Dat gaat in stukjes en beetjes.
Het minst valt op wat er niet is. Tv, computer, mobiele telefoon, ze ontbreken, net als straatverlichting bij het weggetje waaraan hoofdpersoon Bies (Beatrice) met haar vader en moeder woont, in het bos.
Wat er wel is, is er grotendeels onnadrukkelijk. Bies gaat op school bij de nonnen. Op school zitten ook Indische meisjes, die worden uitgescholden voor poepchinees of voor 'blauwe'. Het is een dorp, met een slager en een bakker, e.d., waar iedereen elkaar kent, en waar ook wat vreemde types als Hillebrand-met-de-baard of Wratten-Eulalie wonen.
Op enkele plekken (p. 54 en 122) is het 'dertien jaar' geleden (de oorlog, wordt bedoeld), er wordt betaald met een 'verfrommeld briefje van een gulden', er komen krantekoppen voorbij over Nasser en het gevallen vierde kabinet Drees (1956-1958). Het is winter.
De anonieme verteller trekt ons mee met en in Biezel, we zien alles in haar perspectief. We beginnen medias-in-res, middenin een dialoog, en zo eindigen we ook. Een gedegen, klassieke kinderboekenstijl, die hier heel goed uitpakt.
De Tweede Wereldoorlog en de laatste dagen van Nederlands-Indië spelen een essentiële rol in dit verhaal maar dat is, zoals in elk goed verhaal, niet waar het over gaat. De oorlog is achtergrond en veroorzaker.
Bies' vader kwam na de oorlog broodmager, als een 'dood van Pierlala' (Bies' moeder, en ook een mooie oude term) terug uit Duitsland, waar hij als dwangarbeider had gewerkt. Buurvrouw Sofia, bij wie ze vaak op bezoek komt, zou hebben gedanst met een Duitse officier en wordt daarom (of ook omdat ze anders is dan anderen) met de nek aangekeken in het dorp. Haar huis wordt soms met stenen bekogeld en later in het verhaal krijgt Bies zelf een steen tegen haar hoofd, als ze met haar staat te praten. Dan heeft Bies ook al eens het met krijt aangebrachte opschrift MOFFENHOEP (de R was niet af) getracht te verwijderen van Sofia's huis en nog later speelt Bies' ogenschijnlijk niet in beweging te krijgen vader een heldenrol door een jonge stenengooier uit Sofia's tuin te vissen. Deze reeks toont dat ook dit oorlogsmotief zorgvuldig wordt opgebouwd, van nauwelijks aanwezig tot prominent - het wordt zo een vanzelfsprekend deel van het verhaal en dat vind ik knap gedaan.
Hier wordt het tijd voor een citaat, ter kennismaking met de stijl van vertellen:
'De klap tegen het huis was zo hard dat ze allebei een gil gaven en zich aan elkaar vastklampten.
'Kom! Gauw! Dan kunnen we hem nog betrappen!'
'Nee, ben je gek! Hier blijven!' siste Sofia, maar Bies trok haar mee aan haar jas.
Nog steeds elkaar vasthoudend slopen ze langs de zijkant van het huis naar achter, maar nog voor de bij de keukendeur waren hoorden ze een woest gekraak van takken en een gedreun van voetstappen en rauwe kreet als van een beest dat in een val loopt. 'O God o Heer! O Heer o God!' hijgde Sofia.
De rauwe kreet ging over in een gejammer en gekrijs, en toen in woorden: 'Laat me los! Laat me los! Nee, nee! Meneer, meneer, laat me los meneer! Ik deed dat niet, meneer! Het waren de andere jongens, meneer!
Meneer?
Bies hoorde zichzelf snuiven. Ze duwde Sofia's hand weg en stormde het achtererf op.
Meneer had zijn handen vol. Meneer stond wijdbeens midden in Sofia's verwaarloosde moestuin, als een grote reus die Klein Duimpje gevangen had genomen. In zijn grote linkerhand hield hij Klein Duimpje's rechterenkel en in zijn grote rechterhand hield hij Klein Duimpje's linkerenkel. Klein Duimpje had twee verschillende sokken aan; zijn kuiten waren melkwit en zaten vol rode schrammen. Hij hing hoog boven de aarde te spartelen en te krijsen, met een erg schorre stem. Hij had zwarte krullen en grote blauwe ogen, maar die zag je niet, want ze waren nat en dichtgeknepen. Hij gilde om zijn zusje. 'Trees! Help!' Zou Marie-Thérèse zich daar echt tussen de struiken verborgen houden, in haar dure jurk?
Vlak achter het huis, in het natte gras, lag een rood gespikkelde steen. Het was net een ei. Bies slenterde erheen, raapte hem op en probeerde hem met een boog van de ene in de andere hand te gooien. Ze beefde zo dat ze hem een paar keer liet vallen. Toine zag het gelukkig niet met zijn dichte huilogen. Hij wist trouwens nog niet eens dat zij er was.
'Ha die papa.'
'Ha die Biezel.' (p. 117-118)
Dat is dan, als ik goed heb geteld, de enige keer dat Bies' vader zijn huis en tuin verliet. Meestal ligt hij op de bank de krant te lezen, onder een rood en groen geblokte deken, of hij is aan het tekenen of nadenken.
Bies is wat ongelukkig met hem, maar deze actie van haar vader lijkt een soort kantelpunt. Mooi hè, hoe je als je het verhaal nog niet kent, uit dit stukje tekst toch al een beeld krijgt van de personen. Lees het nog eens aandachtig en vind uit hoe de verteller dat doet.
Bies had al eerder eens gevraagd aan haar moeder hoe dat nu zat, met papa.
''Vind jij ook niet dat papa te dik wordt?'
'Te dík? Welnee. Nou ja, hij is tegenwoordig een beetje eh... mollig.'
'Mollig', dat was toch geen woord voor vaders!
'Hoe was hij vroeger?'
'Vroeger?'
'Ja, toen je hem ontmoette,' zei Bies ongeduldig. 'Je hebt hem toch een keer voor 't eerst gezien? Was hij toen dun?'
'Iedereen was toen dun!'
Bies keek even op naar mama's gezicht en zei toen haastig: 'Je hoeft het niet te vertellen', maar mama was al begonnen.
'Je keek dwars door hem heen. De botten staken zowat uit zijn vel. Oma Greetje zei: "Hij lijkt wel de dood van Pierlala!" Wij hadden nog genoeg te eten op de boerderij, en we...'
'Dwars door hem heen? Botten uit zijn vel? De dood van Pierlala?'
'En ik zei, voorzichtig, niet te veel eten ineens, dan word je ziek, ik moest hem tegenhouden, het brood uit zijn handen trekken, dat was zo zielig...'
'Maar...'
'Hij was ontsnapt. Hij had honderden kilometers gelopen. Hij had bijna een jaar aan een spoorlijn gewerkt, in Duitsland, en...'
Daar had je het weer. Duitsland. Oorlog. Bies had zin om haar vingers in haar oren te stoppen. 'Hoezo!' snauwde ze. 'Hoezo nu weer in Duitsland!'
'Dat moest. Hij was door de Duitsers opgehaald. Met andere jongens. Ze hadden niet druven onderduiken. Ze werden op de trein gezet. En toen hij een jaar later op goed geluk bij ons kwam aankloppen, als een soort zwerfhond, was alles kapot aan hem. Zijn handen, zijn voeten, zijn benen, zijn gezicht, zijn huid...'
Bies zweeg en ze probeerde aan iets anders te denken, iets leuks, maar er kwam niks.' (p. 97)
Let hierin op die ene passage: 'Daar had je het weer. Duitsland. Oorlog. Bies had zin om haar vingers in haar oren te stoppen.' Wat dat ons vertelt over Bies!
Bies mag dan moeite hebben om haar vader te begrijpen, Laura, het Indische meisje met wie Bies vriendschap sluit, heeft een vader die er niet is. Bies durft het nauwelijks te vragen, maar doet het toch - om een vraag over haar eigen vader te omzeilen. 'Ik was nog een baby,' zegt Laura. 'Ik kan me hem niet herinneren. Hij heeft mij nog wel gezien. Er is een foto van hem met mij op zijn arm.'
Janssen, de man van de vier woest blaffende dobermanns, was fout in de oorlog, zeggen ze. Bies' moeder legt uit:
'Met een half oor luisterde ze naar mama: Janssen, oorlog, verrader, Duitsgezind, fout, strafkamp, bedreigd, aangevallen, uitgestoten.
'Maar dat is allemaal zo lang geleden!'
'Niet lang genoeg,' zei mama. 'De mensen kunnen niet vergeten wat hij heeft gedaan. Ze willen het ook niet vergeten.Ze bijten zich juist vast in dat soort dingen.'
Vastbijten, dacht Bies; de mensen die zich vastbeten in ]anssen, en de vier dobermanns die zich vastbeten in de mensen. .. Ze moest griezelen en grinniken tegelijk.
'Krijgen ze wel goed te eten, die honden?' vroeg ze vlug.
'O, ja hoor. Slager De Haas brengt twee keer per week pens. Ik ben wel eens een eindje met hem meegelift toen hij erheen reed. Hij vertelde dat hij altijd de doos bij het hek neerzette, dan aanbelde en meteen rechtsomkeert maakte.'' (p. 84)
Het verhaal gaat dus niet over de oorlog, maar waarover gaat het dan wel? Het gaat zoals ieder goed verhaal over de mensen die erin voorkomen. Over Bies' vader, die ze begin verhaal zou willen ruilen voor een ander, en van wie ze eind verhaal een beeld maakt, met papier-maché van de oude kranten van haar vader, die graag de krant leest en de gewoonte had om veel kranten te bewaren. Laatste citaat:
''Je doet er stijfsel bij,' zei Bies gauw. 'Kijk.' Ze hield het blauwe pak naar hem op.'En dan kneed je dat door elkaar en dan krijg je papier-maché, en daar maak je dan...' Geschrokken hield ze op. Papa deed zo raar. Zijn benen schudden, zijn buik schudde, alles schudde aan hem - en toen barstte het los.
Papa lachte eigenlijk best vaak, zo'n beetje zacht grinnikend, of opeens schaterend haha! of een soort van hinnikend als mama hem iets grappigs vertelde. Maar bulderen, dat deed hij haast nooit. En nu bulderde hij. De hele werkplaats trilde ervan.
'Je maakt...,' riep Bies er hard doorheen, 'je maakt er beesten van, en mensen, en een landschap, misschien...'
'Wat is hier aan de hand?' vroeg mama in de deuropening. 'Wat is er zo leuk? Mag ik het ook weten?'
'Biezel,' bulderde papa, 'Biezel maakt een nieuwe wereld uit de oude!'' (p. 133)
Het gaat ook over Bies' moeder, buurvrouw Sofie, vriendin Laura, over Dymfy en haar vieze praatjes en uiteraard over Bies zelf. Het verhaal begint knap met wat Bies wil en het eindigt er ook mee. Daartussen gebeurt van alles, met veel betekenis. Wat Bies wil is ook een beetje veranderd. En de lezer (vaardige lezers van elf en ouder) is een mooie ervaring rijker.
Oorlog, onrecht, onverdraagzaamheid, uitsluiting, vriendschap, ouders, het zijn slechts trefwoorden.
Heesen, Martha. Biezel. Querido, 2014. ISBN 978 90 451 1684 6.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten