Patroon, de meest recente roman van Marco Kunst, geeft aanleiding tot enkele bespiegelingen.
Maar laat ik eerst even het verhaal samenvatten. Het verhaal speelt in onze contreien, min of meer in het hier en nu, verder niet omschreven. Twee vrienden, Mylo en Mees, spelen met een patroon, die Mylo van zijn opa heeft gekregen. Patroon ontploft, Mees dodelijk getroffen. Mylo voelt zich zwaar schuldig, en en zijn omgeving ziet dat ook zo. Alleen zijn moeder en opa hebben begrip, het blijft namelijk wel een ongeluk, al is het niet echt verstandig om met een hamer op een patroon te tikken. Dat schuldgevoel leidt tot een vruchteloze behandeling door psycholoog Bastiaan, en tot een dringend idee om zijn vader, Ben Caustner, te willen vinden. Die is er namelijk lang geleden vandoor gegaan en woont in dezelfde plaats in Californië waar Vietnam-veteraan opa vandaan komt. En hoewel opa zijn zoon beslist niet wil ontmoeten, gaat hij wel met Mylo mee naar Californië om hem te zoeken. Dat lukt, maar een vreugdevol weerzien wordt het niet. Het brengt Mylo letterlijk en figuurlijk aan de rand van de afgrond.
De titel slaat natuurlijk op de patroon, maar ook op het patroon waarin eigenschappen van generatie op generatie worden doorgegeven, waardoor je gedoemd zou zijn je volgens vaste patronen te gedragen. Psychologen gespecialiseerd in familie-opstellingen kunnen er heel wat over melden, maar auteurs ook.
Opa uit het lood, vader uit het lood, jij uit het lood, zoiets. Aan dat idee is het verhaal opgehangen, maar dan wel met uitzicht op doorbreken van het patroon. Daarvoor is een 'kaboutermeisje' nodig, maar om dat te snappen kun je beter het verhaal lezen. In ieder geval redt zij min of meer indirect Mylo, als hij, zoals gezegd, letterlijk en figuurlijk aan de rand van de afgrond staat.
Dat gaat aan het eind ineens wel wat snel, namelijk in één laatste dagboekaantekening, gevolgd door een terugblik jaren later. Had wat mij betreft wel ietsje uitgediept mogen worden, zeker na al die voorafgaande loodzware dagboekstukjes. Het is allemaal heel ernstig en dan gaat het eind ineens de positieve kant op. Heel therapeutisch, en ja, je kunt zo'n voor jongeren bedoelde roman toch niet echt slecht laten aflopen? Of wel? In die zin past dit verhaal in een gangbaar stramien - of patroon.
Het is zoals gezegd allemaal heel erg, heel ernstig. Tenzij je als lezer zit te grinniken om de stilistische fratsen en anekdotes van de verteller. Dat is namelijk Mylo - tot, ineens, het op-een-na laatste stukje (p. 177-184), hoewel hij daar mogelijk over zichzelf in de derde persoon schrijft, althans, dat zou dan de suggestie zijn.
Mylo houdt een dagboek bij, want dat is hem aanbevolen. Die lijn wordt nauwgezet volgehouden, meer dan eens twijfelt hij aan het nut, hij heeft het ergens over 'mijn schrift' en hij schrijft in een wat kortademige stijl die, denk ik, door zijn schepper wordt beschouwd als typische jongerentaal, met bijpassende vocabulaire.
Zoals altijd met dit soort verhalen hebben we dus te maken met de tegenstelling tussen een goedgebekte verteller, die (kortademig of niet) vlot kan schrijven, en dezelfde figuur als hoofdpersoon die in die richting geen enkele ambitie toont, het is dat-ie het moet, anders schreef hij niet. Hier en daar wringt het, vooral als hij als verteller ook nog eens zijn opa vertellend opvoert, waarbij de doorgaans zwijgzame oude man zich ook al ineens heel goed kan uitdrukken. Ja zeg, wonderen zijn de wereld niet uit. Als opa spreekt, is het ook meteen goed verwoord en lekker heftig. Tijd voor een citaat (p. 130-131).
'Weet je,' fluistert hij dan. 'Ik kroop weg. Weg van dat pad door de jungle, weg van die banyan tree. Op handen en knieën. Als een dier. Kon niet meer op mijn benen staan. Dieper en dieper het struikgewas in. Ik voelde me geen mens meer, maar ongedierte. Ik kroop tussen prachtige witte bloemen door die naar verrotting roken... door dikke lagen dode bladeren en kwam bij een poel... er klonk nog een salvo, om het af te maken, misschien had iemand die eerste schoten overleefd, misschien had ik een van mijn maats nog kunnen redden als ik na dat eerste salvo alsnog geschoten had... En daar, in die poel, rolde ik mezelf tussen riet, in de modder. De rest van mijn leven heb ik daar doorgebracht.'Hij schraapt zijn keel, haalt zijn neus op.
'Een mens zou zichzelf recht in de ogen moeten kunenn kijken,' ging hij verder, 'maar ik kan dat niet meer en... Anyway... Ze vonden me de volgende dag. Ze trokken me uit de modder, maar konden niets meer voor me doen, ik werd teruggestuurd naar Saigon. Ze gaven me pillen, praatten op me in, schreeuwden, maar ik zei niets meer, volgde geen bevelen meer op, zweeg als het graf, en uiteindelijk stuurden ze me terug naar huis.
Niemand vond de patroon die ik bij me had gestopt: de kogel die ik niet had afgevuurd, en die alles bepaalde wat daarna kwam... Ik veranderde, ik bewaarde die patroon, al die jaren. En toen nam jij hem mee.'
In het dal roept de uil opnieuw. Zacht. Oneindig ver weg. Oneindig verdrietig.
Nogal welsprekend... Hier kiert een andere verteller (laten we zeggen, de auteur) heen door Mylo als verteller-dagboekschrijver die zijn opa citeert.
Zo ook hier, opa over zijn zoon (p. 140):
Alweer een bekentenis. Het wordt tijd dat opa stopt. Veel meer kan ik er niet bij hebben.
'Ik wilde dat hij sterker zou worden dan ik. Moediger. Tough. Ik liet hem bij spelletjes niet winnen, zei nooit dat hij iets goed gedaan had. Zelfs niet toen hij heel klein was. Hij moest hard worden, vond ik. Keihard. Hij zou goedmaken wat ik had verpest. Hij zou wél schieten als hij moest schieten. Ik liet hem lopen tot hij huilde van vermoeidheid. Maar nooit droeg ik hem terug naar huis en... ik zong geen slaapliedjes voor hem... Ik kon het niet... Ik... Pas toen jij er was, zag ik wat ik gedaan had. Toen het te laat was. Ik wilde het goedmaken... met jou... er voor jou zijn...' Opa laat zijn hoofd op het stuur rusten. Fluisterend gaat hij verder. 'Maar Ben... ik sloeg hem. Ik... ik weet niet wat ik wilde, misschien wilde ik de oorlog uit mezelf slaan, maar ik sloeg hém...'
Gelukkig blijft Mylo's tekst zelf iets dichter bij de puber die hij is, die soms overdrijft en ook lekker sarcastisch over zijn psycholoog Bastiaan (met zijn 'worstvingertjes') kan zijn. Mylo ís tenslotte een puber en mag zich dus zo uitdrukken, al zou ik me als auteur wel zorgen maken of dat stijltje over tien of twintig jaar nog werkt. Maar ach, tegenwoordig zijn de omlooptijden van boeken zo hijgend kort dat Marco Kunst er wellicht niet eens over durft te dromen een klassieker te hebben gemaakt.
Mylo over verdriet (p. 38), bijzonder omdat hij de lezer aanspreekt.
Ik vroeg je al of je ooit verliefd was geweest.
Nu wil ik je vragen of je weleens echt verdriet hebt gekend.
Vast wel zo'n beetje. Je bent ongetwijfeld een keer verliefd geweest en je hebt ook verdriet gekend in je leven.
Maar verdriet dat te groot is, ken je dat ook? Verdriet dat als zo'n blobmonster uit een Japanse manga helemaal om je heen slobbert, zwart en slijmerig.
Verdriet om je beste vriend die dood is: verdriet dat voelt als een zwart gat in je lijf. Zo'n zwart gat als in het heelal, dat alles opslokt en waar niets uit kan ontsnappen. Nooit meer.
Maar ook (p. 98):
Het begon allemaal geweldig. Inchecken, boarden. Ik vond het spannend, voor het eerst in tijden voelde ik me goed. Klein rotstemmetje nog wel in mijn hoofd dat zei dat ik het niet geweldig mocht vinden omdat blablabla, maar ik voelde daar niet veel bij. Daar wel weer schuldgevoel bij. Maar goed. Zei niet iedereen dat ik verder moest met mijn leven?
Even was ik gewoon Mylo die op avontuur ging en op zoek naar zijn vader. Met zijn Amerikaanse opa. Familiedingen.
Het was de eerste keer dat ik vloog. Mam wilde nooit op vakantie, kon volgens haar niet met haar zaak, dus ik had nog nooit gevlogen. Supervet: de versnelling, loskomen van de grond... Ik zat aan het raam.
Mogelijk zijn er jonge lezers die ervan smullen. Wie weet. Mij lijkt het een zwaktebod. Een betere auteur voert een al dan niet anonieme verteller op met net zoveel afstand en betrokkenheid dat die de personages zowel in hun beweegredenen, gedachten en gevoelend kan volgen als hen van een afstandje beschrijven. Óf hij of zij maakt van de verteller een echt interessant personage. Dat levert op zijn best een prangende tekst op, waar geen woord gemist kan worden, waar je als lezer wil dóórlezen omdat je wil doorgronden en ook wil weten hoe het afloopt. Tekst die het gegarandeerd over twintig jaar ook nog doet, zo niet nog langer.
Dat is met Patroon volgens mij niet het geval. Maar al is het voor mij als doorgewinterde lezer hier en daar te larmoyant en woordrijk, het blijft een stevig en onderhoudend verhaal en wie weet, wie weet hoeveel lezers van veertien en (niet veel) ouder zich lekker laten inpakken door verteller Mylo.
Wat me ineens invalt: wat voor stem zou je voor een luisterboek-versie willen horen?
Kunst, Marco. Patroon. Gottmer, 2022. ISBN 978 90 257 7598 8, 190 p.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten