Kruipklokje, Schijnpapaver, Citroenmelisse, Glanzige ooievaarsbek, Vlinderstruik, Hemelboom, Muurfijnstraal, Schijnaardbei, Nieuw-Zeelandse veldkers, Kransgras, Zegekruid.
Stijf straatliefdegras. Vlakbloempje. Harig vingergras. Muurleeuwenbek, Donzige klaproos, Stijf ijzerhard, Bossalie, Eendagsbloem.
Ik heb me voorgenomen me dit jaar te verdiepen in planten, en dat zal ik weten. Onlangs ontving ik een welkomstpakket van de vereniging Floron (ze willen het graag in kapitalen: FLORON), welke naam ongetwijfeld iets van doen heeft met flora en onderzoek, en naast streeplijsten e.d. zat daar een aflevering van het tijdschrift Planten. Een erg verklaarbare naam, en het staat vol bijdragen over, inderdaad, planten, meestal vaatplanten. (Ook zo'n mooie term.)
Commentaar bij de inhoud past niet in dit blog. Wel aandacht voor taal en wat me opviel is dat zelfs voor planten die nog niet zo lang in Nederland wonen, botanisten (ja ja) kennelijk al namen hebben bedacht.
(Ik dacht altijd dat het botanici waren, en die blijken ook te bestaan, maar de meesten noemen zich botanist, geloof ik.) (Fytologen zijn uitgestorven.)
Er moet ergens een enthousiaste groep plantenminnaars (fytofielen?) zijn die voor iedere exoot of adventief meteen een Nederlandse naam verzint. Wie weet kom ik daar komende maanden achter. Zij verenigen aandacht voor planten met aandacht voor taal, een mooie combinatie. Ik vond in ieder geval al enkele vermeldingen van 'de werkgroep Nederlandse namen voor wilde planten', namelijk in aankondigingen van een lijst namen van nieuwe cultuurplanten, bijvoorbeeld hier.
Bij al die honderden soorten met soms minuscule verschilletjes (men hoort voor deze studie een loep te hebben, net als bij de studie van kleine beestjes), duizelt het me nu al, maar het is wel een groot genoegen om die namen te repeteren, op te lezen als ware het poëzie.
Dat helpt me vast verder.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten