Ik geef het toe: zo'n zestig jaar geleden hoorde ik tot die kinderen die graag kaarten tekenden van fantasielanden. Ook nu nog word ik direct geboeid door kaarten. Kaarten van echte landen, maar ook van niet-echte landen. Mijn verbeelding gaat aan de gang.
Ga ik op reis, dan doe ik niets liever dan eerst de kaart bekijken - naar mijn idee bén ik dan al op reis, ik zie landschappen voor me, steden, krijg neigingen om routes te plannen.
Sla ik een boek open en zie ik een kaart, dan trekt die meteen mijn aandacht. Ik kan me niet goed voorstellen dat er mensen zijn die zo'n kaart overslaan en meteen gaan lezen.
Zo'n kaart als deze:
Dat er een ridderfiguur staat afgebeeld, boeit me dan wat minder, maar heerlijk vind ik wel dat er nóg een kaart in dit boek is:
Het plezier van de maker spat er af. De gretige lezer ontdekt de kaarten overigens in omgekeerde volgorde, want de detailkaart staat op de schutpagina's voorin, de andere achterin.
Wie thuis in de jeugdliteratuur is, heeft de kaarten vast meteen herkend: ze komen uit Geheimen van het Wilde Woud van Tonke Dragt, die ook de kaarten tekende, evenals de overige illustraties.
Die titel is natuurlijk ook heerlijk, prikkelt ook meteen de verbeelding, meer nog dan De brief voor de koning, waarop dit verhaal een vervolg is. Geheimen, wie wil die niet kennen?
Beide verhalen horen inmiddels tot de canon van de Nederlandstalige jeugdliteratuur. De brief voor de koning verscheen in 1962, Geheimen van het Wilde Woud in 1965. Van het eerste verscheen in 2017 de 49e druk, van het laatste de 34e druk. Mooie kloeke boeken, met nog een ouderwets omslag.
Tonke Dragt (die op 12 november jl. haar 87e verjaardag beleefde) schrijft omdat ze schrijven wil. Een mooie uitspraak in een interview met Bas Maliepaard, in 2005: 'Als je dan zo nodig een hoger doel moet hebben, is dat het misschien wel: steeds het mooiste boek van de wereld willen schrijven. Je weet niet of het lukt, maar je probeert het wel. Daarom blijf ik schrijven.'
Het is een mooi doel en het is te merken. Eveneens dat ze vanuit het niets, zonder schrijfcursus of wat dan ook, haar eigen onmiskenbare stijl ontwikkelde. Die van een verteller die bovenop haar personages zit, in het verhaal kruipt en haar lezers meesleept. En dat zonder zich zelf met het verhaal te bemoeien met wijze lessen en dergelijke, al is ze niet te beroerd om in het begin even te vertellen wat Tiuri in het voorgaande overkwam, en richt ze zich middels een brief 'aan de lezers van dit boek' rechtstreeks tot ons. De scheidslijn tussen auteur en verteller is dun, in dit geval.
Het is een wonder en een teken van meesterschap dat haar verhalen zich nog steeds makkelijk laten lezen, ondanks hier en daar een woordje dat nu zo snel niet meer in verhalen voor kinderen opduikt, zoals jongelieden of een zinnetje als Bendoe en Ewijn wachten mij in de burcht. Het gaat, zoals goede verhalen betaamt, om belangrijke zaken als vriendschap, liefde, dood en leven, goed en kwaad, gevat in een ingenieuze intrige en met karakters die gaan leven voor de lezer, en er komt geen duur woord aan te pas.
Ik moet bekennen dat ik De brief voor de koning heel lang geleden las (en genoot), maar op de een of andere manier van De geheimen van het Wilde Woud alleen een eerste stuk. Dat verzuim heb ik nu ingehaald en dat was een groot genoegen.
Ik hoef het verhaal niet samen te vatten, dat is alom gedaan en voor wie het niet kent is het zonde om de intrige uit de doeken te doen. Zelfs wie denkt niet zoveel op te hebben met ridderverhalen en gauw melig wordt van vechtende kerels op paarden, ook in een fantasiewereld met toch weer middeleeuwse trekjes, zal zich volgens mij snel gewonnen geven, want dit is een bijzonder verhaal.
Toen Ristridin en zijn schildknaap weg waren gegaan, bleven de vrienden nog een poosje staan en keken peinzend naar het onstuimige water. Piak zong zacht:
'Mijn zwaard en schild leg ik nu neer
bij de oever van de rivier.
Ik voer geen oorlog meer,'
En plotseling stond Tehalon bij hen.
'Dat is een oud lied,' zei hij. 'Telkens wordt het vergeten, maar dan herinneren de mensen het zich weer en zingen het opnieuw.' Hij zweeg even en vervolgde: 'De Hoge Brug is weer herbouwd, en straks zullen velen die zien; iedereen die zal reizen langs de grote weg, van oost naar west en van west naar oost. En wie wil, kan de brug over gaan, om de heer te begroeten die zal wonen in de Tarenburcht.'
'De Meester van het Wilde Woud,' fluisterde Piak.
'Nee,' zei Tehalon. 'De Heer van de Tarenburcht zal niet meer Meester van het Woud zijn. Hij zal slechts leenman zijn van koning Dagonaut. Maar hij zal, net als zijn voorvader lang geleden, de koning gehoorzamen en de vrede liefhebben. Ik weet dat het zo zal zijn, want hij is mijn zoon.'
'Uw zoon? En u?' vroeg Tiuri zacht.
'Ik trek mij terug ten noorden van de Groene Rivier; daar zijn nog plaatsen die niemand kent. Nooit zullen alle geheimen van het Wilde Woud worden ontraadseld.'
Dragt, Tonke. Geheimen van het Wilde Woud. Leopold, 1965; 34e druk 2017. ISBN 978 90 258 7354 7, 473 p.
Dit blog meandert uit over allerlei zaken die (soms wat losjes) met lezen en schrijven te maken hebben. Rode draad: jeugdliteratuur verdient aandacht.
Zoeken in deze blog
maandag 27 november 2017
zaterdag 25 november 2017
Oh Ah Wow
Een boek vol geluid is de titel: maar geen cd of geluidsmaker te bekennen. Dat geluid wordt verwacht van de lezer!
Dat gaat zo:
Dit idee wordt op de volgende bladzijden verder uitgewerkt. Je zet je vinger op een of meer kleine of grote stippen en zegt 'Oh!', en wel luider naarmate de stip groter is, en vlugger achter elkaar naarmate de stippen dichter bij elkaar staan. Enzovoort.
Na enkele bladzijden wordt een 'nieuw vriendje' voorgesteld, een rode stip. 'Ah!'. En voort gaat het spel, nu met Oh en Ah, Oh Oh Ah, enzovoort.
Zo bijvoorbeeld:
Later komt er nog zo'n 'vriendje' bij: een geel zonnetje, 'Wow!'.
Het vereist wat inventiviteit om geluiden te produceren, bijvoorbeeld hier:
En dat wordt nog ingewikkelder. Wat maak je hiervan:
Ohah! wowohah, ahwowah, hoho, woooow?
Het is allemaal heel ingenieus bedacht. Toch kan ik me moeilijk voorsteller dat een individueel lezertje hiermee aan de haal gaat. En áls, dan toch maar één keer, vrees ik.
Deze plaatjes vergen begeleiding, en op de een of andere manier kan ik ze als dia's tijdens een muziekles in het primair onderwijs beter op zijn plaats denken dan in een boek. In een groep kan dit een onderhoudend spel worden, en een opzetje naar spelen met ritme en klank - de opmaat naar muziek.
Een trailertje van een soortgelijk boek van Hervé Tullet, Press here, toont kinderen (oudere kleuters) die zich erg met dat boek vermaken. Die kleuters bevinden zich wel op school... Net als in dít filmpje, waarin hij een workshop geeft met kleuters. En ook deze introductie (van Let's play) maakt duidelijk dat je iets moet doen met dit boek en niet zomaar aanbieden, laat staan op een winkelplank neerleggen.
Het zou fijn zijn als er voor onze helaas overwegend niet erg muzikale leerkrachten een soort lesbriefje beschikbaar was... Ik heb het niet kunnen vinden.
Het is uitgegeven door WPG Vlaanderen in samenwerking met Oogappel, een firma die handelt in baby- en kleuterartikelen.
Tullet, Hervé. Een boek vol geluid. Oogappel / WPG, 2017. ISBN 978 90 02 2647 5.
Dat gaat zo:
Dit idee wordt op de volgende bladzijden verder uitgewerkt. Je zet je vinger op een of meer kleine of grote stippen en zegt 'Oh!', en wel luider naarmate de stip groter is, en vlugger achter elkaar naarmate de stippen dichter bij elkaar staan. Enzovoort.
Na enkele bladzijden wordt een 'nieuw vriendje' voorgesteld, een rode stip. 'Ah!'. En voort gaat het spel, nu met Oh en Ah, Oh Oh Ah, enzovoort.
Zo bijvoorbeeld:
Later komt er nog zo'n 'vriendje' bij: een geel zonnetje, 'Wow!'.
Het vereist wat inventiviteit om geluiden te produceren, bijvoorbeeld hier:
En dat wordt nog ingewikkelder. Wat maak je hiervan:
Ohah! wowohah, ahwowah, hoho, woooow?
Het is allemaal heel ingenieus bedacht. Toch kan ik me moeilijk voorsteller dat een individueel lezertje hiermee aan de haal gaat. En áls, dan toch maar één keer, vrees ik.
Deze plaatjes vergen begeleiding, en op de een of andere manier kan ik ze als dia's tijdens een muziekles in het primair onderwijs beter op zijn plaats denken dan in een boek. In een groep kan dit een onderhoudend spel worden, en een opzetje naar spelen met ritme en klank - de opmaat naar muziek.
Een trailertje van een soortgelijk boek van Hervé Tullet, Press here, toont kinderen (oudere kleuters) die zich erg met dat boek vermaken. Die kleuters bevinden zich wel op school... Net als in dít filmpje, waarin hij een workshop geeft met kleuters. En ook deze introductie (van Let's play) maakt duidelijk dat je iets moet doen met dit boek en niet zomaar aanbieden, laat staan op een winkelplank neerleggen.
Het zou fijn zijn als er voor onze helaas overwegend niet erg muzikale leerkrachten een soort lesbriefje beschikbaar was... Ik heb het niet kunnen vinden.
Het is uitgegeven door WPG Vlaanderen in samenwerking met Oogappel, een firma die handelt in baby- en kleuterartikelen.
Tullet, Hervé. Een boek vol geluid. Oogappel / WPG, 2017. ISBN 978 90 02 2647 5.
dinsdag 21 november 2017
Ik houd niet van lezen
Soms is het lastig om oud te zijn.
Bijvoorbeeld als ik weer eens een reeks artikelen zie onder het kopje 'Ik houd niet van lezen'. Ofwel: 'J'aime pas lire', want het gaat hier over het dossier in La revue des livres pour enfants 296 (september 2017).
Alweer, denk ik dan. Hoe vaak is dat thema langsgekomen in mijn loopbaan als journalist en uitgever op het gebied van de jeugdliteratuur en de leesbevordering? Annie M.G. Schmidt schreef het al, er zijn lees- en leefkinderen:
De leefkinderen hebben geen behoefte aan boeken, ze spelen liever. Ze beleven al zo veel in de wereld, ze hebben geen aanvulling nodig. Deze leefkinderen kwamen uitsluitend in de leeszaal uit nieuwsgierigheid, of om te zien of er iets te beleven viel of om te praten en te wriemelen. Ze waren er per ongeluk, en ze gingen meestal vanzelf weer heel gauw naar buiten. De leeskinderen bleven.
Aldus de ex-jeugdbibliothecaris, die praktiseerde in een tijd zonder tv, games en andere digitalia. Maar leesbevorderaars hebben zich decennialang ingespannen om ook deze kinderen aan het lezen te brengen. Dat sommige kinderen niet van lezen houden, wordt als probleem ervaren, overigens vaak uit respectabele didactische motieven.
De redactie van La revue des livres pour enfants had het creatieve idee om de artikelen als kop mee te geven welke redenen zouden kunnen worden genoemd om niet te willen lezen: 'j'aime pas lire'
... disent-ils (zeggen ze)
... pour l'école (voor school)
... parce que c'est trop dur (omdat het te moeilijk is)
... mais je veux bien écouter (maar ik wil wel luisteren)
... parce que c'est un truc de filles (omdat het iets voor meisjes is)
... mais je vais quand-même à la bibliothèque (maar ik ga toch naar de bibliotheek)
en tot slot... mais est-ce si grave? (Is dat zo erg?)
In elk artikel komt dat aspect dan aan de orde, met veel ervaringsgegevens. Overigens duikt meteen al op de eerste pagina van het eerste artikel (van Anne-Marie Chartier) Daniel Pennac op, met zijn tien 'rechten van de lezer', waaronder het 'recht om niet te lezen' (en ook het 'recht om te zwijgen'), afgebeeld in tien tekeningetjes. Zo relativerend zijn onze Franse leesbevorderaars wel. Zoals ook Carol Laurence ('orthophoniste' in Parijs) in '... c'est trop dur' niet vergeet uit te leggen hoe complex het begrip dyslexie is en het laatste artikel eindigt met dit plaatje:
Ik heb niet alle artikelen van voor naar achter gelezen, maar ik krijg de indruk dat leesbevorderaars (dus ook jeugdbibliothecarissen) veel zouden herkennen en weinig nieuws zouden aantreffen. Mits ze Frans kunnen lezen, uiteraard... Grappig voor jeugdbibliothecarissen is wellicht het artikel '... je vais quand-même à la bibliothèque', want dat beschrijft de aanpak van de bibliotheek in Lyon, die zich expliciet richt tot kinderen die 'niet van lezen houden'.
La revue des livres pour enfants is een Frans tijdschrift over jeugdliteratuur, uitgegeven door La joie par les livres, dat ressorteert onder de Bibliothèque Nationale de France.
Niet alle afleveringen van La revue des livres pour enfants bespreek ik. Alleen de jaarlijkse selecties, en soms een nummer met een dossier dat me het bespreken waard lijkt, zoals dit, over jeugdliteratuur in Brazilië, dit, over goden en jeugdliteratuur, of dit, over het risico van politiek in jeugdliteratuur.
Onder dossier verstaat het tijdschrift een vijf- tot zevental degelijke artikelen over één onderwerp. Voor het overige bestaat het uit besprekingen, nieuws en een enkel interview of artikel over een ander onderwerp, buiten het dossier.
La revue des livres pour enfants 296, september 2017. Centre national de la littérature pour ja jeunesse, Bibliothècque nationale de France. ISBN 978 2 35494 079 9, ISSN 0398 8384, 192 p. Prijs van dit nummer buiten Frankrijk € 15,-.
Bijvoorbeeld als ik weer eens een reeks artikelen zie onder het kopje 'Ik houd niet van lezen'. Ofwel: 'J'aime pas lire', want het gaat hier over het dossier in La revue des livres pour enfants 296 (september 2017).
Alweer, denk ik dan. Hoe vaak is dat thema langsgekomen in mijn loopbaan als journalist en uitgever op het gebied van de jeugdliteratuur en de leesbevordering? Annie M.G. Schmidt schreef het al, er zijn lees- en leefkinderen:
De leefkinderen hebben geen behoefte aan boeken, ze spelen liever. Ze beleven al zo veel in de wereld, ze hebben geen aanvulling nodig. Deze leefkinderen kwamen uitsluitend in de leeszaal uit nieuwsgierigheid, of om te zien of er iets te beleven viel of om te praten en te wriemelen. Ze waren er per ongeluk, en ze gingen meestal vanzelf weer heel gauw naar buiten. De leeskinderen bleven.
Aldus de ex-jeugdbibliothecaris, die praktiseerde in een tijd zonder tv, games en andere digitalia. Maar leesbevorderaars hebben zich decennialang ingespannen om ook deze kinderen aan het lezen te brengen. Dat sommige kinderen niet van lezen houden, wordt als probleem ervaren, overigens vaak uit respectabele didactische motieven.
De redactie van La revue des livres pour enfants had het creatieve idee om de artikelen als kop mee te geven welke redenen zouden kunnen worden genoemd om niet te willen lezen: 'j'aime pas lire'
... disent-ils (zeggen ze)
... pour l'école (voor school)
... parce que c'est trop dur (omdat het te moeilijk is)
... mais je veux bien écouter (maar ik wil wel luisteren)
... parce que c'est un truc de filles (omdat het iets voor meisjes is)
... mais je vais quand-même à la bibliothèque (maar ik ga toch naar de bibliotheek)
en tot slot... mais est-ce si grave? (Is dat zo erg?)
In elk artikel komt dat aspect dan aan de orde, met veel ervaringsgegevens. Overigens duikt meteen al op de eerste pagina van het eerste artikel (van Anne-Marie Chartier) Daniel Pennac op, met zijn tien 'rechten van de lezer', waaronder het 'recht om niet te lezen' (en ook het 'recht om te zwijgen'), afgebeeld in tien tekeningetjes. Zo relativerend zijn onze Franse leesbevorderaars wel. Zoals ook Carol Laurence ('orthophoniste' in Parijs) in '... c'est trop dur' niet vergeet uit te leggen hoe complex het begrip dyslexie is en het laatste artikel eindigt met dit plaatje:
Ik heb niet alle artikelen van voor naar achter gelezen, maar ik krijg de indruk dat leesbevorderaars (dus ook jeugdbibliothecarissen) veel zouden herkennen en weinig nieuws zouden aantreffen. Mits ze Frans kunnen lezen, uiteraard... Grappig voor jeugdbibliothecarissen is wellicht het artikel '... je vais quand-même à la bibliothèque', want dat beschrijft de aanpak van de bibliotheek in Lyon, die zich expliciet richt tot kinderen die 'niet van lezen houden'.
