Hoe lang zwerven er eigenlijk kabouters en vergelijkbare kleine eh, mensjes? elven? door de Nederlandstalige jeugdliteratuur?
Tot mijn verrassing vond ik daarover in de onvolprezen DBNL een artikel in het Jaarboek Letterkundig Museum editie 1994 door Dik Zweekhorst, tegenwoordig redacteur bij uitgeverij Querido: ‘Dat hebben de kaboutertjes gedaan’.
Volgens hem deden kabouters (zie over de etymologie van het woord kabouter de Etymologiebank) hun intrede in de 19e eeuw, met de sprookjes van de gebroeders Grimm. Ik citeer:
Toen verschenen grote aantallen bewerkingen en vertalingen van sprookjes voor kinderen, bijvoorbeeld van de gebroeders Grimm. De sprookjes werden ontleend aan volksverhalen die tot op dat moment alleen mondeling waren overgedragen. Hierin kwamen allerlei kabouterachtige wezentjes voor, aardgeesten die oorspronkelijk afkomstig waren uit de Germaanse mythologie.
Dat laatste mag wellicht opgaan voor de kabouters in de sprookjes van Grimm, maar kleine mensachtige wezens zijn ook elders te vinden, bijvoorbeeld in Rusland (hierboven is er een afgebeeld) en Noord-Amerika. De onbekende auteur van het zeer uitgebreide Nederlandstalige Wikipedia-lemma Kabouter wijst op het voorkomen van kleine mensachtigen in meer culturen dan louter de 'Germaanse mythologie' (al vergeet-ie Noord-Amerika).
Ook het lemma Gnomes in Wikipedia Commons toont bronnen uit bijvoorbeeld China, Italië, Polen, Rusland en de Filippijnen, al is de waarde daarvan erg beperkt want in België komen we terecht bij Kabouter Plop en in China blijkt het te gaan om beelden van tuinkabouters die erg lijken op die welke hier te koop zijn, pure cliché's, sterk lijkend op de kabouter van Rien Poortvliet en Wil Huygen in hun immens populaire Leven en werk van de Kabouter (1976).
Blijft wel interessant, want waar komen die cliché's (puntmutsen!) vandaan?
Dat bovengenoemde Wikipedialemma Kabouter is in zijn heel lange opsomming met beschrijvingen en veel plaatjes onderhoudend en toont de vele gedaantes waarin die wezens tot ons kwamen. (Doorgaans
zonder puntmuts...) Voorbeelden zijn verstrooid over deze bespreking.
De bronvermelding (hoewel uitgebreid) had diepgaander en internationaler gekund en had zich wellicht zelfs kunnen uitstrekken tot de Aarne-Thompson Index, de Motif-Index of Folk Tales en het werk van Vladimir Propp en dan heb ik het nog niet over folklore-studies. Zie bijvoorbeeld hier (Noord-Amerika) en hier (Ierland, ook dit artikel lijdt ietwat aan ontbrekende bronnen). Interessant is dat het Engelstalige Wikipedialemma over Gnomes rept van de 16e-eeuwse geleerde Paracelsus als bron...
Ook Paulus de Boskabouter (van Jean Dulieu) had niet zo'n muts, althans niet zo'n malle stijve, en laat Paulus nou mijn eerste kennismaking zijn geweest met het fenomeen kabouter. (Paulus: de radio-uitzendingen, 1955-1964, maar na 1960 luisterde ik niet meer.) (Wie nog eens een aflevering met de bekende begindeun uit 'Dance of an Ostracised Imp' van Frederic Curzon nog eens wil horen: hier.) (Mijn moeder las geen sprookjes voor, waarom kan ik niet meer vragen. Mijn vader las helemaal nooit voor.)
Enfin, mensen hebben zich voor zover we weten al eeuwen, vermoedelijk vele eeuwen, wie weet duizenden eeuwen, omringd met aan hun verbeelding ontsproten kleine en grote wezens. (Laten we de reuzen en trollen niet vergeten.)
Over de wegen die leidden naar die verbeelding kunnen we slechts gissen. Er zijn waarschijnlijk verbanden met animisme (het toekennen van een geest aan alle levende wezens en zelfs aan rotsen, watervallen e.d.) en oorsprongsverhalen (etiologie), voorouderverering en groeistoornissen als dwerggroei (achondroplasie) en reuzengroei (acromegalie), sociale uitsluiting, en laten we allerlei interessante demonen niet vergeten, zoals incubus (hieronder) en succubus, en zelfs de mogelijkheid dat zulke verhalen zo oud zijn dat het voorkomen van verschillende mensachtigen een rol speelt.
Zo kwamen ze terecht in de oude verhalen die we nog kennen, mede dankzij noest speurwerk van negentiende-eeuwse geleerden als de gebroeders Grimm en Andrew Lang - die er in hún weergave overigens wel iets aan veranderden.
Veel auteurs lieten er zich door inspireren, ik noem hier alleen J.R.R. Tolkien, die naast o.a. elven, dwergen, orks, trollen en Gollem zijn eigen kabouters schiep: hobbits. En vlak Pee Pastinakel en Kwetal niet uit, en (hieronder) Bartje Kokliko (Johan Fabricius).
Recent landde Het Kabouterboek van Loes Riphagen op de bespreektafel. Een 'encyclopedie', noemt ze het zelf in een promotiefilmpje, waarin ze haar publiek ook nog verzekert dat 'kabouters echt bestaan'. Ze durft wel, ruim een halve eeuw na Rien Poortvliet en Will Huygen.
Het Kabouterboek is geen encyclopedie. Je kunt er niets in opzoeken.
Of kabouters echt bestaan, laat ik even in het midden. Wel vind ik dat je kinderen geen onzin moet vertellen. Dus hoop ik dat Loes Riphagen haar bewering in een zaal met volwassen publiek met hetzelfde aplomb zou durven te herhalen. Ik zou dan benieuwd zijn naar haar argumenten.
Het Kabouterboek is een vriendelijk, goed voor te lezen vertoog over hoe 'moderne kabouters' leven. Doorgaans in de stad, in de kruip- en andere voor mensen moeilijk toegankelijke ruimtes in huizen. Ze richten hun huis in en eten van wat ze vinden. Met sommige dieren kunnen ze goed overweg (een ooievaar brengt ze naar de kabouterschool of naar oma en opa in het bos), met andere niet zo, katten bijvoorbeeld. Wat betreft tekst en beeld lijkt het boek bestemd voor kleuters. De plaatjes zijn vrolijk en stijlvast, maar heel mooi kan ik ze niet noemen en veel expressie hebben de koppen niet. Er zitten enige ongerijmdheden in: er zijn voorwerpen op menselijke schaal (aangepast aan het kabouterhuishouden) en op kabouterschaal.
Een echt verhaal met enig drama of ontwikkeling is het niet, het wordt gebracht als documentaire.
Lees het gerust voor en vertel desgevraagd dat deze kabouters verzonnen zijn.
Zijn kabouters sowieso verzonnen? In deze vorm zijn ze een voortbrengsel van menselijke verbeelding, preciezer die van Loes Riphagen. Maar kijk niet gek als je kind aan kabouters denkt als het eens een dwerg tegenkomt, of netter, een mens die last heeft van achondroplasie, dwerggroei. En er lopen in Afrika nog pygmeeën rond.
Het is een filosofische vraag of producten van onze verbeelding bestaan. Of nachtmerries bestaan, of witte wieven. Of, steen in de vijver, goden en halfgoden. Of de leprechauns in Ierland. Van wanen kun je zeggen dat ze niet stroken met de gangbare intersubjectieve werkelijkheid, maar dat is iets anders dan niet bestaan. Toch?
Misschien kan Loes hiermee haar voordeel doen.
Riphagen Loes. Het Kabouterboek. Gottmer, 2023. ISBN 978 90 257 7745 6.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten