... of, wie vertelt? En waarom?
Eerste vragen bij het beoordelen van literatuur: verhalen, romans, poëzie (al dan niet gezongen) en theater.
Heel vroeger las men niet (op schaarse geletterden na), maar luisterde en keek.
Als verteller breng je je eigen verhaal - of je doet alsof het je eigen verhaal is. Je hebt je eigen stijl. Voer je personages op, dan krijgen die soms een afgeleide eigen stijl mee. Een boer praat doorgaans anders dan een koning.
Je tracht de aandacht op je gericht te houden en daartoe put je uit een verzameling registers. Hoe meer je ervan hebt, hoe beter. Je weet dat je tegelijk iets herkenbaars en iets nieuws moet brengen. Je publiek zou verdwijnen als je onbegrijpelijk was, maar ook als je te voorspelbaar zou zijn. Het komt aan op de juiste woorden, maar ook op mimiek, gebaren, muziek. Je weet op een prettige manier verwachtingen te wekken. Het gaat erom die verwachtingen te evenaren of te overtreffen.
Je hebt een idee van wat je publiek zou willen horen - en wat ze vooral niet willen horen, de taboes. Je weet dat je meer moet zijn dan een stadsomroeper, het telt als je je publiek weet te ontroeren en aan het lachen te brengen. Zingen helpt, een muziekinstrument erbij ook.
Als je je publiek van meer wil overtuigen dan dat je een goede verteller bent, dan weet je dat het aankomt op de juiste dosering van als lied of verhaal verpakte argumenten, zoals de pleitbezorger weet hoe hij zijn argumenten met anekdotes of fabels kan kleuren en toelichten om de juiste stemming te scheppen en daardoor standpunten te veranderen.
Retorica en literatuur zijn nauw verwant.
Je kan zingen: ritme en melodie helpen bij het onthouden, maar ook bij het scheppen van een stemming, het teweegbrengen van ontroering of vrolijkheid. (Het simpelste, en oeroude genre: slaap- en wiegeliedjes.)
Je kan er prenten bij tonen, dat gebeurde al heel vroeg: vertellers met prenten reisden ook vroeger rond, de personages in je tekst kun je immers ook uitbeelden, met handeling en al, en een stapje verder is dat je ze laat bewegen, je maakt er poppen van, je bouwt een poppenkast of een schimmentheater. Je vraagt muzikanten om je te begeleiden.
Vertellers, zangers, jullie zijn het hart van de literatuur.
Weer een stapje verder: je vervangt de poppen door mensen, het wordt theater. Ineens zijn er niet één maar meer stemmen en het lijkt soms of er meer vertellers zijn, of een koor van vertellers. Je verschuilt je achter je acteurs, tot de film wordt uitgevonden en er soms ineens een voice-over is. Het wordt verwarrend, want wie is nu de verteller, die stem of de regisseur die alles heeft bedacht. Is die stem van de regisseur?
Als je een documentaire maakt is dat duidelijker. Daar stap je soms als verteller zelf rond in je vertoog, zoals dezer dagen Jelle Brandt Corstius in zijn reeks Van Bihar tot Bangalore. Maar als je er tien jaar later naar terug kijkt, ben je dan nog diezelfde verteller?
Opnieuw: wat is je doel als verteller. Wil je alleen dat je publiek zich lekker inleeft (kijk uit, achter je!), schatert of huilt; of wil je dat het ook nog even nadenkt over de strekking van je verhaal of lied, of zich zelfs afvraagt waarom je dat vertelde, waarom je sowieso vertelt.
We gingen schrijven en lezen. Dat begon waarschijnlijk ooit met verdragen en verslagen. Kooplieden noteerden hun uitgaven en inkomsten en de overeenkomsten die ze sloten. Koningen, vervuld van hun eigen persoon, wensen hun verrichtingen te vereeuwigen. Wie schrijft die blijft, wie afgebeeld wordt ook.
Vertel me over het ontstaan van de wereld. Vertel over Gilgamesj. Vertel me over de man die lang rondzwierf nadat hij Troje had verwoest. Je was er niet bij als verteller, dus je leent van anderen en op een gegeven moment ga je schrijven, omdat anderen je het vroegen, omdat je vindt dat je tekst niet met jouzelf mag verdwijnen of omdat je er je brood mee kan verdienen. Het gesproken of gezongen woord is vluchtiger dan het geschreven woord. Hoewel, tegenwoordig kan vrijwel álles worden vastgelegd, dus nu is er een herwaardering van het gesproken of gezongen woord, met alles erop en eraan.
Je gaf de mensen hun geschiedenis, je verklaarde waarom de zon verdween en weer opkwam, maar je wist al dat je soms iets toevoegde of het mooier te maken, die aandacht moest per slot vastgehouden worden, en al gauw verzin je kleine verhalen om een leefregel uit te beelden en die verhalen groeien en je publiek weet op een gegeven moment te onderscheiden tussen geschiedenis en zinnebeeld en kan een liefdeslied waarderen zonder de toegezongen geliefde te kennen of zelfs maar aan te nemen dat die bestaat, en een slaapliedje zonder dat er iemand in slaap hoeft te vallen.
De gezongen of gesproken zinnebeelden worden verhalen waarvan iedereen weet dat ze verzonnen zijn, maar dat doet er niet toe want het gaat om een ander soort waarheid. De mooie ironie van 'Er was eens': je publiek weet meteen dat wat 'er eens was' uit je verbeelding komt. De langzame overgang van mythe en sage naar sprookje en fabel.
De roman, het drama en het lied als levensles, jawel, als bewogen beeld in een retorisch vertoog dat, hoe ironisch, geheel is weggevallen en waarnaar de lezer of luisteraar mag raden, een virtueel vertoog. Een gemaskerd bal (Latijn persona, masker), waar iemand het masker van de verteller draagt, of is de gemaskerde verteller de grote afwezige en horen we slechts zijn of haar stem?
Daar zit je achter je schrijfwerktuig. Ben jij nu nog verteller? Het wordt wat ingewikkelder. Je kan namens jezelf een denkbeeldige verteller opvoeren, die slechts bestaat zolang de lezer leest. Per verhaal, per boek, per gedicht of lied stuur je zo een andere verteller de wereld in. Soms kan die zelfs een naam, een rol in het verhaal krijgen. Je kan ermee spelen: een verhaal maken met een vrouw als verteller, terwijl je zelf een man bent, en omgekeerd. Je laat een kind vertellen, terwijl je zelf volwassen bent.
Maar al die vertellers komen voort uit jouw brein, dus met zijn allen geven die vertellers toch een indruk van jou.
Veel lezers bekommeren zich niet om de verteller, nu die uit beeld is, ze willen een avontuur beleven of ontroerd of gesticht worden, ze willen huiveren, lachen en huilen. Heerlijk, dankbaar publiek, als het je lukt om ze mee te krijgen. Daarvoor heb je je middelen en je hebt het jezelf niet makkelijk gemaakt, want anders dan wanneer je live optreedt, of als acteurs dat voor je doen, mis je dans, muziek, mimiek, gebaren, stemvariaties. Je moet het helemaal hebben van de woorden die je kiest, met eventueel nog prenten erbij.
In een als hoorspel uitgevoerd verhaal heb je tenminste nog een stem, je kan je publiek toespreken als je dat wil - zij het als regel met een geleende stem (van een acteur):
'Listen. It is night moving in the streets, the processional salt slow musical wind in Coronation Street and Cockle Row, it is the grass growing on Llaregyb Hill, dewfall, starfall, the sleep of birds in Milk Wood.
Listen. It is night [...]' (Under Milk Wood, Dylan Thomas.)
Listen. Soms heb je dat geprobeerd te imiteren in druk, vooral als je voor kinderen schreef. Door ze direct aan te spreken, of door uitroepen als 'Maar wat was dat?' (Pinkeltje).