La revue des livres pour enfants is een Frans tijdschrift over jeugdliteratuur, uitgegeven door La joie par les livres, dat ressorteert onder de Bibliothèque Nationale de France.
Niet alle afleveringen van La revue des livres pour enfants bespreek ik. Alleen de jaarlijkse selecties, en soms een nummer met een dossier dat me het bespreken waard lijkt, zoals dit, over jeugdliteratuur in Brazilië, dit, over goden en jeugdliteratuur, of dit, over het risico van politiek in jeugdliteratuur.
Onder dossier verstaat het tijdschrift een vijf- tot zevental degelijke artikelen over één onderwerp. Voor het overige bestaat het uit besprekingen, nieuws en een enkel interview of artikel over een ander onderwerp, buiten het dossier.
La revue des livres pour enfants 296, september 2017. Centre national de la littérature pour ja jeunesse, Bibliothècque nationale de France. ISBN 978 2 35494 079 9, ISSN 0398 8384, 192 p. Prijs van dit nummer buiten Frankrijk € 15,-.
maandag 20 november 2017
Pleidooi voor open grenzen
Vandaag zat er een opmerkelijk persbericht bij mijn e-post.
Het kwam van de International Research Society Children's Literature (IRSCL). De aanleiding was dat tijdens het laatste congres, afgelopen zomer, bleek dat een vijfde van de genodigden niet konden komen wegens politieke problemen.
Dat maakt de IRSCL bezorgd en daarom stelde ze een manifest op.
Dat manifest wordt hier voorgelezen in 20 talen, waaronder Nederlands (spreker is Lies Besseling), Engels, Arabisch, 'Chinees' (Mandarijn, mag ik hopen, er zijn ruim tien Chinese talen), Spaans en Russisch. Maar ook Perzisch, Kazachstaans en Lamnso, bijvoorbeeld. (Lamnso is een van de talen gesproken in Kameroen.)
Het hele persbericht:
Het kwam van de International Research Society Children's Literature (IRSCL). De aanleiding was dat tijdens het laatste congres, afgelopen zomer, bleek dat een vijfde van de genodigden niet konden komen wegens politieke problemen.
Dat maakt de IRSCL bezorgd en daarom stelde ze een manifest op.
Dat manifest wordt hier voorgelezen in 20 talen, waaronder Nederlands (spreker is Lies Besseling), Engels, Arabisch, 'Chinees' (Mandarijn, mag ik hopen, er zijn ruim tien Chinese talen), Spaans en Russisch. Maar ook Perzisch, Kazachstaans en Lamnso, bijvoorbeeld. (Lamnso is een van de talen gesproken in Kameroen.)
Het hele persbericht:
On Universal Children’s Day, November 20, 2017, the International Research Society for Children’s Literature, (IRSCL) issues a Statement of Principles, because it is worried about the ways in which contemporary geopolitics curtail academic freedom.
This summer, IRSCL convened its 23rd biennial congress in Canada. More than 20 percent of the scholars whose papers were accepted were unable to attend Congress 2017, not only because of radical economic disparities in the world but also because of current restrictive travel policies and the “chill” caused by them.
– IRSCL finds the current xenophobic situation worrying as it curtails academic freedom. The free flow of people and ideas across borders has to be defended anew, says Lies Wesseling, President of IRSCL.
For this reason, IRSCL has issued a Statement of Principles, which explains why scholarship can flourish only in a world with open borders. The statement will be released in the format of a collection of videos featuring IRSCL members reading the statement in their native language.
– The statement is issued on November 20, Universal Children’s Day, to emphasize not only the importance of our research, but also of children’s literature’s potential to foster empathy, nurture creativity, and imagine a better world, says Lies Wesseling.
IRSCL is an international scholarly organization dedicated to children’s and young adult literature with 360 members from 47 different countries worldwide. Every second year the organization arranges IRSCL Congress, the world’s most international congress within the research field.
zondag 19 november 2017
Rillingen
Het was een klein berichtje in NRC Next 17-11-2017: 'foto's kinderen met bloot bovenlijf na klacht weg uit galerie Haags WTC'. Het betrof foto's van Vivian Keulards.
Ik citeer de krant:
Twee kinderen met ontblote bovenlijfjes: een roodharig jongetje en een meisje. Met geweien tegen haar hoofd gedrukt speelt ze voor hert. Sinds 19 oktober hingen de foto’s in het Haagse WTC. In het weekend zijn ze verwijderd. [...]
Keulards is een gerenommeerd fotograaf. De foto’s behoren tot twee series, Flaming Grace, portretten van roodharige kinderen, en Bloody Mary and Sloppy Joe, documentaire-foto’s die ze maakte toen ze tijdelijk in de VS woonde. Het meisje met de geweien is haar dochter, in 2010 spelend. Keulards: ,,Wat gaat er in de hoofden rond van deze kijkers? Dáár krijg ik de rillingen van.” Voor Renée van Nievelt van de galerie in het WTC was het ,,de eerste keer” dat haar werd verzocht werk te verwijderen. ,,We zijn een galerie in een zakelijke omgeving, daar houden we rekening mee. Maar deze zag ik niet aankomen. Dit is mooi, gevoelig werk van haar eigen dochter.”
Die rillingen, dat kan ik me voorstellen. Inderdaad, wat gaat er om in de geest van mensen die zich storen aan dit soort foto's?
Hoe bekijken ze kunst in het algemeen?
Of betreft het hier handelaars die vooral beducht zijn voor reacties van klanten uit preutse streken (VS, Midden-Oosten, ...). Maar dan herhaalt de vraag zich: wat zouden die handelaars veronderstellen dat er omgaat in de geesten van hun vermeend preutse bezoekers?
Handel gaat wat hen betreft vóór ethiek, dat is duidelijk.
De foto's zijn te zien op de website van de fotograaf, zie hier en hier.
Ik citeer de krant:
Twee kinderen met ontblote bovenlijfjes: een roodharig jongetje en een meisje. Met geweien tegen haar hoofd gedrukt speelt ze voor hert. Sinds 19 oktober hingen de foto’s in het Haagse WTC. In het weekend zijn ze verwijderd. [...]
Keulards is een gerenommeerd fotograaf. De foto’s behoren tot twee series, Flaming Grace, portretten van roodharige kinderen, en Bloody Mary and Sloppy Joe, documentaire-foto’s die ze maakte toen ze tijdelijk in de VS woonde. Het meisje met de geweien is haar dochter, in 2010 spelend. Keulards: ,,Wat gaat er in de hoofden rond van deze kijkers? Dáár krijg ik de rillingen van.” Voor Renée van Nievelt van de galerie in het WTC was het ,,de eerste keer” dat haar werd verzocht werk te verwijderen. ,,We zijn een galerie in een zakelijke omgeving, daar houden we rekening mee. Maar deze zag ik niet aankomen. Dit is mooi, gevoelig werk van haar eigen dochter.”
Hoe bekijken ze kunst in het algemeen?
Of betreft het hier handelaars die vooral beducht zijn voor reacties van klanten uit preutse streken (VS, Midden-Oosten, ...). Maar dan herhaalt de vraag zich: wat zouden die handelaars veronderstellen dat er omgaat in de geesten van hun vermeend preutse bezoekers?
Handel gaat wat hen betreft vóór ethiek, dat is duidelijk.
De foto's zijn te zien op de website van de fotograaf, zie hier en hier.
vrijdag 17 november 2017
Een schip met een gewei
Er zijn van die boeken die er veelbelovend uitzien.
Zo ziet De reis van Vos er fantastisch uit. The Fan Brothers (Eric en Terry Fan) kunnen prachtig tekenen. Een schip met een gewei, alleen het idee al.
De binnenzijde en de schutbladen tonen een kaart van een denkbeeldig gebied, met mooie suggestieve namen als de Lagune van Smaragd, de Mistige Bergen, de Spookheuvels, Wenfusel, Kaap van de Goede Bedoelingen, Doolhof der Scherpe Rotsen en Carr Eiland. En het stippellijntje van de route die het schip leidt, tussen al die mooie namen door, dwars door de Doolhof, naar het Eiland van de Lekkere Bomen.
Dat kietelt de verbeelding, maar helaas: heel veel mogelijke reisdoelen blijven in het verhaal verder ongenoemd, onbezocht. Dat vind ik jammer.
Op de dag dat het hertenschip verscheen, zat Vos na te denken over de wijde wereld.
Dat maakt ook benieuwd. Maar Vos denkt niet zozeer over de 'wijde wereld', maar over zeer uitleenlopende zaken:
Waarom word je van sommige liedjes blij en van andere verdrietig?
Waarom praten bomen nooit?
Zinkt de zon die ondergaat helemaal naar de bodem van de zee?
Waarbij het dan wel grappig is dat de andere vossen dat ook niet weten en zó antwoorden:
'Wat heeft dat met kippensoep te maken?' vroegen ze.
Zo kennen we onze medevossen weer.
Het hertenschip blijkt verdwaald en de drie herten zoeken bemanning. Op de kade staan met Vos een eland, een beer, een schildpad, een das, twee meeuwen en een stel duiven waarvan een met een geknoopte doek als hoofddeksel. De beer grijpt het hert niet, de vos laat de duiven leven: op de genoemde kippensoep en wat verorberde mossels na eten de beesten in dit verhaal geen andere beesten. Het zijn, zoals zo vaak in de jeugdliteratuur, vermomde mensen, die kunnen denken en praten, en zeilschepen besturen. De herten zijn helemaal knap: ze eten soep, maar grazen ook.
Onderweg regent het, ze blijken geen van allen goede zeelieden, ze eten een 'warme en verkwikkende soep' (groentesoep, zo te zien, maar mét mosselen voor Vos en brood voor Duif c.s.), ze bestuderen de kaart en mikken op het Eiland van de Lekkere Bomen. (Waarbij ineens ook een muis te zien is. Kijkt Vos nu op die kaart of naar die muis?)
Op weg. De duiven loodsen hen veilig door de scherpe rotsen en onderweg verslaan ze nog zeerovers.
Op het eiland genieten ze even van de rust, maar Vos vindt geen andere vossen om zijn vragen aan te stellen en stelt ze dan maar (en dan pas!) aan zijn medereizigers.
Dat levert dit vervolg op.
Vos haalde diep adem. 'Vinden eilanden het fijn om alleen te zijn?
Lijken golven meer op paarden dan op zwanen?
En hoe vind je een vriend om mee te praten?'
'Die laatste vraag is makkelijk,' zei de hertenkapitein. 'Vrienden vind je door samen te eten.'
'Daar ben ik het niet mee eens,' zei Duif. 'Vrienden vind je door samen avonturen te beleven.'
'Misschien hebben jullie allebei wel gelijk,' zei Vos.
'Maar ik denk dat je vrienden krijgt door vragen te stellen.'
Mooie frase, maar die wordt niet uitgewerkt, tenzij impliciet door wat volgt.
'Luister eens,'zei de kapitein nadenkend. 'Zullen we morgen naar huis gaan? Of zullen we eerst naar het Eiland van de Heerlijke Heesters varen?'
'Zijn twee avonturen genoeg?'vroeg Duif. 'Of zullen we er nog een doen?'
'Is het fijn om te weten wat er gaat gebeuren?' vroeg Vos zich af. 'Of is het beter om je te laten verrassen?'
Hij glimlachte. 'Er zijn nog zoveel vragen zonder antwoord, en nog zoveel vragen om te stellen.'
De volgende morgen lichtten ze het anker en hesen ze de zware zeilen.
Ze wisten nu dat de wind kwam en ging, dat de wolken steeds veranderden en soms hun regen lieten vallen en dat alles waar ze naar zochten, kon worden gevonden aan boord van een schip met een gewei...
... dat op weg was naar waar dan ook naartoe.
Einde.
Mooi verteld - en vermoedelijk goed vertaald, het bekt in ieder geval lekker. (Maar ik heb de originele tekst niet bekeken.)
Toch bleef ik wat teleurgesteld zitten. Al die gemiste bestemmingen. Het onuitgewerkte gebrek aan zeemanschap. De op het eind na afwezige onderlinge betrekkingen. En waarom een vos, herten, duiven: die keuze lijkt blind toeval. Het ging me net wat te te snel, dit verhaaltje. Ik had iets meer verwacht.
Slater, Dashka, en The Fan Brothers. De reis van Vos. Leopold, 2017, vertaling Rindert Kromhout. ISBN 978 90 258 7411 7, 44 p.
Zo ziet De reis van Vos er fantastisch uit. The Fan Brothers (Eric en Terry Fan) kunnen prachtig tekenen. Een schip met een gewei, alleen het idee al.
De binnenzijde en de schutbladen tonen een kaart van een denkbeeldig gebied, met mooie suggestieve namen als de Lagune van Smaragd, de Mistige Bergen, de Spookheuvels, Wenfusel, Kaap van de Goede Bedoelingen, Doolhof der Scherpe Rotsen en Carr Eiland. En het stippellijntje van de route die het schip leidt, tussen al die mooie namen door, dwars door de Doolhof, naar het Eiland van de Lekkere Bomen.
Dat kietelt de verbeelding, maar helaas: heel veel mogelijke reisdoelen blijven in het verhaal verder ongenoemd, onbezocht. Dat vind ik jammer.
Op de dag dat het hertenschip verscheen, zat Vos na te denken over de wijde wereld.
Dat maakt ook benieuwd. Maar Vos denkt niet zozeer over de 'wijde wereld', maar over zeer uitleenlopende zaken:
Waarom word je van sommige liedjes blij en van andere verdrietig?
Waarom praten bomen nooit?
Zinkt de zon die ondergaat helemaal naar de bodem van de zee?
Waarbij het dan wel grappig is dat de andere vossen dat ook niet weten en zó antwoorden:
'Wat heeft dat met kippensoep te maken?' vroegen ze.
Zo kennen we onze medevossen weer.
Het hertenschip blijkt verdwaald en de drie herten zoeken bemanning. Op de kade staan met Vos een eland, een beer, een schildpad, een das, twee meeuwen en een stel duiven waarvan een met een geknoopte doek als hoofddeksel. De beer grijpt het hert niet, de vos laat de duiven leven: op de genoemde kippensoep en wat verorberde mossels na eten de beesten in dit verhaal geen andere beesten. Het zijn, zoals zo vaak in de jeugdliteratuur, vermomde mensen, die kunnen denken en praten, en zeilschepen besturen. De herten zijn helemaal knap: ze eten soep, maar grazen ook.
Onderweg regent het, ze blijken geen van allen goede zeelieden, ze eten een 'warme en verkwikkende soep' (groentesoep, zo te zien, maar mét mosselen voor Vos en brood voor Duif c.s.), ze bestuderen de kaart en mikken op het Eiland van de Lekkere Bomen. (Waarbij ineens ook een muis te zien is. Kijkt Vos nu op die kaart of naar die muis?)
Op weg. De duiven loodsen hen veilig door de scherpe rotsen en onderweg verslaan ze nog zeerovers.
Op het eiland genieten ze even van de rust, maar Vos vindt geen andere vossen om zijn vragen aan te stellen en stelt ze dan maar (en dan pas!) aan zijn medereizigers.
Dat levert dit vervolg op.
Vos haalde diep adem. 'Vinden eilanden het fijn om alleen te zijn?
Lijken golven meer op paarden dan op zwanen?
En hoe vind je een vriend om mee te praten?'
'Die laatste vraag is makkelijk,' zei de hertenkapitein. 'Vrienden vind je door samen te eten.'
'Daar ben ik het niet mee eens,' zei Duif. 'Vrienden vind je door samen avonturen te beleven.'
'Misschien hebben jullie allebei wel gelijk,' zei Vos.
'Maar ik denk dat je vrienden krijgt door vragen te stellen.'
Mooie frase, maar die wordt niet uitgewerkt, tenzij impliciet door wat volgt.
'Luister eens,'zei de kapitein nadenkend. 'Zullen we morgen naar huis gaan? Of zullen we eerst naar het Eiland van de Heerlijke Heesters varen?'
'Zijn twee avonturen genoeg?'vroeg Duif. 'Of zullen we er nog een doen?'
'Is het fijn om te weten wat er gaat gebeuren?' vroeg Vos zich af. 'Of is het beter om je te laten verrassen?'
Hij glimlachte. 'Er zijn nog zoveel vragen zonder antwoord, en nog zoveel vragen om te stellen.'
De volgende morgen lichtten ze het anker en hesen ze de zware zeilen.
Ze wisten nu dat de wind kwam en ging, dat de wolken steeds veranderden en soms hun regen lieten vallen en dat alles waar ze naar zochten, kon worden gevonden aan boord van een schip met een gewei...
... dat op weg was naar waar dan ook naartoe.
Einde.
Mooi verteld - en vermoedelijk goed vertaald, het bekt in ieder geval lekker. (Maar ik heb de originele tekst niet bekeken.)
Toch bleef ik wat teleurgesteld zitten. Al die gemiste bestemmingen. Het onuitgewerkte gebrek aan zeemanschap. De op het eind na afwezige onderlinge betrekkingen. En waarom een vos, herten, duiven: die keuze lijkt blind toeval. Het ging me net wat te te snel, dit verhaaltje. Ik had iets meer verwacht.
Slater, Dashka, en The Fan Brothers. De reis van Vos. Leopold, 2017, vertaling Rindert Kromhout. ISBN 978 90 258 7411 7, 44 p.
maandag 13 november 2017
Kunst?
Tja, wat is kunst? Lastige vraag.
Neem nou een omgedraaide piespot.
Zo start Kunst? Marcel Duchamps Fontein 1917-2017 van Ted van Lieshout.
Volgende pagina's: een schilderij in een lijst, 'een lijst met een plaatje erin'. En dat plaatje is kunst, vanwege de lijst.
Nou nee, 'je begrijpt er niks van!'
Want om een beeld, bijvoorbeeld, zit geen lijst.
Kunst is altijd mooi bedoeld.
Of knap gemaakt.
Of er is er maar één van.
Maar ook dat blijkt niet helemaal te kloppen. Er moet nog iets mee gebeuren:
Met op de pagina ernaast een afbeelding van een massieve grijze bakstenen kubus met lijstranden.
'Dat is precies wat Marcel Duchamp 100 jaar geleden deed', aldus de verteller, en na alle rumoer dat zijn handeling veroorzaakte:
Sindsdien wordt anders gedacht over kunst. Kunst hoeft niet meer per se mooi te zijn of knap gemaakt of deftig en duur. Kunst kan en mag ook zomaar zijn: een idee. En er mag een lijst om of een sokkel onder, maar dat hóéft niet.
Honderd jaar later, zo gaat het verhaal verder, plaatste een kind een afwasborstel in een lijst, diezelfde lijst als van dat museum daarvoor. Kunst! - en de afwas bleef staan.
Moeder wilde kwaad worden, maar ze slikte haar boosheid in toen het kind zei: 'ik vind je erg lief, mama, maar het is jammer dat je geen verstand hebt van kunst.'
Toen begreep de moeder dat haar kind een kunstenaar was. Het mocht tot middernacht opblijven.
Volgt een gedicht over 'het woordje kunst' en omdat ik al genoeg geciteerd heb, zal ik dat nu eens niet doen. Erboven staat in rode letters de kop 'Kom, we gaan kunst bevrijden!'.
Weet ik nu wat kunst is? Eigenlijk nog niet. Kunst is wat we kunst noemen. Kunst trekt onze aandacht op een andere manier dan andere zaken. Maar dat zijn geen sluitende definities. We kunnen nog wel even bezig blijven...
Wel zal dit lichtvoetige boekje kinderen (van acht tot tachtig en ouder) aan het denken kunnen zetten over kunst, en afhelpen van precies die stereotypen waarmee het begint.
Dat lijkt me een goed begin.
Ted van Lieshout. Kunst? Marcel Duchamps Fontein 1917-2017. Leopold, 2017. ISBN 978 90 258 7382 0, 24 p.
Neem nou een omgedraaide piespot.
Zo start Kunst? Marcel Duchamps Fontein 1917-2017 van Ted van Lieshout.
Volgende pagina's: een schilderij in een lijst, 'een lijst met een plaatje erin'. En dat plaatje is kunst, vanwege de lijst.
Nou nee, 'je begrijpt er niks van!'
Want om een beeld, bijvoorbeeld, zit geen lijst.
Kunst is altijd mooi bedoeld.
Of knap gemaakt.
Of er is er maar één van.
Maar ook dat blijkt niet helemaal te kloppen. Er moet nog iets mee gebeuren:
Met op de pagina ernaast een afbeelding van een massieve grijze bakstenen kubus met lijstranden.
'Dat is precies wat Marcel Duchamp 100 jaar geleden deed', aldus de verteller, en na alle rumoer dat zijn handeling veroorzaakte:
Sindsdien wordt anders gedacht over kunst. Kunst hoeft niet meer per se mooi te zijn of knap gemaakt of deftig en duur. Kunst kan en mag ook zomaar zijn: een idee. En er mag een lijst om of een sokkel onder, maar dat hóéft niet.
Honderd jaar later, zo gaat het verhaal verder, plaatste een kind een afwasborstel in een lijst, diezelfde lijst als van dat museum daarvoor. Kunst! - en de afwas bleef staan.
Moeder wilde kwaad worden, maar ze slikte haar boosheid in toen het kind zei: 'ik vind je erg lief, mama, maar het is jammer dat je geen verstand hebt van kunst.'
Toen begreep de moeder dat haar kind een kunstenaar was. Het mocht tot middernacht opblijven.
Volgt een gedicht over 'het woordje kunst' en omdat ik al genoeg geciteerd heb, zal ik dat nu eens niet doen. Erboven staat in rode letters de kop 'Kom, we gaan kunst bevrijden!'.
Weet ik nu wat kunst is? Eigenlijk nog niet. Kunst is wat we kunst noemen. Kunst trekt onze aandacht op een andere manier dan andere zaken. Maar dat zijn geen sluitende definities. We kunnen nog wel even bezig blijven...
Wel zal dit lichtvoetige boekje kinderen (van acht tot tachtig en ouder) aan het denken kunnen zetten over kunst, en afhelpen van precies die stereotypen waarmee het begint.
Dat lijkt me een goed begin.
Ted van Lieshout. Kunst? Marcel Duchamps Fontein 1917-2017. Leopold, 2017. ISBN 978 90 258 7382 0, 24 p.
vrijdag 10 november 2017
Koeienparadijs op aarde
Bibi Dumon Tak is begaan met het lot van dieren, dat blijkt uit haar werk. Zie bijvoorbeeld Laika tussen de sterren, Soldaat Wojtek, Mikis de ezeljongen, We gingen achter hamsters aan en Siens hemel. Dat zijn geen droge naslagboeken, maar met passie geschreven verhalen. Ze zitten goed in elkaar en laten zich vlot lezen, en het is geen wonder dat ze er al de nodige bekroningen voor heeft mogen ontvangen.
Het koeienparadijs heeft een onderwerp dat haar op het lijf is geschreven: het Koeienrusthuis, opgezet door Bert Hollander en vanaf 1996 officieel onder beheer van Stichting De Leemweg, waarvan Bert Hollander de drijvende kracht is. 'Op dit moment telt de Leemweg 48 bewoners, van jong tot heel oud'. Koeien, welteverstaan.
Op de site van het Koeienrusthuis legt Bibi Dumon Tak uit hoe ze tot Het koeienparadijs kwam:
Met de ontsnapping van Viktoria uit het slachthuis begon mijn schrijverschap. Nadat ik de foto van Viktoria in de krant had zien staan wilde ik een boek over koeien schrijven, koeienparadijs, getiteld: De geluksboerderij. Dat was in 1998. Ik bezocht de boerderij van Bert Hollander, waar Viktoria stond in 1999, en trof daar al die aan de slacht ontsnapte dieren. Ik besloot toen een non-fictieboek over koeien in het algemeen te schrijven, met het verhaal van Viktoria en haar lotgenoot Claartje als openingshoofdstuk.
Het koeienboek verscheen in 2001 en kreeg een Zilveren Griffel.
Er volgden daarna nog vele boeken. Ik ontmoette honderden mensen, maar met Bert Hollander en zijn koeien ben ik altijd bevriend gebleven. (Ik kocht zelf in 2008 een koe die aan de slacht was ontsnapt en bracht haar naar De Leemweg. Ik verzorg de Nieuwsbrief voor de donateurs en zorg op die manier voor inkomsten voor de stichting. Inmiddels maak ik de Nieuwsbrief samen met Steef Liefting die ook de vormgeving deed voor dit boek.)
Toen de Leemweg vorig jaar 20 jaar bestond wilden we (Bert en ik) een boek maken over alle bewoners van De Leemweg: De geluksboerderij.
Het werd hoog tijd. Claartje en Viktoria leefden nog altijd. Ze waren inmiddels de oudste koeien van Nederland. Zij lieten zien dat ontsnappen uit een slachthuis zin had. Steef Liefting bracht Hans van der Meer en mij samen, en zo maakten we gedrieën dit boek. Ik zie het als een kroon op mijn werk. De titel werd gewijzigd in: Het koeienparadijs.
Het koeienparadijs bevat 20 portretten van bewoners, koeien dus, waaronder twee dubbelportretten. Ze zijn bijzonder opgezet, namelijk alsof de koeien zelf aan het woord zijn, gevolgd door een kort tekstje met gegevens over haar of hem. Men kan zich afvragen of dat nog non-fictie is, koeien die hun eigen verhaal vertellen. Ze krijgen bijvoorbeeld wel bijzondere denkbeelden over de dood toebedeeld. Bikkel bijvoorbeeld:
Alle dieren die hier vertrekken, vertrekken in vrede. En ik voel dat ik ook bijna verhuizen zal.
Of Deci:
Ik heb de dood in de ogen gekeken. Hij stond al voor me. Wij koeien weten wanneer het onze tijd is. En mijn tijd was het. Waarom ik dat denk? Omdat de dood vaste klant was in onze stal. Om de haverklap kwam hij via de mestkelder en de roosters omhoog en nam en nam. De dood had honger en niemand van ons, echt niemand, stribbelde tegen als hij weer eens door de stallen joeg.
Deci.
Ik weet het, koeiengevoelens beschrijven is niet makkelijk. Wij weten niet wat er omgaat in de koeiekop, kunnen ons dat niet voorstellen, want we zijn geen koe. Het worden dus vrijwel automatisch mensengevoelens die we de koeien toeschrijven. Bibi Dumon Tak is hierin heel ver gegaan.
Geen non-fictie dus, wat mij betreft, maar de koeien die ze aan het woord laat, bestaan wel degelijk, de foto's (van Hans van der Meer) staan naast de geschreven portretten en wie dat wil, kan ze bezoeken - en Stichting De Leemweg steunen. Dat deel is zeker non-fictie en aangezien het helder is dat Bibi Dumon Tak met dit boek De Leemweg wou steunen, kan ik concluderen dat ze daarin glansrijk is geslaagd.
Dumon Tak, Bibi, & Hans van der Meer. Het koeienparadijs. Querido, 2017. ISBN 978 90 451 2121 5, 62 p.
Het koeienparadijs heeft een onderwerp dat haar op het lijf is geschreven: het Koeienrusthuis, opgezet door Bert Hollander en vanaf 1996 officieel onder beheer van Stichting De Leemweg, waarvan Bert Hollander de drijvende kracht is. 'Op dit moment telt de Leemweg 48 bewoners, van jong tot heel oud'. Koeien, welteverstaan.
Op de site van het Koeienrusthuis legt Bibi Dumon Tak uit hoe ze tot Het koeienparadijs kwam:
Met de ontsnapping van Viktoria uit het slachthuis begon mijn schrijverschap. Nadat ik de foto van Viktoria in de krant had zien staan wilde ik een boek over koeien schrijven, koeienparadijs, getiteld: De geluksboerderij. Dat was in 1998. Ik bezocht de boerderij van Bert Hollander, waar Viktoria stond in 1999, en trof daar al die aan de slacht ontsnapte dieren. Ik besloot toen een non-fictieboek over koeien in het algemeen te schrijven, met het verhaal van Viktoria en haar lotgenoot Claartje als openingshoofdstuk.
Het koeienboek verscheen in 2001 en kreeg een Zilveren Griffel.
Er volgden daarna nog vele boeken. Ik ontmoette honderden mensen, maar met Bert Hollander en zijn koeien ben ik altijd bevriend gebleven. (Ik kocht zelf in 2008 een koe die aan de slacht was ontsnapt en bracht haar naar De Leemweg. Ik verzorg de Nieuwsbrief voor de donateurs en zorg op die manier voor inkomsten voor de stichting. Inmiddels maak ik de Nieuwsbrief samen met Steef Liefting die ook de vormgeving deed voor dit boek.)
Toen de Leemweg vorig jaar 20 jaar bestond wilden we (Bert en ik) een boek maken over alle bewoners van De Leemweg: De geluksboerderij.
Het werd hoog tijd. Claartje en Viktoria leefden nog altijd. Ze waren inmiddels de oudste koeien van Nederland. Zij lieten zien dat ontsnappen uit een slachthuis zin had. Steef Liefting bracht Hans van der Meer en mij samen, en zo maakten we gedrieën dit boek. Ik zie het als een kroon op mijn werk. De titel werd gewijzigd in: Het koeienparadijs.
Het koeienparadijs bevat 20 portretten van bewoners, koeien dus, waaronder twee dubbelportretten. Ze zijn bijzonder opgezet, namelijk alsof de koeien zelf aan het woord zijn, gevolgd door een kort tekstje met gegevens over haar of hem. Men kan zich afvragen of dat nog non-fictie is, koeien die hun eigen verhaal vertellen. Ze krijgen bijvoorbeeld wel bijzondere denkbeelden over de dood toebedeeld. Bikkel bijvoorbeeld:
Alle dieren die hier vertrekken, vertrekken in vrede. En ik voel dat ik ook bijna verhuizen zal.
Of Deci:
Ik heb de dood in de ogen gekeken. Hij stond al voor me. Wij koeien weten wanneer het onze tijd is. En mijn tijd was het. Waarom ik dat denk? Omdat de dood vaste klant was in onze stal. Om de haverklap kwam hij via de mestkelder en de roosters omhoog en nam en nam. De dood had honger en niemand van ons, echt niemand, stribbelde tegen als hij weer eens door de stallen joeg.
Deci.
Ik weet het, koeiengevoelens beschrijven is niet makkelijk. Wij weten niet wat er omgaat in de koeiekop, kunnen ons dat niet voorstellen, want we zijn geen koe. Het worden dus vrijwel automatisch mensengevoelens die we de koeien toeschrijven. Bibi Dumon Tak is hierin heel ver gegaan.
Geen non-fictie dus, wat mij betreft, maar de koeien die ze aan het woord laat, bestaan wel degelijk, de foto's (van Hans van der Meer) staan naast de geschreven portretten en wie dat wil, kan ze bezoeken - en Stichting De Leemweg steunen. Dat deel is zeker non-fictie en aangezien het helder is dat Bibi Dumon Tak met dit boek De Leemweg wou steunen, kan ik concluderen dat ze daarin glansrijk is geslaagd.
Dumon Tak, Bibi, & Hans van der Meer. Het koeienparadijs. Querido, 2017. ISBN 978 90 451 2121 5, 62 p.
dinsdag 7 november 2017
Toen ik Toen ik las
Toen ik Toen ik las, werd ik blij. Wat een heerlijk, volstrekt pretentieloos maar wel meesterlijk neergepend verhaal. Verteller is Deef, die zich meteen voorstelt:
Daar zit meteen al een grapje in, want hoe kan Deef zijn achterkant tekenen, als-ie die niet kan zien. Dat moet een ander hebben gedaan. Wie, dat vermeldt hij niet.
En daarna begint het eerste hoofdstuk. Of het eerste verhaal. Want eigenlijk is dit niet één verhaal, maar een reeks anekdotes van Deef, uit zijn leven. Dat eerste verhaal heet 'Toen ik een tekening maakte', en van zulke 'Toen ik'-s volgen er nog veertien. Het had een feuilleton kunnen zijn. Deef wordt echt niet ouder en wijzer en blijft gewoon zoals-ie is.
Uit 'Toen ik een tekening maakte' blijkt in ieder geval dat Deef niet kan tekenen, een fraaie paradox in een half getekend verhaal. Hij tekent zijn vader ('want die woont niet bij ons'):
Dat mislukte mannetje gaat vervolgens te keer tegen Deef, begint even later te huilen en uit medelijden tekent Deef dan een mooier mannetje, met wel vier armen.
Einde verhaal. Volgt 'Toen ik een duif vond'. Maar ik ga die verhalen natuurlijk niet zo uitgebreid beschrijven als ik dit eerste deed. Het lijkt me zo voldoende om een indruk te geven hoe Deef zijn anekdotes beschrijft, en hoe zijn schepper die verhaaltjes vol speelsheid heeft gestopt.
Het derde verhaaltje heet bijvoorbeeld 'Toen ik iets moest worden'. Want
En die speciale schrijfletter voor uitspraken van zijn moeder vinden we het hele boek door. Passeert een reeksje beroepen en vooral onderzoeker lijkt hem wel iets. Of toch brandweerman.
En zo gaat het verder:
'Toen ik de bus miste',
'Toen ik wat leuks ging doen' (met zijn vader, die weer een eigen handschrift krijgt),
'Toen ik een woord niet wist',
'Toen ik van de hoge sprong',
'Toen ik niet kon kiezen',
'Toen ik een spreekbeurt hield' (over de Javaanse tijger, en halverwege kwam er een uitgestorven tijger de klas binnen, lekker absurd en ik toon het niet, ga zelf naar de winkel en kijk op p. 57, en koop het boek),
'Toen ik me verveelde',
'Toen ik een stripverhaal las'
De held in mijn stripverhaal overwon de vijand.
Hij overwon die zo goed dat er geen vijand meer was.
En daarna ging hij naar huis om te eten.
Hij at het liefst gehaktballen.
Ik bedacht mezelf het verhaal in.
Maar telkens als ik op een plaatje kwam,
was de held al op een ander plaatje.
(Voor de plaatjes hierbij: op naar de boekwinkel.)
'Toen ik iets niet durfde zeggen' (tegen zijn vader, en uiteindelijk toch wel),
'Toen ik een spelletje verloor',
'Toen ik een club oprichtte', en ten slotte
'Toen ik van alles moest'. En hij een 'grote jongen' uit een kuil hielp die twee keer hard riep 'IK MOET NIKS'.
Mooie titels, alles dicht bij huis, en iedere anekdote ontspoort prettig en zeer onderhoudend. Stel, ik had nog nooit van Joke van Leeuwen gehoord, dan zou dit boekje me meteen voor haar hebben gewonnen. Nu ken ik toevallig wél ander werk van haar, maar ik weersta de recensentenverleiding om Toen ik te gaan vergelijken, in haar oeuvre te plaatsen en iets als een rangorde te maken.
Natuurlijk, toen ik Toen ik had geopend herkende ik het in één oogopslag als een boek van Joke van Leeuwen. Onmiskenbaar. In die zin is het geen buitenbeentje en ook niet echt nieuw - maar wel heel goed.
Leeuwen, Joke van. Toen ik. Querido, 2017. ISBN 978 90 451 2102 4, 96 p.
Daar zit meteen al een grapje in, want hoe kan Deef zijn achterkant tekenen, als-ie die niet kan zien. Dat moet een ander hebben gedaan. Wie, dat vermeldt hij niet.
En daarna begint het eerste hoofdstuk. Of het eerste verhaal. Want eigenlijk is dit niet één verhaal, maar een reeks anekdotes van Deef, uit zijn leven. Dat eerste verhaal heet 'Toen ik een tekening maakte', en van zulke 'Toen ik'-s volgen er nog veertien. Het had een feuilleton kunnen zijn. Deef wordt echt niet ouder en wijzer en blijft gewoon zoals-ie is.
Uit 'Toen ik een tekening maakte' blijkt in ieder geval dat Deef niet kan tekenen, een fraaie paradox in een half getekend verhaal. Hij tekent zijn vader ('want die woont niet bij ons'):
Dat mislukte mannetje gaat vervolgens te keer tegen Deef, begint even later te huilen en uit medelijden tekent Deef dan een mooier mannetje, met wel vier armen.
Einde verhaal. Volgt 'Toen ik een duif vond'. Maar ik ga die verhalen natuurlijk niet zo uitgebreid beschrijven als ik dit eerste deed. Het lijkt me zo voldoende om een indruk te geven hoe Deef zijn anekdotes beschrijft, en hoe zijn schepper die verhaaltjes vol speelsheid heeft gestopt.
Het derde verhaaltje heet bijvoorbeeld 'Toen ik iets moest worden'. Want
En die speciale schrijfletter voor uitspraken van zijn moeder vinden we het hele boek door. Passeert een reeksje beroepen en vooral onderzoeker lijkt hem wel iets. Of toch brandweerman.
En zo gaat het verder:
'Toen ik de bus miste',
'Toen ik wat leuks ging doen' (met zijn vader, die weer een eigen handschrift krijgt),
'Toen ik een woord niet wist',
'Toen ik van de hoge sprong',
'Toen ik niet kon kiezen',
'Toen ik een spreekbeurt hield' (over de Javaanse tijger, en halverwege kwam er een uitgestorven tijger de klas binnen, lekker absurd en ik toon het niet, ga zelf naar de winkel en kijk op p. 57, en koop het boek),
'Toen ik me verveelde',
'Toen ik een stripverhaal las'
De held in mijn stripverhaal overwon de vijand.
Hij overwon die zo goed dat er geen vijand meer was.
En daarna ging hij naar huis om te eten.
Hij at het liefst gehaktballen.
Ik bedacht mezelf het verhaal in.
Maar telkens als ik op een plaatje kwam,
was de held al op een ander plaatje.
(Voor de plaatjes hierbij: op naar de boekwinkel.)
'Toen ik iets niet durfde zeggen' (tegen zijn vader, en uiteindelijk toch wel),
'Toen ik een spelletje verloor',
'Toen ik een club oprichtte', en ten slotte
'Toen ik van alles moest'. En hij een 'grote jongen' uit een kuil hielp die twee keer hard riep 'IK MOET NIKS'.
Mooie titels, alles dicht bij huis, en iedere anekdote ontspoort prettig en zeer onderhoudend. Stel, ik had nog nooit van Joke van Leeuwen gehoord, dan zou dit boekje me meteen voor haar hebben gewonnen. Nu ken ik toevallig wél ander werk van haar, maar ik weersta de recensentenverleiding om Toen ik te gaan vergelijken, in haar oeuvre te plaatsen en iets als een rangorde te maken.
Natuurlijk, toen ik Toen ik had geopend herkende ik het in één oogopslag als een boek van Joke van Leeuwen. Onmiskenbaar. In die zin is het geen buitenbeentje en ook niet echt nieuw - maar wel heel goed.
zondag 5 november 2017
Djinns en meer
Imme Dros bewerkt graag klassieke verhalen: de Odyssee, de Ilias, oude Griekse mythen, Repelsteel, de fabels van Aesopus. En daaraan voegde ze onlangs verhalen uit de Duizend-en-een-nacht toe.
Bewonderenswaardig!
En ook vermakelijk voor een volwassen lezer, want het is duidelijk dat kooplieden, koningen en djinns er de dienst uitmaken. Vrouwen zijn een soort toetje, fijn om mee te vrijen, om de haard brandend te houden en om zoons voort te brengen. Hoe leg je dat je jonge lezers uit? Niet echt het soort verhalen om in 'Me Too'-tijd mee voor de dag te komen. En wat dééd die Sjahriar eigenlijk met die vrouwen in bed...?
Nou, dát zeer waarschijnlijk - ongeveer hetzelfde wat Sjahriars vrouw met de slaven deed, fraai geïllustreerd door illustratrice Annemarie van Haeringen. Sjahriars vrouw deed dat (in tegenstelling tot die vrouwen die Sjahriar later in zijn bed liet belanden) zeer vrijwillig, overigens:
Twintig bijvrouwen trokken evenveel slaven naar binnen
en in hun midden liep de bevallige vrouw van de koning,
ook al met een slaaf aan haar hand. En tussen de bloesems
gaf het gezelschap zich over aan het spel van de liefde.
Aan de eventuele voorlezer om het jonge publiek uit te leggen wat ze zich moeten voorstellen bij het spel van de liefde. En waarom de arme vrouw even later zo nodig onthoofd moest...
Maar afijn, deze verhalen speelden dan ook heel lang geleden en in heel andere streken. Zo'n soort uitleg. Djinns zijn verdwenen, koningen zijn niet meer wat ze waren en kooplieden reizen niet meer zo inspannend als toen, ze nemen gewoon het vliegtuig.
Vrouwen hebben een geduchte inhaalslag geleverd - en het aardige van deze verhalen is dat Sheherezade zo'n vrouw is. Ze staat haar mannetje, zou je haast zeggen, als dat niet wat paradoxaal was. Zo vormen deze verhalen ondanks de mannelijke dominantie toch een soort ode aan de vrouw.
Bovenal echter zijn ze een ode aan de kunst van het verhalen vertellen, want zó redde Sheherazade haar leven. Bij iedere nacht, dat wil zeggen iedere keer als ze ophoudt, staat een vignetje. Als ik goed geteld heb (ik kán er eentje zijn overgeslagen), doet ze daar volgens Imme Dros 44 nachten over - beslist geen 1001. Haar Sheherazade is dus nog knapper dan de voorgaande.
Nu heb ik de vertalingen van de 1001-nacht nooit gelezen en alleen te hooi en te gras kennis genomen van enkele verhalen, ik vermoed dat die 1001 vooral staan voor veel nachten, want er is nogal wat variatie in de aantallen in diverse geschriften.
Letterlijk genomen klopt het dus niet hoe het verhaal eindigt:
En toen ze trouwden na duizend-en-een-nacht, vierde het volk van
volle maan tot aan volle maan een weergaloos feest met
onbeperkt eten en drinken en vrolijk zijn, alles bekostigd
door de koning der koningen Sjahriar. En daarvan kwamen
uiteraard kinderen en ontelbare nieuwe verhalen.
Of dat laatste uit de koker van Imme Dros komt of niet, ik weet het niet, maar het is wel een passend einde.
Overigens gingen er volgens deze versie drie jaar vooraf aan de eerste nacht met Sheherazade. In die drie jaar had de koning der koningen alle voorhanden meisjes in zijn bed gehad en onthoofd, wat te denken geeft over de totale populatie van zijn rijk. Maar drie jaar zijn al meer dan 1000 nachten, dus die tellen niet mee.
In een nawoord schrijft Imme Dros dat ze in een soort metrum heeft geschreven, maar dat we daarvan als het goed is niets merken, het zou moeten lezen als proza.
Dat klopt, wat mij betreft, en het is soepel proza - die Shererazade kan er wat van, ze krijgt van de anonieme verteller (laten we haar Imme noemen) effectief de juiste woorden in de mond gelegd.
Fraai en waarschijnlijk uniek aan deze bewerking is hoe de koning de laatste nachten en dagen beseft dat hij een misdaad heeft gepleegd. Zie p. 162:
Maar hij kon wat ze had gezegd overdag niet vergeten.
Had hij ook zelf het geluk nooit in zichzelf kunnen vinden?
En had hij al die dagen dat hij een vrouw liet onthoofden
niet juist zichzelf bedrogen uit angst om te worden bedrogen?
Hoe zou hij ooit nog kunnen goedmaken wat hij alleen had
kunnen doen omdat hij als koning boven de wet stond?
Nu drong het pas tot hem door dat niemand boven de wet staat,
zeker een koning der koningen niet. En door Shererazade,
die hem dat alles met haar verhalen duidelijk maakte,
kon hij beginnen eerst met zichzelf in het reine te komen,
door vergeving te vragen aan Allah en aan de bevolking.
Waarachtig, een katharsis! Ergens rond de veertigste nacht en zie hierna ook bv. p. 167, p. 172-173. Die leidt naar het gelukkige einde dat boven beschreven staat. Eind goed al goed, alleen jammer van al die onthoofde meisjes. Maar zo gaat dat soms in verhalen.
Over de selectie van verhalen zal ongetwijfeld door schriftgeleerden getwist kunnen worden. Zo nemen de verhalen van Sindbad de Zeeman (eigenlijk koopman) veel ruimte in, terwijl die niet voorkomen in de eerste Arabische verzamelingen. Ze werden toegevoegd door Antoine Galland, net als 'Ali Baba en de veertig rovers' en 'Aladdin en de wonderlamp'. Maar gezien de variatie in oudere verzamelingen is dat geen punt. Hoogstens kun je juist betreuren dat die laatstgenoemde verhalen niet in Imme Dros' versie staan.
Imme Dros baseerde zich niet op de Arabische teksten maar op de Engelse vertalingen die bij haar in de kast staan: die van John Payne en Richard Burton. Niet de minsten. De vertaling door Richard van Leeuwen gebruikte ze niet, om 'een simpele reden': ze had hem niet en hij was uitverkocht. (Dat is-ie nog, maar tweedehands zijn er wel delen verkrijgbaar.)
Hoe dan ook vind ik dat Imme Dros met deze bewerking knap werk heeft verricht. Hulde.
Dros, Imme. En toen, Sheherezade, en toen? Uit de verhalen van Duizend-en-een-nacht. Met tekeningen van Annemarie van Haeringen. Leopold, 2017. ISBN 978 90 258 7296 0, 188 p.
Bewonderenswaardig!
En ook vermakelijk voor een volwassen lezer, want het is duidelijk dat kooplieden, koningen en djinns er de dienst uitmaken. Vrouwen zijn een soort toetje, fijn om mee te vrijen, om de haard brandend te houden en om zoons voort te brengen. Hoe leg je dat je jonge lezers uit? Niet echt het soort verhalen om in 'Me Too'-tijd mee voor de dag te komen. En wat dééd die Sjahriar eigenlijk met die vrouwen in bed...?
Nou, dát zeer waarschijnlijk - ongeveer hetzelfde wat Sjahriars vrouw met de slaven deed, fraai geïllustreerd door illustratrice Annemarie van Haeringen. Sjahriars vrouw deed dat (in tegenstelling tot die vrouwen die Sjahriar later in zijn bed liet belanden) zeer vrijwillig, overigens:
Twintig bijvrouwen trokken evenveel slaven naar binnen
en in hun midden liep de bevallige vrouw van de koning,
ook al met een slaaf aan haar hand. En tussen de bloesems
gaf het gezelschap zich over aan het spel van de liefde.
Aan de eventuele voorlezer om het jonge publiek uit te leggen wat ze zich moeten voorstellen bij het spel van de liefde. En waarom de arme vrouw even later zo nodig onthoofd moest...
Maar afijn, deze verhalen speelden dan ook heel lang geleden en in heel andere streken. Zo'n soort uitleg. Djinns zijn verdwenen, koningen zijn niet meer wat ze waren en kooplieden reizen niet meer zo inspannend als toen, ze nemen gewoon het vliegtuig.
Vrouwen hebben een geduchte inhaalslag geleverd - en het aardige van deze verhalen is dat Sheherezade zo'n vrouw is. Ze staat haar mannetje, zou je haast zeggen, als dat niet wat paradoxaal was. Zo vormen deze verhalen ondanks de mannelijke dominantie toch een soort ode aan de vrouw.
Bovenal echter zijn ze een ode aan de kunst van het verhalen vertellen, want zó redde Sheherazade haar leven. Bij iedere nacht, dat wil zeggen iedere keer als ze ophoudt, staat een vignetje. Als ik goed geteld heb (ik kán er eentje zijn overgeslagen), doet ze daar volgens Imme Dros 44 nachten over - beslist geen 1001. Haar Sheherazade is dus nog knapper dan de voorgaande.
Nu heb ik de vertalingen van de 1001-nacht nooit gelezen en alleen te hooi en te gras kennis genomen van enkele verhalen, ik vermoed dat die 1001 vooral staan voor veel nachten, want er is nogal wat variatie in de aantallen in diverse geschriften.
Letterlijk genomen klopt het dus niet hoe het verhaal eindigt:
En toen ze trouwden na duizend-en-een-nacht, vierde het volk van
volle maan tot aan volle maan een weergaloos feest met
onbeperkt eten en drinken en vrolijk zijn, alles bekostigd
door de koning der koningen Sjahriar. En daarvan kwamen
uiteraard kinderen en ontelbare nieuwe verhalen.
Of dat laatste uit de koker van Imme Dros komt of niet, ik weet het niet, maar het is wel een passend einde.
Overigens gingen er volgens deze versie drie jaar vooraf aan de eerste nacht met Sheherazade. In die drie jaar had de koning der koningen alle voorhanden meisjes in zijn bed gehad en onthoofd, wat te denken geeft over de totale populatie van zijn rijk. Maar drie jaar zijn al meer dan 1000 nachten, dus die tellen niet mee.
In een nawoord schrijft Imme Dros dat ze in een soort metrum heeft geschreven, maar dat we daarvan als het goed is niets merken, het zou moeten lezen als proza.
Dat klopt, wat mij betreft, en het is soepel proza - die Shererazade kan er wat van, ze krijgt van de anonieme verteller (laten we haar Imme noemen) effectief de juiste woorden in de mond gelegd.
Fraai en waarschijnlijk uniek aan deze bewerking is hoe de koning de laatste nachten en dagen beseft dat hij een misdaad heeft gepleegd. Zie p. 162:
Maar hij kon wat ze had gezegd overdag niet vergeten.
Had hij ook zelf het geluk nooit in zichzelf kunnen vinden?
En had hij al die dagen dat hij een vrouw liet onthoofden
niet juist zichzelf bedrogen uit angst om te worden bedrogen?
Hoe zou hij ooit nog kunnen goedmaken wat hij alleen had
kunnen doen omdat hij als koning boven de wet stond?
Nu drong het pas tot hem door dat niemand boven de wet staat,
zeker een koning der koningen niet. En door Shererazade,
die hem dat alles met haar verhalen duidelijk maakte,
kon hij beginnen eerst met zichzelf in het reine te komen,
door vergeving te vragen aan Allah en aan de bevolking.
Waarachtig, een katharsis! Ergens rond de veertigste nacht en zie hierna ook bv. p. 167, p. 172-173. Die leidt naar het gelukkige einde dat boven beschreven staat. Eind goed al goed, alleen jammer van al die onthoofde meisjes. Maar zo gaat dat soms in verhalen.
Over de selectie van verhalen zal ongetwijfeld door schriftgeleerden getwist kunnen worden. Zo nemen de verhalen van Sindbad de Zeeman (eigenlijk koopman) veel ruimte in, terwijl die niet voorkomen in de eerste Arabische verzamelingen. Ze werden toegevoegd door Antoine Galland, net als 'Ali Baba en de veertig rovers' en 'Aladdin en de wonderlamp'. Maar gezien de variatie in oudere verzamelingen is dat geen punt. Hoogstens kun je juist betreuren dat die laatstgenoemde verhalen niet in Imme Dros' versie staan.
Imme Dros baseerde zich niet op de Arabische teksten maar op de Engelse vertalingen die bij haar in de kast staan: die van John Payne en Richard Burton. Niet de minsten. De vertaling door Richard van Leeuwen gebruikte ze niet, om 'een simpele reden': ze had hem niet en hij was uitverkocht. (Dat is-ie nog, maar tweedehands zijn er wel delen verkrijgbaar.)
Hoe dan ook vind ik dat Imme Dros met deze bewerking knap werk heeft verricht. Hulde.
Dros, Imme. En toen, Sheherezade, en toen? Uit de verhalen van Duizend-en-een-nacht. Met tekeningen van Annemarie van Haeringen. Leopold, 2017. ISBN 978 90 258 7296 0, 188 p.
Abonneren op:
Posts (Atom)