoe een meisje de tranen droogt van Sam, die, zo blijkt uit de tekst, 'mishandeld is' (Kapelle). Het meisje zegt: 'Wij zijn hier in een vrij land Sam! Hier is een neger ook een mensch! Ik een mensch ben? riep Sam verwonderd.'... En zo wordt bediende Sam krompratend ten tonele gevoerd, als niet heel slim.
Het is de start van hoofdstuk 1 en een reeks afbeeldingen waarvoor karikaturaal de vriendelijkste benaming is. Al zijn er ook minder diskwalificerende afbeeldingen, en worden ook blanke figuren als karikatuur afgebeeld.
Als we bijvoorbeeld kijken naar Oki en Doki in de kookpannen van de nikkers (ca 1955) dan wel negers (1974) (p. 55), zien we vier karikaturen. Maar de zwarte figuren zijn wel het meest vertekend.
Carol Voges kon er wat van, ook de pastoor uit Joeko in het land van de zon (1961) (links hieronder) is een karikatuur.
Ook het jagertje in Peter; Pierre; Pedro (van A.H. Boswijk, 1955) is een karikatuurtje - maar hij loopt mooi wel voorop, het baasje.
'Eind jaren zeventig komt er een algemene kentering in het weergeven van zwarte mensen. Wereldwijd emanciperen vanaf de jaren vijftig en zestig zwarte bevolkingsgroepen zich. Het stereotiepe beeld van zwarten wordt als beledigend en not done aangemerkt.' Met Annemarie van Haeringen in Ik heb twee staarten als voorbeeld.
Het is een informatieve studie.
Jammer vind ik het gebrek aan aandacht voor de tekst waarbij al die plaatjes werden afgedrukt. Bij Bulletje en Bonestaak gaat hij op dat punt (p. 58) de mist in. Slechts enkele keren komt de tekst ter sprake, bijvoorbeeld op p. 68-69 over Nienke van Hichtum, en vooral aan versjes besteedt hij wel enige aandacht. Maar het is toch te weinig. Met alle waardering voor de aandacht voor illustratiewerk blijft het bespreken daarvan zonder context toch een heikele zaak.
Jammer vind ik ook het buiten beeld blijven van Vlaamse illustraties. Kuifje (in Afrika) had beslist een plaats moeten krijgen in een studie met dit onderwerp.
Jeroen Kapelle en Dirk J. Tang. Zwart; Sambo, Tien kleine negertjes, Pijpje Drop, Pompernikkel en anderen; Het beeld van de zwarte mens in de Nederlandse illustratiekunst 1880-1980. Koninklijke Bibliotheek / d' jonge Hond, 2008. ISBN 978 90 89100 78 8.
Kuifje in Afrika |
zondag 19 april 2015
Moffehoep; of, Biezel maakt een nieuwe wereld uit een oude
Het duurde even voor ik begon te beseffen in welke tijd Biezel van Martha Heesen zich afspeelt: de winter van 1958/1959. Die informatie heeft de verteller met bestudeerde achteloosheid door het verhaal geweven.
Dat gaat in stukjes en beetjes.
Het minst valt op wat er niet is. Tv, computer, mobiele telefoon, ze ontbreken, net als straatverlichting bij het weggetje waaraan hoofdpersoon Bies (Beatrice) met haar vader en moeder woont, in het bos.
Wat er wel is, is er grotendeels onnadrukkelijk. Bies gaat op school bij de nonnen. Op school zitten ook Indische meisjes, die worden uitgescholden voor poepchinees of voor 'blauwe'. Het is een dorp, met een slager en een bakker, e.d., waar iedereen elkaar kent, en waar ook wat vreemde types als Hillebrand-met-de-baard of Wratten-Eulalie wonen.
Op enkele plekken (p. 54 en 122) is het 'dertien jaar' geleden (de oorlog, wordt bedoeld), er wordt betaald met een 'verfrommeld briefje van een gulden', er komen krantekoppen voorbij over Nasser en het gevallen vierde kabinet Drees (1956-1958). Het is winter.
De anonieme verteller trekt ons mee met en in Biezel, we zien alles in haar perspectief. We beginnen medias-in-res, middenin een dialoog, en zo eindigen we ook. Een gedegen, klassieke kinderboekenstijl, die hier heel goed uitpakt.
De Tweede Wereldoorlog en de laatste dagen van Nederlands-Indië spelen een essentiële rol in dit verhaal maar dat is, zoals in elk goed verhaal, niet waar het over gaat. De oorlog is achtergrond en veroorzaker.
Bies' vader kwam na de oorlog broodmager, als een 'dood van Pierlala' (Bies' moeder, en ook een mooie oude term) terug uit Duitsland, waar hij als dwangarbeider had gewerkt. Buurvrouw Sofia, bij wie ze vaak op bezoek komt, zou hebben gedanst met een Duitse officier en wordt daarom (of ook omdat ze anders is dan anderen) met de nek aangekeken in het dorp. Haar huis wordt soms met stenen bekogeld en later in het verhaal krijgt Bies zelf een steen tegen haar hoofd, als ze met haar staat te praten. Dan heeft Bies ook al eens het met krijt aangebrachte opschrift MOFFENHOEP (de R was niet af) getracht te verwijderen van Sofia's huis en nog later speelt Bies' ogenschijnlijk niet in beweging te krijgen vader een heldenrol door een jonge stenengooier uit Sofia's tuin te vissen. Deze reeks toont dat ook dit oorlogsmotief zorgvuldig wordt opgebouwd, van nauwelijks aanwezig tot prominent - het wordt zo een vanzelfsprekend deel van het verhaal en dat vind ik knap gedaan.
Hier wordt het tijd voor een citaat, ter kennismaking met de stijl van vertellen:
'De klap tegen het huis was zo hard dat ze allebei een gil gaven en zich aan elkaar vastklampten.
'Kom! Gauw! Dan kunnen we hem nog betrappen!'
'Nee, ben je gek! Hier blijven!' siste Sofia, maar Bies trok haar mee aan haar jas.
Nog steeds elkaar vasthoudend slopen ze langs de zijkant van het huis naar achter, maar nog voor de bij de keukendeur waren hoorden ze een woest gekraak van takken en een gedreun van voetstappen en rauwe kreet als van een beest dat in een val loopt. 'O God o Heer! O Heer o God!' hijgde Sofia.
De rauwe kreet ging over in een gejammer en gekrijs, en toen in woorden: 'Laat me los! Laat me los! Nee, nee! Meneer, meneer, laat me los meneer! Ik deed dat niet, meneer! Het waren de andere jongens, meneer!
Meneer?
Bies hoorde zichzelf snuiven. Ze duwde Sofia's hand weg en stormde het achtererf op.
Meneer had zijn handen vol. Meneer stond wijdbeens midden in Sofia's verwaarloosde moestuin, als een grote reus die Klein Duimpje gevangen had genomen. In zijn grote linkerhand hield hij Klein Duimpje's rechterenkel en in zijn grote rechterhand hield hij Klein Duimpje's linkerenkel. Klein Duimpje had twee verschillende sokken aan; zijn kuiten waren melkwit en zaten vol rode schrammen. Hij hing hoog boven de aarde te spartelen en te krijsen, met een erg schorre stem. Hij had zwarte krullen en grote blauwe ogen, maar die zag je niet, want ze waren nat en dichtgeknepen. Hij gilde om zijn zusje. 'Trees! Help!' Zou Marie-Thérèse zich daar echt tussen de struiken verborgen houden, in haar dure jurk?
Vlak achter het huis, in het natte gras, lag een rood gespikkelde steen. Het was net een ei. Bies slenterde erheen, raapte hem op en probeerde hem met een boog van de ene in de andere hand te gooien. Ze beefde zo dat ze hem een paar keer liet vallen. Toine zag het gelukkig niet met zijn dichte huilogen. Hij wist trouwens nog niet eens dat zij er was.
'Ha die papa.'
'Ha die Biezel.' (p. 117-118)
Dat is dan, als ik goed heb geteld, de enige keer dat Bies' vader zijn huis en tuin verliet. Meestal ligt hij op de bank de krant te lezen, onder een rood en groen geblokte deken, of hij is aan het tekenen of nadenken.
Bies is wat ongelukkig met hem, maar deze actie van haar vader lijkt een soort kantelpunt. Mooi hè, hoe je als je het verhaal nog niet kent, uit dit stukje tekst toch al een beeld krijgt van de personen. Lees het nog eens aandachtig en vind uit hoe de verteller dat doet.
Bies had al eerder eens gevraagd aan haar moeder hoe dat nu zat, met papa.
''Vind jij ook niet dat papa te dik wordt?'
'Te dík? Welnee. Nou ja, hij is tegenwoordig een beetje eh... mollig.'
'Mollig', dat was toch geen woord voor vaders!
'Hoe was hij vroeger?'
'Vroeger?'
'Ja, toen je hem ontmoette,' zei Bies ongeduldig. 'Je hebt hem toch een keer voor 't eerst gezien? Was hij toen dun?'
'Iedereen was toen dun!'
Bies keek even op naar mama's gezicht en zei toen haastig: 'Je hoeft het niet te vertellen', maar mama was al begonnen.
'Je keek dwars door hem heen. De botten staken zowat uit zijn vel. Oma Greetje zei: "Hij lijkt wel de dood van Pierlala!" Wij hadden nog genoeg te eten op de boerderij, en we...'
'Dwars door hem heen? Botten uit zijn vel? De dood van Pierlala?'
'En ik zei, voorzichtig, niet te veel eten ineens, dan word je ziek, ik moest hem tegenhouden, het brood uit zijn handen trekken, dat was zo zielig...'
'Maar...'
'Hij was ontsnapt. Hij had honderden kilometers gelopen. Hij had bijna een jaar aan een spoorlijn gewerkt, in Duitsland, en...'
Daar had je het weer. Duitsland. Oorlog. Bies had zin om haar vingers in haar oren te stoppen. 'Hoezo!' snauwde ze. 'Hoezo nu weer in Duitsland!'
'Dat moest. Hij was door de Duitsers opgehaald. Met andere jongens. Ze hadden niet druven onderduiken. Ze werden op de trein gezet. En toen hij een jaar later op goed geluk bij ons kwam aankloppen, als een soort zwerfhond, was alles kapot aan hem. Zijn handen, zijn voeten, zijn benen, zijn gezicht, zijn huid...'
Bies zweeg en ze probeerde aan iets anders te denken, iets leuks, maar er kwam niks.' (p. 97)
Let hierin op die ene passage: 'Daar had je het weer. Duitsland. Oorlog. Bies had zin om haar vingers in haar oren te stoppen.' Wat dat ons vertelt over Bies!
Bies mag dan moeite hebben om haar vader te begrijpen, Laura, het Indische meisje met wie Bies vriendschap sluit, heeft een vader die er niet is. Bies durft het nauwelijks te vragen, maar doet het toch - om een vraag over haar eigen vader te omzeilen. 'Ik was nog een baby,' zegt Laura. 'Ik kan me hem niet herinneren. Hij heeft mij nog wel gezien. Er is een foto van hem met mij op zijn arm.'
Janssen, de man van de vier woest blaffende dobermanns, was fout in de oorlog, zeggen ze. Bies' moeder legt uit:
'Met een half oor luisterde ze naar mama: Janssen, oorlog, verrader, Duitsgezind, fout, strafkamp, bedreigd, aangevallen, uitgestoten.
'Maar dat is allemaal zo lang geleden!'
'Niet lang genoeg,' zei mama. 'De mensen kunnen niet vergeten wat hij heeft gedaan. Ze willen het ook niet vergeten.Ze bijten zich juist vast in dat soort dingen.'
Vastbijten, dacht Bies; de mensen die zich vastbeten in ]anssen, en de vier dobermanns die zich vastbeten in de mensen. .. Ze moest griezelen en grinniken tegelijk.
'Krijgen ze wel goed te eten, die honden?' vroeg ze vlug.
'O, ja hoor. Slager De Haas brengt twee keer per week pens. Ik ben wel eens een eindje met hem meegelift toen hij erheen reed. Hij vertelde dat hij altijd de doos bij het hek neerzette, dan aanbelde en meteen rechtsomkeert maakte.'' (p. 84)
Het verhaal gaat dus niet over de oorlog, maar waarover gaat het dan wel? Het gaat zoals ieder goed verhaal over de mensen die erin voorkomen. Over Bies' vader, die ze begin verhaal zou willen ruilen voor een ander, en van wie ze eind verhaal een beeld maakt, met papier-maché van de oude kranten van haar vader, die graag de krant leest en de gewoonte had om veel kranten te bewaren. Laatste citaat:
''Je doet er stijfsel bij,' zei Bies gauw. 'Kijk.' Ze hield het blauwe pak naar hem op.'En dan kneed je dat door elkaar en dan krijg je papier-maché, en daar maak je dan...' Geschrokken hield ze op. Papa deed zo raar. Zijn benen schudden, zijn buik schudde, alles schudde aan hem - en toen barstte het los.
Papa lachte eigenlijk best vaak, zo'n beetje zacht grinnikend, of opeens schaterend haha! of een soort van hinnikend als mama hem iets grappigs vertelde. Maar bulderen, dat deed hij haast nooit. En nu bulderde hij. De hele werkplaats trilde ervan.
'Je maakt...,' riep Bies er hard doorheen, 'je maakt er beesten van, en mensen, en een landschap, misschien...'
'Wat is hier aan de hand?' vroeg mama in de deuropening. 'Wat is er zo leuk? Mag ik het ook weten?'
'Biezel,' bulderde papa, 'Biezel maakt een nieuwe wereld uit de oude!'' (p. 133)
Het gaat ook over Bies' moeder, buurvrouw Sofie, vriendin Laura, over Dymfy en haar vieze praatjes en uiteraard over Bies zelf. Het verhaal begint knap met wat Bies wil en het eindigt er ook mee. Daartussen gebeurt van alles, met veel betekenis. Wat Bies wil is ook een beetje veranderd. En de lezer (vaardige lezers van elf en ouder) is een mooie ervaring rijker.
Oorlog, onrecht, onverdraagzaamheid, uitsluiting, vriendschap, ouders, het zijn slechts trefwoorden.
Heesen, Martha. Biezel. Querido, 2014. ISBN 978 90 451 1684 6.
Dat gaat in stukjes en beetjes.
Het minst valt op wat er niet is. Tv, computer, mobiele telefoon, ze ontbreken, net als straatverlichting bij het weggetje waaraan hoofdpersoon Bies (Beatrice) met haar vader en moeder woont, in het bos.
Wat er wel is, is er grotendeels onnadrukkelijk. Bies gaat op school bij de nonnen. Op school zitten ook Indische meisjes, die worden uitgescholden voor poepchinees of voor 'blauwe'. Het is een dorp, met een slager en een bakker, e.d., waar iedereen elkaar kent, en waar ook wat vreemde types als Hillebrand-met-de-baard of Wratten-Eulalie wonen.
Op enkele plekken (p. 54 en 122) is het 'dertien jaar' geleden (de oorlog, wordt bedoeld), er wordt betaald met een 'verfrommeld briefje van een gulden', er komen krantekoppen voorbij over Nasser en het gevallen vierde kabinet Drees (1956-1958). Het is winter.
De anonieme verteller trekt ons mee met en in Biezel, we zien alles in haar perspectief. We beginnen medias-in-res, middenin een dialoog, en zo eindigen we ook. Een gedegen, klassieke kinderboekenstijl, die hier heel goed uitpakt.
De Tweede Wereldoorlog en de laatste dagen van Nederlands-Indië spelen een essentiële rol in dit verhaal maar dat is, zoals in elk goed verhaal, niet waar het over gaat. De oorlog is achtergrond en veroorzaker.
Bies' vader kwam na de oorlog broodmager, als een 'dood van Pierlala' (Bies' moeder, en ook een mooie oude term) terug uit Duitsland, waar hij als dwangarbeider had gewerkt. Buurvrouw Sofia, bij wie ze vaak op bezoek komt, zou hebben gedanst met een Duitse officier en wordt daarom (of ook omdat ze anders is dan anderen) met de nek aangekeken in het dorp. Haar huis wordt soms met stenen bekogeld en later in het verhaal krijgt Bies zelf een steen tegen haar hoofd, als ze met haar staat te praten. Dan heeft Bies ook al eens het met krijt aangebrachte opschrift MOFFENHOEP (de R was niet af) getracht te verwijderen van Sofia's huis en nog later speelt Bies' ogenschijnlijk niet in beweging te krijgen vader een heldenrol door een jonge stenengooier uit Sofia's tuin te vissen. Deze reeks toont dat ook dit oorlogsmotief zorgvuldig wordt opgebouwd, van nauwelijks aanwezig tot prominent - het wordt zo een vanzelfsprekend deel van het verhaal en dat vind ik knap gedaan.
Hier wordt het tijd voor een citaat, ter kennismaking met de stijl van vertellen:
'De klap tegen het huis was zo hard dat ze allebei een gil gaven en zich aan elkaar vastklampten.
'Kom! Gauw! Dan kunnen we hem nog betrappen!'
'Nee, ben je gek! Hier blijven!' siste Sofia, maar Bies trok haar mee aan haar jas.
Nog steeds elkaar vasthoudend slopen ze langs de zijkant van het huis naar achter, maar nog voor de bij de keukendeur waren hoorden ze een woest gekraak van takken en een gedreun van voetstappen en rauwe kreet als van een beest dat in een val loopt. 'O God o Heer! O Heer o God!' hijgde Sofia.
De rauwe kreet ging over in een gejammer en gekrijs, en toen in woorden: 'Laat me los! Laat me los! Nee, nee! Meneer, meneer, laat me los meneer! Ik deed dat niet, meneer! Het waren de andere jongens, meneer!
Meneer?
Bies hoorde zichzelf snuiven. Ze duwde Sofia's hand weg en stormde het achtererf op.
Meneer had zijn handen vol. Meneer stond wijdbeens midden in Sofia's verwaarloosde moestuin, als een grote reus die Klein Duimpje gevangen had genomen. In zijn grote linkerhand hield hij Klein Duimpje's rechterenkel en in zijn grote rechterhand hield hij Klein Duimpje's linkerenkel. Klein Duimpje had twee verschillende sokken aan; zijn kuiten waren melkwit en zaten vol rode schrammen. Hij hing hoog boven de aarde te spartelen en te krijsen, met een erg schorre stem. Hij had zwarte krullen en grote blauwe ogen, maar die zag je niet, want ze waren nat en dichtgeknepen. Hij gilde om zijn zusje. 'Trees! Help!' Zou Marie-Thérèse zich daar echt tussen de struiken verborgen houden, in haar dure jurk?
Vlak achter het huis, in het natte gras, lag een rood gespikkelde steen. Het was net een ei. Bies slenterde erheen, raapte hem op en probeerde hem met een boog van de ene in de andere hand te gooien. Ze beefde zo dat ze hem een paar keer liet vallen. Toine zag het gelukkig niet met zijn dichte huilogen. Hij wist trouwens nog niet eens dat zij er was.
'Ha die papa.'
'Ha die Biezel.' (p. 117-118)
Dat is dan, als ik goed heb geteld, de enige keer dat Bies' vader zijn huis en tuin verliet. Meestal ligt hij op de bank de krant te lezen, onder een rood en groen geblokte deken, of hij is aan het tekenen of nadenken.
Bies is wat ongelukkig met hem, maar deze actie van haar vader lijkt een soort kantelpunt. Mooi hè, hoe je als je het verhaal nog niet kent, uit dit stukje tekst toch al een beeld krijgt van de personen. Lees het nog eens aandachtig en vind uit hoe de verteller dat doet.
Bies had al eerder eens gevraagd aan haar moeder hoe dat nu zat, met papa.
''Vind jij ook niet dat papa te dik wordt?'
'Te dík? Welnee. Nou ja, hij is tegenwoordig een beetje eh... mollig.'
'Mollig', dat was toch geen woord voor vaders!
'Hoe was hij vroeger?'
'Vroeger?'
'Ja, toen je hem ontmoette,' zei Bies ongeduldig. 'Je hebt hem toch een keer voor 't eerst gezien? Was hij toen dun?'
'Iedereen was toen dun!'
Bies keek even op naar mama's gezicht en zei toen haastig: 'Je hoeft het niet te vertellen', maar mama was al begonnen.
'Je keek dwars door hem heen. De botten staken zowat uit zijn vel. Oma Greetje zei: "Hij lijkt wel de dood van Pierlala!" Wij hadden nog genoeg te eten op de boerderij, en we...'
'Dwars door hem heen? Botten uit zijn vel? De dood van Pierlala?'
'En ik zei, voorzichtig, niet te veel eten ineens, dan word je ziek, ik moest hem tegenhouden, het brood uit zijn handen trekken, dat was zo zielig...'
'Maar...'
'Hij was ontsnapt. Hij had honderden kilometers gelopen. Hij had bijna een jaar aan een spoorlijn gewerkt, in Duitsland, en...'
Daar had je het weer. Duitsland. Oorlog. Bies had zin om haar vingers in haar oren te stoppen. 'Hoezo!' snauwde ze. 'Hoezo nu weer in Duitsland!'
'Dat moest. Hij was door de Duitsers opgehaald. Met andere jongens. Ze hadden niet druven onderduiken. Ze werden op de trein gezet. En toen hij een jaar later op goed geluk bij ons kwam aankloppen, als een soort zwerfhond, was alles kapot aan hem. Zijn handen, zijn voeten, zijn benen, zijn gezicht, zijn huid...'
Bies zweeg en ze probeerde aan iets anders te denken, iets leuks, maar er kwam niks.' (p. 97)
Let hierin op die ene passage: 'Daar had je het weer. Duitsland. Oorlog. Bies had zin om haar vingers in haar oren te stoppen.' Wat dat ons vertelt over Bies!
Bies mag dan moeite hebben om haar vader te begrijpen, Laura, het Indische meisje met wie Bies vriendschap sluit, heeft een vader die er niet is. Bies durft het nauwelijks te vragen, maar doet het toch - om een vraag over haar eigen vader te omzeilen. 'Ik was nog een baby,' zegt Laura. 'Ik kan me hem niet herinneren. Hij heeft mij nog wel gezien. Er is een foto van hem met mij op zijn arm.'
Janssen, de man van de vier woest blaffende dobermanns, was fout in de oorlog, zeggen ze. Bies' moeder legt uit:
'Met een half oor luisterde ze naar mama: Janssen, oorlog, verrader, Duitsgezind, fout, strafkamp, bedreigd, aangevallen, uitgestoten.
'Maar dat is allemaal zo lang geleden!'
'Niet lang genoeg,' zei mama. 'De mensen kunnen niet vergeten wat hij heeft gedaan. Ze willen het ook niet vergeten.Ze bijten zich juist vast in dat soort dingen.'
Vastbijten, dacht Bies; de mensen die zich vastbeten in ]anssen, en de vier dobermanns die zich vastbeten in de mensen. .. Ze moest griezelen en grinniken tegelijk.
'Krijgen ze wel goed te eten, die honden?' vroeg ze vlug.
'O, ja hoor. Slager De Haas brengt twee keer per week pens. Ik ben wel eens een eindje met hem meegelift toen hij erheen reed. Hij vertelde dat hij altijd de doos bij het hek neerzette, dan aanbelde en meteen rechtsomkeert maakte.'' (p. 84)
Het verhaal gaat dus niet over de oorlog, maar waarover gaat het dan wel? Het gaat zoals ieder goed verhaal over de mensen die erin voorkomen. Over Bies' vader, die ze begin verhaal zou willen ruilen voor een ander, en van wie ze eind verhaal een beeld maakt, met papier-maché van de oude kranten van haar vader, die graag de krant leest en de gewoonte had om veel kranten te bewaren. Laatste citaat:
''Je doet er stijfsel bij,' zei Bies gauw. 'Kijk.' Ze hield het blauwe pak naar hem op.'En dan kneed je dat door elkaar en dan krijg je papier-maché, en daar maak je dan...' Geschrokken hield ze op. Papa deed zo raar. Zijn benen schudden, zijn buik schudde, alles schudde aan hem - en toen barstte het los.
Papa lachte eigenlijk best vaak, zo'n beetje zacht grinnikend, of opeens schaterend haha! of een soort van hinnikend als mama hem iets grappigs vertelde. Maar bulderen, dat deed hij haast nooit. En nu bulderde hij. De hele werkplaats trilde ervan.
'Je maakt...,' riep Bies er hard doorheen, 'je maakt er beesten van, en mensen, en een landschap, misschien...'
'Wat is hier aan de hand?' vroeg mama in de deuropening. 'Wat is er zo leuk? Mag ik het ook weten?'
'Biezel,' bulderde papa, 'Biezel maakt een nieuwe wereld uit de oude!'' (p. 133)
Het gaat ook over Bies' moeder, buurvrouw Sofie, vriendin Laura, over Dymfy en haar vieze praatjes en uiteraard over Bies zelf. Het verhaal begint knap met wat Bies wil en het eindigt er ook mee. Daartussen gebeurt van alles, met veel betekenis. Wat Bies wil is ook een beetje veranderd. En de lezer (vaardige lezers van elf en ouder) is een mooie ervaring rijker.
Oorlog, onrecht, onverdraagzaamheid, uitsluiting, vriendschap, ouders, het zijn slechts trefwoorden.
Heesen, Martha. Biezel. Querido, 2014. ISBN 978 90 451 1684 6.
vrijdag 17 april 2015
Woutertje Pieterse Prijs
Zaterdagmiddag in de Openbare Bibliotheek van Amsterdam (OBA) begreep ik dat de Woutertje Pieterse Prijs bijna niet was uitgereikt. Hans Smit, voorzitter van de Stichting Woutertje Pieterse Prijs, vertelde dat LIRA noodgedwongen moest stoppen met de sponsoring. Kennelijk had het wat voeten in de aarde voordat een nieuwe sponsor werd gevonden (Bruna).
Op 3 februari berichtte de Stichting:
'De Woutertje Pieterse Prijs is gered: winkelketen Bruna neemt de sponsoring van de prijs over van het Lira Fonds, dat vorig jaar, na 18 jaar, de financiële ondersteuning moest opschorten wegens geldgebrek. Nu Bruna de nieuwe geldschieter is kan de 28ste uitreiking dit voorjaar gewoon doorgaan. De datum daarvoor moet nog worden bepaald.'
Het was te danken aan de organisatoren van de Middag van het Kinderboek (en dus vooral aan Ted van Lieshout) dat er een locatie werd gevonden voor de uitreiking. De Middag werd een Morgen, de middag werd de uitreiking, e.e.a. ook met medewerking van de OBA, neem ik aan.
Wie nog wat details wil weten kan terecht op het blog van Ted van Lieshout, d.d. 13-4.
En omdat de WP-Prijs vanaf dit jaar aan nominaties doet, citeer ik hem even:
'Men zegt wel eens dat bij een systeem van nomineringen degenen die niet winnen niet komen opdagen als ze al weten dat ze de winnaar niet zijn. Dat werd gelogenstraft, want de organisatie was zo netjes geweest om alle niet-winnaars van te voren op de hoogte te brengen en ze waren allemaal toch gekomen!'
Gezien de foto's van de uitreiking op de website van de Stichting Woutertje Pieterse Prijs, kan dat ook komen doordat allen na afloop van de officiële uitreiking liefdevol in de watten werden gelegd.
Het is mooi dat de Stichting Woutertje Pieterse Prijs weer even kan doorgaan. De opeenvolgende jury's hebben een interessante traditie opgebouwd in het bekronen van literair waardevol geachte oorspronkelijk Nederlandstalige jeugdliteratuur, zie de lijst winnaars. 'Het doel van de Prijs is het bevorderen van de literaire kwaliteit van het Nederlandstalig jeugd- en kinderboek.'
Of de kwaliteit inderdaad bevorderd wordt, zou ik niet durven beweren, maar wel heeft de prijs er toe bijgedragen jeugdliteratuur onder de aandacht te brengen als een genre waarin prachtige kunst wordt gemaakt, in woord en beeld.
Dat komt niet alleen door een mooie, eigenzinnige lijst winnaars, maar ook doordat de Stichting tot nu toe juryvoorzitters benoemde die geschaard zouden kunnen worden onder de categorie 'min of meer en soms heel bekende personen': Hanneke Groenteman, Femke Halsema, e.a., en ook regelmatig een beeldend kunstenaar van buiten de kinderboekenwereld voor de jury wierf. De uitreikingen werden van voldoende publiciteit voorzien en waren een ontmoetingspunt voor wie zich beschouwde als de fine fleur van de kinderboekenwereld (eh, wel met enig accent op het Amsterdamse deel daarvan). Met alle respect en waardering voor de Middag hoop ik dat die traditie wordt voortgezet - en dat de Middag ook blijft, overigens.
'De Woutertje Pieterse Prijs wordt jaarlijks uitgereikt. De jury heeft echter de vrijheid de prijs niet toe te kennen indien er geen boek van voldoende kwaliteit is. De Prijs is vernoemd naar het boek Woutertje Pieterse van Multatuli, omdat de Prijs, net als Woutertje Pieterse, wil ‘afwijken van de deugd’. De initiatienemers tot de Prijs wilden nadrukkelijk breken met de traditie van moralisme in kinderboeken. De Prijs bekroont om die reden kinderboeken die uitzonderlijk zijn voor wat betreft taal, genre, thema, illustratie, vorm en/of vormgeving.'
Van het recht om de prijs niet toe te kennen heeft tot nu toe geen enkele jury gebruik gemaakt.
De uitreiking van de 28e Woutertje Pieterse Prijs (aan Bette Westera en Sylvia Weve wegens Doodgewoon) verliep volgens het eerder toegepaste stramien: de lezing (door Tamara Bos), de uitreiking, het interview (door Hans Smit) en het Roverslied (door Lotte van Dijck en Vasile Nedea). En ook volgens traditie is e.e.a. in extenso te vinden op de website van de Stichting Woutertje Pieterse Prijs. Daaraan hoef ik geen verslag toe te voegen.
De drie foto's hierboven tonen Alice Hoogstad, op het podium bezig aan een schilderij tijdens de uitreiking.
De Morgen van de Middag kon ik helaas niet bijwonen. Zie het blog van Ted van Lieshout voor een fraaie indruk van een van de drie workshops, door Sabine Wisman, 'Ben ik geschikt voor een creatief beroep?',
Op 3 februari berichtte de Stichting:
'De Woutertje Pieterse Prijs is gered: winkelketen Bruna neemt de sponsoring van de prijs over van het Lira Fonds, dat vorig jaar, na 18 jaar, de financiële ondersteuning moest opschorten wegens geldgebrek. Nu Bruna de nieuwe geldschieter is kan de 28ste uitreiking dit voorjaar gewoon doorgaan. De datum daarvoor moet nog worden bepaald.'
Het was te danken aan de organisatoren van de Middag van het Kinderboek (en dus vooral aan Ted van Lieshout) dat er een locatie werd gevonden voor de uitreiking. De Middag werd een Morgen, de middag werd de uitreiking, e.e.a. ook met medewerking van de OBA, neem ik aan.
Wie nog wat details wil weten kan terecht op het blog van Ted van Lieshout, d.d. 13-4.
En omdat de WP-Prijs vanaf dit jaar aan nominaties doet, citeer ik hem even:
'Men zegt wel eens dat bij een systeem van nomineringen degenen die niet winnen niet komen opdagen als ze al weten dat ze de winnaar niet zijn. Dat werd gelogenstraft, want de organisatie was zo netjes geweest om alle niet-winnaars van te voren op de hoogte te brengen en ze waren allemaal toch gekomen!'
Gezien de foto's van de uitreiking op de website van de Stichting Woutertje Pieterse Prijs, kan dat ook komen doordat allen na afloop van de officiële uitreiking liefdevol in de watten werden gelegd.
Het is mooi dat de Stichting Woutertje Pieterse Prijs weer even kan doorgaan. De opeenvolgende jury's hebben een interessante traditie opgebouwd in het bekronen van literair waardevol geachte oorspronkelijk Nederlandstalige jeugdliteratuur, zie de lijst winnaars. 'Het doel van de Prijs is het bevorderen van de literaire kwaliteit van het Nederlandstalig jeugd- en kinderboek.'
Of de kwaliteit inderdaad bevorderd wordt, zou ik niet durven beweren, maar wel heeft de prijs er toe bijgedragen jeugdliteratuur onder de aandacht te brengen als een genre waarin prachtige kunst wordt gemaakt, in woord en beeld.
Dat komt niet alleen door een mooie, eigenzinnige lijst winnaars, maar ook doordat de Stichting tot nu toe juryvoorzitters benoemde die geschaard zouden kunnen worden onder de categorie 'min of meer en soms heel bekende personen': Hanneke Groenteman, Femke Halsema, e.a., en ook regelmatig een beeldend kunstenaar van buiten de kinderboekenwereld voor de jury wierf. De uitreikingen werden van voldoende publiciteit voorzien en waren een ontmoetingspunt voor wie zich beschouwde als de fine fleur van de kinderboekenwereld (eh, wel met enig accent op het Amsterdamse deel daarvan). Met alle respect en waardering voor de Middag hoop ik dat die traditie wordt voortgezet - en dat de Middag ook blijft, overigens.
'De Woutertje Pieterse Prijs wordt jaarlijks uitgereikt. De jury heeft echter de vrijheid de prijs niet toe te kennen indien er geen boek van voldoende kwaliteit is. De Prijs is vernoemd naar het boek Woutertje Pieterse van Multatuli, omdat de Prijs, net als Woutertje Pieterse, wil ‘afwijken van de deugd’. De initiatienemers tot de Prijs wilden nadrukkelijk breken met de traditie van moralisme in kinderboeken. De Prijs bekroont om die reden kinderboeken die uitzonderlijk zijn voor wat betreft taal, genre, thema, illustratie, vorm en/of vormgeving.'
Van het recht om de prijs niet toe te kennen heeft tot nu toe geen enkele jury gebruik gemaakt.
De uitreiking van de 28e Woutertje Pieterse Prijs (aan Bette Westera en Sylvia Weve wegens Doodgewoon) verliep volgens het eerder toegepaste stramien: de lezing (door Tamara Bos), de uitreiking, het interview (door Hans Smit) en het Roverslied (door Lotte van Dijck en Vasile Nedea). En ook volgens traditie is e.e.a. in extenso te vinden op de website van de Stichting Woutertje Pieterse Prijs. Daaraan hoef ik geen verslag toe te voegen.
De drie foto's hierboven tonen Alice Hoogstad, op het podium bezig aan een schilderij tijdens de uitreiking.
De Morgen van de Middag kon ik helaas niet bijwonen. Zie het blog van Ted van Lieshout voor een fraaie indruk van een van de drie workshops, door Sabine Wisman, 'Ben ik geschikt voor een creatief beroep?',
donderdag 9 april 2015
Literatuur in niveaus
Een artikel in Levende Talen Magazine 2015-3 bracht me een wereld aan herinneringen. Ach ja, het onderwijs in literatuur aan onze tieners, een 'voorwerp van aanhoudende zorg'. Een sage vol verzuchtingen en helden. De verzuchtingen zijn kort samen te vatten als 'ze willen niet'. De helden brengen steeds opnieuw verleidingspogingen in stelling om dat te veranderen in 'ze willen wel'.
In het artikel, 'Literatuursites koppelen jonge lezers aan geschikte boeken', door Jan Erik Grezel, komen twee van die helden voor het voetlicht: Theo Witte en Joop Dirksen. Nee, drie, want ook Syb Hartog wordt op het schild gehesen.
Alle drie helden hebben websites gemaakt om docenten literatuuronderwijs een handje te helpen. Syb Hartog schiep Novellist, 'een site met beschrijvingen van Engelstalige boeken'. De site lijkt bedoeld voor leerlingen en het geboden leesgoed is verdeeld in categorieën en niveaus:
'Er zijn 3 categorieën:
- young readers (kinderboeken).
Twee niveaus: A1a (heel gemakkelijk) tot en met A 1e en A 2a tot en met A 2e (een lastig kinderboek).
- young adult readers (jeugdboeken).
Drie niveaus: B 2a (13-14 jaar) tot en met B 2e, B 3a tot en met B 3e en B 4a tot en met B 4e (17-18 jaar).
- adult readers (volwassenenliteratuur).
Drie niveaus: C 4a (spannende verhalen) tot en met C 4e, C 5a tot en met C 5e en C 6a tot met C 6e (moeilijk en zeer literair).' (Eh, hoeveel niveaus zijn dit bij elkaar?)
De boekbeschrijvingen zijn uitgebreid genoeg voor een handige leerling, die er heel wat uit kan kopiëren.
Joop Dirksen kwam in 2014 met Leesadviezen. Met op de openingspagina deze tekst:
'Lezen kan heel erg leuk zijn! Voorwaarde hiervoor is wel dat je boeken leest die bij jou passen, over onderwerpen die je interesseren, en noch te moeilijk, noch te simpel zijn.
Leesadviezen.nl is gemaakt om jou te helpen bij het kiezen van het juiste boek, zodat lezen leuk wordt / is / blijft!'
In dat 'Lezen kan heel erg leuk zijn' klinkt nog iets door van de wanhoop van literatuurdocenten ('ze willen niet'), wat ook terugkeert in de uitleg 'over deze site'. Er staan beschrijvingen van ruim 300 titels en voor 20 euro per jaar vinden docenten 'toetsmateriaal, mét de uitwerking van de vragen en opdrachten'. Want Joop Dirksen gaat er van uit, zoals ook Grezel signaleert, dat niet alle docenten alle boeken gelezen kunnen hebben. Waarmee hij een opening biedt voor het treurige tafereel van een docent die een leerling vragen stelt over een boek dat-ie zelf niet heeft gelezen.
Ik probeerde als leerling een boek te vinden en liep even vast in stap 1, 'selecteer je niveau', tot ik zag dat je kan kiezen uit niveau 2 tot en met 5. Vier niveaus, dus. Daarna moest (!) ik een thema kiezen en vervolgens kon ik kiezen uit enkele titels. Die worden zo beschreven dat ik er wel iets uit kan kopiëren voor mijn leeslijst (de samenvatting en gegevens over de auteur), maar niet genoeg om de indruk te wekken dat ik de gekozen titel gelezen heb.
Theo Witte promoveerde in 2008 op een onderzoek naar de 'literaire ontwikkeling van havo- en vwo-leerlingen in de tweede fase van het voortgezet onderwijs' (Het oog van de meester, samenvatting hier). Op basis van dat onderzoek bouwde hij samen met anderen Lezen voor de lijst. Groepswerk dus, in tegenstelling tot Leesadviezen. (Zie voor de groepsleden Colofon.) En, met nadruk:
'De website is niet commercieel en is tot stand gekomen dankzij subsidies van onder andere Stichting Lezen en het ministerie van OCW. De website is voor iedereen toegankelijk en aan het gebruik ervan zijn geen kosten verbonden.'
Lezen voor de lijst bevat ruim 400 titelbeschrijvingen, ingedeeld in twee categorieën (12-15 en 15-19). Ik heb pech: met mijn 67 jaar vind ik geen enkele titel, als ik die leeftijdsaanduiding letterlijk neem. Als ik dat negeer en toch zoek, vind ik beschrijvingen waaruit ik weinig kan kopiëren. Shit, ik moet echt lezen... Om me aan te moedigen, zijn er korte recensies van medeleerlingen opgenomen.
Die categorieën zijn elk weer in vier resp. zes niveaus verdeeld, bij elkaar 10 niveaus, dacht ik, maar uit de toelichting voor docenten haal ik dat er eigenlijk zes niveaus zijn, van N1 (belevend lezen) tot N6 (academisch lezen).
Ook hier maakt men zich zorgen en is men benauwd. 'Als een leerling boeken leest die veel te moeilijk voor hem zijn, zal hij ontmoedigd of gefrustreerd raken en uiteindelijk afhaken. Omgekeerd zal een leerling die boeken leest die te makkelijk voor hem zijn, zich snel gaan vervelen. De meeste lezers lezen het liefst binnen hun comfortzone en kiezen genres en schrijvers die ze al kennen en waarderen. Leerlingen moeten echter, om zich te kunnen ontwikkelen, worden uitgedaagd en gestimuleerd om buiten hun comfortzone te treden.'
Aan de arme literatuurdocent de mooie taak om uit te dagen en te stimuleren...
Jan Erik Grezel beschrijft en trekt niet echt een conclusie. Hij citeert wel docent Monique Metzemaekers (lid redactie Leesadviezen):
'Terug naar het Hogeland College in Warffum, waar Monique Metzemaekers in de klas mondelinge proefexamens afneemt. Dat is geen kat-en-muisspel waarbij de docent de leerling probeert te betrappen op 'boek-niet-gelezen'. Metzemaekers wil met haar leerlingen een volwaardig gesprek over hun literaire ontwikkeling, met als leidraad het leesdossier en daarin de eindbalans. Klinkt mooi, maar uiteindelijk moet er toch een cijfer uitrollen.
"Door de intensieve begeleiding weet ik wel waar leerlingen staan en wat ze kunnen scoren. Toch word ik soms verrast. Afgelopen jaar had ik een jongen die Godenslaap van Edwin Mortier op de lijst had staan: niveau 6. Tijdens het mondeling kon hij hele passages uit het hoofd citeren. En hij had perfect in de gaten waar het ín dat boek om draait. Zo'n jongen kan een heel hoog cijfer krijgen. We moeten leerlingen natuurlijk uitdagen, maar anderzijds ook niet onderschatten."' (Links door mij aangebracht.)
Dat lijkt me een mooie relativering van het lezen in niveaus.
Die conclusie wil ik trouwens wel trekken. 400 titels is meer dan 300, en een 'volwaardig gesprek over literaire ontwikkeling' is niet te voeren als je als docent het boek niet hebt gelezen, dus als ik docent was zou ik Lezen voor de lijst verkiezen boven Leesadviezen. Maar...
Maar ook zou ik mijn leerlingen wijzen op sites als Lees mij, Boekenzoeker, Boek en jeugd en Leesfeest en me intensief bemoeien met de schoolbibliotheek, die zich tot in mijn klas zou mogen uitstrekken, met o.a. poëzieposters van Plint. (A propos, alleen op Leesfeest valt te zoeken op poëzie! Al krijg je dan niet meer dan een ontmoedigende reeks titels.)
Ik zou ze op alle mogelijke manieren uitnodigen op juist boven hun 'niveau' uit te stijgen, te luisteren naar teksten waar ze uit zichzelf niet gauw naar zouden luisteren, te lezen wat ze uit zichzelf misschien niet gauw zouden lezen. Het is mooi als mijn leerlingen hun 'niveau' ontdekken, maar nog mooier als ze een stapje verder komen - daarvoor zou ik toch docent zijn?
Ik zou mijzelf, mededocenten en leerlingen eraan herinneren dat literatuur ooit is begonnen als voordrachtskunst: verhalen vertellen, reciteren, zingen... en die kunst is nog niet uitgestorven, integendeel.
Als gedroomd literatuurdocent zou ik zelf uiteraard een goede verteller zijn en veel voorlezen, maar verder vinden mijn leerlingen in mijn literatuurlokaal niet enkel boeken, maar ook apparaten waarop ze dvd's e.d. kunnen afspelen en internet kunnen bereiken, en dan niet alleen Lezen voor de lijst of Novellist (ook al poëzieloos), maar bijvoorbeeld (uit de losse pols) ook de Blauwbilgorgel, of (paar 'niveau's' verder) Inanimate Alice, een (Youtube-)opname als A Thousand Kisses Deep van Leonard Cohen. (Eh, welk niveau zou dat gedicht toegekend krijgen...? 'Academisch lezen'?)
Waar, op welke didactische literatuurwebsite, is een portaal te vinden met links naar relevante sites waar literatuur te horen is? Al dan niet verdeeld in 'niveau's'?
'
In het artikel, 'Literatuursites koppelen jonge lezers aan geschikte boeken', door Jan Erik Grezel, komen twee van die helden voor het voetlicht: Theo Witte en Joop Dirksen. Nee, drie, want ook Syb Hartog wordt op het schild gehesen.
Alle drie helden hebben websites gemaakt om docenten literatuuronderwijs een handje te helpen. Syb Hartog schiep Novellist, 'een site met beschrijvingen van Engelstalige boeken'. De site lijkt bedoeld voor leerlingen en het geboden leesgoed is verdeeld in categorieën en niveaus:
'Er zijn 3 categorieën:
- young readers (kinderboeken).
Twee niveaus: A1a (heel gemakkelijk) tot en met A 1e en A 2a tot en met A 2e (een lastig kinderboek).
- young adult readers (jeugdboeken).
Drie niveaus: B 2a (13-14 jaar) tot en met B 2e, B 3a tot en met B 3e en B 4a tot en met B 4e (17-18 jaar).
- adult readers (volwassenenliteratuur).
Drie niveaus: C 4a (spannende verhalen) tot en met C 4e, C 5a tot en met C 5e en C 6a tot met C 6e (moeilijk en zeer literair).' (Eh, hoeveel niveaus zijn dit bij elkaar?)
De boekbeschrijvingen zijn uitgebreid genoeg voor een handige leerling, die er heel wat uit kan kopiëren.
Joop Dirksen kwam in 2014 met Leesadviezen. Met op de openingspagina deze tekst:
'Lezen kan heel erg leuk zijn! Voorwaarde hiervoor is wel dat je boeken leest die bij jou passen, over onderwerpen die je interesseren, en noch te moeilijk, noch te simpel zijn.
Leesadviezen.nl is gemaakt om jou te helpen bij het kiezen van het juiste boek, zodat lezen leuk wordt / is / blijft!'
In dat 'Lezen kan heel erg leuk zijn' klinkt nog iets door van de wanhoop van literatuurdocenten ('ze willen niet'), wat ook terugkeert in de uitleg 'over deze site'. Er staan beschrijvingen van ruim 300 titels en voor 20 euro per jaar vinden docenten 'toetsmateriaal, mét de uitwerking van de vragen en opdrachten'. Want Joop Dirksen gaat er van uit, zoals ook Grezel signaleert, dat niet alle docenten alle boeken gelezen kunnen hebben. Waarmee hij een opening biedt voor het treurige tafereel van een docent die een leerling vragen stelt over een boek dat-ie zelf niet heeft gelezen.
Ik probeerde als leerling een boek te vinden en liep even vast in stap 1, 'selecteer je niveau', tot ik zag dat je kan kiezen uit niveau 2 tot en met 5. Vier niveaus, dus. Daarna moest (!) ik een thema kiezen en vervolgens kon ik kiezen uit enkele titels. Die worden zo beschreven dat ik er wel iets uit kan kopiëren voor mijn leeslijst (de samenvatting en gegevens over de auteur), maar niet genoeg om de indruk te wekken dat ik de gekozen titel gelezen heb.
Theo Witte promoveerde in 2008 op een onderzoek naar de 'literaire ontwikkeling van havo- en vwo-leerlingen in de tweede fase van het voortgezet onderwijs' (Het oog van de meester, samenvatting hier). Op basis van dat onderzoek bouwde hij samen met anderen Lezen voor de lijst. Groepswerk dus, in tegenstelling tot Leesadviezen. (Zie voor de groepsleden Colofon.) En, met nadruk:
'De website is niet commercieel en is tot stand gekomen dankzij subsidies van onder andere Stichting Lezen en het ministerie van OCW. De website is voor iedereen toegankelijk en aan het gebruik ervan zijn geen kosten verbonden.'
Lezen voor de lijst bevat ruim 400 titelbeschrijvingen, ingedeeld in twee categorieën (12-15 en 15-19). Ik heb pech: met mijn 67 jaar vind ik geen enkele titel, als ik die leeftijdsaanduiding letterlijk neem. Als ik dat negeer en toch zoek, vind ik beschrijvingen waaruit ik weinig kan kopiëren. Shit, ik moet echt lezen... Om me aan te moedigen, zijn er korte recensies van medeleerlingen opgenomen.
Die categorieën zijn elk weer in vier resp. zes niveaus verdeeld, bij elkaar 10 niveaus, dacht ik, maar uit de toelichting voor docenten haal ik dat er eigenlijk zes niveaus zijn, van N1 (belevend lezen) tot N6 (academisch lezen).
Ook hier maakt men zich zorgen en is men benauwd. 'Als een leerling boeken leest die veel te moeilijk voor hem zijn, zal hij ontmoedigd of gefrustreerd raken en uiteindelijk afhaken. Omgekeerd zal een leerling die boeken leest die te makkelijk voor hem zijn, zich snel gaan vervelen. De meeste lezers lezen het liefst binnen hun comfortzone en kiezen genres en schrijvers die ze al kennen en waarderen. Leerlingen moeten echter, om zich te kunnen ontwikkelen, worden uitgedaagd en gestimuleerd om buiten hun comfortzone te treden.'
Aan de arme literatuurdocent de mooie taak om uit te dagen en te stimuleren...
Jan Erik Grezel beschrijft en trekt niet echt een conclusie. Hij citeert wel docent Monique Metzemaekers (lid redactie Leesadviezen):
'Terug naar het Hogeland College in Warffum, waar Monique Metzemaekers in de klas mondelinge proefexamens afneemt. Dat is geen kat-en-muisspel waarbij de docent de leerling probeert te betrappen op 'boek-niet-gelezen'. Metzemaekers wil met haar leerlingen een volwaardig gesprek over hun literaire ontwikkeling, met als leidraad het leesdossier en daarin de eindbalans. Klinkt mooi, maar uiteindelijk moet er toch een cijfer uitrollen.
"Door de intensieve begeleiding weet ik wel waar leerlingen staan en wat ze kunnen scoren. Toch word ik soms verrast. Afgelopen jaar had ik een jongen die Godenslaap van Edwin Mortier op de lijst had staan: niveau 6. Tijdens het mondeling kon hij hele passages uit het hoofd citeren. En hij had perfect in de gaten waar het ín dat boek om draait. Zo'n jongen kan een heel hoog cijfer krijgen. We moeten leerlingen natuurlijk uitdagen, maar anderzijds ook niet onderschatten."' (Links door mij aangebracht.)
Dat lijkt me een mooie relativering van het lezen in niveaus.
Die conclusie wil ik trouwens wel trekken. 400 titels is meer dan 300, en een 'volwaardig gesprek over literaire ontwikkeling' is niet te voeren als je als docent het boek niet hebt gelezen, dus als ik docent was zou ik Lezen voor de lijst verkiezen boven Leesadviezen. Maar...
Maar ook zou ik mijn leerlingen wijzen op sites als Lees mij, Boekenzoeker, Boek en jeugd en Leesfeest en me intensief bemoeien met de schoolbibliotheek, die zich tot in mijn klas zou mogen uitstrekken, met o.a. poëzieposters van Plint. (A propos, alleen op Leesfeest valt te zoeken op poëzie! Al krijg je dan niet meer dan een ontmoedigende reeks titels.)
Ik zou ze op alle mogelijke manieren uitnodigen op juist boven hun 'niveau' uit te stijgen, te luisteren naar teksten waar ze uit zichzelf niet gauw naar zouden luisteren, te lezen wat ze uit zichzelf misschien niet gauw zouden lezen. Het is mooi als mijn leerlingen hun 'niveau' ontdekken, maar nog mooier als ze een stapje verder komen - daarvoor zou ik toch docent zijn?
Ik zou mijzelf, mededocenten en leerlingen eraan herinneren dat literatuur ooit is begonnen als voordrachtskunst: verhalen vertellen, reciteren, zingen... en die kunst is nog niet uitgestorven, integendeel.
Als gedroomd literatuurdocent zou ik zelf uiteraard een goede verteller zijn en veel voorlezen, maar verder vinden mijn leerlingen in mijn literatuurlokaal niet enkel boeken, maar ook apparaten waarop ze dvd's e.d. kunnen afspelen en internet kunnen bereiken, en dan niet alleen Lezen voor de lijst of Novellist (ook al poëzieloos), maar bijvoorbeeld (uit de losse pols) ook de Blauwbilgorgel, of (paar 'niveau's' verder) Inanimate Alice, een (Youtube-)opname als A Thousand Kisses Deep van Leonard Cohen. (Eh, welk niveau zou dat gedicht toegekend krijgen...? 'Academisch lezen'?)
Waar, op welke didactische literatuurwebsite, is een portaal te vinden met links naar relevante sites waar literatuur te horen is? Al dan niet verdeeld in 'niveau's'?
'
woensdag 8 april 2015
Jeugdliteratuur in Brazilië
Voor wie Frans leest: La revue des livres pour enfants aflevering 281 bevat een dossier 'Cap sur le Bresil' (vrij vertaald: op naar Brazilië). Zoals alle dossiers degelijk aangepakt, met inleiding en negen artikelen. O.a. over: Ana Maria Machado, Roger Mello, uitgeven in Brazilië en de rol van de overheid, jeugdbibliotheekwerk in de favelas, een reisverslag van vertelster Muriel Bloch, een 'petit dictionaire d'auteurs et illustrateurs brésiliens' en 'quelques livres brésiliens disponibles en français' (een bibliografie waaraan wij natuurlijk niet heel veel hebben).
La revue des livres pour enfants verschijnt zes keer per jaar en wordt uitgegeven door La joie par les livres, documentatiecentrum jeugdliteratuur van de Bibliothèque Nationale de France in Parijs. Aan die mooie naam komt het centrum doordat het in 1965 begon als jeugdbibliotheek in Clamart, een voorstad van Parijs. (Toen ik dit bericht schreef was de site van de BNF overigens heel even onbereikbaar...)
Jeugdbibliotheek Clamart
De geschiedenis van het centrum wordt niet op de eigen site, maar wel hier beschreven, op de site van Ricochets jeunes (van het Institut suisse Jeunesse et Médias).
Met enige vertraging worden de afleveringen online gezet. De meest recente is nummer 268 (december 2012).
La revue des livres pour enfants verschijnt zes keer per jaar en wordt uitgegeven door La joie par les livres, documentatiecentrum jeugdliteratuur van de Bibliothèque Nationale de France in Parijs. Aan die mooie naam komt het centrum doordat het in 1965 begon als jeugdbibliotheek in Clamart, een voorstad van Parijs. (Toen ik dit bericht schreef was de site van de BNF overigens heel even onbereikbaar...)
Jeugdbibliotheek Clamart
De geschiedenis van het centrum wordt niet op de eigen site, maar wel hier beschreven, op de site van Ricochets jeunes (van het Institut suisse Jeunesse et Médias).
Met enige vertraging worden de afleveringen online gezet. De meest recente is nummer 268 (december 2012).
Abonneren op:
Posts (Atom)