Uiteenzetting, beschouwing of betoog. Of: betoog met beschouwende elementen, beschouwing met uiteenzettende elementen, of uiteenzetting met betogende elementen. Of...
de zorgen van de moderne docent Nederlands.
Ga er even voor zitten.
26 oktober 2011:
Geachte collega's,
Eigenlijk hoop ik er op dat ik bedolven word onder mails waarin ik als onbekwaam weg- en in de hoek gezet ga worden. Waarin met mij als neerlandistieke non-valeur wordt afgerekend! Want dan zal ik, beschaamd en beschimpt, toch bevrijd zijn van een knellende onzekerheid die mij al jaren met regelmaat het lesgeven bederft.
Gisteren was het namelijk weer eens zover. V5 had een tekst met vragen gemaakt uit de onvolprezen methode Nieuw Nederlands. De laatste vraag betrof de tekstsoort, in meerkeuzevorm. Was het een betoog met beschouwende elementen, een beschouwing met uiteenzettende, een uiteenzetting met betogende, enfin, u kent ze wel.
Ik ben wel benieuwd of de jongere generaties neerlandici ook worden opgeleid in dit soort kwesties, want wij hoorden er niets iets over (tussen 1972 en 1979 aan de RUG) en moesten ons maar redden in de praktijk. Ik weet niet precies meer wanneer de categorieën der tekstsoorten zo prominent naar voren kwamen in de diverse methoden - ik meen bij de invoering van de nieuwe Tweede Fase. Daarvoor spraken we natuurlijk wel met de leerlingen over de insteek van de auteur, want je moet natuurlijk wel weten waar ze met je naar toe willen en in de slotalinea was daarvoor meestal wel een aanwijzing te vinden.
Maar nu dus de uiteenzetting, de beschouwing en het betoog. Op papier een aardig onderscheid, maar in de weerbarstige praktijk blijkt met name het klassificeren van de tekst-als-geheel nogal eens tot discussies met schrandere leerlingen en collega's te leiden. Alleen het antwoordmodel van Nieuw Nederlands weet precies welk antwoord juist is. De vraag naar de tekstsoort wordt inmiddels ook op het Centraal Schriftelijk Examen gesteld met ook daar natuurlijk de overdonderende zekerheid van het correctievoorschrift. Gevorderde collega's herinneren zich wellicht nog de hilarische bespreking in Vrij Nederland van publiciste Xandra Schutte, die er achter was gekomen dat haar tekst 'De sublieme sigaret' voor een VWO-examen tekstverklaring was gebruikt. Tot haar ontzetting wist ze zelf niet of ze nu een betoog of een beschouwing had geschreven. Ik wist het ook niet, mijn leerlingen wisten het niet, mijn collega's niet, alleen de examencommissie wist het.
Terwijl er aanvankelijk nog werd gevraagd of een tekst betoog, uiteenzetting of beschouwing is, hebben de vragenstellers al enige tijd geleden hun toevlucht genomen tot de mengvormvraag: een betoog met beschouwende elementen, een beschouwing met uiteenzettende elementen enz. Toen die vragen begonnen te verschijnen bekroop mij het gevoel: zouden ze zelf ook niet meer zo zeker zijn van hun categorieën?
In mijn Dikke Van Dale is het uiteenzetten 'in zijn delen verklaren, uitleggen, doen zien', is beschouwen 'beoordelen, overwegen' (en is de beschouwing 'bespiegelend, theoretisch, contemplatief'). In Wikipedia schrijft iemand: 'Een uiteenzetting is een tekst met als doel de lezer te informeren over een bepaald onderwerp. Een uiteenzetting wordt gebaseerd op feiten en is, in tegenstelling tot een betoog, objectief van aard. Een uiteenzetting verschilt van een beschouwing vanwege het feit dat bij de laatste de schrijver zijn mening geeft over het onderwerp. Dat is bij een uiteenzetting niet het geval.' Oeps, denk ik dan weer bij het laatste: een schrijver met een mening, betoogt die dan ook niet? Het voert te ver om hier al die definities op te lepelen. Google zelf eens of trek uw woordenboek uit de kast: de nuances buitelen over elkaar heen.
Het hangt dus vaak af van je lesmethode, hoe de begrippen in je eigen (toets)praktijk afgebakend of gedefinieerd zijn. In verschillende methoden zag ik verschillende definities. Ik heb bovendien geen hoge pet op van de auteurs van die methoden, vind veel oefeningen onwerkbaar, veel toetsen slecht. En waarom zou ik hen (vind ik hier mooier dan 'hun') autoriteit verlenen als het gaat om discutabele onderdelen van mijn vak?
Dat brengt mij tot de kern van deze noodkreet: wie heeft deze indeling in het onderwijs Nederlands geïntroduceerd? Waarop heeft deze persoon zich gebaseerd? Sla mij eens om de oren met mijn domheid, toon mij de juiste definities en maak een einde aan mijn onzekerheid!
Met collegiale groet,
Jacques van den Oever
---
26 oktober:
Beste Jacques, beste keleegee,
Je stipt een belangrijk pijnpunt aan en maakt mij ook weer aan het twijfelen. Dat de makers van Nieuw Nederlands zelf meestal niet zo goed lezen en dus met hele rare antwoorden komen, herken ik, maar daar valt mee te leven. Erger is, dat de genre-indeling ook mij niet helder is, al dacht ik van wel. Ik heb een redelijk werkbare theorie voor mijn leerlingen, maar ik geef meteen toe dat ik in mijn eigen proefwerken soms meerdere antwoorden goed of half goed reken. In het examen kan dat niet, en dat kan een probleem zijn. Vooral als je niet weet waar het nu echt om gaat. En toen ik net Taaldaden van Braet opsloeg (een boek waar ik vroeger erg tevreden over was), kwam ik toch meteen iets tegen waar ik niet uitkwam. De Cito-norm voor gedocumenteerd schrijven, die ik er ook nog bijpakte, kon ik gelukkig wel weer plaatsen. Misschien is mijn uitleg dus toch niet zo gek.
Eerst die maar:
Een betoog is bedoeld om te overtuigen; de schrijver probeert de lezer echt te overtuigen van een bepaald standpunt. De hoofdgedachte is een mening, of een omstreden zijnsoordeel. Een voorbeeld van het laatste: Gadaffi is niet omgekomen maar vermoord. Of: Er zijn deeltjes die sneller kunnen dan het licht.
Een beschouwing is bedoeld om te informeren en tot nadenken te stemmen; de schrijver belicht een onderwerp van verschillende kanten, betrekt er de visie van verschillende mensen bij, zet daar desnoods zijn eigen mening naast, maar laat open wat DE oplossing is. De hoofdgedachte is de aanduiding van een probleem. ‘X of Y is omstreden.’ ‘Het zal nog lang duren voordat er duidelijkheid is over Z.’
EEn uiteenzetting is zuiver bedoeld om te informeren. Er staan in principe alleen feiten in. En als er toch meningen in staan, dan is dat alleen om te laten zien dat een dergelijke mening bestaat. De uitslag van een enquete bijvoorbeeld staat bol van de meningen, maar alleen als onderzoeksgegevens, niet als bouwstenen in een redenering. De hoofdgedachte is een feit, of iets dat daar dichtbij in de buurt komt. ‘Er zijn verschillende interpretaties van de begrippen betoog, beschouwing en uiteenzetting’.
Daar voeg ik de volgende matrix aan toe:
Betoog beschouwing uiteenzetting
Mening + + -
‘Neutraal’ - + +
Hier voeg ik dan wel aan toe dat zelfs de neutraliteit van een uiteenzetting maar betrekkelijk is. Neem bijvoorbeeld een informatiefolder van een gemeente. Dat is een uiteenzetting maar die is natuurlijk wel degelijk positief gekleurd.
Met deze uitleg kom ik een heel eind en kan ik de examenuitslag ook ‘aardig’ verklaren. Wat ik niet kan verklaren, is het feit dat de vroegere examentekst Het visioen van St. Fina van Rudy Kousbroek in Taaldaden 2 van Braet ‘Beschouwing’ wordt genoemd. Dit is namelijk een tekst waarin de mening van de auteur van het begin tot het eind voorop staat. Het enige verschil met de teksten die bij Braet wel ‘betoog’ heten is dat Kousbroek geen stelling poneert, die hij vervolgens verdedigt, maar dat hij een vraag stelt waar hij al meanderend een antwoord op vindt. Het onderscheid zit hem hier dus niet in het schrijfdoel, of de strekking van het stuk, maar in de vorm. Een betoog is doelgericht, een beschouwing zoekend. Of een betoog gaat uit van een stelling, een beschouwing van een vraag. Dit onderscheid vertoont overeenkomsten met het onderscheid dat Louis Stiller in essays schrijven maakt tussen een Baconiaans essay (doelgericht) en een Montaigne-achtig essay: zoekend. Dit is een erg lastig onderscheid. Want het vergt veel inzicht in de tekststructuur. De constatering dat de inleiding eindigt met een vraag is niet voldoende. Want als je in de eerste regel van het middenstuk die vraag beantwoordt met een stelling, hebben we toch echt te maken met een doelgericht betoog.
Gelukkig ziet het er naar uit dat de CITO-indeling meer op die van mij lijkt. In de norm voor gedocumenteerd schrijven spreekt men bij de beschouwing over voldoende invalshoeken, bij het betoog over voldoende argumenten, en bij de uiteenzetting over voldoende facetten.
Ik ben erg benieuwd of iemand mijn conclusie kan bevestigen of corrigeren.
Met vriendelijke groet,
Yke Schotanus
---
26 oktober 2011:
Dag collega’s,
En (ja, ik begin de hele mededeling met “en”) mag/mogen het antwoord/de antwoorden dan luid en duidelijk over ons uitgestort worden? Want aan de RUL (zelfde periode) deed men er, wat dit onderdeel betreft, ook het zwijgen toe. Tot op heden gebruik ik dus mijn eigen boerenverstand:
· als de tekst tot denken aanzet – meerdere visies, mogelijkheden bespreekt, iets ter overweging aanbiedt – en de auteur er ook nog iets van vindt (voelt het meest voor … of weet het ook niet, zoiets) laat ik het beschouwing noemen.
· Zolang de auteur alleen maar weergeeft, houd ik het op uiteenzetting.
· Zodra de auteur een stelling poneert, of duidelijk ergens voor of tegen stelling neemt, kies ik voor betoog.
Eigenlijk interesseert het mij niet zo, wie dit bedacht heeft. Ik krijg liever een duidelijke, heldere en vooral eenduidige uitleg over wat wat is, kortom, ik wil net als Jacques graag “de juiste definities”.
Met vriendelijke groet,
Sonja Ziel
---
26 oktober:
Dag Yke,
Mooie tekst! Bedankt voor je uiteenzettende, beschouwende en betogende elementen in je reactie.
Ik ben benieuwd tot welke categorie je deze tekst zelf rekent.
Verder lijkt het me belangrijk om een onderscheid te maken tussen hoe we leerlingen leren een uiteenzetting, een betoog of een beschouwing te schrijven (waarin de categorieën om didactische redenen simpel worden voorgesteld) en de beoordeling van een tekst, omdat dan de praktijk weerbarstiger blijkt te zijn. Dat wordt me wat als straks het schrijfexamen onderdeel wordt van het centraal schriftelijk examen en wij de teksten o.a. hierop moeten beoordelen.
Met vriendelijke groet,
Herma van den Brand
---
27 oktober:
Ha collega’s,
Jacques doet het weer: de vinger op een zere plek. Mooi. Ik had het betoog (kun je dat wel afsluiten met een vraag?) van Jacques niet opgevat als een vraag om sluitende definities.
Vorige maand stuurde een collega van me mij - ter controle - een tekstproefwerk voor klas 4V. Ik lees dat door en beantwoord even de vraag naar tekstsoort; ik ben daar namelijk zelf niet zo goed in. Zelf had hij een ander antwoord als goed aangemerkt. De antwoorden zijn nu aangepast, zodat allebei onze kijken in het goede antwoord zitten.
Het zal mij werkelijk worst wezen of ik een beschouwing of betoog lees (waarschijnlijk ook omdat ik er niet zo goed in ben ze te onderscheiden). De vraag die een lezer zich wel mag stellen, is: vertrouw ik de schrijver, waar kan ik het met hem eens zijn, waar kan ik vraagtekens plaatsen? Manipuleert hij mij door een definitie in eigen voordeel te geven (abortus= het doden van een weerloos schepsel of abortus= het beëindigen van een ongewenste zwangerschap, het maakt een verschil), met ongeldige argumenten, met onderzoeksgegevens die hij uit zijn duim zuigt (ik kom idd uit de buurt van Tilburg)? Dan bepaal ik als lezer wel wat ik aan mijn referentiekader toevoeg over het gelezen onderwerp (en over de schrijver).
Met vriendelijke groet,
Michel Pijpers
BruutTAAL
---
28 oktober:
Beste Jacques,
Omdat ik me ook geen raad weet met deze driedeling, ben ik geneigd terug te vallen op officiele documenten, zoals Syllabus Centraal examen 2012. In deze syllabi worden de eindtermen jaarlijks gepreciseerd. De huidige precisering van de verwarrende tekstsoorten uiteenzetting, beschouwing en betoog is al enkele jaren van kracht (iig vanaf 2010). Zie: http://www.examenblad.nl/9336000/1/j9vvhinitagymgn_m7mvi0sgg8bampk/vikzou44u5v0/f=/nederlands_vwo_2012_101026.pdf en zie ook het blauwe fragment hieronder.
In dit document is o.a. de nuancering gemaakt dat de driedeling ook losgelaten kan worden op tekstgedeelten in plaats van hele teksten. Dat lost een deel van het probleem al op. Bovendien is de nuancering toegevoegd - in vergelijking met de oorspronkelijke eindterm - dat de kandidaat kan aangeven 'of de tekst / het tekstgedeelte voornamelijk een uitzettend, beschouwend of betogend karakter draagt' (hier staat inderdaad per ongeluk 'uitzettend' in plaats van 'uiteenzettend'). Ook bevat het de nuancering dat er zoiets bestaat als het belangrijkste schrijfdoel en dat verschillende schrijfdoelen dus inderdaad naast elkaar of na elkaar in verschillende tekstgedeeltes kunnen voorkomen.
Tot slot speelt hier nog een ander probleem dan dat van taal en classificeringen (zoals de genoemde driedeling van tekstsoorten), namelijk dat van communicatie. Als lezer/luisteraar weet je niet altijd precies wat de schrijver/spreker bedoelt. En wat je als schrijver/spreker bedoelt, kan dikwijls anders worden opgevat, afhankelijk van de lezer/luisteraar. Het gesprek met leerlingen naar aanleiding van de vraag en het gewenste antwoord in een schoolboek is dan ook snel interessanter dan de vraag of het goede antwoord zelf. Zolang het centraal examen of een toets maar geen verwarring veroorzaakt.
Dit is de syllbustekst (onderstrepingen zijn van mij):
De kandidaat kan:
- vaststellen tot welke tekstsoort een tekst of tekstgedeelte behoort;
. de kandidaat kan vaststellen of een tekst of tekstgedeelte uiteenzettend, beschouwend of
betogend is;
. bij uiteenzettende teksten of tekstgedeelten wordt objectief uitleg gegeven, worden indelingen
aangeduid en worden samenhangen en processen verduidelijkt; bij beschouwende teksten of
tekstgedeelten worden interpretaties, verklaringen en opinies ter overweging aangeboden; bij
betogende teksten of tekstgedeelten wordt een beargumenteerd standpunt ingenomen;
. de kandidaat kan het schrijfdoel van een tekst of tekstgedeelte vaststellen;
. corresponderende schrijfdoelen bij uiteenzettende, beschouwende of betogende teksten zijn
respectievelijk: informeren/uiteenzetten, ter overweging aanbieden en overtuigen / tot actie
aanzetten; deze schrijfdoelen kunnen in combinatie met elkaar voorkomen. De kandidaat kan
dan vaststellen wat het belangrijkste schrijfdoel is, c.q. vaststellen of de tekst / het
tekstgedeelte voornamelijk een uitzettend, beschouwend of betogend karakter draagt.
Tiddo Ekens
---
28 oktober:
Aan allen,
Ik heb het betoog (is het een betoog?) van Jaques van den Oever over het verschil tussen een betoog, uiteenzetting of beschouwing, met zijn toestemming, als blog op mijn site gezet. Ik ben geen docent, maar kinderboekenschrijfster en interesseer me op die manier voor het taalonderwijs.
Ik hoop zo ook via Social Media de discussie te kunnen laten losbarsten, maar dat is nog niet zo gebeurd. Voor wie wil reageren, staat mijn blog open! Discussieren op een blog gaat vaak wat makkelijker dan per mail.
Met vriendelijke groet,
Rian Visser
---
28 oktober:
Beste Jacques, Willy, Rian...
Zonet de brief (en de begeleidende tekst van Rian Visser) gelezen op het blog van Rian Visser. Eigenlijk vind ik dat deze discussie niet thuishoort op de site van Rian Visser (maar er kunnen wel redenen zijn waarom Jacques wel zijn toestemming gaf).
Ik zou het vooral jammer vinden dat de discussie nu op de site/het blog van Rian Visser gevoerd wordt en niet meer in de community Nederlands. Ik vind het trouwens ook jammer dat er nu al onder drie 'onderwerpen' een discussie over dit éne onderwerp aan de gang is.
Nog even dit: ook voor Vlaanderen is dit thema (tekstsoorten) interessant, ook al bestaat bij er bij ons geen centraal examen.
Vriendelijke groeten
Kris Van Rhode
---30 oktober:
Beste Jaques en collega's,
Graag zou ik hier nog een oproep aan toevoegen: wie heeft er een mooie, actuele beschouwing digitaal en wil die delen? Ik pluis vaak, maar het heeft nog weinig opgeleverd. NRC maakt wel overzichten van de verschillende meningen, maar dan vaak heel schematisch, niet in een lopende tekst. Tijdschriften kom ik niet aan toe.
Nu gebruik ik ter voorbereiding vaak de opiniepagina's van de Volkskrant/ NRC. Ik print een groot artikel en de ingezonden brieven met reacties op het betoog. Vaak is er ook nog wel een kort nieuwsitem te vinden op Uitzending Gemist. Aan de hand daarvan laat ik de leerlingen een beschouwing schrijven. Dat lukt wel aardig, maar ik heb zo weinig mooie voorbeelden. Nu blijft het vaak hangen in voorbeelden van hoe het niet moet.
Tips voor actuele onderwerpen beschouwing/ betoog:
-Ouders die hun kinderen bespioneren: artikel in nrc.next (betoog over laten schrijven, emoties liepen hoog op hahaha) nieuwsuitzending van RTL
-Opkomst van huiswerkinstituten: artikel NRC, ingezonden brieven, nieuwsuitzending
-Discussie onderpresteren jongens: feminisering of zijn het gewoon luie donders, NRC artikel, Volkskrant artikel, nieuwsuitzending
Het zijn onderwerpen die goed te behappen zijn, veel onderwerpen zijn te gecompliceerd om 'even' een proefbeschouwng over te schrijven (Mauro, Kunduz, jwz)
Mijn bronvermelding lijkt nergens op, maar documenten zijn op school en ik niet, maar met krantenbank kom je een heel eind. Bij belangstelling, kan je natuurlijk altijd even mailen.
Misschien ten overvloede: ik vermoed dat een beschouwing een tekst is waarin een probleem van meedere kanten wordt bekeken, er verschillende autoriteiten aan het woord gelaten worden en de mening van de schrijver pas in het slot duidelijk wordt, als die al duidelijk wordt. De beslissingen van CITO kan ik beredeneren zodra ik het goede antwoord weet :) Van Nieuw Nederlands moet ik huilen.
Ik ben benieuwd,
Petra Aarts
---
30 oktober:
Gewaardeerde collega’s,
Op mijn noodkreet (zie communitymailing van 26 oktober jl.) ontving ik zo’n 40 reacties. Hoe statistisch insignificant ook, ik denk dat dat er veel zijn.
De reacties zijn te verdelen in twee categorieën. Een kleine minderheid aan collega’s poogde helderheid te bieden in de spraakverwarring rondom tekstsoorten. De bijdragen van Sonja Ziel en Yke Schotanus, scherpzinnig als altijd, hebt u reeds kunnen lezen. Arjen Speekenbrink en Tiddo Ekens verwezen naar de Eindtermen, subdomein A1 ‘analyseren en interpreteren’. Alle raadgevers bevestigden tegelijkertijd de onmogelijkheid van heldere afbakening en schijnexactheid.
Hoogleraar Gert Rijlaarsdam (UvA), dr. Eva Tol-Verkuyl en Karin Echten hielpen met de identificatie van Antoine Braet als waarschijnlijk hoofdverantwoordelijk voor de invoering van de classificatie. Anderen wezen op ‘de taalbeheersers’. Braet had met zijn pragmalinguistische benadering bij de invoering van de Tweede Fase in de daartoe ingestelde commissie een dikke vinger in de pap.
Veel collega’s vinden de vraag naar tekstsoorten interessanter dan exacte afbakening ervan. Rijlaarsdam wees mij er overigens op dat het onderscheiden van tekstsoorten via schrijven veel beter is aan te leren. Het schrijven van uiteenzettingen (een ondergeschoven kindje) is voor VWO’ers erg interessant, aangezien hun in het hoger onderwijs meestal niet om betogen of beschouwingen wordt gevraagd.
De overige reacties kenmerkten zich door allerlei emoties: frustratie, onzekerheid, ingehouden woede, cynisme, ook opluchting: ‘ik ben niet de enige’. (Een viertal afgezwaaide neerlandici toonde zich enorm blij van het gezeur af te zijn.) Erg veel collega’s wezen op het in gebreke blijven van hun opleiding (ook als die zeer recent werd gevolgd) en de matig tot slechte kwaliteit van lesmethoden. Ook wilde men graag op de hoogte gebracht worden van de antwoorden die ik zou krijgen.
Zeker na de kleine stortvloed van reacties zou het arrogant zijn als ik mij zou aanmatigen iets definitiefs over de hele tekstsoortenkwestie te zeggen. Helaas leest Braet onze communitymails niet, want ik had graag ongenadig van de oude heer zelf op m'n neerlandistieke falie gehad. Al was het alleen maar om hem per kerende post te confronteren met de Babylonische spraakverwarring waarin de lesgevende neerlandici verzeild zijn geraakt. Natuurlijk wist ik ook wel dat de termen der tekstsoorten keurig vermeld staan in de officiële syllabi, maar de praktijk van verschillende methoden en correctievoorschriften heeft -zo blijkt eigenlijk wel- veel mensen onzeker gemaakt over de afbakening ervan.
Ik denk dat ik wel weet hoe de vork in de steel zit: de commissie Braet heeft in feite reeds lang gebruikelijke (zowel binnen als buiten de neerlandistiek) termen geannexeerd en gedacht die opnieuw te kunnen definiëren en afbakenen. Dat dat niet straffeloos kan, blijkt misschien wel uit de stroom reacties die ik kreeg, waartussen dan ook geen enkele zit die mij de oren wast met definitieve antwoorden op mijn vragen.
Het grootste verdriet is echter dat er in allerlei teksttoetsen, tot en met het CSE, op soms discutabele gronden met kinderen wordt afgerekend en dit tekstsoortengedoe is er eentje van. Natuurlijk gaat het slechts om een puntje hier of daar, maar je kunt tegenwoordig ook via Nederlands op een honderdste zakken. Collega Herma van den Brand wees op het naderende schrijfexamen havo/vwo als onderdeel van het CSE. Wij, docenten Nederlands, moeten die producten dan onder andere beoordelen op consistentie qua tekstsoort “en het daarover ook nog eens zien te worden met de tweede corrector. Als dat maar geen slaande ruzies oplevert….”
Ik wil iedereen die heeft gereageerd hartelijk danken en hoop dat wij vele harten onder elkanders riemen hebben kunnen steken.
Moge een veelbelovende collega met ambitie nog eens in een proefschrift nieuwe helderheid scheppen voor ons en onze leerlingen.
Jacques van den Oever
---
1 november:
Beste community Nederlands
Net als Kris Van Rhode volg ik vanuit Vlaanderen de stevige Nederlandse (examen)discussie over de tekstsoorten met grote belangstelling en nieuwsgierigheid. Ik heb er wel geen bezwaar tegen dat Rian Visser Jacques van den Oever op haar blog publiceert: er kan niet genoeg ruchtbaarheid worden gegeven aan dit belangrijke probleem. - Spaar ons van centrale examens, heb ik al meermaals verzucht.
Mijn visie ligt helemaal in de lijn die Jacques van den Oever aanhoudt. In theorie zien de genoemde tekstsoorten er meestal 'netjes afgelijnd' en 'doenbaar' uit, dat weet ik uit ervaring met de methode-Nederlands voor de 3e graad aso die wij op school volgden. De voorbeeldteksten in het leerboek pasten mooi bij de plaatjes van de verschillende definities. En dat is leerrijk, die variatie aan teksten, zo rijk als communicatie maar kan zijn. Bij het labelen echter van de nieuwe teksten in het leerboek begon het spel van de twijfel al: dan kon ik niet zonder de handleiding met oplossingen. Dezelfde ervaring van hulpeloosheid had ik trouwens ook al te dikwijls met tekststructuren en literaire analyse: zonder de handleiding met oplossingen moest ik het 'juiste antwoord' meer dan eens schuldig blijven, en ik had nochtans op academisch niveau taal en literatuur gestudeerd, en heb geprobeerd van levenslang bij te scholen - blijkbaar niet hard genoeg.
Ik vind dat leerlingen de 'labels' moeten kennen maar als het op toepassing en transfer aankomt, moet er mogen rekening gehouden met de 'natuurlijke inslag', noem het 'wispelturigheid', van de schrijver/journalist/reageerder/columnist/essayist/blogger die niet altijd volgens het boekje van de tekstsoorten en -structuren werkt. Of zeg ik beter: die haast nooit de strakke definities of structuren volgt. En die daarom geen 'slechte' schrijver is. Ja toch, per definitie (!) ?
Vriendelijke groeten
Janien Benaets
--- ---
Of Jacques en andere docenten nu echt geholpen zijn met hun zorgen? Ik weet het niet.