En of je nu onbekommerd uit jezelf schreef of je ervan bewust was dat je voor die ene tekst het masker van een verteller opzette dat niet per se met je zelf overeenkwam, het was tot niet zo heel lang geleden gewoon dat je als verteller, gemaskerd of niet, uitvoerig aan het woord was in je verhaal, met beschrijvingen, commentaar, wensen en wat niet al. In gedichten en liederen is dat zo gebleven. Volgens de geleerden (o.a. Maaike Meijer, Bijna klassiek, 2003) ben je dan een lyrisch verteller of 'lyrisch ik', i.t.t. tot een episch verteller. Maar in wezen is er geen verschil.
Tegenwoordig duik je vaak weg. Je beperkt je tot het beschrijven van de handeling en laat emoties, commentaar, bespiegelingen over aan de personages die je opvoert. Men moet zoeken om je te ontdekken. Door een enkele toevoeging word je soms zichtbaar:
'Would you tell me, please, which way I ought to go from here?'
'That depends a good deal on where you want to get to,' said the Cat.
'I don't much care where -- -' said Alice.
'Then it doesn't matter which way you go,' said the Cat.
' -- so long as I get somewhere,' Alice added as an explanation.
'Oh, you're sure to do that,' said the Cat, 'if you only walk long enough.' (Alice in Wonderland, Lewis Carroll.)
As an explanation (mijn cursivering): dat kan alleen de verteller weten.
Het is tegenwoordig bijna alsof je een filmscript schrijft. Soms kruip je als het ware in het hoofd van een personage: je geeft vooral diens gedachten en gevoelens weer. En soms zet je een personage het masker van de verteller op. Recensenten hebben het dan over 'ik-verhalen' en jonge lezers nemen vaak klakkeloos aan dat die 'ik' de naam draagt die op het boek als auteur vermeld staat, tenzij je je als verteller vermomde personage op tijd een eigen naam meegeeft, en/of karakteristieken die duidelijk niet overeenkomen met jou zelf.
Maar, verteller, je bent er natuurlijk wel. Het zijn jouw woorden. Soms heb je ook stukjes voorgelezen, om na te gaan hoe ze klinken, hoe ze overkomen bij je in dit geval zelf gekozen publiek. Het is mede aan jou om te bepalen of je vereenzelvigd mag worden met de naam die als auteur vermeld staat, of dat er een verschil is tussen auteur en verteller, een beetje zoals vertellers van gesproken verhalen zich verkleden voor de duur van hun optreden. (Wie herinnert zich nog Indra Kamadjojo, die dat prachtig deed?) Je kan als auteur soms verbaasd teruglezen hoe je je lang geleden in je eigen eerste werk als verteller opstelde. Auteur = verteller? Niet altijd, dus, en volgens strenge literatuurtheoretici zelfs nooit.
O.k., dag verteller, welkom lezer of luisteraar.
Je leest en bekijkt of hoort een roman, verhaal, gedicht of lied. Wat treft je, waarom blijf je lezen of luisteren? Je raakt geamuseerd, geboeid, ontroerd, je wil weten hoe het afloopt, je wil delen in de passie? Je wordt geraakt door de woorden, je raakt aan het denken? Het kan allemaal en je kunt het daarbij laten. Je zucht 'Mooi!' en slaat het boek dicht, neemt de cd uit de lade, gaat naar een andere website of het volgende lied of wat dan ook. Misschien doe je even niets, laat je het op je inwerken.
Iemand vraagt je om te vertellen of op te schrijven wat je ervan vindt. Of je maakt er werk van: je schrijft recensies, je neemt deel aan een jury. Dan wordt van je verwacht dat je een oordeel geeft dat de moeite loont om ervan kennis te nemen. Een beetje ironisch: eigenlijk wordt je als beoordelaar ook een soort verteller. Als je dat heel goed doet, gebeurt het dat mensen je opstellen over andermans vertellingen even mooi vinden als die vertellingen zelf. Het overkwam Jorge Luis Borges en vele anderen. Het is bij uitstek een vaardigheid die docenten zouden moeten beheersen: bevlogen kunnen vertellen over literatuur. (Ik heb nog goede herinneringen aan J.C. Brandt Corstius, opa van Jelle, zie boven.)
Als je een recensie schrijft, weet je dat er van je verwacht wordt dat je duidelijk weet te maken waardoor het gerecenseerde kunstwerk zich onderscheidt van andere, soortgelijke werken. Je weet dat van jouw tekst kan afhangen of het werk wel of niet gekocht wordt.
Waar let je op, als je een recensie maakt? Daarover zijn erg veel teksten te vinden. Ik heb er zelf in 1984 een gemaakt voor de auteurs van bibliotheekrecensies. En in een hoofdstuk voor Verborgen talenten (2012) heb ik nog een mini-handleidinkje verstopt:
'- Zijn afbeeldingen en informatie op het boek in overeenstemming met de inhoud (tekst en beeld)?
- Voegt het boek iets toe aan de (enorme) stapel al eerder
verschenen boeken? Zo ja, wat? Welke waarde is daaraan toe te kennen?'
Daarin niets over de verteller. Jammer, maar binnen het bestek van dat hoofdstuk was geen ruimte om daarop in te gaan.
De verteller gaat schuil achter de stijl. Door de stijl onderscheidt de verteller zich van andere vertellers. Je zoekt naar het wie en waarom: wie is er aan het woord en waarom. Als er een handelende verteller wordt opgevoerd, wie gaat daarachter schuil? Waarom is die handelende verteller er? Wat heeft de verteller ons in essentie mee te delen?
Vaak zal het antwoord zijn: niet veel. Je leest een verhaal dat vooral bedoeld is als amusement, je mag als lezer even meegaan in een virtueel avontuur, meeliften met virtuele personages, je mag je adem even inhouden of lachen, en dan is het uit, veelal na een bevredigend slot. Orde, verstoring, nieuwe orde, en over naar de orde van de werkelijkheid. Katharsis lite, behoefte aan mentale beweging bevredigd. Het doorsnee-speurdersverhaal is hiervan een mooi voorbeeld. De verteller is meestal nagenoeg onzichtbaar, lijkt zich op de vlakte te houden. Je hebt het, als je vriendelijk wil zijn, over de 'soepele stijl' waarin een en ander wordt verteld. Betekent meestal dat je aandacht niet blijft haken bij bepaalde woorden of zinnen, je vertaalt de woorden zonder omwegen in mentaal beeld.
Soms word je geraakt door wat er verteld wordt, als het om heftige taferelen gaat. 'Wat een schrijnende misstanden', 'wat een drama', en net op tijd realiseer je je dat dit moet liggen aan de woorden waarin het opgedist wordt, dat een andere verteller het wellicht minder aangrijpend had verteld, maar je richt je aandacht toch vooral op de opgeroepen mentale beelden.
Een enkele keer word je getroffen door de toon. Dan richt je je aandacht wel op de verteller, je bent je ervan bewust dat er een al dan niet virtuele persoonlijkheid is die aan het woord is. Bij liederen en gedichten ligt dit voor de hand. Toon is hier een andere term voor persoonlijke stijl. Je raakt in een bepaalde stemming, en dat is even belangrijk als de opgeroepen beelden.
Je gaat je, zeker als de woorden een gevoelige snaar geraakt hebben, afvragen: waarom, waartoe? Waarom wordt mij deze reeks woorden aangeboden, waartoe dient het? En dan kom je bij de verteller uit.
C'est le ton qui fait la musique.
De belangrijkste vraag bij het beoordelen van een tekst, al dan niet begeleid door beeld of muziek, is: wie vertelt, wat wordt me nu eigenlijk meegedeeld, en hoe komt het dat de verteller erin slaagde mij te doen doorlezen of -luisteren, die snaar te raken, gevoelens op te roepen, mij aan het lachen of huilen te brengen en aan het denken te zetten.
Zie ook mijn bijdrage over Inhoud en vorm.
Eerste vragen bij het beoordelen van literatuur: verhalen, romans, poëzie (al dan niet gezongen) en theater.
Heel vroeger las men niet (op schaarse geletterden na), maar luisterde en keek.
Als verteller breng je je eigen verhaal - of je doet alsof het je eigen verhaal is. Je hebt je eigen stijl. Voer je personages op, dan krijgen die soms een afgeleide eigen stijl mee. Een boer praat doorgaans anders dan een koning.
Je tracht de aandacht op je gericht te houden en daartoe put je uit een verzameling registers. Hoe meer je ervan hebt, hoe beter. Je weet dat je tegelijk iets herkenbaars en iets nieuws moet brengen. Je publiek zou verdwijnen als je onbegrijpelijk was, maar ook als je te voorspelbaar zou zijn. Het komt aan op de juiste woorden, maar ook op mimiek, gebaren, muziek. Je weet op een prettige manier verwachtingen te wekken. Het gaat erom die verwachtingen te evenaren of te overtreffen.
Je hebt een idee van wat je publiek zou willen horen - en wat ze vooral niet willen horen, de taboes. Je weet dat je meer moet zijn dan een stadsomroeper, het telt als je je publiek weet te ontroeren en aan het lachen te brengen. Zingen helpt, een muziekinstrument erbij ook.
Als je je publiek van meer wil overtuigen dan dat je een goede verteller bent, dan weet je dat het aankomt op de juiste dosering van als lied of verhaal verpakte argumenten, zoals de pleitbezorger weet hoe hij zijn argumenten met anekdotes of fabels kan kleuren en toelichten om de juiste stemming te scheppen en daardoor standpunten te veranderen.
Retorica en literatuur zijn nauw verwant.
Je kan zingen: ritme en melodie helpen bij het onthouden, maar ook bij het scheppen van een stemming, het teweegbrengen van ontroering of vrolijkheid. (Het simpelste, en oeroude genre: slaap- en wiegeliedjes.)
Je kan er prenten bij tonen, dat gebeurde al heel vroeg: vertellers met prenten reisden ook vroeger rond, de personages in je tekst kun je immers ook uitbeelden, met handeling en al, en een stapje verder is dat je ze laat bewegen, je maakt er poppen van, je bouwt een poppenkast of een schimmentheater. Je vraagt muzikanten om je te begeleiden.
Vertellers, zangers, jullie zijn het hart van de literatuur.
Weer een stapje verder: je vervangt de poppen door mensen, het wordt theater. Ineens zijn er niet één maar meer stemmen en het lijkt soms of er meer vertellers zijn, of een koor van vertellers. Je verschuilt je achter je acteurs, tot de film wordt uitgevonden en er soms ineens een voice-over is. Het wordt verwarrend, want wie is nu de verteller, die stem of de regisseur die alles heeft bedacht. Is die stem van de regisseur?
Als je een documentaire maakt is dat duidelijker. Daar stap je soms als verteller zelf rond in je vertoog, zoals dezer dagen Jelle Brandt Corstius in zijn reeks Van Bihar tot Bangalore. Maar als je er tien jaar later naar terug kijkt, ben je dan nog diezelfde verteller?
Opnieuw: wat is je doel als verteller. Wil je alleen dat je publiek zich lekker inleeft (kijk uit, achter je!), schatert of huilt; of wil je dat het ook nog even nadenkt over de strekking van je verhaal of lied, of zich zelfs afvraagt waarom je dat vertelde, waarom je sowieso vertelt.
We gingen schrijven en lezen. Dat begon waarschijnlijk ooit met verdragen en verslagen. Kooplieden noteerden hun uitgaven en inkomsten en de overeenkomsten die ze sloten. Koningen, vervuld van hun eigen persoon, wensen hun verrichtingen te vereeuwigen. Wie schrijft die blijft, wie afgebeeld wordt ook.
Vertel me over het ontstaan van de wereld. Vertel over Gilgamesj. Vertel me over de man die lang rondzwierf nadat hij Troje had verwoest. Je was er niet bij als verteller, dus je leent van anderen en op een gegeven moment ga je schrijven, omdat anderen je het vroegen, omdat je vindt dat je tekst niet met jouzelf mag verdwijnen of omdat je er je brood mee kan verdienen. Het gesproken of gezongen woord is vluchtiger dan het geschreven woord. Hoewel, tegenwoordig kan vrijwel álles worden vastgelegd, dus nu is er een herwaardering van het gesproken of gezongen woord, met alles erop en eraan.
Je gaf de mensen hun geschiedenis, je verklaarde waarom de zon verdween en weer opkwam, maar je wist al dat je soms iets toevoegde of het mooier te maken, die aandacht moest per slot vastgehouden worden, en al gauw verzin je kleine verhalen om een leefregel uit te beelden en die verhalen groeien en je publiek weet op een gegeven moment te onderscheiden tussen geschiedenis en zinnebeeld en kan een liefdeslied waarderen zonder de toegezongen geliefde te kennen of zelfs maar aan te nemen dat die bestaat, en een slaapliedje zonder dat er iemand in slaap hoeft te vallen.
De gezongen of gesproken zinnebeelden worden verhalen waarvan iedereen weet dat ze verzonnen zijn, maar dat doet er niet toe want het gaat om een ander soort waarheid. De mooie ironie van 'Er was eens': je publiek weet meteen dat wat 'er eens was' uit je verbeelding komt. De langzame overgang van mythe en sage naar sprookje en fabel.
De roman, het drama en het lied als levensles, jawel, als bewogen beeld in een retorisch vertoog dat, hoe ironisch, geheel is weggevallen en waarnaar de lezer of luisteraar mag raden, een virtueel vertoog. Een gemaskerd bal (Latijn persona, masker), waar iemand het masker van de verteller draagt, of is de gemaskerde verteller de grote afwezige en horen we slechts zijn of haar stem?
Daar zit je achter je schrijfwerktuig. Ben jij nu nog verteller? Het wordt wat ingewikkelder. Je kan namens jezelf een denkbeeldige verteller opvoeren, die slechts bestaat zolang de lezer leest. Per verhaal, per boek, per gedicht of lied stuur je zo een andere verteller de wereld in. Soms kan die zelfs een naam, een rol in het verhaal krijgen. Je kan ermee spelen: een verhaal maken met een vrouw als verteller, terwijl je zelf een man bent, en omgekeerd. Je laat een kind vertellen, terwijl je zelf volwassen bent.
Maar al die vertellers komen voort uit jouw brein, dus met zijn allen geven die vertellers toch een indruk van jou.
Veel lezers bekommeren zich niet om de verteller, nu die uit beeld is, ze willen een avontuur beleven of ontroerd of gesticht worden, ze willen huiveren, lachen en huilen. Heerlijk, dankbaar publiek, als het je lukt om ze mee te krijgen. Daarvoor heb je je middelen en je hebt het jezelf niet makkelijk gemaakt, want anders dan wanneer je live optreedt, of als acteurs dat voor je doen, mis je dans, muziek, mimiek, gebaren, stemvariaties. Je moet het helemaal hebben van de woorden die je kiest, met eventueel nog prenten erbij.
In een als hoorspel uitgevoerd verhaal heb je tenminste nog een stem, je kan je publiek toespreken als je dat wil - zij het als regel met een geleende stem (van een acteur):
'Listen. It is night moving in the streets, the processional salt slow musical wind in Coronation Street and Cockle Row, it is the grass growing on Llaregyb Hill, dewfall, starfall, the sleep of birds in Milk Wood.
Listen. It is night [...]' (Under Milk Wood, Dylan Thomas.)
Listen. Soms heb je dat geprobeerd te imiteren in druk, vooral als je voor kinderen schreef. Door ze direct aan te spreken, of door uitroepen als 'Maar wat was dat?' (Pinkeltje).
En of je nu onbekommerd uit jezelf schreef of je ervan bewust was dat je voor die ene tekst het masker van een verteller opzette dat niet per se met je zelf overeenkwam, het was tot niet zo heel lang geleden gewoon dat je als verteller, gemaskerd of niet, uitvoerig aan het woord was in je verhaal, met beschrijvingen, commentaar, wensen en wat niet al. In gedichten en liederen is dat zo gebleven. Volgens de geleerden (o.a. Maaike Meijer, Bijna klassiek, 2003) ben je dan een lyrisch verteller of 'lyrisch ik', i.t.t. tot een episch verteller. Maar in wezen is er geen verschil.
Tegenwoordig duik je vaak weg. Je beperkt je tot het beschrijven van de handeling en laat emoties, commentaar, bespiegelingen over aan de personages die je opvoert. Men moet zoeken om je te ontdekken. Door een enkele toevoeging word je soms zichtbaar:
'Would you tell me, please, which way I ought to go from here?'
'That depends a good deal on where you want to get to,' said the Cat.
'I don't much care where -- -' said Alice.
'Then it doesn't matter which way you go,' said the Cat.
' -- so long as I get somewhere,' Alice added as an explanation.
'Oh, you're sure to do that,' said the Cat, 'if you only walk long enough.' (Alice in Wonderland, Lewis Carroll.)
As an explanation (mijn cursivering): dat kan alleen de verteller weten.
Het is tegenwoordig bijna alsof je een filmscript schrijft. Soms kruip je als het ware in het hoofd van een personage: je geeft vooral diens gedachten en gevoelens weer. En soms zet je een personage het masker van de verteller op. Recensenten hebben het dan over 'ik-verhalen' en jonge lezers nemen vaak klakkeloos aan dat die 'ik' de naam draagt die op het boek als auteur vermeld staat, tenzij je je als verteller vermomde personage op tijd een eigen naam meegeeft, en/of karakteristieken die duidelijk niet overeenkomen met jou zelf.
Maar, verteller, je bent er natuurlijk wel. Het zijn jouw woorden. Soms heb je ook stukjes voorgelezen, om na te gaan hoe ze klinken, hoe ze overkomen bij je in dit geval zelf gekozen publiek. Het is mede aan jou om te bepalen of je vereenzelvigd mag worden met de naam die als auteur vermeld staat, of dat er een verschil is tussen auteur en verteller, een beetje zoals vertellers van gesproken verhalen zich verkleden voor de duur van hun optreden. (Wie herinnert zich nog Indra Kamadjojo, die dat prachtig deed?) Je kan als auteur soms verbaasd teruglezen hoe je je lang geleden in je eigen eerste werk als verteller opstelde. Auteur = verteller? Niet altijd, dus, en volgens strenge literatuurtheoretici zelfs nooit.
O.k., dag verteller, welkom lezer of luisteraar.
Je leest en bekijkt of hoort een roman, verhaal, gedicht of lied. Wat treft je, waarom blijf je lezen of luisteren? Je raakt geamuseerd, geboeid, ontroerd, je wil weten hoe het afloopt, je wil delen in de passie? Je wordt geraakt door de woorden, je raakt aan het denken? Het kan allemaal en je kunt het daarbij laten. Je zucht 'Mooi!' en slaat het boek dicht, neemt de cd uit de lade, gaat naar een andere website of het volgende lied of wat dan ook. Misschien doe je even niets, laat je het op je inwerken.
Iemand vraagt je om te vertellen of op te schrijven wat je ervan vindt. Of je maakt er werk van: je schrijft recensies, je neemt deel aan een jury. Dan wordt van je verwacht dat je een oordeel geeft dat de moeite loont om ervan kennis te nemen. Een beetje ironisch: eigenlijk wordt je als beoordelaar ook een soort verteller. Als je dat heel goed doet, gebeurt het dat mensen je opstellen over andermans vertellingen even mooi vinden als die vertellingen zelf. Het overkwam Jorge Luis Borges en vele anderen. Het is bij uitstek een vaardigheid die docenten zouden moeten beheersen: bevlogen kunnen vertellen over literatuur. (Ik heb nog goede herinneringen aan J.C. Brandt Corstius, opa van Jelle, zie boven.)
Als je een recensie schrijft, weet je dat er van je verwacht wordt dat je duidelijk weet te maken waardoor het gerecenseerde kunstwerk zich onderscheidt van andere, soortgelijke werken. Je weet dat van jouw tekst kan afhangen of het werk wel of niet gekocht wordt.
Waar let je op, als je een recensie maakt? Daarover zijn erg veel teksten te vinden. Ik heb er zelf in 1984 een gemaakt voor de auteurs van bibliotheekrecensies. En in een hoofdstuk voor Verborgen talenten (2012) heb ik nog een mini-handleidinkje verstopt:
'- Zijn afbeeldingen en informatie op het boek in overeenstemming met de inhoud (tekst en beeld)?
- Voor welke leeftijd is de inhoud a) bedoeld en b)
begrijpelijk? (Dat kan wel eens uiteen lopen…)
- Is de inhoud samen te vatten en zo ja, is daaruit een
strekking te formuleren? Welke waarde is daaraan toe te kennen?
- Is de stijl in functie van die strekking? Voegt die stijl
verder nog iets toe? Welke waarde is daaraan toe te kennen?
Daarin niets over de verteller. Jammer, maar binnen het bestek van dat hoofdstuk was geen ruimte om daarop in te gaan.
De verteller gaat schuil achter de stijl. Door de stijl onderscheidt de verteller zich van andere vertellers. Je zoekt naar het wie en waarom: wie is er aan het woord en waarom. Als er een handelende verteller wordt opgevoerd, wie gaat daarachter schuil? Waarom is die handelende verteller er? Wat heeft de verteller ons in essentie mee te delen?
Vaak zal het antwoord zijn: niet veel. Je leest een verhaal dat vooral bedoeld is als amusement, je mag als lezer even meegaan in een virtueel avontuur, meeliften met virtuele personages, je mag je adem even inhouden of lachen, en dan is het uit, veelal na een bevredigend slot. Orde, verstoring, nieuwe orde, en over naar de orde van de werkelijkheid. Katharsis lite, behoefte aan mentale beweging bevredigd. Het doorsnee-speurdersverhaal is hiervan een mooi voorbeeld. De verteller is meestal nagenoeg onzichtbaar, lijkt zich op de vlakte te houden. Je hebt het, als je vriendelijk wil zijn, over de 'soepele stijl' waarin een en ander wordt verteld. Betekent meestal dat je aandacht niet blijft haken bij bepaalde woorden of zinnen, je vertaalt de woorden zonder omwegen in mentaal beeld.
Soms word je geraakt door wat er verteld wordt, als het om heftige taferelen gaat. 'Wat een schrijnende misstanden', 'wat een drama', en net op tijd realiseer je je dat dit moet liggen aan de woorden waarin het opgedist wordt, dat een andere verteller het wellicht minder aangrijpend had verteld, maar je richt je aandacht toch vooral op de opgeroepen mentale beelden.
Een enkele keer word je getroffen door de toon. Dan richt je je aandacht wel op de verteller, je bent je ervan bewust dat er een al dan niet virtuele persoonlijkheid is die aan het woord is. Bij liederen en gedichten ligt dit voor de hand. Toon is hier een andere term voor persoonlijke stijl. Je raakt in een bepaalde stemming, en dat is even belangrijk als de opgeroepen beelden.
Je gaat je, zeker als de woorden een gevoelige snaar geraakt hebben, afvragen: waarom, waartoe? Waarom wordt mij deze reeks woorden aangeboden, waartoe dient het? En dan kom je bij de verteller uit.
C'est le ton qui fait la musique.
De belangrijkste vraag bij het beoordelen van een tekst, al dan niet begeleid door beeld of muziek, is: wie vertelt, wat wordt me nu eigenlijk meegedeeld, en hoe komt het dat de verteller erin slaagde mij te doen doorlezen of -luisteren, die snaar te raken, gevoelens op te roepen, mij aan het lachen of huilen te brengen en aan het denken te zetten.
Zie ook mijn bijdrage over Inhoud en vorm.