Neem zo'n stukje als dit:
Kindergezang
Somberman weet niet hoe het verder moet. Hij komt er maar niet uit. Moet het eigenlijk wel verder? En wát zou er verder moeten? Stel dat hij beslist dat het niet verder hoeft, wat dan? Ja, stilstand. Er gebeurt niets. Doodse stilte. Stop.
Als het niet verder kan en stilstand geen oplossing biedt, dan zal het achteruit moeten. Makkelijker gezegd dan gedaan. Ga er maar aan staan. Dat wordt duwen en trekken. Dat kan Somberman niet in zijn eentje. Er zullen meerdere personen voor nodig zijn, en waar haalt-hij die zo gauw vandaan? Mensen hebben de neiging om zo ver mogelijk uit zijn buurt te blijven.
Hij kan het maar beter vergeten. De zaak is hopeloos. Oké, vergeten, één. twee, drie ... Maar vergeten blijkt nog niet zo makkelijk te zijn. Hij spant zich tot het uiterste in. Zweetdruppels parelen op zijn voorhoofd. Het vergeten verzet zich, wijkt niet.
Terug bij af: hoe moet het verder en moet het wel verder? En wát moet er verder? En moet het eigenlijk wel? Wie zegt dat? Moeten van wie? Moeten is dwang en huilen is kindergezang. En aan kindergezang heeft Somberman een bloedhekel. Hij besluit niet te moeten. Vredig wordt hij wakker. Iets te vredig misschien. Dat moet nu ook weer niet.
Prachtig proza. Hier gebeurt letterlijk en figuurlijk vrijwel niets, en tegelijk is er veel beweging - in Sombermans hoofd. Hij krijgt er zweetdruppeltjes van.
Mooi, die volstrekt absurde overgang van spreekwoord naar afwijzing: 'Moeten van wie? Moeten is dwang en huilen is kindergezang. En aan kindergezang heeft Somberman een bloedhekel.'
Mijn neef Herman Naber zei eens: al ken je de taal niet, aan een tekst kun je horen of het poëzie is. Mooie uitspraak, zit wat in.
Het ritme in Camperts tekst is heel soepel, in spreektaalsnelheid. Maar zou je geen Nederlands kennen en het horen, je zou niet meteen zeggen dat het poëzie is. Het heeft ook niet die pretentie.
Dit daarentegen wel:
Het moeilijkst voor mij te bevatten zijn de stenen en de grote rotsen.
Ik kan hun ademhalen niet volgen en hun ogenschijnlijk zo trage stemmen. De zee is wat dat betreft eenvoudiger, met haar voortdurende, dubbelzinnige trouweloosheid. Maar wanneer zij mij lang en ononderbroken gadeslaan, herkennen wij elkaar in het verval.
In het zand dat ik tussen mijn vingers door laat glijden, vinden wij elkaar.
Dat haalde ik uit de Poëzie(scheur)kalender 2015 en daar stond het zó afgedrukt:
Het moeilijkst voor mij te bevatten
zijn de stenen en de grote rotsen
ik kan hun ademhalen niet volgen
en hun ogenschijnlijk zo trage stemmen
de zee is wat dat betreft eenvoudiger
met haar voortdurende, dubbelzinnige trouweloosheid,
maar wanneer zij mij lang en ononderbroken gadeslaan
herkennen wij elkaar in het verval.
In het zand
dat ik tussen mijn vingers door laat glijden
vinden wij elkaar.Het is een gedicht, althans, dat is de pretentie, van Lennart Sjögren. Mooie observatie, maar is het poëzie?
Aan onderstaande tekst kun je wel horen dat het poëzie is, zelfs al zou je er geen woord van verstaan:
Ontij
In het donker drommen kamelen
draven ongezien en nergens heen
door steden wit van natte sneeuw
of kersenbloesem; voor dag en dauw
de levenden er slapen open hun mond
vol bestorven woorden. Drachtige
nachtmerries van liefde bevolken
de straten en pleinen - wie
zou geloven het wordt ooit licht.
Het is een gedicht van Anneke Brassinga (uit Ontij, 2010) en stond in de Poëziekalender op diezelfde dag dat Campert in de Volkskrant stond, 26-2-2015.
De tekst van Remco Campert mist misschien net dat beetje muzikaal ritme om hem poëzie te noemen. Maar het komt dichtbij en als voorleestekst vind ik hem, net als bijna alle tekst van hem, prachtig. Meesterschap in het detail.
En ben ik niet te streng in mijn criterium dat poëzie ritme moet hebben, zingbaar moet zijn?
Onderstaand gedicht van Campert (uit Dichter, Bezige Bij, 1995) klinkt, als je hem voorleest, nogal parlando, afgezien van de onderbrekingen en ellipsen:
Het regende zon
die dag in het Noordstation
toen je naar me toekwam
we omhelsden elkaar
je zei dat je blij was
ik wist waar de bus
de 26 die ons zou voeren
langs het volk van Belleville
naar waar het beviel
de Rue des Pyrénées
waar ik ‘obrigado’
tegen de conciërge zei
waar je kon zetten je tas
en wassen je haar
en vragen wat nu
Het regende zon
die dag in het Noordstation
toen je naar me toekwam.
Je had een taak een adres
films over onderdrukte rassen
ver van Abbesses
maar onbedreigd te zien
in een culturele ruimte
ver van de rest
Court Saint-Louis
in die buurt moest je wezen
meteen na de lunch
in Popincourt het Elfde
je trok nieuwe schoenen aan
we liepen via Père-Lachaise
Het regende zon
die dag in het Noordstation
toen je naar me toekwam.
Later in straten
vol afbraak en gaten
in Ménilmontant
wou ik je wijzen
op de tand der tijden
en hoe ons hart desondanks
maar je kneep in mijn hand
en zei dat een ander
en dat de dingen nu eenmaal
Het regende zon
die dag in het Noordstation
toen je naar me toekwam.
Ach de blaren die dood zijn
de passen verstorven
alleen in mijn hoofd nog die deun.
Spreektaalritme?
Hoor hier hoe Ellen ten Damme een lied maakt van dit gedicht!
En vandaag kwam ik in een tekst van Aaf Brandt Corstius ineens vermomde poëzie tegen. Achterop de Volkskrant, in een mooi stukje over een nieuwe winkel, schoot de zin
Halverwege de winkel hing de zweem van zweetvoet en scheet die in alle drukbezochte winkelpanden hangt.
langs. Het binnenrijm ligt voor de hand (let ook op winkel hing en panden hangt), het ritme moet je even proeven. De i-koppenmaker van de krant had 't ook in de gaten, want in tegenstelling tot de gedrukte versie voorzag hij of zij de digitale versie (alleen voor abonnees) van de kop 'De zweem van zweetvoet en scheet in de Topshop', waarmee zij of hij overigens de tekst ietwat vrij interpreteerde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten