Zoeken in deze blog

maandag 22 november 2021

Briefjes voor Pelle

Zoals altijd wanneer een jong persoon verteller is, vergt het enige suspense of disbelief en goede wil om te aanvaarden dat de hoofdpersoon zo welbespraakt is en haar of (zoals in dit geval) zijn woorden zo vaardig weet te kiezen. De verteller moet de lezer als het ware overtuigen.

De twaalfjarige Pelle (en dus zijn schepper Marlies Slegers) slaagt daarin. Ik gaf me als lezer gauw gewonnen. Pelle’s stijl en woordkeuze komen overeen met zijn karakter (zoals dat blijkt uit wat hij vertelt) en met zijn leeftijd, en hij blijkt een rake observator met een droogkomisch soort humor.
Het is verleidelijk om heel veel te citeren – en dat is een compliment.

De opbouw is met zorg gedaan. De eerste vier zinnen bieden meteen de hoofdzaak:

Hoi Pelle.

Dit zijn de eerste woorden die mijn dode vader aan mij schrijft. Het is een briefje waar een 1 op staat.
Mensen gaan nu eenmaal dood en mijn vader is daar geen uitzondering op. Een jaar geleden stierf hij.


De eerste vijf bladzijden brengen het verhaal op gang en geven ons al een goede indruk van hoe Pelle en zijn moeder (‘mam’) er aan toe zijn. De eerste dertig bladzijden voldoen om ons een completer beeld te geven, de overige tweehonderd bladzijden bieden de ontwikkeling en de verrassende apotheose.
Niet alleen het verhaal ontwikkelt zich in die zin dat de ene gebeurtenis logisch op de andere volgt, ook de hoofdpersonen maken een mentale ontwikkeling door, in de eerste plaats verteller Pelle. Daardoor zit er diepte in het verhaal.

Die eerste twee zinnen worden gevolgd door een lange alinea die zeer kenmerkend is voor Pelle, die namelijk houvast zoekt bij feiten en weetjes.

Ik citeer de eerste zinnen van die lange alinea:

Sommige mensen gaan dood door een verkeersongeluk. Anderen zijn al dood voordat ze geboren worden. En weer andere mensen – maar dat zijn er niet veel – sterven pas na hun honderdste verjaardag. In Brazilië is laatst zelfs een man gevonden die 131 jaar oud zou zijn (en hij leefde nog)! Sommige mensen gaan dood van de honger en andere omdat ze te veel eten. Er zijn doden waar iedereen over praat. Die komen dan in de kranten en op de televisie. Dan weet de hele wereld dat ze dood zijn. Dat zijn vaak popsterren of presidenten of helden.

En zo nog een heel eind verder. Het tekent Pelle als een waarnemer en dat brengt hem ook tot rake zinnen als deze:

Mijn vader kromp gewoon langzaam en hij weigerde dat te accepteren. Er was steeds minder papa. Waar de rest van hem bleef, begreep ik niet zo. Hij was mager aan het worden. Dat zag je aan zijn hand bijvoorbeeld. Zijn trouwring was verhuisd van zijn ringvinger naar zijn middelvinger, en uiteindelijk naar zijn duim, die net wat vleziger was.

Bijzonder origineel is de rode draad: die doos met briefjes. Het zijn zestien genummerde briefjes en hij zou er iedere week een moeten lezen, in volgorde. (Wat hij doorgaans ook doet.) Alle overige verwikkelingen komen hieruit voort of hangen ermee samen. Alleen al de passage waarin mam Pelle die doos geeft (zoals van pap moest een jaar na zijn dood) en die ruim vijf bladzijden in beslag neemt (p.15-20) is meesterlijk. Ruim vijf bladzijden, en dat is niet te lang!

Eén briefje bijvoorbeeld leidt hem naar een oude man, want daar zou een kistje zijn voor Pelle. Die oude, vrijwel blinde man blijkt zijn voor dood verklaarde grootvader. Voor dood (én held) verklaard door pap, die van dat verhaal toch een beetje spijt had en zijn zoon zo de mogelijkheid bood alsnog kennis te maken met zijn opa. In dat kistje blijkt overigens oud speelgoed van pap te zitten.

Een ander briefje geeft opdracht tot het afbouwen van de boomhut die Pelle en pap samen begonnen te bouwen. Daarvoor zouden een soort schroeven nodig zijn die pap in zijn briefje zwaankopschroeven noemt. Hij gaat naar een ijzerwarenwinkel om die te kopen, maar deze schroeven kent verkoper Jack niet – en de lezer die nieuwsgierig op internet zoekt zal verwezen worden naar dit verhaal. Jack biedt wel aan om mee te helpen die boomhut af te bouwen en blijkt het goed met mam te kunnen vinden. Relatie in zicht – na dit verhaal dan, in de verbeelding van lezers.
En aanvankelijk heeft Pelle wat moeite met die nieuwe man zo dichtbij. Wat leidt tot mooie passages als deze:

Ik snuif de geur van kaneel en karamel op als we de keuken in lopen. Heel even ben ik terug naar de zondagen VDD. Gek dat geuren zoiets met je kunnen doen. De geur van witte lelies doet me altijd denken aan de kist van papa, en de geur van vuur doet me denken aan de kampvuurtjes met hem tijdens lange zomeravonden.
Jack wast zijn handen en wil aan de keukentafel plaatsnemen. Maar voordat hij kan gaan zitten, laat ik me op de blauwe stoel zakken. Mam kijkt verrast, maar gaat dan verder met het zoeken naar kopjes en schoteltjes.


Voor de begrijpelijkheid: VDD staat voor Voor De Dood en op de blauwe stoel zat doorgaans pap. Oedipus steekt hier zijn hoofd om de hoek. Later komt het wel goed met Pelle en Jack.

Briefje nummer 9 wordt ontvreemd door klasgenoot Stomp, die zo wordt genoemd omdat hij iedereen altijd een plagerige stomp geeft maar eigenlijk Karl heet, en naar Pelle’s huis wordt meegetroond door vriendinnetje Eva, die Stomp een tijdje erg leuk vindt, wat een even tijdelijke verwijdering oplevert tussen Pelle en Eva. Stomp heeft nogal dominante trekjes en neiging tot pesten, waarvan de verlegen Pelle uiteraard vaak slachtoffer is, ook doordat hij in moeilijke situaties gaat stotteren. Maar op een bepaald moment neemt Pelle het getreiter niet meer en geeft Stomp ‘een kopstoot’ (p. 78), die Stomp een gebroken neus oplevert.
Zo’n vechtpartij zegt iets over de ontwikkeling van Pelle, wiens zelfvertrouwen en zelfstandigheid door al die briefjes met opdrachten groeit. Nog een voorbeeld: ‘ga winkelen en koop een leuke jurk voor mama. Neem mama daarna mee uit eten’ – wat ook weer tot allerlei verrassende wendingen leidt, want in plaats van samen met mam koopt hij een jurk met buurmeisje Bloem en die jat de jurk uit de winkel. Dat komt natuurlijk een keer uit en Pelle gaat de jurk terugbrengen. Zijn verhaal brengt de verkoopster juist nader tot mam, want zij blijkt een dochter te hebben verloren en is begaan met Pelle en zijn moeder.
Uit eten met mam doet hij overigens wel – in het BurgerPaleis (p. 105).

Mam kijkt verwonderd rond terwijl we gaan zitten. Ik zie nu pas dat ze te chic gekleed is voor het Burgerpaleis, maar ik wist niets anders te verzinnen. Ik wil;de niet naar het Italiaanse restaurant waar we de laatste keer met pap heen gingen. En op het Burgerpaleis na wist ik geen restaurants.

Pelle overwint zelfs zijn vrees voor de komende verplichting een rol te moeten spelen in het toneelstuk op school (nota bene samen met die Stomp), met Eva komt het ook weer goed, hij beleeft zijn eerste seksuele ervaringen met haar (maar eerder met Bloem) en met mam kan hij steeds beter overweg.

De apotheose is dat op een feestelijke avond, waarop hij met mam en Jack uit eten is, hun huis afbrandt. Gelukkig zijn ze goed verzekerd (dat had pap geregeld), wordt de hond gered en hoeft hij doordat hij bij die reddingspoging zijn hand heeft verbrand ook nog eens niet aan te treden in dat toneelstuk. Het huis zal worden herbouwd.
Hond? Wat er op het ontvreemde briefje nummer 9 stond, dat weet Pelle natuurlijk niet, dus verzint Eva dat daarop stond dat hij in het asiel een hond mag uitkiezen – iets wat Pelle altijd graag had gewild. Aldus geschiedt. Later blijkt natuurlijk al gauw dat zijn moeder wel doorhad dat het zogenaamde briefje nep was (want heel ander handschrift), maar dat ze het haar zoon gewoon gunde en dus deed alsof.
Het verhaal eindigt met de laatste brief, nummer 16. Een lange, ontroerende brief, die vijf bladzijden beslaat.
Intussen heeft Pelle meer zelfvertrouwen gekregen, en kan hij beter met andere mensen omgaan. Dat wordt gelukkig niet benoemd, de lezer merkt het vanzelf.
Er zijn veel literaire vondsten die ik hierboven niet heb aangestipt, zoals de boktor die volgens Jack het hout van hun huis aantast en later aldus terugkeert (p. 225):

We rijden de straat in en ik hou mijn adem in als ik ons afgebrande huis zie.
‘Het spijt me…’ mompel ik.
‘Het is niet jouw schuld, Pelle. Dat van dat strijkijzer… Het was een ongeluk. Het was een oud ding dat ik al veel eerder had moeten vervangen.’ Mam zet de auto stil en ik kijk naar mijn brandwond. Het velletje is helemaal roze onder de doorzichtige pleister.
Ze stapt uit en ik volg haar voorbeeld. Mijn hart gaat enorm tekeer en ik heb een brok in mijn keel.
Zwijgend staan we naast elkaar naar het huis te kijken.
‘We hebben in elk geval geen boktor meer,’ zeg ik.
‘Nee.’ Mam grijnst een beetje. ‘De boktor is uit ons leven verdwenen.’


Deze passage toont een liefhebbende moeder maar stilistisch ook de moeilijke kantjes van Pelle als verteller. Die noodzaken hem immers tot het inlassen van beschrijvende zinnetjes als ‘Ze stapt uit en ik volg haar voorbeeld. Mijn hart gaat enorm tekeer en ik heb een brok in mijn keel.’ Dit soort reporter-zinnetjes past beter bij een verteller op iets meer afstand. Zie het begin van deze beoordeling. Maar nogmaals, als de lezer hier eenmaal is beland, zal hij zich hieraan niet meer storen.

Briefjes voor Pelle is een mooi, levendig verhaal vol rake observaties, onderhoudend, ontroerend en met diepgang. Niet het meesterwerk dat ver uitstijgt boven het gemiddelde corpus jeugdliteratuur, maar auteur Marlies Slegers stijgt hiermee zeker wél uit boven het gemiddelde niveau van haar werk.
 
 
Slegers, Marlies. Briefjes voor Pelle. Luitingh-Sijthoff, 2020. ISBN 978 90  245 8994 4, 232 p.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten