Stel, je belandt na veel omzwervingen door Europa op een schip, en dat schip vergaat in de Stille Zuidzee. Je klampt je vast aan een plank en de stroom brengt je naar een scheepswrak, een driemaster. Met je laatste krachten hijs je je aan boord.
Als je genoeg bent bijgekomen om te verkennen, blijkt het schip dichtbij een eiland te liggen en bovendien een ruime voorraad voedsel aan boord te hebben: water, scheepsbeschuit, planten, kippen, brandewijn, wat niet al. Bovendien nog scheepsinstrumenten, lampen en schrijfgerei.
Het spookt er wel: er verdwijnen dingen, of ze worden verplaatst. Als je eindelijk genoeg moed verzameld hebt om het ruim in te duiken, blijkt er nog een verstekeling aan boord, een oude priester. Je sluit vriendschap en de oude priester leert je (onder veel meer) zwemmen en verzint een systeem om over de bodem van de zee naar de kust te lopen, met hulp van een zelfontworpen duikklok, een soort kast waarin een luchtbel blijft hangen, en met lood aan de enkels om niet op te stijgen. De priester brengt zijn eigen vondst in praktijk en keert niet meer terug. Vanaf dat moment ben je dus weer alleen.
Hoe moet dit aflopen?
Voordat L'isola del giorno prima (Het eiland van de vorige dag) in 1994 verscheen, had hij in 1980 en 1988 al getoond heel lange en ingewikkelde verhalen te kunnen schrijven met Il nome della rosa en Il pendolo di Foucault, beide vertaald in (o.a.) het Nederlands. Verhalen met een ingenieuze intrige, een flink aantal personages, verteld door een anonieme verteller en zich afspelend in een historisch decor, hoewel dat bij die slinger (pendolo) nogal recent is, namelijk de 20e eeuw.
Intriges, complotten en complotvorming spelen een grote rol, net als in het later (2010) verschenen Il cimitero di Praga (De begraafplaats van Praag), dat wat mij betreft een verbijsterende actualiteit kreeg tegen de achtergrond van de tijdens de Covid-jaren en al eerder in de VS bloeiende complotten over wereldregeringen e.d.
Verhalen waarbij het aan te bevelen is om kaarten, woordenboeken en encyclopedieën paraat te houden, wil je niet de weg kwijt raken in die intriges. Trek er rustig tijd voor uit.
Die tijd had ik er ook voor uitgetrokken door het boek op mijn nachtkastje te leggen.
Het eiland van de vorige dag had ik gevonden in een uitstalkastje aan de gevel van een huis. Ik had het dus niet gekocht en evenmin van iemand of uit een openbare bibliotheek geleend.
Er was geen urgentie om het meteen te lezen. Het lag op het nachtkastje te wachten tot ik er (eindelijk) aan toe kwam. Geen gelukkige zet, want het lag er maanden en vaak kwam ik er niet aan
toe, waardoor ik op een gegeven moment het overzicht een beetje verloor.
Het duurde bijna een jaar voordat ik het tijdens een vakantie uit las.
Vanaf het moment dat hoofdpersoon Roberto de la Grive op de Daphne bij zinnen komt, dompelt hij zich onder in herinneringen, tussen de vaak bizarre verkenningen in het ruim van het schip. Na het verdwijnen van Pater Caspar verzint hij er ook nog eens een roman bij, waarin een hoofdrol is weggelegd voor zijn verzonnen evenbeeld, tweelingbroer Ferrante, en waarin ze beiden strijden om de liefde van Lilia, die Roberto ooit in Parijs in een salon ontmoette en aan wie hij smachtende brieven schrijft die uiteraard niet worden verzonden.
Ben je er nog?
Het is nog maar het begin. Want deze mentale strapatsen geven de verteller, die zelf een beetje negentiende-eeuws aandoet in zijn stijl, alle ruimte om heel ver, maar dan ook heel ver uit te weiden over de zeventiende-eeuwse Europese politieke ontwikkelingen en gedachtewereld, en dan vooral in het Koninkrijk Frankrijk en wat nu Noordwest-Italië heet en waar toen vooral de Republiek Genua en het Hertogdom Savoye samen met Frankrijk de dienst uitmaakten.
Bovendien houdt Roberto zich, deels samen met Pater Caspar, bezig met theologische en wetenschappelijke bespiegelingen, o.a. over de locatie (op de 180-graden-meridiaan) en de aard van het eiland waar het schip is vastgelopen, en steeds vaker droomt hij weg en beleeft hij visioenen en hallucinaties. (Het gaat fysiek niet steeds even goed met hem, dat speelt daarbij een rol, evenals een voorliefde voor brandewijn.)
Nou ja, wetenschappelijke bespiegelingen op zijn zeventiende-eeuws dan.
Ik geef een voorbeeld. Verklaart tevens de titel. Pagina 325, even voorbij de helft. Pater Caspar heeft zich te water begeven in zijn constructie en is niet bovengekomen noch aangekomen. Roberto is in vertwijfeling.
Toen kreeg hij plotseling een heldere ingeving. Wat haalde hij zich nu toch allemaal in het hoofd? Natuurlijk, Pater Caspar had het hem toch gezegd, het Eiland dat hij voor zich zag was niet het eiland van vandaag, maar dat van gisteren. Voorbij de meridiaan was het nog de vorige dag! Kon hij verwachten dat hij nu op dat strand, waar het nu nog gisteren was, iemand zou zien die vandaag te water was gegaan? Natuurlijk niet. De oude man was in de vroege ochtend van die maandag onder water verdwenen, maar als het op het schip maandag was, was het op het Eiland nog zondag, en dus zou hij de oude man daar pas op de ochtend van zijn volgende dag aan land kunnen zien gaan, want dan was het op het Eiland pas maandag...
Ik moet tot morgen wachten, zei hij bij zichzelf. En toen: maar Caspar kan geen dag wachten, daar heeft hij niet genoeg lucht voor! En toen weer: nee, ik moet een dag wachten, hij is toen hij de meridiaan overstak gewoon weer in de zondag beland. Mijn God, maar dan is het Eiland dat ik zie dat van zondag, en als hij er zondag is aangekomen, had ik hem al moeten zien! Nee, ik haal alles door elkaar. Het Eiland dat ik zie, is dat van maandag, ik kan onmogelijk het verleden zien, als in een glazen bol. Hij is daar op het Eiland, alleen dáár - waar het gisteren is. Maar als ik het Eiland van vandaag zie, zou ik hem ook moeten zien, want hij bevindt zich al in het gisteren van het Eiland, en daar beleeft hij nu een tweede zondag... En trouwens, of hij nu gisteren of vandaag is aangekomen, hij had de opengesneden klok op het strand moeten achterlaten, en die zie ik niet. Maar die zou hij ook meegenomen kunnen hebben, het bosschage in. Wanneer? Gisteren. Dus: laten we zeggen dat wat ik zie het Eiland van zondag is. Dan moet ik tot morgen wachten om hem er maandag te kunnen zien aankomen.
We zouden kunnen zeggen dat Roberto eens voor al zijn tramontane was kwijtgeraakt, en met reden, hoe hij ook zou rekenen, hij zou er niet uit komen. De wonderspreuken van de tijd doen zelfs onze tramontane kwijtraken. Het was dus niet verbazend dat hij niet meer kon besluiten wat hij moest doen, en ten slotte maar datgene deed wat eenieder gedaan zou hebben die nog slechts slachtoffer van zijn eigen hoop is. Hij besloot tot de volgende dag te wachten, alvorens zich over te geven aan wanhoop.
Hoe hij dat gedaan heeft, valt moeilijk na te gaan. Over het dek ijsberend, zonder voedsel aan te raken, in zichzelf, tegen Pater Caspar en tegen de sterren pratend, en misschien opnieuw zijn toevlucht zoekend tot de brandewijn.
[...]
In die verslagenheid begon zich evenwel een nieuwe hersenschim af te tekenen. Hij was er nu van overtuigd dat de enige manier om aan zijn opsluiting te ontsnappen niet gezocht moest worden in de ondoorwaadbare Ruimte, maar in de Tijd.
Nu moest hij werkelijk leren zwemmen en het Eiland zien te bereiken. Niet zozeer om enige in de plooien van het verleden achtergebleven resten van Pater Caspar te hervinden, maar om het afgrijselijke voortschrijden van zijn eigen volgende dag tot staan te brengen.
Juist.
Dit ene citaat toont de aanwezigheid van de wijdlopige verteller, die soms behoorlijk afstand neemt van zijn hoofdpersoon, de eenzaamheid van Roberto en diens bizarre redeneringen en dan is dit nog een voor deze verteller beknopte (!) en relatief overzichtelijke passage.
Ik laat verdere citaten dus maar achterwege, of nee, ik veroorloof me er nog een, om de bloemrijke stijl van deze verteller te tonen. Roberto heeft met enig geknutsel een soort duikbril weten te maken, gaat ermee zwemmen en ontdekt (p. 392) de wereld van het koraal.
Dat waren dus koralen! Zijn eerste indruk was er een van verwarring en verbazing, te oordelen naar zijn aantekeningen. Hij had de indruk dat hij zich in de winkel van een stoffenhandelaar bevond, die onder zijn ogen tabijn en tafzijde drapeerde, en brokaat, ras, damast en fluweel, en strikken, franjes, en stalen, en voorts pluvialen, kazuifels, stolen en dalmatieken. Met dien verstande dat deze stoffen leken te leven en bewogen met de zinnelijkheid van oosterse danseressen.
En dat gaat zo nog even door. Helaas raakt hij bij een volgende tocht een
Steenvis (met hoofdletter) en het gif veroorzaakt een van zijn meest langdurige en grillige koortsdromen. Die ga ik hier zeker niet citeren!
Dit is een verhaal om te savoureren als een lange, copieuze maaltijd, voor velen vermoedelijk té copieus, en je moet vooral geen haast hebben en bereid zijn zo nu en dan iets op te zoeken (
pluviaal is een soort priestergewaad, bijvoorbeeld). Er klopt verrassend veel: de 'gouden duif' bijvoorbeeld, die Roberto regelmatig denkt te zien, is nu eens geen hersenschim, maar
ptilinopus victor. Ja, Eco is een omgevallen boekenkast, maar hij weet het goed te brengen en hij is dol op spiegelbeelden, dubbelgangers, onvermoede ingangen enzovoort.
Deze roman is een soort trage kermisattractie met soms grote diepte.
Eco, Umberto. Het eiland van de vorige dag. Vertaald door Yond Boeke en Patty Krone. Uitgeverij Bert Bakker, 1997. ISBN 90 351 1772 7, 491 p. Oorspr.: L'isola del giorno prima, 1994.