Zoeken in deze blog

maandag 30 maart 2015

De hemel

De Hemel is, anders dan sommigen tegenwoordig schijnen te geloven, niet meteen Het Paradijs, en dus is het juist dat Bart Moeyaert er twee boeken over maakte. Al lijken de boeken in uitvoering wel op elkaar: beide met een cd met muziek van het Nederlands Blazers Ensemble. Beide met tekst in grote letter, die van leesboekjes voor wie net een jaar leesonderwijs achter de kiezen heeft, met tien paginagrote illustraties, die van Het Paradijs door Wolf Erlbruch, die van De Hemel door Gerda Dendooven.

Er is nog een titel in die reeks: De Schepping (2003). Hierin wandelt de schepper rond in een uitmonstering van Wolf Erlbruch. Dit verhaal was geschreven op verzoek van het Nederlands Blazers Ensemble bij het oratorium Die Schöpfung van Franz Joseph Haydn.
De Schepping begint zo:
'In het begin was er niets. Het is moeilijk om je dat voor te stellen. Je moet alles wat er nu is, nog niet laten zijn. Je moet het licht uitdoen, en er zelf niet zijn, en dan ook nog eens al het donker vergeten, want in het begin was er niets, ook het donker niet. Als je het begin van alles wil zien, moet je erg veel weglaten. Ook je moeder.'
Een prachtig begin, voor jong en oud.

Met De Schepping (zie hier voor een recensie) traden het Nederlands Blazers Ensemble en Bart Moeyaert drie seizoenen lang op. In het derde seizoen ontstond het idee om wat verder te gaan. Toen ontstond Het Paradijs (2010). Wederom gingen het NBE en Moeyaert hiermee de podia op.
Het Paradijs begint zo:
'In het begin waren we nooit alleen. We stonden met onze blote voeten middenin de overvloed, en als we gingen liggen, dan was het alsof we in het leven verdronken. Dan zochten de vrouw en ik elkaars hand en trokken we elkaar als het ware op het droge.
"Gaat het?", zei zij dan tegen mij, of ik tegen haar.
En dan ging het weer.
In het begin voelden we ons nooit alleen.'
Maar zo idyllisch loopt het niet af.

En dan is er nu De Hemel. De Hel wordt óf overgeslagen, óf verschijnt nog, wie weet. Er zijn geen plannen, voor zover ik weet.

De Hemel begint zo:
'Op het eind was er aan mijn leven niks meer toe te voegen, behalve een laatste dag.
Ik zei tegen de dood, die naast me lag: "Een laatste keer naar zee. Dat zou ik wel willen."
"Alles is nog mogelijk," zei de dood. "Wanneer had je gedacht?"
"Woensdag," zei ik. "Woensdag wordt het warm voor de tijd van het jaar."
"Dan is woensdag een mooie dag om dood te gaan," zei de dood. Hij zei dat hij wel moest kijken of hij kon.
"Goed," zei ik, omdat ik niet op het woord kon komen dat je gebruikt als het niet beter kan, hoe heet het.'

Wij worden toegesproken door een oude man, die de dood al naast en in zich voelt. Heel vertrouwd al, de man beschrijft hem uitvoerig. Maar
'Je denkt: ik ben aan hem gewend, ik noem hem bijna vriend, en het volgende moment heb je spijt dat je het woord bijna hebt gekozen. Te laat. je kunt het woord niet meer schrappen.
Zijn vriend word je nooit.
Hij verdwijnt, en wekenlang hoor je niks.'

De woensdag breekt aan. De man staat vroeg op.

'Ik gaf mijn katten melk, ik waste me, poetste mijn tanden, kamde mijn haren als altijd met een natte kam, en trok de kleren aan die ik voor het slapen gaan had klaargelegd.
Daarna ging ik op de stoel naast de deur zitten.
Ik stond op, of ik mijn sleutelbos in mijn broekzak hoorde, en ging weer zitten.
Toen stond ik nog een keer op, of ik mijn kaart bij me had voor de bus. En nog een paar keer kwam ik van de stoel af om te zien of het al licht werd buiten.'




Hij laat één bus gaan, wachtend op de dood die hem zou vergezellen, pratend met een vrouw, maar neemt de volgende wel, want, besloot hij: 'ik zou niet op de dood wachten.'
'Als iemand me had gevraagd wat ik aan het doen was, had ik waarschijnlijk gezegd: "Ik heb geen tijd te verliezen." Ik was waarschijnlijk - hoe zal ik het zeggen - al een beetje heen.'
(...)
'Aan de halte bij de duinen, waar ik met gestrekte pas uitstapte - ik denk zelfs dat ik zachtjes floot - ging ik dood.'
Want hij wordt vrijwel direct overreden, 'door een vrachtwagen van een firma die De Laet heette en verhuizingen verzorgde.
Veel grappiger hoefde het niet te worden.
De dood zag het gebeuren, dat herinner ik me.
Ik wilde naar hem toegaan, maar op dat moment kwam er een blond kind voor me staan.
In haar hand hield ze een tros ballonnen, maar misschien heb ik die erbij verzonnen, hoe dan ook: ze had haast. Ze zei: "Kom", en ze trok me aan mijn hand met zich mee.'



De man gaat naar het strand, en gaat op zijn plaid liggen.

'Ik legde mijn hand op mijn borst en luisterde hoe het daar piepte. Ik genoot van de rust. Ik voelde dat de tas met de thermoskan en het boek tegen mijn been aan lag. Ik voelde mijn hand op mijn hart. Ik voelde het gewicht van mijn zorgen van me afglijden.
Daar ongeveer is de dood naast me komen liggen. Hij vroeg hoe het met me ging.
Ik kwam weer niet op dat ene woord dat je gebruikt als iets niet beter kan, hoe heet het.
"Goed, goed," zei ik, om er vanaf te zijn. "Goed, goed. Het kan niet beter."'

En daar stopt het verhaal.

Ik heb met opzet veel geciteerd, omdat samenvatten het verhaal geen recht doet. Dit is zo'n verhaal waarin ieder woord ertoe doet. De kracht zit in de details, in sommige subtiele herhalingen, vooruitwijzingen (het meisje!). In mooi geplaatste zinnetjes als 'Dit is het dus, dacht ik.' En ik ga niet nog meer citeren, dus - lees dit boek rustig, desnoods tweemaal, en neem ook tijd voor de prachtige prenten.

De hemel als een dagje aan zee, een meisje met ballonnen als welkomst-engeltje? Daar lijkt het aan de oppervlakte op, maar de hemel is hier vooral verlossing van lang wachten, en verlossing van eenzaamheid. Het zijn zaken die voor kinderen doorgaans moeilijk te bevatten zijn, die beginnen nog maar net met leven en kijken absoluut niet uit naar de dood. (Hoewel er misschien doodzieke kinderen zijn die dit herkennen.) Ook het tempo van het verhaal is van oude mensen: hoe lang de man er over doet om de bus te nemen!
Maar zeg nooit nooit: het zou zomaar kunnen voorkomen dat er jonge lezers zijn die door dit verhaal onder de indruk raken: dus zó is het om oud te zijn en naar de dood te verlangen.
Het is niet moeilijk - je moet er voor open staan.

Mijn moeder was zo iemand die steeds meer naar de dood begon uit te zien. Ze was letterlijk en figuurlijk levensmoe. Aan haar moest ik meteen denken toen ik het gelezen had.
De laatste jaren van haar leven zei ze steeds vaker dat ze het niet erg zou vinden om te sterven. Uiteindelijk vond ze dat ze te lang moest wachten - dus hielp ze de dood een handje. Ze zou (ook als liefhebber van klassieke muziek) dit werk zeker gewaardeerd hebben.

De cd achterin het (fraai vormgegeven) boek voegt muziek toe aan het verhaal. Bart Moeyaert leest voor, onderbroken door het Nederlands Blazers Ensemble, dat werk van Haydn uitvoert, te weten de Sieben letzten Wörte unseres Erlösers en nog iets uit de Jahreszeiten. De sonates van die Zeven Woorden worden niet op volgorde uitgevoerd, maar het laatste deel, Il Terremoto (de aardbeving), valt wel samen met het laatste deel van het verhaal.

De keuze voor deze muziek geeft het lichtvoetig vertelde verhaal een zwaarte die ik niet had verwacht. Dat ligt niet aan het NBE, want dat voert de muziek nu juist niet zo zwaar uit en ondersteunt de verteller bovendien met soms prettig frivool extra geluid, allerminst zwaar.
Maar ja, het blijft een ernstig stuk klassieke muziek, en levert de associatie met het verhaal van Jezus, wiens overlijden volgens de overlevering (de evangelies) echter iets anders verloopt dan dat van de oude man uit het verhaal, om het onderkoeld te zeggen. Wel dook bij mij de associatie op met de figuur van Maria Magdalena, omdat de oude man zo uitgebreid praat met 'de vrouw', die ook op de bus wacht, en die enkele behartenswaardige uitspraken doet. Als heiden waag ik mij niet aan verdere exegese.
Ik houd het er maar op dat het resultaat prachtig is, al had ik iets lichtere muziek verwacht.



Moeyaert, Bart. De Hemel; met tekeningen van Gerda Dendooven. Querido, 2015. ISBN 978 90 451 1808 6. Boek + cd, met muziek van het Nederlands Blazers Ensemble.


                               







zaterdag 28 maart 2015

Het licht gaat uit

Een bericht in de e-postbus: Licht op lezen lente 2015.
In het redactioneel windt Hanneke Koene er geen doekjes om: dit wordt de laatste aflevering, het Licht gaat uit.

Het was een experiment om een digitaal tijdschrift te bedenken dat absoluut niet op papier zou kunnen. Rust was belangrijk en verdieping en een zekere blijvende waarde. Het digitale gaf immers mogelijkheden om te actualiseren, mocht dat nodig zijn.

Schrijvers de mogelijkheid geven zich te presenteren, boeken oppakken, lezen en beschrijven op een manier die ook kijkt naar de mogelijkheden en de redenen om ze aan kinderen en jongeren aan te bieden, zoeken naar het belang van lezen.

Licht op Lezen wilde een kompas zijn voor leerkrachten en ouders die het belangrijk vinden dat kinderen lezen. Licht op lezen wilde een podium zijn voor auteurs die de moeite waard zijn en die op andere podia niet of niet voldoende aan bod komen.Licht op Lezen wilde toegankelijk blijven, niet alleen voor ingewijden of literair deskundigen. Licht op Lezen wilde een kijkje in de keuken van het boekenvak gunnen en andere mogelijkheden met boeken aanreiken.

Maar Licht op Lezen was ook een middel om De Boekenwurm te redden. De hoop was er om via een spotgoedkoop abonnement zoveel abonnees te verwerven dat het mogelijk was een tweede geldstroom op gang te brengen voor de boekhandel. In plaats van koffie en gehaktballen wilden wij onze kennis en ervaring verkopen. Het blad zou niet alleen voor De Boekenwurm werken, maar alle boekhandels dienen via de Boekenwurmonline, de enige boekenwebwinkel die belangstellenden de mogelijkheid gaf om een boek bij hun eigen boekwinkel te kopen.  '



Als een verrassing komt het niet. De laatste keer dat ik Hanneke sprak, op 27 januari in Maastricht, was ze druk bezig met de inrichting van de winkel, op de nieuwe locatie, op een steenworp afstand van de oude. En ze stelde droogweg vast dat ze eigenlijk bijna geen privéleven meer had. Winkel, tijdschrift en gemeenteraadslidmaatschap slokten onbehoorlijk veel tijd op.
Het aantal abonnees op Licht op lezen was ook teruggelopen, veel eerste abonnees verlengden hun lidmaatschap niet, hadden er, om Hanneke's al eerder geciteerde woorden te herhalen, 'die lullige twaalf euro' niet voor over. Ze dacht het dit jaar nog te proberen, maar als het dan niet zou lukken...
Met de haar kenmerkende voortvarendheid (en impulsiviteit) heeft ze de knoop nu al doorgehakt.
En als ze moet kiezen, zo blijkt, dan ligt haar hart bij de winkel. (En, neem ik aan, bij het politieke werk.) Ik kan me er van alles bij voorstellen.
Ze schrijft er in haar rubriek Hanneke's dit over:
'Mijn besluit is niet abrupt, maar ook niet heel traag genomen. Zoals gewoonlijk is het een proces in je hoofd, een opeenstapeling van factoren en een paar doorslaggevende momenten. Voor ik vertrek zal ik het hier uitgebreid beschrijven.'

Wat betreft periodieken over jeugdliteratuur blijven nu alleen Literatuur zonder leeftijd en Lezen over, al is dat laatste formeel geen tijdschrift over jeugdliteratuur (zie ook hier). Geen van tweeën heeft een digitale afdeling. De nieuwtjes worden overgelaten aan Leesplein.nl (dat ook korte interviews publiceert) en Jeugdliteratuur.org, beide gratis (want gesubsidieerd). Plus Leesfeest.nl, Kjoek en nog wat websites.
Ook Lezen is trouwens gratis - al staat niet vast dat het gratis blijft, begreep ik onlangs. Het heeft geen digitale afdeling, maar het tijdschrift is wel als pdf te downloaden.
Literatuur zonder leeftijd heeft academische pretenties en status, en wordt uitgegeven door IBBY Nederland. Met de titel wordt bedoeld dat jeugdliteratuur ook voor volwassen lezers te genieten kan zijn. Intussen is de inhoud doorgaans vooral gericht op onderzoekers: door ons voor ons.
IBBY Nederland is de Nederlandse sectie van de International Board on Books for Young people (IBBY). Literatuur zonder leeftijd zou eerder een blad kunnen zijn van de Nederlandstalige afdeling van de IRSCL (International Research Society for Children's Literature). Het heeft ook nauwe banden met de masteropleiding jeugdliteratuur van de Tilburgse universiteit.

Het eerste deel van de laatste aflevering van Licht op lezen bevat o.a. interviews met auteur Ronald Giphart (die alleen maar wil schrijven over 'vriendelijke mensen'), MS-patiënte en lezer Anke van Gend, en hoogleraar Maurice de Greef (over laaggeletterdheid). Kinderboekambassadeur Jacques Vriens levert zijn laatste bijdrage - hij is dit voorjaar opgevolgd door Jan Paul Schutten.
Allemaal films, opgenomen met Hanneke's tablet.
'Eerste deel van de laatste aflevering', ja, want ook deze 'editie' komt in stukjes en beetjes tot ons.

De kracht van Licht op lezen zat 'm in het ongebreidelde enthousiasme waarmee de enige redacteur (Hanneke) er op uit trok, auteurs interviewde over hun werk, dat ze uiteraard goed gelezen had, leerkrachten interviewde over hun inspanningen om boeken onder de aandacht te brengen, en zo meer. Het spettert, zit vol leven en liefde voor boeken. Het was alleen daarom al de moeite waard om te steunen. Voor die 'lullige twaalf euro' per jaar kreeg je een vracht informatie en ideeën.

De zwakte was precies dat eenpersoonswerk. Ze vergat een goed functionerende meerkoppige redactie te vormen, die haar veel werk uit handen kon nemen en lijnen voor de toekomst kon uitzetten. Ze vergat het promotietraject - je krijgt niet zomaar lezers en je houdt ze ook niet vanzelf vast.
Haar motief was de winkel te redden - niet het meest ideale uitgangspunt om een periodiek op te starten. Dat blijkt ook uit de wat ongelukkige titelwisseling: eerst Boekenwurmblad, daarna Licht op lezen.
Ze benutte ook niet optimaal een van de belangrijkste mogelijkheden van internet, namelijk om onmiddellijk te publiceren. Het idee van 'afleveringen' of 'edities' is afkomstig van gedrukte periodieken, een 'digitaal tijdschrift' laat in dat opzicht kansen liggen.

Het kriebelde wel. Er zat en zit potentie in Licht op lezen. Met haar redactionele uitgangspunten was weinig mis. Ik citeer ze nog eens:
'Schrijvers de mogelijkheid geven zich te presenteren, boeken oppakken, lezen en beschrijven op een manier die ook kijkt naar de mogelijkheden en de redenen om ze aan kinderen en jongeren aan te bieden, zoeken naar het belang van lezen.
Licht op Lezen wilde een kompas zijn voor leerkrachten en ouders die het belangrijk vinden dat kinderen lezen.
Licht op lezen wilde een podium zijn voor auteurs die de moeite waard zijn en die op andere podia niet of niet voldoende aan bod komen.
Licht op Lezen wilde toegankelijk blijven, niet alleen voor ingewijden of literair deskundigen. 
Licht op Lezen wilde een kijkje in de keuken van het boekenvak gunnen en andere mogelijkheden met boeken aanreiken.'
En ik vul aan: Licht op lezen had een portaal kunnen worden dat de weg wees, ook naar andere websites over kinderboeken.

Hanneke Koene stopt even impulsief als ze begon. Zelf vindt ze het, geloof ik, niet zo impulsief, maar kenmerkend is dat zal in de verleden tijd over Licht op lezen schrijft, terwijl je op de website van De Boekenwurm nog een abonnement kan nemen.

Wie pakken de draad op?


vrijdag 27 maart 2015

The final solution

Op grond van een recensie besloot ik The final solution van Michael Chabon te kopen - als e-boek.

Juli 1944, Engeland.
'A boy with a parrot on his shoulders was walking along the railway track.'
Zo begint het verhaal. Een oude man ziet hen, en iets trekt zijn aandacht. 'Charmed him or aroused his sense - a faculty at one time renowded throughout Europe - of promising anomaly.'
Die oude man is een rechercheur met pensioen, eens beroemd om zijn scherpzinnigheid.

Alleen dit begin al beslaat tientallen bladzijden en is toch niet wijdlopig op de vervelende manier van een wijsneuzige verteller. De verteller beschrijft de reactie van de oude man op een kalme, precieze manier die ons heel veel leert over man en jongen (van een jaar of negen, tien), en de omstandigheden.
De oude man komt in beweging als hij ziet dat de jongen misschien geëlektrocuteerd wordt doordat hij de stroomgeleidende rail zou kunnen raken. Hij waarschuwt, de jongen staat stil.
'He held out to the old man a face as wan and empty as the bottom of a beggar's tin can.' De papegaai spreekt. 'Zwei eins sieben fünf vier sieben drei. Vier acht vier neun eins eins sieben.'
De oude man is van zijn stuk gebracht. Tijd voor een langer citaat, om de stijl te proeven.
'The old man blinked. The German numbers were so unexpected, literally so outlandish that for a moment they registered only as a series of uncanny noises, savage avian utterances devoid of any sense.
"Bist du Deutscher?", the old man finally managed, a little uncertain, for a moment, of whether he was addressing the boy or the parrot. It had been thirty years since he had last spoken German, and he felt the words tumble from a high back shelf of his mind.
Cautiously, with a first flicker of emotion in his gaze, the boy nodded.'

En dan ontrolt zich een intrige die ik te mooi vind om hier uit de doeken te doen, een drama - en ja, ook een soort speurdersverhaal, compleet met moord - dat een uiterst wrange ironische lading geeft aan de titel (die in het Duits eigenlijk met Endlösung zou moeten worden vertaald) en het verhaal ver doet uitstijgen boven het gebruikelijke schema van de whodunnit.
Haast overbodig om te melden dat de papegaai een belangrijke rol speelt, en dat de oude rechercheur (met pensioen sinds 1914, sindsdien is hij imker, de naam Sherlock Holmes komt voor de geest maar wordt niet genoemd), zich met grote tegenzin laat overhalen om niet zozeer de moord op te lossen als wel 'to find the boy's parrot', zoals hij met nadruk zegt. Gevangenschap en vervolging spelen een rol, het missen van een moeder, evenals hebberigheid die (zoals vaker) leidt tot gewetenloze moordzucht.
De titel doet een andere titel weerklinken: The Final Problem, van Sir Arthur Conan Doyle.

Niet overbodig echter om nog eens op te merken dat het vooral de kalme, minutieuze verteller is die me boeide, inclusief zijn vermogen om de lezer zo nu en dan op het verkeerde been te zetten, en diep te raken met zijn portret van de jongen, die geen woord spreekt en zich aan niemand hecht, behalve aan zijn papegaai.

Wie het verhaal tot het eind toe leest, weet dat de papegaai wordt gevonden, en ook de moordenaar, maar de oplossing van het cijferraadsel niet. Dan komt het hartverscheurende slot.
'At that moment the ground rumbled faintly, and in the distance, growing nearly, there was the cry of iron wheels against iron rails. A train was passing through the station, a freight, a military transport, its cars painted dull grey-green, carrying shells and hams and coffins to stock the busy depots of European war. The boy looked up as it tottered past, slowing but not coming to a stop. He watched the cars, his eyes flickering from left to right as if reading them go by. "Sieben zwei eins vier drei," the boy whispered, with the slightest hint of a lisp. "Sieben acht vier vier fünf."
Then the parrot, startled perhaps by the clamour of the passing train, flew up into the rafters of the station roof, where, in flawless mockery of the voice of a woman whom none of them would ever see or meet again, it began, very sweetly, to sing.'



Chabon, Michael. The Final Solution. Fourth Estate / Harper Collins e-books, 2004.

  


Er verscheen in 2014 een vertaling door Gerda Baardman bij Anthos: De laatste oplossing.
En ja, er is ook een vertaling in het Duits, door Andra Fischer, 2005, bij Taschenbuch. Maar die uitgever durfde de door mij gesuggereerde titel kennelijk niet aan, het boek heet Das letzte Rätsel, ein Kriminalroman...











donderdag 26 maart 2015

Recensies kinderboeken in de Volkskrant

Ja, soms barst er ineens iets uit dat de moeite van het citeren waard is. Rindert Kromhout schreef op 25 maart jl. op zijn Facebook-pagina:

'Het zit me toch niet helemaal lekker. Ik heb, omdat ik me als kinderboekenschrijver, maar vooral ook als oud-recensent kinderboeken van de Volkskrant (1984-1990) nog altijd betrokken voel, zaterdag een ingezonden brief naar deze krant gestuurd, die als volgt begint:
'Er was een tijd dat er elke week een kinder- of jeugdboek werd besproken in de Volkskrant. Er was, later, een tijd dat er elke veertien dagen een kinder- of jeugdboek werd besproken in de Volkskrant. Maar die tijden lijken voorbij te zijn. Iedere week sla ik Sir Edmund open, in de hoop iets te kunnen lezen over onlangs verschenen kinderboeken, maar tevergeefs. Wat is hier aan de hand? Waarom worden de kinderboeken al maanden genegeerd?'
De Volkskrant heeft besloten de brief niet te plaatsen. Wel kreeg ik een mail van de chef boeken' (Wilma de Rek, hv). 'Ik denk dat ik daar niet zomaar uit mag citeren, maar de chef boeken vraagt zich (enigszins denigrerend) af welke Sir Edmund ik lees, omdat er in de boekenbijlage van de Volkskrant gewoon over kinderboeken wordt geschreven. De Volkskrant, aldus de chef boeken, neemt kinderboeken tegenwoordig serieus (vroeger kennelijk dus niet, denk ik dan, bedankt voor het compliment), maar publiceert er alleen over als er een reden voor is.
Ben ik gek? Stel ik me aan? Is er al in geen maanden een reden geweest een recensie over een mooi, net verschenen kinderboek te schrijven? Zo ja, dan zal ik vanaf nu zwijgen. Zo nee, dan hoop ik echt dat er iets gaat veranderen.'

Dat stukje riep reacties op van Annelies Jorna, Pieter Feller, Hester van de Grift, Wilma Seijbel, Milja Praagman, Susan Venings, Jaap Friso, Alice Hoogstad, Marcel van Driel, Christine Tinssen, Marischka Verbeek, Diet Groothuis, Tiny Fisscher, Marion van de Coolwijk, Marco Kunst, Roeland Ensie, Anke Kranendonk, Hanneke de Jong, Selma Niewold, Katrien Temmerman, Jacob Bosma, Lieke van Duin en ondergetekende (vandaag).

Grotendeels auteurs en/of recensenten van kinderboeken en het is dus geen wonder dat Rinderts onbehagen gesteund wordt - en ook ik vind dat de Volkskrant erg zuinig is met recensies van kinderboeken. Ik vermoed dat de verontwaardiging in dit kleine kringetje blijft rondzingen.


zaterdag 21 maart 2015

Een kleine ballerina

Ach ja, Sempé! Een vertaling van zijn Petit Nicolas was, geloof ik, een van de eerste boekjes die ik recenseerde voor NRC Handelsblad, lang geleden, ik meen in 1981.
En nu ligt daar De kleine ballerina, een vertaling van Catherine Certitude van Patrick Modiano, verschenen in 1988, met heruitgaven in 1990 en 2005, met tekeningen van Jean-Jacques Sempé en vertaald door Marijke Arijs.
Patrick Modiano won in 2014 de Nobelprijs voor literatuur; wellicht bracht dat Querido op het idee om het boek uit te brengen, het wordt in ieder geval op voor- en achterkant van het boek vermeld. En Sempé, ja, in Frankrijk behoeft hij nauwelijks introductie. Hier wel, dus mag deze uitgave commercieel gezien toch licht gewaagd genoemd worden - en dat vind ik een compliment in deze onzekere tijden voor uitgevers.



Het formaat van het boek en de voorkant suggereren een prentenboek voor jonge lezers, maar een eerste blik op de pagina's maakt duidelijk dat het een verhaal is voor lezers vanaf tien jaar - laten we zeggen, voor lezers van tien tot honderd jaar (en ouder). Sommige jonge lezers zullen het knap lastig hebben met de verteller en de structuur, want het is een herinnering, een terugblik van een vrouw op haar jeugd, 'nu bijna dertig jaar geleden'.

Dat blijkt overigens al op de eerste bladzijde, en als de jonge lezer erin is geslaagd die tot zich te nemen, dan ontrolt zich het verhaal van een meisje dat met haar vader in Parijs woont, tot ze verhuizen naar New York, haar moeder achterna.
Het verhaal wordt verteld in glasheldere stijl, toegankelijk genoeg voor een geoefende jonge lezer, denk ik, en bestaat uit een aantal grappige en ontroerende episodes, met een lichte ironie waarbij de tekeningen van Sempé precies passen. Het is ook echt een verhaal, geen roman, en het moet het hebben van de warme weemoed waarmee wordt teruggekeken, en de ironie die schuilt in bijvoorbeeld zo'n figuur als meneer Casterade ofwel 'de Klier', met zijn lange bovenlijf ('door dat lange, stramme bovenlijf lette je minder op de beweging van zijn benen, zodat het leek of hij zich op rolschaatsen, of zelfs op ijsschaatsen voortbewoog') en zijn neigingen tot voordracht uit eigen werk, en bijvoorbeeld de min of meer clandestiene deelname aan de 'voorjaarscocktail' van de sjieke familie d'Ancorena.

' Papa was erg gespannen, maar tegelijk zag hij reikhalzend uit naar de voorjaarscocktail van Odiles vader.
"Heel keurige mensen, die Ancorena's," herhaalde hij op een mondaine toon die ik niet van hem gewend was. 
We waren na de lunch op ons bankje in het plantsoen van de Heilige-Vincentius-a-Paulokerk gaan zitten en hij maakte toekomstplannen.
"Weet je, lieve Catherine, er is niet veel voor nodig om een aangenaam leven te hebben. Echt niet. Het is alleen een kwestie van milieu, van omgeving. Ik kan haast niet wachten om met die Ancorena's kennis te maken." '

Dat valt natuurlijk wat tegen, want de uitnodiging was gefabriceerd door Catherine's vriendin Odile en niemand zag papa staan, al deed-ie nog zo zijn best. Erger nog, daarna verdween Odile van dansles. (Daar had Catherine haar leren kennen.)
Maar papa was diep onder de indruk en bewaarde met zorg het visitekaartje van de enige man met wie hij een soort gesprek had gevoerd.

' Tabélion. Nog zo'n naam die in mijn geheugen is blijven hangen, en de echo ervan roept bij mij een bepaald gevoel op. Die Tabélion heeft blijkbaar heel erg tot papa's verbeelding gesproken, want dertig jaar later zit zijn visitekaartje nog steeds in zijn portefeuille. Hij heeft het me onlangs op een avond laten zien. Het karton was een beetje vergeeld.


René Tabélion
S.E.F.I.C.
Rue Lord Byron, I (8e arr.), ELY.83.50

Hij was de enige gast die op die voorjaarscocktail het woord tot hem had gericht. '

Papa belde vaak dat nummer, maar kreeg nooit contact.
Op een dag kwam er een brief uit 'Amerika'. Diezelfde dag deelde papa zijn vennoot (Casterade) mee dat hij daarheen zou gaan. En hij nam zijn dochter uit eten om het vertrek te vieren.

' "De reden dat ik je vanavond mee uit eten heb genomen, is dat ik het met jou over die reis wilde hebben. Jawel, lieve Catherine, we vertrekken naar Amerika. We gaan naar je mama toe." '

En er volgt nóg een etentje, want 'Meneer Casterade stond erop ons allemaal uit te nodigen voor een afscheidsdiner in restaurant Le Picardie in de rue de Chabrol'.
Na dat etentje wandelen vader en dochter weer naar hun bankje.

' "Wacht maar, Catherine. We zullen heel gelukkig worden in Amerika."
Hij stak een sigaret op, leunde met zijn hoofd achterover en blies een kringetje.
"Binnenkort zijn we in de Nieuwe Wereld. The New World. Maar, zoals Casterade al zei, we mogen Frankrijk niet vergeten."
Op het moment zelf besteedde ik niet veel aandacht aan zijn opmerking.
Nu pas, na al die jaren, meen ik die zin weer glashelder te horen, alsof ik nog steeds dat kind was dat die middag in het plantsoen van de Heilige-Vincentius-a-Paulokerk zat.
Ik denk vaak terug aan mijn school in de rue des Petits-Hôtels, aan het plantsoen waar ik met mijn vriendinnetjes op stoffige zomermiddagen speelde, aan onze opslagplaats en aan de weegschaal waarop papa en ik ons wogen. Ik denk terug aan meneer Casterade, die ons zijn verzen voorlas. En aan mevrouw Dismaïlova, van wie ik nooit heb geweten hoe haar echte stem klonk.
We blijven altijd dezelfde en degenen die we in het verleden zijn geweest, zullen tot het einde der tijden bestaan. Zo zal er altijd een klein meisje zijn dat Catherine Certitude heet en met haar vader door de straten van het tiende arrondissement in Parijs loopt. '

In alle weemoed is dit ook een liefdevol portret van een dochter over haar vader. Dat van die weegschaal, daarmee begint haar herinnering. Dat was een vast ritueel. papa ging er eerst op staan, keek hoeveel hij woog en vroeg Catherine er dan bij.

' En dan voegde ik me bij hem op de weegschaal. Daar stonden we dan, met z'n tweetjes, papa met zijn handen op mijn schouders. Zonder ons te verroeren. Alsof we poseerden voor de lens van een fotograaf. ik had mijn bril afgezet en papa de zijne. Alles om ons heen was zacht en wazig. De tijd stond stil. We hadden het goed. '

Het motief van de wereld met en zonder bril komt nog terug, o.a. in de dansles. De dansles zelf is een motief: haar (Amerikaanse) moeder danste, zij mag zelf van haar vader ook op dansles (bij mevrouw Dismaïlova, die praatte met een Russisch accent), en een van de handelspartijen van haar vader bestaat uit kisten vol beeldjes van ballerina's - waaronder heel wat gebroken.
O.k., nog een citaat:

' In sommige kisten zaten kapotte beeldjes. We legden de brokstukken op de rekken in de opslagplaats. Daarna maakte mijn vader de andere kisten dicht en pleegde hij een telefoontje. Hij sprak in een vreemde taal. Toen hij de hoorn op de haak legde, zei meneer Casterade: ‘Pas maar op, Georges, je stort je in een hachelijk avontuur. Misschien wordt het reçu dat je hebt getekend door de Franse douane niet aanvaard. Denk maar aan die geschiedenis met die duizend paar Oostenrijkse moonboots die je door de douane hebt geloodst. Het scheelde niet veel of je was op je bek gegaan, met je moonboots. Zonder mij zat je nu mooi achter de tralies.’
Mijn vader had zijn bril afgezet en deed er het zwijgen toe. ‘s Avonds kwam een andere vrachtwagen de kisten met de ballerina’s ophalen. Alleen de kapotte beeldjes bleven staan. Iedere avond waren papa en ik bezig de brokstukken te lijmen, waarna we ze een voor een op de rekken in het gelid zetten. En we keken naar al die rijen en rijen ballerina’s.
‘Catherine, liefje, wil jij misschien ook graag ballerina worden?’ vroeg papa.
‘Zoals mama?’  '

En een afbeelding:




In de naam Certitude zit een kleine betekenis die in de vertaling verloren gaat.
Eerst maar eens de verklaring (p. 10):

' Boven op de gevel van de opslagplaats - een groot matglazen raam dat de nieuwsgierigheid van de voorbijgangers in de rue d'Hauteville tegen moest gaan - stond in marineblauwe letters: 'CASTERADE & CERTITUDE - Exp. en Trans.' Certitude is onze achternaam, van mijn vader en mij. Hier in Amerika spreken ze die uit als Ser-ti-tjoed, met pijn en moeite, maar in Parijs klonk het heel duidelijk en Frans. Later heeft papa me uitgelegd dat onze echte naam veel ingewikkelder was. Iets als Tscerstistscekvadze of Sjertsjetitudjvili.
Op een zomermiddag aan de vooravond van de oorlog, toen papa nog jong was, had hij een uittreksel van zijn geboorteakte nodig en dus was hij naar het stadhuis van het negende Parijse arrondissement gegaan, waar zijn vader hem ooit had aangegeven onder de naam Tscerstistscekvadze of Sjertsjetitudjvili. In het uitgestorven, zonovergoten kantoor van de burgerlijke stand zat een ambtenaar, helemaal alleen.
Toen hij de zo ingewikkelde naam van mijn vader op het formulier moest invullen, had hij een diepe zucht geslaakt. Met een onwillekeurige beweging had hij een onzichtbare zwerm bijen, muggen en krekels verjaagd, alsof die Tscers, Sjerts, Tïts en Tsje's van mijn vaders naam hem in de oren klonken als het gezoem van honderden insecten.
'lk krijg het warm van die naam van u,' had hij tegen papa gezegd, terwijl hij zich het zweet van het voorhoofd wiste. 'Als we hem nu eens vereenvoudigden? Wat dacht u van... Certitude?'
'Mij best,' zei papa.
'Goed, dan wordt het Certitude.'
Op de opslagplaats in de rue d'Hauteville stond dus het opschrift 'CASTERADE & CERTITUDE - Exp. En Trans.' Wat betekende Exp. en Trans.? Mijn vader deed daar altijd heel geheimzinnig en ontwijkend over.
Expeditie? Export? Transito? Transport?
Het werk gebeurde 's nachts. Ik werd vaak wakker van af en aan rijdende vrachtwagens die hun motor lieten draaien terwijl ze stilstonden. Door het raam van mijn kamer zag ik mannen die met kisten sjouwden de opslagplaats in en uit lopen. Papa en meneer Casterade stonden midden op de stoep die nachtelijke bedrijvigheid in goede banen te leiden. Papa had een opengeslagen registerboek in zijn handen en maakte aantekeningen telkens als er kisten uit een vrachtwagen werden gelost of in een andere vrachtwagen werden geladen. '

Certitude betekent zekerheid en veel zekerheid is er niet in het leven van de kleine Catherine - behalve echter haar liefhebbende vader, haar school en vriendinnen, op zich juist genoeg.
Die 'vreemde taal' van pap zou best Georgisch hebben kunnen zijn, daar wijzen de uitgangen -adze en -vili op.




Wie tot hier is gekomen en bovenstaande citaten heeft gelezen, zal het met me eens zijn dat dit soepele taal is, prettig om te lezen en zonder afleidende beeldspraak en andere tierlantijnen - een bondige, onopgesmukte stijl die ons de kans biedt om tot de kern door te dringen. Dat vind ik een compliment voor vertaler Marijke Arijs. En tot mijn verrassing kon ik vergelijken. Niet dat ik het origineel in huis heb, maar op internet vond ik de complete originele tekst - met voetnoten in het Deens. Kennelijk een Deense docent die de tekst heeft gebruikt in zijn onderwijs.

Nou heb ik niet woord voor woord vergeleken. Ik merkte op dat Klier een (fraaie) vrije vertaling is van Crampon, dat Le Picardie ook in het origineel Le Picardie is (waar ik La Picardie zou hebben verwacht, het le komt van het weggelaten restaurant denk ik), en het enkele keren voorkomende motto van haar vader, 'Kom maar op, wereld' is de mooie vertaling van 'A nous deux, Madame la vie'. In het algemeen heeft de vertaler de originele tekst goed gevolgd, is mijn indruk.
Voor wie dat zelf wil vergelijken volgen na de titelbeschrijving hieronder de originele teksten.

Een klein juweeltje, dit boek.




Modiano, Patrick. De kleine ballerina; met tekeningen van Jean-Jacques Sempé; vertaald door Marijke Arijs. Querido, 2015. Orig.: Catherine Certitude, 1988. ISBN 978 90 451 1821 5.


'Papa était à la fois très anxieux et très impatient de se rendre au cocktail de printemps, chez les parents d'Odile.
  Des gens très bien, ces Ancorena, me répétait-il d'un ton mondain   que je ne lui connaissais pas.
Après le déjeuner, nous étions assis sur le banc du square Saint Vincent de Paul, et il faisait des projets d'avenir.
  Tu sais, ma petite Catherine... Il faut peu de choses pour que la vie devienne plus agréable... peu de choses... C'est une question de milieu, d'entourage... J'ai vraiment hâte de  voir ces Ancorena...'

---

'Tabélion... Encore un nom qui résonne dans ma mémoire, et son écho provoque chez moi une émotion. Ce Tabélion avait dû beaucoup frapper l'imagination de papa : trente ans plus tard, il garde encore sa carte de visite dans son portefeuille. Il me l'a montrée l'autre soir. Le bristol   était un peu jauni :
René Tabélion
S.E.F.I.C.
1 rue Lord Byron (8e) ELY.83.50.
C'était le seul invité qui lui avait adressé la parole au cours du cocktail de printemps.'

'Si je t'ai invitée ce soir au restaurant, m'a dit papa, c'est pour te parler de ce voyage... Eh bien, oui, ma petite Catherine, nous partons en Amérique... En Amérique où nous allons rejoindre ta maman...'

---

'  Tu verras, Catherine... Nous serons heureux en Amérique...
Il a allumé une cigarette, il a renversé la tête   et il a fait un rond de fumée.
  Bientôt nous serons dans le Nouveau Monde... The New World... Mais, comme le dit Casterade, il ne faut pas oublier la France...
Sur le moment, je n'ai pas prêté grande attention à cette remarque.
C'est aujourd'hui, après toutes ces années, qu'il me semble l'entendre, distinctement, comme si j'étais encore l'enfant de cet après-midi-là, square Saint Vincent de Paul.
Je pense souvent à mon école, rue des Petits Hôtels, au square où je jouais avec mes camarades dans la poussière des après midi d'été, à notre magasin et à la balance sur laquelle nous nous pesions, papa et moi. Je pense à Monsieur Casterade qui nous lisait ses œuvres. Et aussi à Madame Dismaïlova dont je n'aurai jamais entendu la vraie voix.
Nous restons toujours les mêmes, et ceux que nous avons été, dans le passé, continuent à vivre jusqu'à la fin des temps. Ainsi il y aura toujours une petite fille nommée Catherine Certitude qui se promènera avec son père dans les rues du Xe arrondissement, à Paris. '

---

Et j'allais le rejoindre sur la balance. Nous restions là, tous les deux, les mains de papa sur mes épaules. Nous ne bougions pas. Nous avions l'air de prendre la pose devant l'objectif d'un photographe. J'avais ôté mes lunettes, et papa avait ôté les siennes. Tout était doux et brumeux autour de nous. Le temps s'était arrêté. Nous étions bien. '

---

Papa et Monsieur Casterade ont ouvert les caisses. Elles contenaient des statuettes de danseuses classiques. Dans certaines caisses, les statuettes étaient brisées et nous avons rangé leurs morceaux sur les étagères du magasin. Puis mon père a refermé les autres caisses et il a téléphoné. Il parlait dans une langue étrangère. Il a raccroché le combiné du téléphone et Monsieur Casterade a dit :
Faites attention, Georges : vous vous lancez dans une aventure périlleuse ... Le reçu que vous avez signé ne peut pas être pris en considération par les douanes françaises... Rappelez vous l'affaire des mille après ski autrichiens auxquels vous avez fait franchir la douane. Ils ont failli vous entraîner très loin, vos après ski... Sans moi, vous auriez eu bonne mine derrière les barreaux ...
Mais mon père avait ôté ses lunettes et gardait le silence. Le soir, un autre camion est venu prendre livraison des caisses de danseuses. Il ne restait plus que les statuettes brisées. Chaque soir, nous nous amu-sions, papa et moi, à recoller leurs morceaux et à les aligner au fur et à mesure sur les étagères. Et nous contemplions toutes ces rangées de danseuses.
 Ma petite Catherine, m'a dit papa, ça te plairait d'être une danseuse toi aussi ? Comme maman ? '

---

Au dessus de la façade du magasin une grande vitre dépolie qui décourageait la curiosité des passants de la rue d'Hauteville il était écrit en caractères bleu marine : «CASTERADE & CERTITUDE Exp. Trans.» Certitude est notre nom de famille, à mon père et à moi. Ici, en Amérique, on le prononce Tcer ti tiou de, avec difficulté, mais à Paris, cela sonnait clair et français. Papa m'a explique, plus tard, que notre vrai nom était beaucoup plus compliqué. Quelque chose comme : Tscerstistscekvadze, ou Chertchetitudjvili. Un après-midi d'été, juste avant la guerre, quand papa était jeune, il avait eu besoin d'un extrait d'acte de naissance et il s'était rendu à la mairie du IXe arrondissement de Paris, là où son père à lui l'avait inscrit sous leur nom de Tscerstistscekvadze ou Chertchetitudjvili. Dans le bureau désert et ensoleillé de l'état civil , un employé se tenait, solitaire.
Au moment de transcrire sur la fiche le nom si compliqué de mon père, il avait poussé un soupir . D'un mouvement machinal, il avait chassé un essaim d'abeilles invisibles, des moustiques, des grillons , comme si ces Czer, ces Tser, ces Tits, et ces Tce du nom de mon père lui avaient évoque le bourdonnement de centaines d'insectes autour de lui.
 Vous avez un nom qui donne chaud, avait il dit à papa en s'épongeant le front . Et si on le simplifiait ? Ça vous irait... Certitude ?
 Si vous voulez, avait dit papa.
 Alors, va pour Certitude.
Le magasin de la rue d'Hauteville portait donc pour enseigne : « CASTERADE & CERTITUDE Exp. Trans. » Que signifiait « Exp. Trans. » ? Mon père est toujours resté discret et évasif là dessus.
Expéditions ? Exportations ? Transit ? Transports ?
Le travail se faisait de nuit. Souvent, j'étais réveillée par des allers et venues de camions qui s'arrêtaient et laissaient tourner leur moteur. Par la fenêtre de ma chambre, je voyais des hommes entrer et sortir du magasin en transportant des caisses. Papa et Monsieur Casterade, au milieu du trottoir, dirigeaient ces activités nocturnes de manutention. Papa tenait un registre ouvert à la main, et au fur et à mesure que l'on déchargeait les caisses d'un camion ou que l'on chargeait un autre camion, il prenait des notes. '

---

Casterade, overigens, betekent niets, maar komt qua klank in de buurt van castor (bever), cascade (waterval) en castrer (castreren).



woensdag 18 maart 2015

Snergenland

Het werd aangekondigd als een hier nog niet zo bekend klassiek Engels kinderboek, dat Tolkien geïnspireerd zou hebben: Het wonderbaarlijke Snergenland van E.A. Wyke-Smith. Het origineel heet The Marvellous Land of Snergs en verscheen in 1927. Tolkien zou er dit over gezegd hebben: 'I should like to record my own love and my children's love of E. A. Wyke-Smith's Marvellous Land of Snergs, at any rate of the snerg-element of that tale, and of Gorbo the gem of dunderheads, jewel of a companion in an escapade'. Aldus Douglas Anderson in The Annotated Hobbit, en die schijnt het te hebben ontleend aan de biografie van Tolkien door Humphrey Carpenter.

Met zo'n aanbeveling werd ik nieuwsgierig, ook omdat Sylvia Weve de kans werd gegeven dit werk te illustreren en de vertaling werd verricht door het duo Erik Bindervoet & Robbert-Jan Henkes, bekend door hun vertaling van Finnigans Wake en A Portrait of the Artist as a Young Man van James Joyce.

De beslissing van Moon (imprint van Overamstel Uitgevers) om dit boek uit te geven zal ongetwijfeld zijn beïnvloed door de heruitgave in 1995 (Dover Children's Classics). Die heruitgave had de oorspronkelijke illustraties van George Morrow.

Ik heb het verhaal in stukjes gelezen, meestal voor het slapen gaan. Het kostte me geen moeite om het weg te leggen en een enkele keer heb ik gebladerd. Hier is namelijk een vreselijk wijdlopige anonieme verteller aan het woord. Neem de eerste pagina van het verhaal:

Als er ooit eens een keer een zeevarend persoon, zoals een zeiler, 's ochtends in de vroegte bij de Watkyns-baai de hoek om zou komen varen, dan zou hij heel veel kinderen zien spelen in het water, en dan zou hij daar vrolijk van worden of juist heel treurig, afhankelijk van zijn karakter, Hij zou zich in elk geval afvragen hoe die kinderen daar kwamen, op zo'n verlaten plek, waar ze zich toch zo thuis voelden: de kleintjes, die in de rondte plonsden in de ondiepere gedeelten en achter elkaar aan zaten op het zand, en de grotere kinderen die naar vlotten zwommen en en ervanaf doken, en allemaal schreeuwden ze en gilden ze. Maar dit is enkel theorie, want er zal nooit een zeiljacht of enig ander vaartuig om de hoek van de baai komen varen en er zal nooit een zeil te zien zijn aan de horizon. Dat komt doordat dit het land van de V.V.O.K. is, en daarom een aparte, afgezonderde plek. Als een zeiler het ooit in zijn hoofd zou halen om die kant op te varen, dan zou hij te maken krijgen met onvoorstelbare stormwinden uit het noordoosten, afgewisseld met onvoorstelbare stormwinden uit het zuidwesten, dit alles in combinatie met waterhozen overal. En dan zou hij er al snel spijt van krijgen en van geluk mogen spreken als hij zich levend uit die wateren wist te redden, vastgeklampt aan de restanten van de mast.

En dan is er nog geen stap gezet!
Dit is een negentiende-eeuwse verteller, maar niet in negentiende-eeuwse stijl, want die stijl is heel losjes, in spreektaal. Waar veel negentiende-eeuwse vertellers de indruk wekken dat ze hun tekst hebben bedoeld voor gedragen voordracht vanachter een lessenaar, daar wekt deze verteller de indruk aan tafel tijdens een maaltijd een wat lang uitgevallen anekdote te vertellen. Een ongeremde kletskous, die door licht vermoeide gezichten alleen maar aangemoedigd wordt tot uitgebreider babbelen en zichzelf buitengewoon geestig vindt.

Het maakte me nieuwsgierig naar het origineel!
Dat had ik niet voorhanden, maar gelukkig bleek er in de Apple-winkel een inkijkje mogelijk, de eerste 37 pagina's.

If any seafaring person, such as a yachtsman, were to sail round the corner of Watkyns Bay in the morning, he would find large numbers of children playing in the water, and would be either pleased or depressed at the sight according to the way his nature was originally formed.
Enz.
De vertalers hebben volgens mij het origineel getrouw gevolgd en omgezet in een overeenkomstige stijl. Goed werk: de kletskous blijft de kletskous.

Het verhaal in vogelvlucht 
Joe en Sylvia vluchten uit het kinderkamp van juf Watkyns en komen na allerlei avonturen terecht in een land aan de overkant van de rivier. Hun komst heldert een misverstand op en voorkomt een soort oorlog. Eind goed al goed, dus, en Joe en Sylvia keren terug.

O.k., iets meer details.

Het kamp van juf Watkyns is van de Vereniging ter Verwijdering van Overtollige Kinderen (Society for the Removal of Superfluous Children). Die neemt kinderen op die 'overduidelijk niet worden gewenst door hun ouders of ouder, al naargelang de situatie' ('obviously not wanted by their parents, or parent as the case may be'), en bevindt zich in een nagenoeg onvindbaar land, zie boven.

 
(Hierboven links: de VVOK aan het werk, met in het midden juf Watkyns. En rechts: juf Watkyns volgens George Morrow.)

Nagenoeg, want wel wist kapitein Van der Decken het te vinden, nadat hij ruim honderd jaar met zijn Hollanders op zijn vervloekte schip had rondgevaren.
Het kinderkamp wordt omgeven door het land van de Snergen, 'een volk dat maar net iets groter is dan de gemiddelde tafel, maar breed in de schouders en heel erg sterk. Waarschijnlijk stammen ze af van de kabouters die ooit de heuvels en bossen van Europa bevolkten en die uiteindelijk zijn verdwenen toen hun bossen verdwenen door overbekapping. Hun taal is niet heel moeilijk en de kinderen pikken het in een paar weken op, wat mijn theorie over hun afkomst versterkt.' (*) En 'ze leven heel lang, grofweg zo lang als eiken.' ('They are long-lived people; roughly they live as long as oaks.')
De kinderen hebben het goed in het kamp, maar moeten zich wel aan allerlei regeltjes houden en sommige kinderen vinden dat lastig. Joe en Sylvia hebben er op een dag genoeg van (we zijn dan overigens al op p. 34) en verlaten het kamp. Ze komen de snerg Gorbo tegen, die buitengewoon slecht in oriëntatie is. Ze verdwalen dus.
Op hun dwaaltocht komen ze onder meer een ridder tegen die liever niet wil vechten, een mensenetende reus tegen die het mensen-eten tijdelijk heeft afgeschaft, een heks die gewillige dienaartjes zoekt en een wat opportunistische nar, en via een ingewikkeld gangenstelsel zijn ze bovendien aan de andere kant van de grote rivier beland, waar een koning heerst die volgens de Snergen enorm wreed is - maar die op zijn beurt de Snergen als een groot gevaar ziet.

 (Hiernaast: de mensenetende reus Golithos, die even geen mensen eet.)

De Snergen hebben met de Hollanders van Van der Decken een speurtocht naar de kinderen ingezet en wagen zich over de rivier. Na een Theater-van-de-lach-achtige plotwending ontdekken de twee partijen van elkaar dat ze wel meevallen, en daarin spelen Joe en Sylvia de mooiste rol, met wat bescheidener rollen voor de Snerg Gorbo en de nar Boldrik.
Zoals gemeld, eind goed al goed, de kinderen keren terug.

De lol van het verhaal zit hem in de vele bizarre wezens en voorvallen die de loslippige en wijdlopige verteller weet op te dissen. Zucht nog eens diep, besef dat er niet te ontkomen valt aan deze ouwehoer, neem een drankje en de tijd om hem te volgen in zijn aberraties. De enige andere oplossing is het boek dichtslaan.
De makke van het verhaal is de zwakte van de interne logica, de afwezigheid van echt interessante karakters en relaties, en de trage tempo, uiteraard veroorzaakt door genoemde wijdlopigheid.
Hij lult maar wat raak, deze verteller, maar weet intussen wel wat bizarre taferelen te schetsen. Hier en daar vermakelijk, maar wat mij betreft is dit verhaal geen hoogtepunt van de jeugdliteratuur. Het mag Tolkien dan geïnspireerd hebben, zijn eigen werk overtreft het met gemak.

Wel zeer te prijzen vind ik het werk van Sylvia Weve, die zich in tien paginagrote en nog wat aanvullende illustraties mocht uitleven en het bizarre, karikaturale karakter van dit verhaal goed aanvult - wat mij betreft beter dan George Morrow.



E.A. Wyke-Smith. Het wonderbaarlijke Snergenland; met illustraties van Sylvia Weve; vertaald door Erik Bindervoet & Robbert-Jan Henkes. Moon, 2014. ISBN 978 90 488 1960 7.

(*) Hier een klein staaltje aanpassing van de vertalers. Het origineel: 'The Snergs are a people only slightly tallerthan the average table but broad in the shoulders and of great strength. Probably they are some offshoot of the pixies who onze inhabited the hills and forests of England, and who finally disappeared about the reign of Henry VIII. Their language is not verey difficult and the children especially learn to speak it in a few weeks, which helps to strengthen my theory of their origin.'


maandag 16 maart 2015

Kruistocht in spijkerbroek

Deze recensie van Kruistocht in spijkerbroek door Sylvia Witteman is te leuk om hem in de papierbak te laten verdwijnen, vooral voor wie niet geabonneerd is op de Volkskrant, waarin-ie op 14 maart 2015 verscheen. Wat zou Thea Beckman ervan gevonden hebben?



' Mijn dertienjarige zoon moet van school af en toe boeken lezen.
Telkens weer schuif ik hem dan vergeefs Kruistocht ín spijkerbroek onder ogen, het exemplaar dat ik in 1975 ontvreemdde uit de Openbare Bibliotheek Bloemendaal, niet uit puberale kleptomanie, maar omdat ik zeker wist dat niemand op de hele wereld (of althans, in de hele Openbare Bibliotheek (Bloemendaal) zo veel van dat boek hield als ik.
... en dit’, zei dr. Simiak, ‘is dan de materietransmitter.’ Wat daar in die eerste zin niet allemaal besloten lag, als je het boek eenmaal kende! Je zou zelfs nu, veertig jaar na dato, dat hele internet willen afstaan in ruil voor één zo’n materie-transmitter, de deus ex machina die de halve Middeleeuwen voor je afdraait door de ogen van Dolf Wega, scholier uit Amstelveen, met zijn goeiige vetkrijtjes, zijn zakmes en zijn ‘gevoerde windjack’.
Die Dolf toch, uit 1973. Hij wou alleen even een riddertoernooi zien in 1212 en dan lekker weer naar huis, maar zo gaan die dingen niet. In plaats daarvan komt hij in een kinderkruistocht terecht, een soort IS avant la lettre voor de rijpere christelijke jeugd, maar dan hongerig, ziek en slecht georganiseerd.

Nou, daar kan Dolf wel wat aan doen, want hij bezit een polshorloge en natuurlijk leiderschap. Bovendien heeft hij allerlei nuttige 2oe-eeuwse kennis paraat, namelijk hoe je buskruit maakt, dat fruit gezond is en roodvonk (‘de scharlaken dood’) besmettelijk. Zo knapt de kinderschare al gauw op, en met een flinke scheut Kraft durch Freude helpt Dolf de hele bende zingend langs allerlei akelige bergkammen en vijandige stadsmuren. Kinderen zijn dol op een beetje vrolijk fascisme, dat is van alle tijden.
So far so good, maar wat voeren die twee monniken, Dom Johannes en Dom Anselmus, in hun schild? Niet veel goeds, zoveel is zeker. Ze beschuldigen Dolf van ketterij en hekserij, wat hem op menig heikel momentje komt te staan. Maar hij is handig en slim (en sterk en lang en knap en blond en gebruind) dus hij redt zichzelf en een heleboel onnozele kindertjes voortdurend van diverse wisse doden. Behalve kleine koning Carolus dan, ach, arme Carolus, met zijn hermelijnen mantel...

Dom Johannes blijkt uiteindelijk een zwakke meeloper die tot inkeer komt, maar die enge Anselmus houdt zijn smerige plannetje vol: hij wil de (inmiddels óók sterke, slimme, gebruinde, et cetera) kinderen verkopen als slaven. De schoft. Maar hij krijgt zijn trekken thuis en sterft een ellendige dood. Door een menigte aan stukjes gescheurd, net als Jean-Baptiste Grenouille in Süsskinds Das Parfum! Dat lijkt me trouwens niet eenvoudig, iemand met je blote handen aan stukjes scheuren. Dat lukt met een forse karbonade niet eens.
Ten slotte wil Dolf, nog steeds in diezelfde spijkerbroek (dat was toch een héél andere
kwaliteit dan tegenwoordig, in de jaren zeventig!) wel weer eens naar zijn moeder. En hee, wat ligt daarvoor een raar aluminium doosje op straat? Komt dat soms uit de toekomst?
Jawel, jawel... *poef!*
Het mes viel uit zijn krachteloze hand en bleef trillend in de vloer steken. Rudolf van Amstelveen was teruggekeerd in zijn eigen eeuw.
Nee, zulke boeken maken ze niet meer.  '

Dat laatste laat ik geheel voor rekening van Sylvia Witteman. Ik raad haar van harte aan nog eens naar de bibliotheek te gaan en voor haar zoon wat recenter leesgoed te selecteren. Er is genoeg.

Thea Beckman werd heel populair, o.a. door dit boek, dat ook nog eens werd verfilmd, met een verhaal dat op onderdelen verschilt van dat van Beckman.
Recensenten hadden soms moeite met haar uitleggerige stijl - en van de weeromstuit had Beckman moeite met die recensenten.
Ik vermoed dat Sylvia Wittemans vrolijke recensie haar in verwarring zou hebben gebracht.


dinsdag 10 maart 2015

Een Huis van de Illustratie in Nederland?

Op vrijdag 6-3 vond in Den Haag, in de aula van het Letterkundig Museum / Kinderboekenmuseum, een symposium plaats getiteld: 'De verbeelders'. Het programma maakte me nieuwsgierig: een paneldiscussie over 'Een huis van de illustratie in Nederland?' en een lezing door Colin McKenzie, directeur van The House of Illustration in Londen.
Dit was meer dan alleen promotie van het gelijknamige boek van Saskia de Bodt e.a., dit hield de belofte van een initiatief in.
Dus ging ik naar Den Haag.

Saskia de Bodt opende het symposium met een lezing met lichtbeelden. Ze was ijdel genoeg om te beginnen met een filmpje waarin Wim Brands haar boek aanprijst en ook nog eens aan te halen dat CPNB-directeur Eppo van Nispen tot Sevenaer het boek een 'monument' noemde, maar benadrukte dat het boek nog maar een begin was. Vervolgens ging ze hinkstapsprongsgewijs door stijlperioden heen (met plaatjes), en toen kwam een vreemde passage waarin ze uitlegde dat het eigene van illustraties zou zijn dat de makers te maken hebben met 'een publiek', in tegenstelling tot 'autonome kunst', en dat illustraties altijd 'een verhaal' vertellen. Luister maar.
Vreemd. Laat ik nu denken dat kunstenaars altijd een publiek hebben, tenzij ze hun werk verborgen houden. Dan had Colin McKenzie toch een betere definitie voorhanden, en zelf had ze het later over 'toegepast beeld', waarbij toegepast een 'kernwoord' zou zijn.
Ook benadrukte ze dat illustraties zulk interessant studiemateriaal is omdat ze 'bewust of onbewust een spiegel van hun tijd zijn', en 'normen en waarden' overbrengen. Laat ik nu steeds gedacht hebben dat dit ook geldt voor andere kunst, zeker voor andere beeldende kunst, en al helemaal voor woordkunst.
Ze lichtte het toe met voorbeelden. Zo zou deze keizer...



... typerend zijn voor de jaren '70, vanwege dat 'onverbloemde  bloot'. In dat verband had ze nog een mooie anekdote over een plaatje van Winnie-de-Poeh, ...



...dat in Polen onrust verwekte omdat-ie geen broek aan heeft.

En toen kwam de aap uit de mouw. Veel illustratiemateriaal is moeilijk te vinden, en daarom, zo bleek alras deze middag, zou er een apart Huis van de Illustratie moeten komen.
Om te tonen wat dan allemaal mogelijk is, was Colin McKenzie uitgenodigd.

Maar eerst betrad een aantal onderzoekers het podium, plus twee illustratoren. te weten: Josefien de Leest (UvA, onderzoek naar Marietje Witteveen), Rickey Tax (over Stichting de Roos), Paul van Capelleveen (prenten van H.N. Werkman, zie ook hier), Jeroen van Kapelle (over Piet Worm, zie ook hier), Harrie Geelen en Tom Eyzenbach.
Het viertal onderzoekers maakte duidelijk dat illustraties verder reiken dan kinderboeken.

Tom Eyzenbach hield een inleiding over zijn werk, althans, hij toonde het vooral, en zijn lezing liep door tot in de theepauze, want hij hield zich niet helemaal aan het door dagvoorzitter Els van Eijck van Heslinga gehanteerde tijdschema. Die hamerde hem af, maar dankzij de tv-monitor werd de theedrinkers duidelijk dat Tom Eyzenbach gewoon doorging en vlug spoedden geïnteresseerden zich met thee of koffie weer de zaal in. Terecht, want hij had prachtig werk te tonen.

Harrie Geelen, die hem voorging, toonde daarentegen geen enkel beeld, maar had behartenswaardige uitspraken en mooie anekdotes in petto. Bijvoorbeeld: zijn eerste kennismaking met tekenfilm. Over kunst: je ziet wat er gebruikt is, weet dat het niet echt is, en toch geloof je het. Dat heeft te maken met de kunst van de beperking, zelf als je met de computer werkt, met digitale collages. Over de rol van illustraties naast de tekst, als een 'motor met bijspanwagen', en hoe een schilderij een illustratie kan worden en illustraties per definitie anekdotisch zijn. En tot slot: de illustrator die een boek wil schrijven zonder illustraties. Aangezien Harrie Geelen een goede spreker is, was het een genoegen om naar hem te luisteren. Wat hij schetste, zag je voor je.

Na de pauze kwam dan Colin McKenzie, over de totstandkoming van The House of Illustration, met zijn mooie definitie van illustratie als 'art with a job to do'. Hij beschreef met aanstekelijk enthousiasme de totstandkoming van het House of Illustration, waar men werkt met de breedst mogelijke opvatting van illustraties, en eindigde met de hoop dat er meerdere Houses zouden komen, 'starting with the Netherlands'.
Waarna het panel aantrad, vaardig geleid door Hedy d'Ancona. Die vroeg eerst aan de zaal: wie wil zo'n Huis? Veel armen gingen omhoog. Vervolgens mocht Saskia de Bodt haar droom vertolken: dat Huis, dus. Van haar panelgenoten kwamen welwillende reacties. Die panelleden waren naast Saskia: Aad Meinderts, directeur Letterkundig Museum / Kinderboekenmuseum, Ted van Lieshout, Leo Jansen (Huygens ING) en Robert Verhoogt (OCW).
Mooi was dat Hedy ze na een ronde welwillendheid vroeg naar toezeggingen (wat is jullie commitment). De een wou 'meedenken', de ander ook, Ted van Lieshout kreeg de lachers op zijn hand door alvast het werk van Harrie Geelen en Tom Eyzenbach cadeau te doen (want 'daarop komt het toch neer'), Aad Meinderts wees (uiteraard) op zijn museum en Saskia de Bodt verbaasde iedereen door zich als geheel belangeloos te presenteren, in plaats van meteen de kar te willen trekken. Ze vergat daarbij voor het gemak dat haar belang ligt bij het onderzoek, en bij de kans dat zij, als enige hoogleraar illustratiekunst, een grote kans maakt om de eerste directeur te worden van zo'n Huis. Misschien lagen die belangen zo voor de hand dat ze juist daarom haar belangeloosheid wou benadrukken, enfin, ik vond het ietwat onhandig.
Tijdens de borrel na afloop zijn de mogelijkheden voor zo'n Huis ongetwijfeld verder besproken.

NB. Tot en met 17 mei is in het Letterkundig Museum de tentoonstelling Van Arendsoog tot Wiplala te zien, en in het Meermanno de tentoonstelling De verbeelders.

donderdag 5 maart 2015

Ontlezing: een terugkerende zorg

'Ontlezing: een terugkerende zorg', mooie kop boven het eerste artikel in Leesmonitor maart 2015, een bijlage bij Lezen 2015-1.
Deed me onmiddellijk denken aan die gouwe ouwe: onderwijs, voorwerp van aanhoudende zorg. Zie artikel 23 van de Nederlandse grondwet, lid 1: 'Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering.' Het staat er echt.

Parafraserend kunnen we dus stellen dat de 'ontlezing' een voorwerp van aanhoudende zorg is voor Stichting Lezen, een instelling die zijn inkomsten vrijwel volledig haalt uit overheidsbijdragen, namens ons allen, zodat daarmee die ontlezing dus een aanhoudende zorg voor iedereen zou zijn.

Het begrip ontlezing wordt, naast andere begrippen (waaronder lezen), achterin de Leesmonitor gedefinieerd: 'Het fenomeen dat mensen in het heden minder tijd zouden besteden aan lezen dan in vroegere jaren.'
Hiermee wordt ontlezing ineens een nog niet bewezen veronderstelling: 'zouden besteden'. Het is een riskante definitie, want met 'vroegere jaren' kun je heel ver terug en het lijkt me dat er 'in het heden' beslist méér wordt gelezen dan honderd, duizend of tienduizend jaar geleden.

Als ik de verslagen in Leesmonitor goed begrijp, wordt er 'in het heden' minder gelezen als in 2008. Althans, er worden minder boeken verkocht en iets minder boeken uitgeleend in bibliotheken. En, maar dat vind je alleen in een staatje op p. 14, de oplagen van kranten en tijdschriften dalen ook.
Dat er aan kranten en tijdschriften zeer weinig aandacht wordt besteed in Leesmonitor, ligt wellicht aan de definitie van lezen, een van de rommeligste die ik de laatste tijd tegenkwam: lezen is
'het opnemen, verwerken, begrijpen, interpreteren en evalueren/reflecteren van geschreven woorden, zinnen, alinea's, paragrafen en teksten, van papier of digitaal. In enge zin heeft lezen betrekking op het lezen van boeken; in nog engere zin op literaire boeken. In ruime zin wordt ook gedoeld op andere tekstsoorten: kranten, tijdschriften en teksten op internet (zoals e-mail, sociale media, informatieve teksten, verhalen, gedichten, enzovoorts.'
Vooral dat enzovoorts is heel fraai, maar de 'woorden, zinnen, alinea's, paragrafen' voorafgaand aan 'teksten' mogen er ook zijn. (Benieuwd hoe de definitie van tekst er volgens Leesmonitor zou uitzien.) Die engere en ruimere zin zijn ook vermakelijk, want nu weten we nog niet in welke zin lezen in Leesmonitor wordt opgevat. En wat zijn literaire boeken? Horen Thea Beckman, A. den Doolaard, Jan de HartogPaul van Loon, Herman de Man, K. Norel, Carry Slee en Adriaan van der Veen er ook bij?
Ik adviseer de redactie van Leesmonitor deze malle Begrippenlijst in de volgende aflevering te schrappen.

Er staat verder genoeg lezenswaardigs in Leesmonitor.
- Handige overzichtjes van de boekenverkoop tussen 1975 en 2014 en van het aantal boekuitleningen in bibliotheken, gesplitst naar jeugd en volwassenen. Overal daling, behalve dat het aantal jeugdleden van bibliotheken steeg.
- Cijfers over de afzet van e-boeken: spectaculaire stijging. Een nieuw soort tijdsbestedingsonderzoek maakt vergelijken op dat gebied moeilijk, het wachten is op volgende metingen. Tot 2005 echter werd een oud model gehanteerd en dus is er een staatje over 1955-2005. Trend: daling van het aantal aan lezen bestede uren per week. De top was in 1975: 6 uur per week. In 2005: iets minder dan 4 uur per week.
- Zulk onderzoek is ook gedaan naar de verdeling over andere media dan gedrukt papier. Een staatje van 1975-2011 toont: daling van de tijd besteed aan het lezen van 'gedrukte media', maar niet van de aan alle media samen bestede tijd. Het aantal radioluisteraars nam wel spectaculair af en nog steeds besteden mensen idioot veel tijd aan het hollevatenmedium tv.
- Enig nuttig gespeculeer over het 'nieuwe lezen', ofwel lezen van scherm. Met als klapper op de laatste pagina voor de Begrippenlijst (zie boven) de uitspraak van CPNB-directeur Eppo van Nispen tot Sevenaer dat jongeren 'misschien wel meer lezen dan ooit'. 'In de media wordt al snel geroepen dat we ontlezen. Vooral de jeugd. Wie de feiten kent, weet dat dat onzin is. De boekverkoop staat weliswaar onder druk, maar dit heeft met de feitelijke leestijd van de jeugd niks te maken.'
- Na die Begrippenlijst: een keurig literatuuroverzicht.

En zie vooral ook Leesmonitor.nu.