Alleen al de voorkant van dit boek maakt het bijzonder. Een formaat dat veel te groot is voor een gangbare vogelgids, en een illustratie die de indruk wekt van een eeuwenoude tekening van vogels, en van welke… Na lang turen denk ik, warempel, twee gewone ijsvogels en een witte.
Dat eeuwenoud klopt, dat maakt de tweede inleiding meteen duidelijk.
De tweede, want de eerste inleiding gaat over de bekende vraag: wat was er eerder, de kip of het ei. De verteller, of laten we maar zeggen Bibi, geeft een resoluut antwoord: het ei. Waarom, lees dat zelf, het is overtuigend genoeg.
Uit de tweede inleiding leren we dat de illustraties van Het heel grote vogelboek ontleend zijn aan een veel ouder boek, Nederlandsche Vogelen, geschreven tussen 1770 en 1829. Christiaan Sepp tekende, Cornelis Nozeman schreef tot hij stierf, zoon Jan-Christiaan Sepp zorgde voor de uitgave. Cornelis Nozeman steef in 1786, zijn werk werd voortgezet door achtereenvolgens Martinus Houttuin (tot 1798) en Coenraad Temminck.
Het boek bestond uiteindelijk uit vijf delen, met 250 soorten en bijbehorende afbeeldingen. Van dat boek bestaan nu nog enkele exemplaren. Voor de illustraties in Het heel grote vogelboek werd gebruik gemaakt van dat in de Koninklijke Bibliotheek. Helaas zijn niet alle 250 afbeeldingen in Het heel grote vogelboek terechtgekomen, er is een selectie gemaakt van slechts ’dertig geluksvogels’. Jammer! Maar begrijpelijk, in het perspectief van de uitgever. Het boek telt nu 76 pagina’s. Vermoedelijk dacht de uitgever dat een boek van honderden pagina’s onverkoopbaar zou zijn. Ik ben daar niet zeker van en zag Het te grote vogelboek al voor me…
Door deze tweede inleiding leren we ook dat Nozeman een echte onderzoeker was, die erop uitging om vogels te bekijken, terwijl zijn opvolgers ‘kamergeleerden’ waren.
En dat wordt ons allemaal opgedist in het zeer soepele en eigenzinnige, enthousiasmerende proza van Bibi, een kenmerkende mengeling van luchtigheid en gewetensvolheid.
Die ’dertig geluksvogels’ staan in een volgorde die niets te maken heeft met onderlinge verwantschap. Dat was in Nederlandsche Vogelen ook zo: daarin werd de volgorde bepaald door de volgorde waarin Nozeman de vogels aantrof met nest en eieren. Het ging hem namelijk om vogels die in Nederland (of hoe ons land op dat moment ook moge heten) broedden en hij wou bewijzen, die hij deels zelf opzocht. Alleen de zwaan bewaarde hij voor het laatst en dat is in Het heel grote vogelboek overgenomen, net als de volgorde van de selectie. Het begint met de gaai en eindigt met de knobbelzwaan. Een zwanenzang, inderdaad.
Als naslagboek is dit boek dus ongeschikt. De samenstellers hebben dan ook niet de moeite genomen om een register te maken en een inhoudsopgave ontbreekt ook.
Het is een platenboek, bedoeld om de prenten te bekijken en te lezen wat er bij staat, en dat is alleszins de moeite waard. Want die teksten zijn niet overgenomen uit het oudere boek, Bibi schreef ze. Daarbij treedt ze soms in gesprek met ‘meneer Nozeman’, of hij mengt er zich zelf in:
Wat zegt u, meneer Nozeman? Dat er dan gelukkig ook weer wat meer grutto’s op de menukaart komen te staan? We dachten van niet. Wij houden tegenwoordig, net als u, veel van de grutto. Niet op het bord, maar wel scharrelend in het gras. (p. 19)
Het zijn onderhoudende en informatieve teksten. Bij iedere tekst staat een kadertje met de elementaire gegevens van de soort: wetenschappelijke naam (wordt op p. 13 uitgelegd in een ‘Vogeltwiet’), Rozemans naam, aantal legsels, aantal eieren, nest, aantal broedparen, voedsel, verblijf - en eetbaar of niet, typisch iets uit het oude boek. De grutto:
De eieren zijn net zo goed als die van de kievit, en de grutto’s zelf zijn ook een lekkernij, zegt Nozeman.
Maar meestal staat er:
Volgens Nozeman niet.
De selectie ontbeert iedere ratio. Misschien waren deze tekeningen het mooist, maar volgens Bibi zijn de geluksvogels ‘zomaar, in het wilde weg’ gekozen. Het is dus absoluut niet een presentatie van de meest algemene of kenmerkende vogels in ons land. Huismus, koolmees, merel, kauw, houtduif, witte kwikstaart, kokmeeuw, wilde eend, blauwe reiger… ze ontbreken.
Maakt niet uit, het blijft vooral een amusant boek met mooie platen. Voorbeelden daarvan ook hier.
Voor de vogelkenners som ik op wat er tussen gaai en knobbelzwaan wél in staat: bruine kiekendief, grote bonte specht, grutto, roodborst, aalscholver, winterkoning, klapekster, nachtegaal, fazant, fuut, ooievaar, roek, sperwer, middelste zaagbek, waterral, ijsvogel (inderdaad, de coverillustratie, met albino), houtsnip (‘volgens Houttuin zijn die net zo lekker als een patrijs’), ransuil, krakeend, putter, roerdomp, draaihals, jan-van-gent, blauwborst, zeearend, grote stern en buizerd.
Bibi Duman Tak. Het heel grote vogelboek. Lannoo/KB, 2017. ISBN 978 94 014 4129 2, 76 p.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten