Zoeken in deze blog

maandag 3 september 2018

De stem en de schrijver

In mijn besprekingen wijs ik graag op de stem van de verteller. En dat de verteller van het verhaal (of het gedicht) niet vereenzelvigd moet worden met de schrijver, de naam die op het boek staat.
Dat kan soms wat kunstmatig zijn, maar is alleen al van belang omdat de schrijver verder leeft, en de verteller niet. Die blijft zoals-ie in dat ene kunstwerk is, gestold als het ware, tot het kunstwerk zo oud is dat er een bewerker opduikt, of tot er een vertaler opduikt die aan die stem een eigen accent geeft.

Daarom was ik blij met de column van Niña Weijers in De Groene Amsterdammer 30-8-2018 (p. 50).
Zoals het een columnist betaamt in het geheel niet wetenschappelijk, maar persoonlijk en treffend.
Ik ga die column hier niet reproduceren. Een citaat:

Mijn buitenkantleven is klein, en wat er zich aan de binnenkant afspeelt, daar valt verder niet over te praten (Baldwin: ‘I doubt whether anyone – myself at least – knows how to talk about writing’). Hoewel er op heel veel momenten ook schrikbarend weinig aan de binnenkant gebeurt. Soms lijkt mijn toestand op de zin waarmee een criticus destijds Becketts Waiting for Godot samenvatte: ‘Nothing happens, twice.’ Al was dat, volgens die criticus, iets positiefs.
Schrijven is niet moeilijk omdat een plot ingewikkeld is of een spanningsboog of dialogen of perspectiefwisselingen. Het is moeilijk vanwege dat spanningsveld tussen wel en niet willen weten. Intuïtie en intellect moeten ergens samenkomen op het papier, terwijl ze eigenlijk met elkaar in conflict zijn. Je moet zoeken naar een stem die alleen kan bestaan door er niet naar te zoeken, en alles wat ertoe doet bevindt zich ergens onder de bodem (Fitzgerald: ‘All good writing is swimming under water and holding your breath’). 
Wie dat niet meteen begrijpt, raad ik aan de column in zijn geheel te lezen.
De aanleiding was het verzoek om een lezing te geven over haar literatuuropvatting. Dat ging haar niet makkelijk af:

Aan Baldwin moest ik denken toen ik de afgelopen dagen schreef aan een lezing die moest gaan over mijn literatuuropvatting. Of ja, schreef – veruit de meeste energie ging op aan verzet tegen het schrijven. Het is leuk, en soms zelfs belangrijk (voor jezelf; de wereld heeft er verder weinig aan), om na te denken over wat literatuur wel en niet moet zijn, maar niet als je een boek aan het schrijven bent. Hoe hooggestemd je idealen ook zijn: als je een boek schrijft kun je helemaal niet bezig zijn met die idealen. Die komen na afloop weer, en vormen zich hooguit naar het boek dat je net hebt geschreven.

Heel treffend. In haar column komt dat laatste stukje tekst overigens vóór het eerstgeciteerde.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten